Moeder aller republieken

De onafhankelijkheidsstrijd van de Verenigde Staten in de achttiende eeuw zou je de ‘moeder aller onafhankelijkheidsoorlogen’ kunnen noemen. Dat verzet tegen Londen kreeg al snel ook anti-monarchale trekken, zo laat Frans Verhagen zien in zijn onlangs verschenen Geschiedenis van de Verenigde Staten.

Tekst Maurits van den Toorn

Hoewel sindsdien tientallen koloniën zich vaak gewelddadig hebben losgemaakt van hun vroegere moederland, blijft de afscheiding van de VS iets bijzonders: niet de inheemse bevolking kwam tegen de Britten in opstand, maar de  immigranten en hun nazaten uit het moederland hadden geen zin meer in de bedilzucht van de andere kant van de oceaan.

Aanvankelijk werd vooral het parlement vanwege de aan de kolonie opgelegde heffingen en belastingen op de korrel genomen (‘no taxation without representation’), maar na de Boston Tea Party in 1773, de boze reactie daarop van de koning en de benoeming van een ‘koninklijke gouverneur’ in Massachusetts, werd George III steeds meer het mikpunt van de kritiek. Het zal hebben bijgedragen aan de afkeer van een monarchaal stelsel. Overigens opvallend hoe alle betrokkenen haast voorgeprogrammeerd met feilloze precisie die dingen deden die de tegenstander in de gordijnen joegen. Ik moest denken aan het huidige Spaans-Catalaanse conflict, dat daar ook trekken van begint te vertonen.

Je kunt de VS ook goed ‘de moeder aller republieken’ noemen. De keuze om de monarchie na 1776 te vervangen door een republiek klinkt ons nu dan wel logisch in de oren, maar was dat toen veel minder. Zie Griekenland en de Zuidelijke Nederlanden, die toen ze begin negentiende eeuw zelfstandig waren geworden, allebei op zoek gingen naar een loslopende prins of koning. Weliswaar was er sinds 1588 de Republiek der Verenigde Nederlanden, maar dat was een geheel van soms elkaar meer tegen- dan samenwerkende soevereine gewesten, met bovendien een erfelijk stadhouder. Founding Father James Madison was in ieder geval niet erg onder de indruk van de Nederlandse Republiek, zo blijkt uit zijn geschriften in de Federalist Papers.

Perfecte scheiding van machten

Het Amerikaanse staatsbestel was beter doordacht, met een in theorie bijna perfecte scheiding van machten. Hoewel die machtenscheiding in 1787 is vastgelegd in de Constitution, wil dat niet zeggen dat het een statisch geheel is. Aanvankelijk ging het vooral om de keuzes van en voor Thomas Jefferson of Alexander Hamilton. Jefferson dacht aan spreiding van macht, een kleine overheid en veel zelfstandigheid voor de staten. Daarmee was hij romantischer van opvatting dan Hamilton (minister van Financiën), die meer in een sterke federale regering zag die kon handelen ten faveure van handel en industrie.

Hamilton was de modernere denker van beide en kreeg met zijn opvatting gelijk, maar dat wil niet zeggen dat de ideeën van Jefferson niet meer leven. Als buitenstaanders ontgaat ons wel eens hoeveel beleidsvrijheid de vijftig staten nog steeds hebben op allerlei terreinen. Bovendien borrelt het verzet tegen een te machtige overheid – in Washington, wel te verstaan – met grote regelmaat op. De recentste aflevering daarvan was de Tea Party. Gaandeweg worden dergelijke verzetsbewegingen in afgezwakte vorm onderdeel van de mainstream politiek, waarna er een of twee decennia later opnieuw verzet oplaait, waar een van de presidentskandidaten-van-dienst dan weer gebruik van kan maken. De continuïteit van veel dingen is groter dan we vaak denken. Andrew Jackson, ook een ondernemer die zich succesvol als outsider tegen het Washingtonse establishment profileerde, ging Trump al in 1828 voor.

Daarmee komen we op de uitvoerende macht, die zich de afgelopen 230 jaar ontwikkeld heeft op een manier die de Founding Fathers nooit hadden kunnen dromen. Het bijna koninklijke presidentschap dat we tegenwoordig hebben, is heel iets anders dan wat hun voor ogen stond. Ze vreesden zeer voor een eenhoofdig leiderschap dat zich zou kunnen ontwikkelen in de richting van een monarchie. Dat ze desondanks de president vergaande bevoegdheden gaven verbaast nogal. Aanvankelijk waren er zelfs geen beperkingen aan het aantal zittingstermijnen. Pas na de vier termijnen van Roosevelt (door historicus Alfons Lammers ooit ‘koning van Amerika’ genoemd) werd in 1947 in het 22e amendement op de Constitutie vastgelegd dat een president maximaal twee termijnen heeft, ongeacht of die aaneengesloten zijn of niet.

Gelukkig verdwijnen niet alleen goede maar ook slechte presidenten. Tegenstanders van een republiek, die zich in hun afkeer daarvan bevestigd zien door de verkiezing van incompetente of onbetekenende lieden als Rutherford Hayes, Ulysses Grant (een goede generaal maakt nog geen goede president), Chester Arthur (ooit van gehoord?) en vooruit maar, Donald Trump, hebben daar geen repliek op. Dat hadden de Founding Fathers heel goed in de gaten, met hun verse herinnering aan de onafhankelijkheidsoorlog: van een slechte of gekke president kom je heel wat makkelijker af dan van een dito koning.

Ondanks de steeds sterker geworden uitvoerende macht zien we regelmatig dat die macht nog steeds tegen grenzen aanloopt, in de vorm van rechters die besluiten ongrondwettig verklaren en volksvertegenwoordigers in Senaat en Huis van Afgevaardigden die zich niet laten ringeloren en tegen wetsontwerpen stemmen. Dat is precies wat in 1787 de bedoeling was en in die zin functioneert het Amerikaanse staatsbestel nog steeds . Het is goed om daar in deze actuele en goed geschreven geschiedenis van de USA (die uiteraard over veel meer gaat dan alleen de staatsinrichting) weer eens op gewezen te worden, te midden van de opgewonden tweets uit het Oval Office.

 

Frans Verhagen:

Geschiedenis van de Verenigde Staten

Uitgeverij Boom, Amsterdam

Boek ISBN 978 90 5875 814 9

€ 39,90

E-boek ISBN 978 90 5875 815 6

€ 17,90