Boekrecensie: Een departement in oorlogstijd

Tijdens de Duitse bezetting telde Nederland twee ministeries van Justitie: één in Londen met een minister aan het hoofd, één in Den Haag en later Apeldoorn onder leiding van een al dan niet aan de NSB verbonden secretaris-generaal. Rechtshistoricus Marcel Verburg schreef de geschiedenis van een schizofreen departement dat worstelde met een waanzinnige vorstin enerzijds en hondentrouw aan een misdadig regime anderzijds.

 

Tekst: Maurits van den Toorn

‘Is HM wel helemaal normaal?’

Men heeft gepoogd te maken wat ervan te maken viel: een kernachtigere samenvatting is nauwelijks te geven van de geschiedenis van het ministerie van Justitie in de periode 1940-1945. Rechtshistoricus Marcel Verburg geeft ’m zelf in het derde deel van zijn geschiedschrijving van het ministerie van 1798 tot nu.
In de beschreven periode gaat het over twee ministeries. Allereerst het Londense met een minister (achtereenvolgens Gerbrandy, Van Angeren, Van Heuven Goedhart en wederom Gerbrandy) en hooguit een twintigtal ambtenaren, en vervolgens het Haagse (vanaf 1943 gehuisvest in en om Apeldoorn) zonder minister, maar wel met zo’n 250 ambtenaren en contractanten onder leiding van een secretaris-generaal. Een onvoorziene situatie, met als vreemd gevolg vijf jaar lang twee Staatscouranten, beide voorzien van de traditionele aanhef ‘officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden’. Dat kan bijna niet anders dan een omissie van Duitse zijde zijn geweest, want een instelling als de Koninklijke Bibliotheek zag zijn naam wel veranderd in Nationale Bibliotheek.

Onbeschoft gedrag

Uiteraard komt in het Londense deel Wilhelmina met haar wazige ideeën over ‘vernieuwing’ uitgebreid aan bod. Verburg voegt er een dimensie aan toe door een direct verband te leggen tussen het bij tijd en wijle – onomwonden gezegd – krankzinnige en onbeschofte gedrag van de vorstin en haar ruime gebruik van methadon en vooral pervitine; meer daarover elders in dit nummer.
Dat drugsgebruik was niet onbekend. Fasseur meldde eerder al in zijn biografie nog wat voorzichtig dat de vorstin methadon gebruikte en dat het stimulerende middel pervitine haar ‘vermoedelijk niet onbekend was’. Dit op basis van de memoires van haar particulier secretaris Thijs Booy uit 1965. Typisch dat iets wat dus al een halve eeuw bekend was met het verschijnen van Verburgs boek ineens de aandacht van de media trok. Een kwestie van komkommertijd of is de tijd er nu rijp voor om openlijk de vraag op te werpen of het staatshoofd wel helemaal compos mentis was? Uit dagboekaantekeningen van de diverse ministers blijkt dat die vraag indertijd in Londen ook al boven de markt hing (‘Is HM wel geheel normaal?’ in de woorden van minister Van Heuven Goedhart van Justitie).
Minder bekend maar zeker zo interessant zijn de gebeurtenissen in Den Haag en Apeldoorn. Het departement was in zekere zin dubbel onthoofd: niet alleen de minister, maar ook secretaris-generaal Van Angeren was naar Londen vertrokken. Opvolger van die laatste werd loco-SG J.C. Tenkink (ook secretaris-generaal in de periode 1945-1965). Tenkink was een raadselachtige man wiens optreden illustreert hoe de houding ten opzichte van de bezetter zich ontwikkelde. Het zijn de klassieke dilemma’s van een ambtenaar in oorlogstijd, gelardeerd met een merkwaardige, al dan niet gespeelde naïviteit. In eerste instantie was er sprake van zeer loyale medewerking met de bezetter. Zo liet Tenkink al voorbereidingen nemen op het gebied van de arisering van het bedrijfsleven nog voordat de Duitsers daarom vroegen. Dat wil niet zeggen dat hij antisemiet was, want toen hij de deels joodse procureur-generaal Van Thiel bij Rauter voordroeg voor de functie van directeur-generaal politie, was hij hoogst verbaasd dat dit niet doorging vanwege ‘de Jodenkwestie’. Een wereldvreemde man dus , die niet wist wat er zich al sinds 1933 ten oosten van de grens afspeelde? Toch niet, want Verburg vertelt elders hoe Tenkink voor de oorlog avonden lang doorwerkte om zoveel mogelijk joodse vluchtelingen in Nederland toe te laten.

‘Goede vriend Rauter’

Tenkink was ook van alle SG’s de enige die in maart 1941 ontslag nam omdat hij zich niet kon verenigen met de verdergaan de nazificering van Nederland. Ook daar zit iets raadselachtigs aan, want hij had volgens zijn dagboek over dat ontslag ‘een zeer aangenaam gesprek met Brigadeführer Rauter, waarin bleek dat wij ondanks enkele ruzies goede vrienden waren gebleven. Het gesprek werd beiderzijds op hartelijke toon gevoerd.’ Verburg noemt die passage opmerkelijk, want het zal Tenkink op dat moment toch niet onbekend zijn geweest dat ‘goede vriend’ Rauter nog maar enkele weken eerder de Februaristaking keihard had laten neerslaan, met zeker negen doden als gevolg. Verstandig om uit lijfsbehoud zo’n gesprek aangenaam te houden, dat wel, maar waarom dan zo’n ontboezeming achteraf?

Meikever

Justitie kreeg als een van de weinige departementen een NSB’er als secretaris-generaal, J.J. Schrieke. Een opmerkelijke carrièresprong voor iemand die pas in juni 1940 lid van de beweging was geworden, een zogenoemde ‘meikever’. Hij krijgt van Verburg een redelijk gunstig oordeel als een vakman die efficiënt leiding heeft gegeven aan het departement en de zaak op gang hield, in veel gevallen door weg te kijken of niets te doen aan onaangename kwesties. Dat werd hem in zekere zin makkelijk gemaakt doordat echt gevoelige zaken – met name de Jodenvervolging en het beheer over de politie – steeds meer direct door de Duitsers werden uitgevoerd. Justitie kon zich daardoor beperken tot ‘reguliere’ taken als wetgeving, zij het dat die liefst van nationaalsocialistische snit diende te zijn. Verburg meldt dat de rechters die Schrieke na de oorlog veroordeelden – tot twintig jaar gevangenisstraf, in 1955 kwam hij vrij – het hem zwaar aanrekenden dat hij wetgeving had geïnitieerd op het gebied van huwelijksrecht (echtscheiding). Waarom dat hem zo zwaar werd aangerekend is niet helemaal duidelijk, want het ging om wetgeving die niets met het nationaalsocialisme van doen had, anders dan bij de beoogde herziening van het kinderrecht. Beide pogingen strandden door de naderende bevrijding.
Verburg concludeert dat er alles bij elkaar genomen voor het departement wel veel was gebeurd, maar niet zoveel veranderd. Daarmee is de ambtelijke microkosmos van Plein 2B een afspiegeling van de Nederlandse maatschappij waar het in veel opzichten na 1945 ook al snel weer ‘business as usual’ was, zonder al dan niet vorstelijk geïnstigeerde vernieuwing of doorbraak.

Marcel Verburg:
Geschiedenis van het Ministerie van Justitie 1940-1945. Een departement in oorlogstijd
Boom Uitgevers, Amsterdam 2016
ISBN 9 789089 539229
Prijs € 34,90
e-book ISBN 9 789058 758569
prijs € 20,-