De orangistische geschiedschrijving is nodig aan herziening toe, betoogt Lodewijk Brunt, emeritus hoogleraar Stedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam. De Nederlandse identiteit, opgehangen aan natie, koningshuis en godsdienst, blijkt een construct van propaganda en censuur.
Tekst: Lodewijk Brunt
Koningin Juliana als raamprostituee, met een prijskaartje: voor ruim vijf miljoen gulden mocht je naar binnen. Die afbeelding schiet me onwillekeurig te binnen als ik denk aan het Nederlandse koningshuis. Het was een cartoon uit het onregelmatig verschijnende God, Nederland & Oranje waarmee halverwege de jaren 1960 de Amsterdamse Provobeweging zich manifesteerde. Op straat te koop. Het blaadje werd door de autoriteiten in beslag genomen en uitgever Hans Metz kreeg een gevangenisstraf opgelegd. Op de een of andere manier voelde ik me betrokken, vermoedelijk vanwege tekenaar Willem (Bernard Holtrop) die ik kende van de middelbare school. Hij had daar een zekere reputatie omdat hij door de schooldirectie was weggestuurd. Jazeker, vanwege zijn tekeningen, die destijds overigens eerder pornografisch dan gezagsondermijnend waren. Als ik het me goed herinner. Maar die betrokkenheid werd nog verder aangewakkerd omdat ik het blaadje wel eens mee naar mijn ouderlijk huis nam – mijn ouders waren not amused en hadden er spijt van dat ik in Amsterdam was gaan studeren en niet in Leiden.
De Oranjes waren nooit vies van leugens, bedrog en corruptie
Het was voor het eerst dat ik me realiseerde dat er iets zou kunnen bestaan als een Nederlandse identiteit, opgehangen aan de natie, het koningshuis en de godsdienst. Drie dimensies van een nationaal bewustzijn. Blijkbaar geïnjecteerd met diepe emoties, want zelfs zo’n simpele tekening bracht gezagsdragers tot razernij. Ik ben zelf overigens niet grootgebracht in de sfeer van patriottisme. In mijn ouderlijk huis werd er ongetwijfeld lippendienst aan bewezen – op nationale feestdagen ging de vlag uit – maar niemand heeft ooit de moeite genomen om me de betekenis van nationale symbolen uit te leggen. De dingen waren zoals ze waren.
Elders in het land heerste een andere geest. Ik werd daarmee geconfronteerd toen ik begin jaren 1970 antropologisch onderzoek verrichtte in de Alblasserwaard en te maken kreeg met vertegenwoordigers van orthodox-gereformeerde kringen. Over God, Nederland en Oranje kon in zulk gezelschap niet lacherig worden gedaan: het betrof de pilaren van de natie en het alledaagse bestaan was daar diep van doordrongen. Ik probeerde me als onderzoeker ‘neutraal’ op te stellen, zei ik tijdens kennismakingsgesprekken. Daar werd meesmuilend op gereageerd: neutraliteit bestaat niet. Het openbare leven was sterk verzuild: wie niet met ons is, is tegen ons! De plaatselijke protestanten waren, uiteraard, onderling sterk verdeeld, maar het ‘papendom’ was een gemeenschappelijke vijand. God, Nederland en Oranje was ‘van ons’, dat wil zeggen: van het protestantisme, de Statenbijbel, de rechte leer. Wat in de Alblasserwaard vooral stak was niet zozeer de Provobeweging of cartoons over koningen of prinsen, maar de overgang van prinses Irene tot het katholicisme in 1964. Oranje en de paus: een ondenkbare combinatie.
Onverbrekelijk snoer
En inderdaad, de ‘drieslag’ is een protestantse uitvinding, zij het met een exotisch sausje. Ende een drievoudigh snoer en wort niet haest gebroken, luidt de laatste zin van een alinea in het Bijbelboek Prediker, vers 4: beter met z’n tweeën dan alleen. Daarin betoogt de auteur dat je je nauwelijks kunt verdedigen in je eentje, maar altijd sterker staat met medestanders. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, zoals bovengenoemde zin in de nieuwste vertaling luidt, is niet snel stuk te trekken. De zin werd in 1831 opgepakt door de toenmalige spreekbuis van de protestantse Reveilbeweging, de tot het Christendom bekeerde orthodoxe jood Isaac da Costa. Hij meende dat het altijd Gods bedoeling was geweest om de ‘kerk van Christus’ te verbinden met het Nederlandse volk en ‘Nassaus Prinsenstam’. Op die manier zou er een onverbrekelijk, drievoudig snoer ontstaan. Da Costa hield huiskamerbijeenkomsten in zijn woning aan de Amsterdamse Prinsengracht 836. Jan Pieter Heije woonde eens zo’n bijeenkomst bij; hij had als gast een jongeman uit Haarlem meegenomen: Nicolaas Beets. Die beschreef de gebeurtenis in zijn dagboek: De toehoorders zaten voor het grootste gedeelte aan lange met groen laken gedekte en met schrijfgereedschap voorziene tafels (…). Ik schatte hun getal op dertig. Het geheel had een zeer fashionable, ja zelfs élégant voorkomen. Aan het boveneinde der lange aaneengezette tafels zat Da Costa, zeer net in ’t zwart gekleed.
Het ‘papendom’ was een gemeenschappelijke vijand
Het drievoudig snoer past keurig in het straatje van historici die de opkomst van nationale identiteiten beschouwen als een typisch 19e eeuwse ontwikkeling, de vorming van moderne nationale staten. ‘God, Nederland en Oranje’ is volgens deze beschouwing dus een betrekkelijk jong idee, wat te denken geeft over de eeuwigheidswaarde die er in de loop der jaren aan gegeven is, niet in de laatste plaats door vertegenwoordigers van het Nederlandse koningshuis zelf. Toch reiken de wortels dieper dan door de verbintenis met de moderne natievorming wordt gesuggereerd. Dat wordt overtuigend aangetoond in het recente Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit, 1648-1815 door historicus Lotte Jensen. Naar aanleiding van de Vrede van Aken (1748), bij voorbeeld, worden tal van preken, gedichten en theaterstukken geproduceerd waarin de drie elementen naar voren komen. God zou Nederland een voortrekkersrol hebben toebedeeld, ja, Nederlanders konden beschouwd worden als het door God uitverkoren volk. De Oranjegezindheid speelde daarbij een belangrijke rol: Willem IV had zich niet alleen dapper gedragen tegenover de Fransen, de geboorte van zijn zoontje stelde bovendien de toekomst van het land veilig. De vaderlandse geschiedenis vormde de context, met name de Tachtigjarige oorlog.
Uitgevonden geschiedenis
Maar de interpretatie van deze ontwikkelingen vraagt om behoedzaamheid. In navolging van Jensen zou je oog moeten hebben voor het verschijnsel van de invented tradition: door mythen, rituelen, verhalen (en Bijbelteksten) wordt een bepaald historisch besef uitgevonden. De vaderlandse geschiedenis begint volgens die traditie bij de Batavieren die zich weerden tegen de Romeinse invasie, springt dan over op strijd tegen de Spaanse overheerser, maar laat alle tussenliggende eeuwen onbesproken. Op die manier kun je de geschiedenis naar believen invullen en dat is precies wat er gebeurt: de voorstelling van de Nederlandse geschiedenis als een langgerekte keten van causale ontwikkelingen, waarmee God en Oranje onlosmakelijk verknoopt zijn. De werkelijkheid is ingewikkelder.
Repressief drukbeleid
De Oranjes mogen dan af en toe hun stempel hebben gezet op de Nederlandse natievorming, maar dat is altijd met sterke weerstanden gepaard gegaan en ze zijn nooit vies geweest van leugens, bedrog, corruptie en draconische maatregelen om de oppositie te smoren – denk aan het lynchen van de gebroeders De Witt, de onthoofding van Van Oldenbarnevelt. Jensen spreekt over uitbarstingen van geweld en ze vindt het opmerkelijk hoezeer de orangistische stem de gedrukte bronnen domineerde. Een repressief drukbeleid, censuur dus, heeft er mede voor gezorgd dat de ‘tegenstem’ niet of onvoldoende werd gehoord. De geschiedenis van God, Nederland & Oranje is nodig aan herziening toe.