Maar weinig families hebben zich zo verrijkt aan slavernij en andere vormen van koloniale uitbuiting als het Huis van Oranje-Nassau. Als er één partij excuses zou moeten maken voor het aangedane leed, is het dan ook wel het koningshuis.
Tekst René Zwaap
Tot 2022 moeten we nog wachten op de uitkomsten van het officiële onderzoek van de Universiteit van Leiden en een team van internationale wetenschappers naar het persoonlijke aandeel van graaf Johan Maurits Nassau von Siegen, alias ‘de Braziliaan’, in de gruwelen van de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië. In de tussentijd liet de directie van het Mauritshuis, het kapitale stadspaleis dat Maurits naast het Binnenhof liet bouwen en tegenwoordig dienst doet als museum, de buste van deze achterneef van Willem de Zwijger uit de foyer verwijderen. Zo wilde de directie van het museum tegemoet komen aan kritische stemmen die eraan herinnerden dat het grote fortuin dat Maurits in Brazilië vergaarde als gouverneur namens de West Indische Compagnie (WIC), geput werd uit de ellende van de slaven die op zijn gezag uit Afrika werden aangevoerd om op de suikerplantages van de toenmalige Nederlandse kolonie Nieuw Holland te werken.
Waarom er nog zo lang moet worden gewacht op de onderzoeksresultaten is een raadsel, want de uitslag staat al lang vast. Niemand minder dan de gezaghebbende Braziliaanse historicus Cabral de Mello stelde al vast dat Maurits een persoonlijk financieel belang had in de slavenhandel. Daarnaast verdiende hij een deel van zijn inkomen uit tantièmes uit de recette van de Braziliaanse suikerplantages, en deze draaide exclusief op slavenarbeid. De berooide Duitse veldheer kon zo uitgroeien tot een van de rijkste mannen van de Nederlandse republiek. Het statige stadspaleis van het Mauritshuis dat hij pal naast het Binnenhof liet verrijzen, was een demonstratief bewijs van die weelde. Maar meer nog dan Johan Maurits was het zijn achterneef stadhouder Frederik Hendrik die een groot deel van de Braziliaanse buit opstreek.
‘Broeder der indianen’
Brazilië was in de 17e eeuw een kolonie van Portugal, maar de jonge Nederlandse republiek rook daar een kans. De eerste Nederlandse poging om vaste voet op Braziliaans grondgebied te zetten liep mis. Wanneer de mannen van Olivier van Noort in 1599 te Rio de Janeiro aanleggen, worden zij met kanonvuur uit de baai verdreven. Piet Heyn probeert de Braziliaanse hoofdstad Salvador de Bahia te veroveren, dat mislukt ook, maar als hij in 1629 een tweede poging onderneemt in Pernambuco, in noordoost Brazilië, lukt het de Hollanders wel aan land te komen. Op gezag van de Heren 19, het bestuur van de West-Indische Compagnie waar het Huis van Oranje Nassau als leverancier van de stadhouder een forse vinger in de pap heeft, wordt Johan Maurits aangesteld als gouverneur van Nieuw Holland, zoals de nieuwe kolonie wordt gedoopt. Nadat hij in 1637 Porto Calvo inneemt (met een slag waarbij Carel van Nassau, een bastaardzoon van stadhouder prins Maurits, het leven laat) begint de Duitse graaf een ware ‘furor teutonis’ (aldus zijn biograaf H. S. van Straaten), en weet hij de Portugezen ver terug te drijven. Als hij in Porto Calvo voet aan de grond zet, is Maurits stomverbaasd wanneer meer dan duizend Tapoeia-indianen hem juichend ontvangen en zich als vrijwilliger bij diens leger aanbieden – overigens vooral met de bedoeling ten strijde te trekken tegen hun aartsvijanden, de Tupi’s. Tapoeia-koning Nandwie wordt in het Hollandse kamp gemakshalve aangeduid als ‘Jan de Wy’.
Aan zijn indiaanse bondgenoten biedt Maurits – zijn bijnaam is ‘Broeder der Indianen’- een bestaan vrij van slavernij aan. Zo niet aan de Afrikaanse slaven, die hij hard nodig heeft voor zijn ambitieuze plannen. De kersvers gearriveerde gouverneur vaardigt strafexpedities uit naar de ‘quilombos’ in de binnenlanden, diep in het woud verborgen enclaves van weggelopen slaven, die hij als een grote bedreiging ziet en op wier aanbod om een pakt te sluiten hij dan ook niet ingaat. In 1637, zijn eerste jaar in Brazilië, laat Maurits 1580 slaven overkomen uit Elmira in de bocht van Guinee. Deze sterven massaal, waarna Maurits zijn oog laat vallen op de slavenmarkten van Angola, waar Spanje jaarlijks 15000 slaven betrekt voor haar zilvermijnen van Peru en Mexico. Luanda valt inderdaad in zijn handen en daarna vertrekken er op gezag van Johan Maurits van daaruit 23.000 slaven naar de suikerplantages in Hollands Brazilië. Vanuit Brazilië stuurt Maurits in 1641 een oorlogsvloot onder leiding van Cornelius Jol naar São Tomé en Angola om de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië geheel te controleren. Zeven jaar lang is de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië volledig in Nederlandse handen. Het huis van Oranje-Nassau deelt rijkelijk mee in de vorstelijke recettes.
Kampioen public relations
Ondanks zijn publieke uitspraken tegen de slavenhandel, die vooral waren bedoeld om de slaven van de Portugezen in opstand te doen komen tegen hun meesters, had Maurits een persoonlijk financieel belang in de slavenhandel, aldus zijn biograaf Cabral de Mello. Hij was dan wel weer zo slim om dat via een Portugese stroman te doen. Zo was hij de kampioen public relations van zijn tijd.
Maurits hield zelf ook slaven op zijn paleis Vrijburg, dat werd gebouwd in Mauritsstad, de stad die te zijner glorie werd gebouwd in het drooggelegde moerasgebied voor de stad Recife in Noordoost-Brazilië. Het was een kapitaal paleis in grootse stijl, op een eiland aan de Biberibe-rivier, met kamers geheel bestaand uit ivoor, een salon vol opgezette apen en geprepareerde tropische vlinders, en niet te vergeten de eerste sterrenwacht van Zuid-Amerika. Johan Maurits engageerde tekenaar Zacharias Wagner en de schilders Frans Post en Albert Eckhout, teneinde Europa te laten kennismaken met de schoonheid van ‘zijn’ Brazilië. Op een van die schilderijen prijkt een portret van een zwarte vrouw die is gebrandmerkt met het symbool van de graaf.
Het einde van de Nederlandse kolonie komt wanneer de Portugezen erin slagen de slavenhandel van Angola weer terug te veroveren. Met het verlies van Angola is Nederlands Brazilië ten dode opgeschreven. In 1653, zes jaar na de val van Angola, worden de laatste Nederlanders uit Brazilië verdreven. De meesten keren terug naar het oude vaderland of trekken noordwaarts naar Suriname.
Maurits was al in 1644 uit Brazilië vertrokken, met medeneming van een forse toelage in de vorm van 2,5 miljoen gulden aan goud, hout, tabak, suiker, huiden en confituren. Hij nam zijn intrek in zijn nu nog altijd befaamde Mauritshuis. Hij nam ook zes jonge Tapoeia-krijgers mee naar zijn huis in Den Haag, alwaar ze de gasten vermaakten met hun woeste oorlogsdansen.
Belasting op slaven
Bij de Vrede van Münster in 1648 trokken de Nederlanders hun Braziliaanse claims definitief in. Maar de WIC verkocht Brazilië voor een stevige prijs terug aan Portugal. Na eindeloze onderhandelingen moesten de Portugezen ongekend zwaar dokken voor teruggave van hun Braziliaanse gebiedsdelen. Een tiende van de opbrengsten van de suikerproductie in Brazilië ging voortaan naar de Hollanders. Het Portugese koninkrijk moest daarnaast zeventig jaar lang zout leveren aan de WIC aan Nederland. Ook kreeg de WIC een monopolie in de handel in Brasil-hout, waaraan het land zijn naam dankt. Tevens hield Nederland invloed in de Braziliaanse slavenhandel. Over iedere verhandelde Angolese slaaf boven de tien jaar dient ten bate van de Heeren Negentien en hun aandeelhouders – met een prominente rol voor het Huis van Oranje-Nassau de belasting te worden betaald. In de nieuwe kolonie Suriname gingen de Nederlandse slavenhouders verder met hun bedrijf, terwijl er ook een overeenkomst met de Britten werd gesloten waarmee de slaventransporten op hun Amerikaanse grondgebied exclusief in Nederlandse handen kwamen.
Excuses op hun plaats
Het vermogen van de Oranjes is dan ook voor een belangrijk deel op de slavenhandel gegrondvest. Nu koning Willem-Alexander zich steeds meer wil profileren als de jongen die alles goed wil maken, ligt hier voor hem een historische kans om namens zijn geslacht excuses aan te bieden voor al het veroorzaakte leed. Net zoals in België de standbeelden ter ere van koning Leopold II momenteel worden beklad vanwege diens schrikbewind in de Congo, valt er in Nederland op dit gebied nog veel te verwerken. De diverse stadhouders en koningen van Oranje hadden een groot financieel belang in de slavernij en in de uitbuiting van de Indonesische boeren in toenmalig Nederlands-Indië.
Inmiddels loopt er een petitie met als doel de Gouden Koets onder te brengen in een museum dat is gewijd aan de geschiedenis van de slavernij. Onderteken deze petitie via deze link.
Waardeer dit artikel!!
Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.