Is het tijd voor een dictatuur onder leiding van ‘Republikein van het Jaar’ Maarten van Rossem?
Hans van der Lugt
‘Hoeveel het koningshuis kost kan me niet veel schelen. Daarmee winnen we de strijd nooit. Het gaat om het principiële punt dat een erfelijk ambt fundamenteel ondemocratisch is. Alleen met inhoudelijke argumenten is de strijd voor een republiek te winnen.’ Deze woorden spreekt Maarten van Rossem tijdens de laatste ledenvergadering van het NRG bij zijn dankwoord na zijn uitverkiezing tot Republikein van het Jaar. Prijs: een beeldje van de Keeshond, geuzennaam van de achttiende-eeuwse patriotten, die hij volgend jaar overigens weer aan de volgende winnaar van de internetverkiezing zal moeten afstaan.
De principiële argumenten staan lijnrecht tegenover de ‘sentimentele redenen’ en algehele lethargie waaraan het Koningshuis haar voortbestaan heeft te danken. ‘Laten we niet te optimistisch zijn. De meeste mensen kunnen er wel mee leven. Ook al is het populairste lid van het koningshuis een Argentijnse dame die als enige uitstraalt dat ze het echt leuk vindt’.
Van Rossem schetst de geschiedenis van ons koninkrijk – ‘we zijn langer republiek geweest dan koninkrijk’ – met brede streken en zijn vertrouwde ironie, waarna de vraag overblijft: hoe kan het dat we dan toch een monarchie zijn? De komst van de Oranje-monarchie is te danken aan de Restauratie die onder Engelse en Pruisische leiding zegevierde over de Franse revolutie, en aan Van Hogendorp, die in 1813 Willem Frederik als soeverein terug naar Nederland haalde. ‘Van Hogendorp had echter na zes maanden al spijt van zijn besluit’, stelt Van Rossem.
De afgelopen tweehonderd jaar struikelden de Oranjes van schandaal naar schandaal. Eind negentiende eeuw had het afgelopen kunnen zijn, meent Van Rossem, met de impopulaire ‘Koning Gorilla’ (Willem III) op de troon. Maar toen kwam ‘de bekwaamste monarch die we ooit hebben gehad aan de macht’: Emma, regentes voor de minderjarige Wilhelmina, die met haar dochter door het land toerde om steun en populariteit te verwerven voor de jonge kroonprinses.
De mannen zijn al tweehonderd jaar de zwakke schakel in de monarchie – in de negentiende eeuw de autocratische koningen, in de twintigste eeuw de prinsen-gemaal, zoals schuinsmarcheerder Hendrik en de ‘ordinaire oplichter en crimineel’ Bernard. Crises rijgen zich aaneen, zoals de Greet Hofmans-affaire en het Lockheed-schandaal. ‘Waarom hebben sociaaldemocraten als Drees en Den Uyl bij die crises niet gezegd: “dit is onze kans om ons te ontdoen van het koningshuis?” Ze waren als radicalen afgeserveerd’, stelt Van Rossem.
Want er is niet alleen lethargie – ‘het is toch leuk’ – rond het koningshuis, er is ook kritiekloze verering. ‘Vereerders zijn als lakeien. Als er morgen in de krant staat: “Koning kan zelf z’n reet afvegen”, zeggen die vereerders: “Wat knap toch van die jongen”, en: “Hij is toch zo gewoon jongen gebleven”. Die bewondering, het is verschrikkelijk.’
Maar Van Rossem is de beroerdste niet. Als de gemiddelde Nederlander dan toch wil opkijken tegen een hogere macht, dan heeft hij nog wel een alternatief: een dictatuur onder zijn eigen hoogstpersoonlijke leiding. Generalissimo Van Rossem, om in Argentijnse sferen te blijven.