De glazen gevangenis van Juliana

Magdaleen van Herk, de eerste kritische biografe van Juliana, heeft alle lof voor de recent verschenen Juliana-biografie van Jolande Withuis, maar draagt op tal van vitale plekken in het veelbesproken boek ook de nodige correcties aan. Zo was Greet Hofmans geen kwaadwillende toverkol en wilde Bernhard zijn vrouw wel degelijk laten opnemen in een psychiatrische kliniek.

Tekst Magdaleen van Herk

 Toen eind november 1980 Juliana, vorstin naast de rode loper was gepubliceerd, sprak in De Groene Geert Mak zijn verbazing erover uit dat zo’n zijns inziens ‘vrijmoedig’ boek over de in dat jaar afgetreden koningin al uitgegeven kon worden. Hij had een dergelijk werk minstens een generatie later, tegen 2050, verwacht. Dat leek mij, auteur van dat boek – op de bijdrage na van Dra. M.G. Schenk over de crisis van 1956 – bepaald overdreven. Zo onthullend was mijn biografie niet. Dra Schenk hield haar geheim archief potdicht voor mij en van wat zij wel had losgelaten mocht ik nauwelijks iets publiceren. ‘Over mijn lijk’, ‘jij wordt mijn dood’, ‘mondje toe’ waren haar in de mond bestorven.

Dit najaar verscheen een nauwgezet gedocumenteerd levensverhaal van Juliana, geschreven door sociologe Jolande Withuis Juliana. Vorstin in een mannenwereld. Mij beving na lezing dezelfde verbazing als die van Geert Mak destijds. Hoe kàn het? Een dergelijke onthullende en demystificerende biografie had ik pas verwacht na het overlijden van Beatrix.

Twee paden

 Jolande Withuis heeft haar project op zeer ambitieuze wijze aangepakt. Zij hield zich niet alleen bezig met haar subject als staatshoofd – een beperking die Cees Fasseur zich oplegde bij zijn Wilhelmina-biografie – maar zij heeft ook en allereerst een psychologiserend levensverhaal willen brengen. Behalve uit de massa gegevens in archieven, interviews en eerdere publicaties, kon zij putten uit een schat aan privé correspondentie. Zij is erin geslaagd tal van nakomelingen van vriendinnen en kennissen van Juliana ertoe te brengen die correspondentie ter beschikking te stellen. Geen geringe prestatie! Hoe moeilijk het is om in zo’n oceaan van gegevens meester te blijven over je riemen, daar hebben maar weinig lezers enig idee van. Als lichtbaken moet daarbij voor Withuis hebben gediend een cruciale paragraaf in een brief van één van Juliana’s Leidse studievriendinnen (p.137). Daaruit blijkt hoe vanzelfsprekend een dubbelleven voor Juliana was: zij meende ‘gerust’ twee levenspaden tegelijk te kunnen bewandelen.

Mijn biografie van 1980, in drie maanden geschreven na drie jaar onafgebroken tegenwerking van Dra. Schenk en door De Boekerij uitgegeven zonder dat één drukproef onder haar ogen kwam, steekt heel eenvoudig in elkaar: de eerste helft chronologisch, wat daarna volgt, tot halverwege 1980, gerangschikt per rol die Juliana vervulde. Withuis spreidt een veel bredere waaier uit. Zij heeft een veelheid van uiteenlopende draden bijeen willen grijpen. Allerlei deelgebieden komen aan bod: naast de puur biografische feiten, de historische achtergronden, sfeertekeningen van Juliana’s Leidse studentenleven, oorlogsgeschiedenis, de ontwikkeling van verschillende soorten feminisme, de opbouw van Nederland en politieke verwikkelingen. Ondanks haar frequent heen en weer springen in de tijd, blijft haar weefsel een soepel geheel, dat de lezer geboeid houdt.

Fatale symbiose

 Jolande Withuis aarzelt niet om een fors aantal kernachtige uitspraken te doen, soms in staccato tempo. ‘Moeder en dochter waren emotioneel op elkaar aangewezen’ (p.140), (over Juliana’s ouders): ‘Bovendien leefden zij zo goed als separaat. Juliana stond niet alleen voor de dubbele opgave koningskind te zijn, ze was daarenboven kind van feitelijk gescheiden ouders, terwijl die situatie toegedekt en feitelijk onbespreekbaar was”(p. 141/142). [Vooral die laatste toevoeging getuigt van inzicht]. ‘Juliana werd over wezenlijke zaken in onwetendheid gehouden’ (p.143), ‘Juliana’s driftbuien [zijn] terug te voeren op het gegeven dat ze zich nooit heeft hoeven spiegelen aan normale verhoudingen’ (p.143).

Empathie blijkt uit hoe Withuis de eeuwig aanwezige spanning tussen Wilhelmina en Hendrik oproept en hoe zij Juliana’s lijdzaamheid schetst. Daarbij behandelt zij overigens wel erg oppervlakkig hoe moeilijk Hendrik het Wilhelmina maakte het Koninklijk Huis zijn waardigheid te doen behouden. Meer aandacht voor wat Sytze van der Zee daarover in 2015 publiceerde in zijn biografie van François van ’t Sant was op zijn plaats geweest. Vooral omdat Withuis wel weer Juliana’s verdediging van Hendrik citeert: haar moeder zou hem lang niet genoeg hebben ondersteund.

Rivaliteit

 Withuis rept van een zekere rivaliteit tussen moeder en dochter. Inderdaad ging onder de oppervlakte van Juliana’s naar buiten toe geuite bewondering voor haar moeder meer schuil dan algemeen bekend is. In Dra. Schenk’s geheim archief sinds 1999, acht jaar na haar overlijden voor mij beschikbaar, trof ik verslagen van haar ontmoetingen met Jeannette Geldens, Wilhelmina’s particulier secretaresse sinds 1945. Geldens, die had verkozen buiten paleis Het Loo te wonen, blijkt meermalen te hebben meegemaakt dat Juliana ‘dampend van opgekropte woede’ over de houding van haar moeder kwam uithuilen bij Jeannette. De laatste tegenover Schenk: ‘Het ergste was, daar ben ik zelf bij geweest, wanneer mijn Mevrouw [zo noemde Geldens prinses Wilhelmina] Juliana voor de zoveelste keer het bittere verwijt maakte over het riskante bezoek [van Juliana] aan de repatrianten tijdens de verwachting van Marijke’.

Dit was dan de moeder op wie Juliana zich moest verlaten in haar verborgen strijd tegen de clan rond haar man die haar al vanaf het begin van hun huwelijk ontrouw was. En dat bleef. Withuis (p.283): ‘Blijkens het dagboek van de latere minister-president, Prof. Dr. Jan E. de Quay en blijkens de karakterisering door oorlogspremier Gerbrandy van Bernhard als “een bij die van de ene bloem naar de andere vliegt”, was het de politici en ambtenaren met wie Juliana najaar 1944 in Londen overlegde bekend dat de man van hun toekomstige vorstin haar ontrouw was’. To the point vervolgt Withuis dan: ‘Als Juliana het zelf niet wist, heeft hun meerkennis haar positie tegenover deze heren toen en tijdens haar regeerperiode verzwakt. Wist ze het wel dan moet ze zich bijzonder vernederd hebben gevoeld (…)’.

Wild leven

De Nederlandse en Vlaamse media hebben zich naar aanleiding van het uitkomen van ‘Juliana. Vorstin in een mannenwereld’ in het algemeen gestort op de talloze dubieuze zijsporen die Bernhard meende te kunnen bewandelen, veel meer dan op de hoofdweg, die van Juliana’s leven (Arjen Fortuin in NRC Handelsblad van 27 oktober 2016 en Meindert van der Kaaij in Trouw  waren welkome uitzonderingen). Han van Bree maakte eind 2004 een overzicht van dat prinselijke leven, voornamelijk aan de hand van foto’s: ‘Het aanzien van Bernhard’. Zijn voorwoord begint met: ‘Ooit zei een vriend tegen prins Bernhard als jij dood gaat, zullen ze niet zeggen “prins Bernhard is gestorven”, maar “mr. wildlife has died’”. Uiteraard heeft Van Bree, toen al goed op de hoogte van Bernhard’s strapatsen en leugens, bijvoorbeeld over de ‘Oude Loo’ conferenties, dat wildlife dubbelzinnig willen gebruiken. Het aanzien van Bernhard is door Withuis’ onthullingen nog verder gedaald, maar het wilde leven van Bernhard-de-rokkenjager zal het in de geschiedschrijving langer uithouden dan Bernhard-de-olifantenjager, laat staan Bernhard-de beschermer-van-uitstervende-soorten. ‘Sprookjes hebben schurken nodig’, zo vergoelijkte Ger Groot in Trouw. Het SA- en SS-verleden van Bernhard stipt Withuis amper aan.

Gedoemd

Hoe was het mogelijk dat een intens integer iemand als Juliana over haar toekomstige verbintenis met deze Pruis, lid van de nazipartij, zou schrijven (aan haar vioollerares): ‘Het past’? Het is een duidelijk bewijs hoezeer Juliana wilde ontsnappen aan het naargeestige hofleven, de neerdrukkende bekrompenheid, de benepen, discriminerende opvatting dat zij alleen kon huwen met iemand van koninklijke bloede. Hillary Mantel, de gelauwerde Britse auteur van historische romans: ‘In een monarchie is de troonopvolgster of de echtgenote van de troonopvolger gereduceerd tot een vagina’. Jaren van rondgezeuld te worden over de Europese huwelijksmarkten hadden bij Juliana hun sporen achtergelaten. Het meisje in haar hunkerde naar uitzicht, weg van de krampachtige gestrengheid van haar moeder. Withuis vat het samen onder de noemer Weltfremdheit. Opmerkelijk genoeg laat zij dat vrijwel uitsluitend slaan op Juliana.

Geplande vlucht

Withuis besteedt in haar boek veel aandacht aan koningin Wilhelmina. Die wordt door haar, net zoals dat bij Wilhelmina biograaf Fasseur gebeurde, neergezet als de flinke, in dapperheid voorbeeldige verzetsvrouw. Op dat beeld valt het nodige af te dingen. In het voetspoor van veel lakei-historici en de kudde Oranje-horigen voor haar stelt Withuis Wilhelmina voor als dè nazaat van de (overigens beklemmend moordzuchtige) stadhouder-koning Willem van Oranje-Nassau die zou hebben gezegd te willen vechten voor zijn ‘goede’ zaak, ‘to die defending it in the last ditch’. Dat was voor Wilhelmina achteraf makkelijk praten bij geschiedschrijver Lou de Jong, tegenover wie zij die frase herhaalde. Uiteraard beweerde zij, toen oud-vorstin, dat in de allereerste plaats om de mond te snoeren van al degenen die haar in de meidagen van 1940 hadden bekritiseerd vanwege haar vlucht.

In Withuis’ bibliografie ontbreekt een studie uit 2010 van Bernhard Woelderink, gepubliceerd zeven jaar na zijn aftreden als directeur van het Koninklijk Huis Archief (De Geschiedenis van de Thesaurie. Twee eeuwen Thesaurie van het Huis van Oranje-Nassau 1775-1975). Woelderink schrijft daarin heel terloops dat Wilhelmina met het oog op mogelijk langdurig verblijf buitenslands in 1939 een fors kapitaal liet overmaken naar een buitenlandse bank. Waarmee Nanda van der Zee, door Withuis uitsluitend genoemd in een noot, postuum gelijk krijgt met wat zij poneerde in ‘Om erger te voorkomen’(1997): de vlucht van de Koninklijke familie was zorgvuldig gepland.

Wilhelmina stelde dus bewijsbaar niet voorop wat zij propageerde in haar redevoering van 14 mei 1940: ‘’s Lands Welbegrepen Belang’. Het belang van het veilig stellen van de dynastie ging vóór ’s lands belang, een houding overigens die de Britse en de Belgische monarch volledig met haar deelden, hoe verschillend hun strategieën ook uiteen zouden lopen. (De Britse koning had alvast een mansion in Canada gekocht. De Belgische koning meende een kans te zien in de nazi overwinning om zijn ideaal van een dynastiek-autoritair, antiparlementair bewind te realiseren).

Inmiddels is allang aangetoond, met name door Jord Schaap in zijn proefschrift ‘Het recht om te waarschuwen’ (2007), dat Wilhelmina’s toespraken via Radio Oranje maar door heel weinigen in het vaderland beluisterd zijn. Pas achteraf werden die wijd en zijd bekend – onder andere Dra. Schenk heeft daarvoor geijverd – en toen ook onmiddellijk propagandistisch uitgebuit. Bij Withuis daarover geen woord. Niet dat Withuis in haar Juliana-boek Wilhelmina steeds bijvalt. Hoewel zij inzake de veelbesproken groep rond ‘Het Oude Loo’ (door haar steeds een sekte genoemd) aan Wilhelmina meer verstand toedicht dan aan haar dochter. Wie echter de monografie uit 2015 van Han van Bree over de Oude Loo-groep heeft bestudeerd, ziet alle reden om aan Wilhelmina’s helderheid van geest te twijfelen.

Uitmuntende rol in ballingschap

 Wie al eerder aan Wilhelmina’s gezonde verstand twijfelden waren de Amerikaanse president en zijn echtgenote Eleanor. Uit gesprekken die ik heb gehad met hun oudste kleinzoon, Curtis Roosevelt, blijkt dat die de Nederlandse oorlogskoningin een bigotte, onzuiver redenerende, onmogelijk veeleisende, intens egocentrische oude dame vonden, iemand zonder enig inzicht in de werkelijke machtsverhoudingen in de wereld. Uiteraard bleven hun uitlatingen ‘en famille’ binnen de muren van Hyde Park Mansion en van Eleanor’s cottage. Volgens Curtis voelden zijn beide grootouders afkeer voor Wilhelmina, dit in tegenstelling tot hun oprechte sympathie voor Juliana. Terecht citeert Withuis een zinsnede uit een brief van FDR over Juliana: ‘She is a dear and great help in keeping the Netherlands flag flying’. Dat Juliana haar public relations-functie (die toen nog niet zo heette) in Canada, de VS en de West uitmuntend heeft vervuld, valt terug te lezen in het langste hoofdstuk ‘Ballingschap’ in Vorstin naast de rode loper. Het gros van de historici is niettemin Juliana’s rol blijven bagatelliseren of negeerde die zelfs. Withuis, terecht verontwaardigd, zet de harde feiten nog eens op een rij.

In 2006 vertelde Curtis Roosevelt, gevraagd naar welke rol zijn grootmoeder Eleanor zou kunnen hebben vervuld voor Juliana (die hij zelf meermalen van zeer nabij had meegemaakt tijdens en na de oorlog): ‘Juliana saw her as a mother’. Een duidelijke bevestiging van Withuis’ visie daarop. Van haar kant zag Eleanor de Nederlandse troonopvolgster niet als een dochter, maar volgens hem was zij bepaald zeer gesteld op haar jonge gast: ‘Her patience with Juliana was incredible’.

Eleanor’s en FDR’s sympathie strekte zich niet uit tot Juliana’s echtgenoot, ’that Prussian-par excellence’. Binnen huize Roosevelt werd Bernhard op z’n best gezien als een operette prins. En werd zijn ijdelheid belachelijk gevonden. Dat Juliana zich diep ongelukkig voelde over Bernhard’s ‘uithuizigheid’ en over de achtergrond ervan, daarvoor had Eleanor alle begrip. Maar dat Juliana zich daarom in het ideaal van een in alles Gods hand zoekende groep stortte, ging Eleanor te ver. Toch bleef zij volgens Curtis geloven dat Juliana een oprechte, louter goed bedoelende idealist was – ‘but she got lost’.

Greet Hofmans: onterecht weggezet als kwade genius.

‘Klinkhamer’

 Inzake de ‘Oude Loo’ groep keert Withuis zich vierkant tegen Greet Hofmans. Terwijl Lambert Giebels en Han van Bree eerder het beeld van Hofmans als de ‘Raspoetin’ met de grond gelijk hebben gemaakt, wordt zij hier opnieuw afgeschilderd als de kwade genius. Twee critici van de ‘Oude Loo’ kring, die als eersten niet meezongen in dat denigrerende koor, de communistische journalist Wim Klinkenberg en de vooraanstaande jurist, prof. Joost H. van Hamel, die een neutraal Europa voorstond, worden door Withuis raillerend weggezet. Ten onrechte. Ook indien men Klinkenberg’s ideologische overtuiging totaal afwijst, blijft overeind dat diens ‘Prins Bernhard. Een politieke biografie’ (1979) het Nederlandse volk voor het allereerst inlichtte over de rol die Bernhard speelde in allerlei tot dan toe verzwegen, duistere zaken, waaronder de Soestdijk crisis. Zoals uit de titel van zijn boek al blijkt, was Klinkenberg’s visie gekleurd, maar dat neemt niet weg dat hij een berg nieuw feitenmateriaal had opgeworpen. Wie zich verdiepte in het koningshuis kon niet meer heen om die berg, nee, vulkaan van nauwkeurig gedocumenteerde gegevens. Dra. Schenk wilde echter voor geen prijs zijn naam genoemd zien in ‘Vorstin naast de rode loper’. Daarom noemde ik hem Klinkhamer. Iedereen wist zo toch wie werd bedoeld. Klinkenberg kon daar achteraf hartelijk om lachen. Merkwaardig genoeg moet hij in Withuis’ biografie postuum allerlei katten incasseren. Ook Van Hamel krijgt in verband met de Sovjet-aanval in Hongarije een trap na.

Zondebok

Mij heeft, toen ik twintig jaar later Dra’s geheime archief begon door te ploegen, bijzonder geschokt hoe hypocriet Dra. Schenk inzake Greet Hofmans is geweest. In haar bijdrage van 1980 boorde Schenk deze vrouw weer eens de grond in, haar beschrijvend als ‘toverkol’ en ‘contactarm’. Terwijl zij al jaren er voor wist hoe de vork in de steel zat, getuige de aanhef van haar brief aan collega Alfred Rau van De Telegraaf: ‘We weten toch allemaal wel dat Greet als een zondebok is gebruikt’. Schenk heeft later ook mij, tijdens mijn onderzoek steeds voorgehouden dat het in feite ging om een crisis binnen het koninklijk huwelijk. Daar wist zij naar eigen zeggen ‘aardig wat’ van door wat zij doorkreeg van ‘boodschappenjongen’ (dixit Schenk) Sefton Delmer en via haar collega en vriend Jan Spaan, medewerker van de Britse geheime dienst èn van de CIA. Maar over de ware achtergrond van de crisis publiceren, dat bleek in 1980 absoluut taboe. Het zou, meende Schenk, haar haar baan kosten en bovendien postuum de reputatie van Jan Spaan aantasten. Het  was een hopeloze strijd – het had mij toen al ruim twee jaar gekost om Dra ertoe te bewegen Bernhard’s rol te openbaren inzake de artikelen over de Oude Loo groep in Der Spiegel en de Daily Express in juni 1956. Een onthulling waar, zo bleek na publicatie in 1980, de gezamenlijke vaderlandse pers doodleuk overheen las.

Dat Withuis tegen Fasseur’s opvatting ingaat en korte metten maakt met de mythe dat Bernhard in 1956 de monarchie heeft gered is een immense verdienste van haar biografie.

Muziek en eerste liefde

Eveneens taboe was het in 1980 om ook maar één syllabe te schrijven over de non-stop conflicten tussen Juliana en Beatrix. Daarover werd Schenk, zo blijkt uit haar geheim archief, rijkelijk van nieuwtjes voorzien door freule Wttewaall, alias ‘tante Bol’ (voor de prinsessen), met wie Schenk al bevriend was sinds haar kindertijd in Rotterdam. Na de conflicten rond Beatrix’ huwelijkskeuze werd ook Willem P. van den Berge (van 1963 tot 1981 hoofd Pers en Publiciteit van de RVD) voor Schenk een nuttige informant, vooral tijdens hun lunches à deux bij Schlemmer in Den Haag. Met betrekking tot de verhouding tussen Juliana en haar dochters zet Withuis een hardnekkig misverstand recht. Het waren niet alle vier prinsessen, maar alleen de oudste twee, de troonopvolgster en de ‘reserve’ die stelling namen tegen hun moeder. De eerste bleef zich, vaak tamelijk openlijk, verzetten tegen haar moeder. De tweede dochter draaide later volledig bij, kwam onder Bernhard’s en Trix’ invloed uit en werd, zoals Juliana’s vriendin en secretaresse Binebeth Röell meedeelde, Juliana tot grote steun. ‘Er is weer muziek in huis’ zou Juliana volgens Röell hebben uitgeroepen toen Irene zich in Nederland vestigde.

Aangaande liefde voor muziek creëert Withuis een misverstand. Ten onrechte schrijft zij dat Juliana niet van klassieke muziek hield. Van veel klassieke muziek hield Juliana wèl. Ze bezat een grote verzameling langspeelplaten van de Russische romantici, vooral Rachmaninoff en Tchaikowski. Vaak koos zij platen op advies van haar vriend jhr. Constantijn (Coen) de Ranitz, een talentvolle amateurpianist en ooit Juliana’s eerste liefde (dixit Mary Barger, leidster van de Aardhuisbijeenkomsten, bevestigd door freule Wttewaall). Volgens zijn neef, jhr. Antoni de Ranitz, had oom Coen het wel mooi gevonden, de rol van prins-gemaal. Maar hij maakte, als slechts jonkheer, geen schijn van kans. Hij werd burgemeester van Utrecht en zou in die stad de rol gaan vervullen van hospes/huisbaas van Irene, toen die daar ging studeren. Nadat Irene na haar scheiding in Soest was gaan wonen, kwamen haar kinderen, behalve de oudste die bij zijn vader woonde, vaak op bezoek. Tot grote vreugde van grand’mère Juliana. Röell tot Dra Schenk destijds: ‘Het is alsof voor haar de zon opnieuw is opgegaan’.

Die zon was eerder door toedoen van haar prins-gemaal diep onder de horizon verdwenen. Het is vooral aan de diepgravende, tot in de kleinste details gedocumenteerde studies van Gerard Aalders te danken dat de Nederlandse burger is geïnformeerd over Bernhard’s levenslange praktijken die het daglicht niet konden verdragen en de monarchie in gevaar brachten. Hoewel Withuis bepaalde gegevens louter kan hebben geput uit Aalders’ vele publicaties, noemt zij alleen diens ‘Niets was wat het leek’ (2014). Daar kon zij moeilijk omheen.

Opname

 In Withuis’ verhaal wordt Juliana getoond als enerzijds een steeds onafhankelijker, wilskrachtiger figuur die dankzij de Canadese ballingschap steeds sterker in haar vel stak. ‘Stevig’ noemt Withuis Juliana graag. Ze baseert dat deel van haar visie grotendeels op de redevoeringen die Juliana in Canada hield. Een wankele basis: tot maart 1944 was het niet zo dat Juliana deze redevoeringen zonder hulp schreef. De Nederlands-Amerikaanse auteur Hendrik van Loon droeg, vaak via de telefoon, ideeën aan en voerde de redactie. Hij was het, meester van de catchy phrase, die Juliana strijdbare uitspraken in de mond legde, zoals ‘strijd is leven’ en zoveel andere stoutmoedige uitspraken (volgens Rie Marsman – off the record tegenover Dra Schenk). Anderzijds schildert Withuis haar subject af als een vanaf 1948 steeds wankelmoediger vrouw – iemand die dacht in termen van een complot. Helaas was dat laatste geen waandenkbeeld van Juliana, maar trieste werkelijkheid.

In Schenk’s archief vond ik hoe Juliana in juni 1956 het plan om haar te laten opnemen in een psychiatrische kliniek ontdekte. Bernhard keerde juist uit Stockholm terug van het hippische onderdeel van de in Melbourne gehouden Olympische Spelen, niet alleen in gezelschap van zijn ‘mentor’ Pantchoulidzew, de amant van Bernhard’s moeder Armgard (volgens Cocky Gilles, Bernhard’s privé-secretaresse die tegenover Dra losliet: ‘zo’n ontroerend paar’), maar ook van de chef d’équipe, Charles F. Pahud de Mortanges. Deze vooroorlogse meervoudig Olympisch kampioen ruitersport, onderdeel military, verzetsman en krijgsgevangene tijdens de bezetting van ’40-’45, vervulde sinds 1954 een hoge functie aan het hof: Chef van Juliana’s Militaire Huis, een afdeling die Juliana in 1948, bij haar inhuldiging, aan Bernhard had toevertrouwd. Pahud de Mortanges hoorde in het vliegtuig het opgewonden tweetal, Bernhard en Tchuli, uitgelaten praten over het in gereedheid brengen van de Ursula kliniek te Wassenaar.

Daarin zou een ‘buiten staat tot regeren’, want krankzinnig verklaarde Juliana worden opgenomen. Uiteraard zou zij ook uit de ouderlijke macht moeten worden ontzet. De volgende stap zou opname in een wereldberoemde kliniek in Zwitserland moeten zijn. Het duo had enorme voorpret bij dat vooruitzicht.

Immoreel

Pahud de Mortanges, tot in zijn tenen geschokt, begaf zich na de landing regelrecht naar paleis Soestdijk om zijn ontslag aan Juliana aan te bieden. Onder deze omstandigheden achtte hij het immoreel aan te blijven in een afdeling van de hofhouding die officieel onder de koningin viel, maar in de praktijk onder de prins stond. Juliana weigerde: ‘U is één van de  weinigen die ik kan vertrouwen. Juist u weiger ik ontslag. U moet blijven!’

Al bijna dertig jaar geleden vertelde Schenk aan Igor Cornelissen dat zij van die opname coup wist dankzij ontboezemingen van leden van de hofhouding en freule Wttewaall van Stoetwegen (Vrij Nederland, 19-3-1988). Tegenover Marjo van Soest van Vrij Nederland (12-3-1988) verklaarde Dra over het Ursula plan: ‘Dat laatste heb ik niet in het boek gezet. Dat vond ik een detail’. Cornelissen daarover: ‘Menig historicus zou met genoegen zijn rechterarm offeren voor zo’n detail’. Hij schakelde de politicologe en journaliste Dr. Anna Visser in, die een jaar eerder was gepromoveerd op het proefschrift Alleen bij uiterste noodzaak? De Rooms-rode samenwerking en het einde van de brede basis 1948-1958. ‘Anneke’ Visser bleek te beschikken over de tekst van een briefje in het Romme-archief van Ursula-kliniek directeur Dr. Ed Hoelen, gedateerd 30 juli 1956. Hoelen schreef aan de katholieke partijleider Romme: ‘Overigens zouden diverse lieden een of ander lichaamsdeel opofferen om nu eens precies te weten waarover wij gesproken hebben. Gelukkig weet niemand dit’. Van de biograaf van prof. Romme, Jacques Bosmans, kreeg Cornelissen de bevestiging van het opname plan. Withuis noemt het in gereedheid brengen van de Ursula-kliniek ‘hersenspinsels’ (p. 542).

Gevangenis

Dankzij Pahud de Mortanges, door Juliana op alle manieren uit de publiciteit gehouden, en het verzet van premier Drees werd het plan van het duo Bernhard-Tchuli verijdeld. Juliana kwam niet in een psychiatrische kliniek terecht. Wel bleef zij een gevangene: in het koningschap. Tegenover haar jeugdvriendin Dineke Kohnstamm omschreef zij het koningschap als ‘een gevangenis’, lezen we bij Withuis (p. 138).

Withuis’ levensverhaal van Juliana heeft niet alleen bewondering opgeroepen. Dat is misschien te verklaren uit het ontbreken in haar biografie van de in Oranje-lectuur gebruikelijke complimenteuze apotheose. Withuis houdt het sec. Meer waardering voor Juliana’s bijna levenslange oprechte inzet – zonder het door de biograaf Juliana keer op keer aangewreven ‘doen alsof’ – voor gehandicapten en verschoppelingen zou niet hebben misstaan in Withuis’ eindconclusie. Zo heeft Juliana door de jaren heen het Anti-Apartheidsprogramma van de Wereldraad van Kerken en de beweging van Martin Luther King steeds krachtig financieel gesteund volgens de voorzitter van de  Wereldraad, Visser ’t Hooft.

Kritiek van Irene

Kritiek uitte ook Juliana’s ‘Zuid-Afrikaanse’ dochter, Irene. Zij vindt dat de biograaf te veel in het privéleven van de Oranjes is gaan graven. Wat deze prinses en een deel van het Nederlandse volk nog altijd niet begrijpt is dat de constitutionele monarchie inhoudt : voor de leden van het Koninklijk Huis, het topsegment van de Koninklijke familie, dus voor de vorst(in), diens echtgenoot/echtgenote, de oud-vorst(in) en oud-prins-gemaal en voor alle troongerechtigden zijn privé en publiek volledig verstrengeld, een leven lang totaal verweven. Voor hen is er in dit systeem, een glazen gevangenis, geen enkel scherm om neer te halen. Wie zich daartegen keert, roepe onmiddellijk de republiek uit.

 

Juliana, vorstin in een mannenwereld, geschreven door Jolande Withuis, verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij, 752 pagina’s, prijs hardcover 39,99 euro, e-book 16,99 euro.

 


Magdaleen van Herk (1945) publiceerde in 1980 onder tegenwerking van Dra. M.G. Schenk ‘Juliana. Vorstin naast de rode loper’. Kunsthistorica, organiseert exposities en concerten. Auteur van ‘Steinlen. Of Cats and Men’ (1995 ),  Kenne Schilder/Painter (1997). Recente publicatie: ‘Feest’, bloemlezing gedichten bij schilderijen van Kenne Grégoire'(2016). Werkt aan: ‘Dubbellevens. Juliana tussen machthebbers, monarchen en aristocraten’.