Is het haalbaar een oordeel van de rechter uit te lokken over de vraag of de Koning te veel (onverenigbare) bevoegdheden heeft? Die vraag legde het Republikeins Genootschap voor aan de jonge jurist Ewout Jansen, ex-adviseur van de Hoge Raad en ook bekend als cabaretier. Tegenover De Republikein licht hij zijn bevindingen toe.
Tekst René Zwaap
Ewout Jansen begint met een gedachte-experiment. ‘Stel dat ik een geschil heb met Jeroen Pauw. Ik wil een uitspraak van de rechter en kom er achter dat ik weliswaar een procedure kan beginnen, maar dat de rechter benoemd is door Jeroen Pauw en bij die gelegenheid ook trouw heeft gezworen aan Jeroen Pauw. Overigens kan ik alleen procederen met behulp van een advocaat, die bij zijn benoeming bij de rechtbank, ook trouw moest zweren aan Jeroen Pauw. Boven het hoofd van de rechter hangt in de zittingszaal een foto van Jeroen Pauw. Als ik de uitspraak van de rechter lees staat er boven: “In naam van Jeroen Pauw”. Indien het een bestuursrechtelijke procedure betreft, is Jeroen Pauw bovendien de voorzitter van het hoogste rechterlijke college dat over de zaak gaat oordelen. Ik mag me weliswaar beroepen op algemene regels, maar die regels zijn alleen geldig indien Jeroen Pauw ze heeft bekrachtigd. Jeroen Pauw is ook voorzitter van een orgaan dat – tot in het kleinste detail – over de regels heeft geadviseerd. Bovenaan elke regel die ik kan inroepen staat: “De groeten van Jeroen Pauw”. Onderaan elke regel staat een handtekening van Jeroen Pauw. Jeroen Pauw staat aan het hoofd van de regering die de regels heeft opgesteld en Jeroen Pauw benoemt en ontslaat ook zelf de leden van de regering. Als ik dan bezorgd de vraag stel of ik dan wel een eerlijk proces ga krijgen, is het antwoord dat Jeroen Pauw gewoon een fantastisch fijne vent is en dat ik me zorgen maak over formaliteiten waar Jeroen Pauw in de praktijk geen belangstelling voor heeft. Ook wordt me dan uitgelegd dat het traditie is dat Jeroen Pauw zijn bevoegdheden niet gebruikt om benoemingen of wetgeving tegen te houden en dat Jeroen Pauw vroeger nog veel meer macht had dan nu en alleen onder zware druk zijn huidige bevoegdheden heeft geaccepteerd. Bovendien is het niet alleen Jeroen Pauw die bevoegdheden heeft, maar gelden ook andere formele eisen waar Jeroen Pauw buiten staat. Als ik dan vraag of ik misschien mag controleren of Jeroen Pauw echt geen gebruik maakt van zijn bevoegdheden dan is het antwoord dat dit niet kan, maar dat ik er toch alle vertrouwen in kan hebben dat Jeroen Pauw geen misbruik maakt van zijn positie en in de praktijk een ceremoniële rol’.
Dit alles klinkt een beetje raar? Vervang ‘Jeroen Pauw’ door ‘de Koning’ en we zijn middenin de staatsrechtelijke realiteit van Nederland anno 2019. Jansen: ‘Wie niets weet van de theorie en de praktijk van Nederlandse staatsinrichting en enkel de Grondwet leest, kan niet anders dan concluderen dat de Koning de absolute macht heeft in Nederland. Artikel 82 van de Grondwet bepaalt bijvoorbeeld dat wetsvoorstellen kunnen worden ingediend “door of vanwege” de Koning en lijkt juist te waarborgen dat de Koning wel degelijk ook zelf een eigen wetgevende bevoegdheid heeft zonder tussenkomst van anderen. Er is geen wet, die geldig kan worden, zonder bekrachtiging door Koning. Sterker nog: pas na instemming van de Koning treden wetten in werking. Ook belangrijke (“koninklijke”) besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van de Koning. Daar komt bij dat Koning voorzitter is van de Raad van State, die adviseert over wetgeving en de regering moet motiveren wat er met die adviezen gebeurt om te waarborgen dat de adviezen tot wijzigingen leiden; indien de wetgever iets over het hoofd heeft gezien. Hierdoor heeft de Raad van State veel invloed op wetgeving’.
Koning van het recht
Daarnaast staat de Koning aan het hoofd van de regering. Jansen: ‘ Als voorzitter van de Raad van State adviseert de Koning dus zichzelf. Bovendien benoemt en ontslaat de Koning de leden van de regering. Ook alle rechters in Nederland moeten worden benoemd en ontslagen door de Koning. Daarnaast is de Raad van State – behalve een adviesorgaan over wetgeving – ook de hoogste bestuursrechter in Nederland. In elke rechtszaal hangt een portret hangt van de Koning. Boven elke rechterlijke uitspraak staat “In naam van de Koning.”. Boven elke wet staat een groet van de Koning aan de lezer. Rechters moeten bij de gelegenheid van hun benoeming trouw zweren aan de Koning om in functie te kunnen treden. Ook advocaten moeten trouw zweren aan de Koning om in functie te kunnen treden. Maar de Koning is evengoed ook partij in rechtszaken. Denk maar aan al die zaken tegen media die hij aanklaagt vanwege schending van zijn privacy of die van zijn familie. Die zaken worden steevast door de media verloren. Maar in hoeverre is daar nog sprake van onafhankelijke rechtspraak? Daar heeft de Koning toch echt de schijn tegen. En als je die praktijk afzet tegen een reeks van uitspraken van het Europees Hof van de Rechten van de Mens over de gewenste onpartijdigheid van de rechter, zou je daar best een zaak van kunnen maken’.
Public Interest Litigation (PIL)
Door de Urgenda-zaak en de SGP-zaak is plots veel ruimte gekomen voor zogenaamde Public Interest Litigation (PIL). ‘Dit zijn vrij abstracte rechtszaken tegen de Staat. De SGP-zaak betrof een een – in zekere zin – vergelijkbaar staatskundig grondrechtelijk probleem; namelijk het ontbreken van passief kiesrecht voor vrouwen binnen de SGP. De bevoegdheden van de Koning zijn in feite een ook zo’n constitutionele “fout” van de wetgever. De bevoegdheden van de Koning zijn immers – met name vanuit de rechtspraak bekeken – onverenigbaar, omdat ze te veel aan alle kanten van de Trias Politica zitten. Oud-minister Struycken heeft bovendien verklaard dat de koningin na de Tweede Wereldoorlog (door bekrachtiging te onthouden) executies heeft afgedwongen, terwijl het kabinet gratie wou verlenen en later (voor ernstigere oorlogsmisdrijven) de doodstraf verhinderde vanwege principiële bezwaren. De bevoegdheden van de Koning zijn dus niet alleen maar ceremonieel. De rechter kan geen opdracht geven aan de overheid om betere wetgeving te maken, maar is wel bereid een algemene verplichting op te leggen om te bevorderen dat wordt voldaan aan de eisen van grondrechten in internationale verdragen’.
Dit artikel verscheen in nr 4/2019 van De Republikein. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement