In De zaak Oldenbarnevelt geeft historicus Wilfried Uitterhoeve zich enige moeite te bestrijden dat de veroordeling en daaropvolgende onthoofding van ex-raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt moet worden gezien als een gerechtelijke moord. Maar wie zijn werk leest kan zich moeilijk aan die indruk onttrekken.
Tekst: Maurits van den Toorn
Het proces tegen en de onthoofding van landsadvocaat Oldenbarnevelt vormen geen hoogtepunt in de Nederlandse geschiedenis. In zijn boek De zaak Oldenbarnevelt beziet historicus Wilfried Uitterhoeve de gang van zaken als de noodlottige consequentie van een nog onvoldoende uitontwikkeld staatsrecht in de jonge Republiek.
Het is geen complete biografie, Uitterhoeve heeft zich zoals al uit de titel van het boek blijkt geconcentreerd op de twee jaar waarin zich de nederlaag van Oldenbarnevelt en de zijnen aftekende en op de maanden van zijn arrestatie, gevangenschap, verhoren, doodvonnis en onthoofding. Een biografie is er trouwens al, in vijf delen zelfs (J. den Tex, Oldenbarnevelt, 1960-1972). Wel bevat het boek een korte levensschets van Oldenbarnevelt, als we de verhalen mogen geloven een zeer capabel maar ook een onaangenaam mens: wraakzuchtig jegens tegenstanders en zeer geldbelust. Volgens de negentiende-eeuwse historicus Robert Fruin ging het om ‘den grootsten staatsman, naar mijn oordeel, die ooit ons land bestuurd heeft’. Dat oordeel wordt gedeeld door zijn twintigste-eeuwse collega Arie van Deursen, die hem beschouwt als ‘de grootste staatsman die Nederland in al de eeuwen van zijn bestaan heeft gekend’. Treurig dat juist deze man op hoge leeftijd zijn leven op het schavot moest eindigen.
Het is dan ook niet vreemd dat het doodvonnis en de onthoofding van Oldenbarnevelt in mei 1619 altijd controversieel zijn gebleven. De achtergronden van het conflict zijn divers. Er waren sinds het begin van de zeventiende eeuw politieke twisten over het wel of niet voortzetten van de oorlog tegen Spanje, met als uiteindelijk compromis geen vrede maar een bestand van twaalf jaar. De achtergrond van die twist was vooral economisch: oorlogsmoeheid en een grote schuldenlast wezen in de richting van vrede of op z’n minst een bestand, terwijl Maurits, legerofficieren en vlootbevelhebbers, maar ook kooplieden die profiteerden van handel met of kaapvaart op West-Indië en handelshuizen die verplaatsing van de handel naar Antwerpen vreesden, voor voortzetting van de strijd waren.
Kaapvaart
Uitterhoeve noemt ook wat minder frisse redenen waarom Maurits tegen het staken van de strijd was: het zou hem aanzienlijk in zijn inkomen schelen door vermindering van salaris bij het stilleggen van de actieve oorlogsvoering, hij verloor ook de hem toekomende percentages uit de kaapvaart en uit brandschattingen in de grensgebieden met het Zuiden. Bovendien zou zijn statuur als veldheer verloren gaan. Landsbelang en privébelang botsten duidelijk wel eens met elkaar. Oldenbarnevelt kocht de tegenstand tegen het door hem gewenste bestand af door ervoor te zorgen dat Maurits, Frederik Hendrik, Willem Lodewijk en Louise de Coligny ‘welhaast werden bedolven onder een goudstroom.’
En er waren religieuze spanningen tussen Arminianen en Gomaristen, de uit de geschiedenisles op school bekende ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’ die verschillende opvattingen hadden over de predestinatie (is de goddelijk uitverkiezing absoluut, zoals Gomarus stelde, of is er ook nog sprake van een zekere mate van menselijke wil, omdat de mens zelf de keuze kan maken om tot het ware geloof te komen?), met gekoppeld daaraan verschillende ideeën over de positie van de kerk in de staat. Kortom, voldoende materiaal om tot ontbranding te komen na het (tijdelijk) wegvallen van de druk van een buitenlandse vijand in 1609.
Uitterhoeve ziet de manier waarop het conflict tussen Maurits en Oldenbarnevelt werd beslecht als het gevolg van nog niet uitontwikkeld staatsrecht. De politieke (en parallel daaraan ook de religieuze) verhoudingen waren vastgelopen en er was geen regulier mechanisme, zoals een nieuwe meerderheid in de Staten of de vervanging van de regering door de hoogste machthebber, om de verhoudingen weer vlot te trekken. De verhoudingen veranderen kon alleen door een of andere vorm van staatsgreep – mooi begrip daarvoor: ‘de wet verzetten’– waarna de partij die aan het kortste eind trekt gevangen wordt genomen en in een proces, op grond van gefingeerde beschuldigingen, wordt veroordeeld.
Vooropgezet doel
Het idee is vaak dat er sprake is geweest van een gerechtelijke moord na een proces dat verliep volgens het uit het Wilde Westen bekende principe ‘We will give you a fair trial and then we will hang you’. Toch is dat volgens Uitterhoeve niet het geval. Hij schrijft: ‘Van een gerechtelijke moord is mijns inziens sprake als de tegenstander wordt gedood, niet geheel en al zonder proces, maar dan wel in een proces met als vooropgezet en vaststaand doel de tegenstander te doden. Dat is hier niet het geval geweest.’
Toch lijkt ook hij er niet helemaal uit te komen, want even verderop merkt hij op dat het gezelschap van de 24 rechters uit tegenstanders van Oldenbarnevelt bestond en dat een ‘scherpe veroordeling’ praktisch vaststond. Maar dan: ‘Ik krijg niet uit de pen dat zij in wijsheid en naar eer en geweten hebben beslist. Ze waren uit op een afrekening, en wie nog twijfels had over zo’n afrekening moest natuurlijk vrezen voor de wraak van Maurits.’ En: ‘Het was wel een politiek proces, dat in het geheel niet voldeed aan de maatstaven van een gewoon strafproces (‘gewoon’ naar de maatstaven van toen). Ad hoc, zonder wettelijke basis, als onderdeel van een staatsgreep, werd een rechterlijk college geformeerd. Dat werd zodanig samengesteld dat het vonnis zou zijn gericht zoal niet op een fysieke dan toch een politieke uitschakeling van de leider van de tegenpartij.’ Dat riekt toch wel sterk naar ‘vooropgezet en vaststaand doel’, zodat het verschil met een politieke moord met het blote oog amper waarneembaar is.
Nepnieuws
Dat het ging om een politiek proces (op basis van de tamelijk bizarre verdachtmaking dat Oldenbarnevelt de Republiek aan de Habsburgers zou willen uitleveren, een vorm van effectief ingezet nepnieuws) is onomstreden. Uitterhoeve is er ook van overtuigd dat Maurits aan die door het land rondzingende verdachtmaking geen geloof hechtte. Dat maakt het proces in feite nóg politieker, want in plaats van de formele beschuldiging van land- of hoogverraad – crimen laesae maiestatis, een delict dat veelal met de dood bestraft wordt – komt dan het politieke meningsverschil boven drijven over wie het nu werkelijk voor het zeggen had in de Republiek. Zo gezien sneuvelde Oldenbarnevelt in een puur politieke strijd tegen Maurits’ pogingen om zijn machtspositie te vergroten, wellicht zelfs de volledige soevereiniteit over de gewesten te verwerven voor het huis van Oranje-Nassau.
Wat nu eigenlijk de drijfveren van Maurits zijn geweest om zo hard op te treden blijft onduidelijk. Zou hebben meegespeeld dat hij pas Prins van Oranje-Nassau was geworden na het overlijden van zijn oudere halfbroer Philips-Willem in 1618, tot dan toe de titelhouder, en meende iets te moeten bewijzen? Toch was zijn politieke positie niet bedreigd en zijn militaire vakmanschap onomstreden. Religieuze scherpslijperij? Hij had de zijde van de strenge gelovigen gekozen, terwijl Van Oldenbarnevelt in de traditie van Willem van Oranje stond: de opstand en de oorlog met Spanje waren er omwille van de vrijheid en vrijheden (libertatis causa); het was niet primair wat de radicale calvinisten vonden een religionis causa. Maar of Maurits, van wie bekend was dat hij regelmatig dames-voor-één-nacht op het Binnenhof ontving, nu zo’n radicale calvinist was? Uit politieke overwegingen wellicht. De afrekening met Oldenbarnevelt c.s. stelde Maurits in ieder geval in staat zonder al te veel tegenstand door te gaan met zijn ‘proces van zelfverheffing’, al bleef hij als stadhouder uiteindelijk dienaar van de Staten, die na het overlijden van Willem II in 1650 lieten blijken dat ze het ook wel zonder stadhouder afkonden.
Het blijft hoe dan ook een onfrisse en in sommige opzichten nog steeds onduidelijke affaire. De onduidelijkheid zal hebben bijgedragen aan de controverse die er altijd is blijven bestaan rond het proces-Oldenbarnevelt. Hoe gevoelig de affaire in sommige geesten bleef, bleek zo’n drie eeuwen later toen het Haagse gemeentebestuur uit serviliteit jegens de Oranje-Nassaus, die uiteindelijk tóch het erfelijk koningschap in de wacht hadden gesleept, jarenlang erover zou twijfelen of plaatsing van een standbeeld van Van Oldenbarnevelt niet kwetsend zou zijn voor de koninklijke familie. Na lang delibereren kwam het standbeeld er uiteindelijk in 1934 toch.
Wilfried Uitterhoeve:
De zaak Oldenbarnevelt. Val, proces en executie.
Uitgeverij VanTilt, Nijmegen
ISBN 978 94 6004 4113
Prijs € 23,50