De markies van Condorcet (1743–1794) was een van de grondleggers van de Franse revolutie. Hij was voorvechter van gelijke rechten voor vrouwen en afschaffing van de slavernij. Ook hij ontkwam niet aan de Terreur van Robespierre.
Tekst: Meindert Fennema
Marie-Jean-Antoine-Nicalas Caritat, Markies van Condorcet (1744-1794) zou eigenlijk militair worden: dat was een familietraditie. Maar hij werd wiskundige en publiceerde in 1765 – hij was toen 21 – een innovatief artikel over integraalrekening. Vier jaar later werd hij lid van de Franse Academie voor Wetenschappen, waarvan hij spoedig secretaris zou worden. Hij was bevriend met de belangrijkste verlichtingsfilosofen: Voltaire, Diderot, d’Holbach en D’Alembert. Maar al zijn vrienden stierven aan de vooravond van de Franse Revolutie. Voltaire in 1778 (in datzelfde jaar overleed ook Rousseau), D’Alembert overleed in 1783, Diderot in 1784, d’Holbach overleed in januari 1789. Van de verlichtingsfilosofen nam alleen Condorcet deel aan de Franse Revolutie. Het zou hem niet goed bekomen.
Aanvankelijk leek het Condorcet ook tijdens de Revolutie voor de wind te gaan. De markies had een radicaal temperament. Dat hij onder Lodewijk XVI nog een hoge bestuurlijke functie bekleed had werd hem vergeven. Dat hij zich bij de eerste verkiezingen van de Staten Generaal verkiesbaar stelde namens de adel was niet zo handig. De adel had een hekel aan zijn radicale ideeën. Hij publiceerde midden in de verkiezingstijd een pamflet waarin hij de afschaffing van de slavernij bepleitte. Kort daarvoor had hij zich in een ander pamflet uitgesproken voor het vrouwenkiesrecht. Condorcet was een van de eersten die zich aansloot bij de Club der Jacobijnen.
Openbaar onderwijs
Maar hij werd niet gekozen in de Constituante. Pas aan het einde van 1789 werd hij, mede door toedoen van Lafayette, gekozen in de Commune van Parijs. Maar hij werd in 1791 niet herkozen. Pas in oktober werd hij gekozen in de wetgevende vergadering. Daar maakte hij zich onsterfelijk met een rapport over de inrichting van het openbaar onderwijs, dat de vorm en de inhoud van het onderwijs voor de volgende twee eeuwen zou gaan bepalen.
Maar dan loopt het fout. In de loop van 1792 ontbrandt er een strijd tussen Brissot en Condorcet aan de ene kant en Robespierre en Saint Juste aan de andere. Condorcets functies in het Ancien Regime werden hem steeds meer aangerekend en dat gold ook voor zijn vriendschap met Lafayette. Zijn voorzitterschap van de vereniging ‘Les Amis des Noirs’ werdt maakte hem ook niet populair bij Robespierre. Robespierre was, anders dan Condorcet en Brissot, tegen de afschaffing van de slavernij in de koloniën. Het brood was in Parijs al zo duur geworden, als nu de suiker ook nog duur werd zou de revolutionaire regering dat worden aangerekend.
De terreur brak los en de macht kwam steeds meer te liggen bij de Commune van Parijs. Desondanks zette Condorcet zijn wetgevende arbeid voort en hij wist te bewerkstelligen dat een aantal revolutionaire vrienden uit Amerika, Duitsland en Engeland het Franse burgerschap werd verleend. Dat gold onder meer voor Jeremy Bentham, Tom Paine, Friedrich von Schiller en George Washington.
Danton ten val
Condorcet werd voorzitter van de commissie die zich bezighield met het opstellen van een nieuwe grondwet, waarin – voor het eerst in de geschiedenis – naast het recht op eigendom, het algemeen mannenkiesrecht, ook een aantal sociale grondrechten werden vastgelegd. De concept-grondwet van 1793 werd in de nationale vergadering door de Jacobijnen afgewezen, om partijpolitieke redenen. Zij wilden de Girondijnse regering onder leiding van Danton ten val brengen. Toen dat gelukt was werd de grondwet van Condorcet, met een aantal kleine wijzigingen, alsnog aangenomen.
De Jacobijnse vleugel werd steeds nationalistischer en gewelddadiger. Condorcet verzette zich tegen terechtstelling van de koning, samen met Tom Paine pleitte hij voor zijn verbanning naar Amerika: daar zou de koning kennis kunnen maken met de weldaden van een democratische samenleving. Tevergeefs. Louis XVI zou op 23 januari 1793 geguillotineerd worden. In juni van dat jaar werden 29 Girondijnse volksvertegenwoordigers gearresteerd. Condorcet verzette zich opnieuw. Kort daarna, op 8 juli 1793, wordt ook tegen Condorcet een arrestatiebevel uitgevaardigd. De man die zich al in 1791 voor een Republiek had uitgesproken, toen Robespierre zich nog monarchist betoonde, werd anderhalf jaar later beschouwd als ‘verdediger van de monarchie’. De man, die zich, tot ergernis van Robespierre in 1788 – en op nieuw in 1789 – had uitgesproken voor de afschaffing van de slavernij en die had gepleit voor het vrouwenkiesrecht, werd in 1793 vervolgd wegens ‘contrarevolutionaire activiteiten’.
Meesterwerk
Condorcet onttrok zich aan arrestatie door onder te duiken op een adres vlak bij de Jardin du Luxembourg. Daar schreef hij in zes maanden een meesterwerk dat hem een vooraanstaande plaats zou verschaffen onder de verlichtingsfilosofen: Esquisse d’un tableau historique des progres de l’esprit humain. In ruim 300 pagina’s schetste hij hoe in de loop van de menselijke geschiedenis het idee van de vooruitgang steeds meer terrein wint. Het manuscript eindigt met een ‘Fragment sur l’Atlantide’, een utopie, waarin een geheel op wetenschap gebaseerde samenleving wordt geportretteerd: daar bestaat een universele taal, daar is onderwijs voor iedereen, daar zijn religie en bijgeloof uitgebannen, daar zijn vrouwen bevrijd van hun patriarchale man en de slaven van hun meester, daar heerst volledige vrijheid. De vooruitgang is in de ogen van Condorcet inherent aan de menselijke natuur en wordt slechts tegengehouden door onwetendheid en (bij)geloof, die zich verschansen in religieuze instellingen en tradities. Op hun beurt worden religie en tradities in stand gehouden door degenen die daar belang bij hebben: vorsten, de adel, advocaten en rechters, maar vooral de geestelijkheid. Strijd tegen religie en traditie is dus de plicht van allen die de vooruitgang willen dienen.
Condorcet deed dat zelf met zoveel overgave dat zijn Nederlandse vertaler meende de schrijver tegen zichzelf in bescherming te moeten nemen. Hij schreef in een voorwoord van de Schets van een historisch tafereel der vooruitgang van ’s menschen geest (Haarlem, 1804): ’In een Werk, van dien aart, als dit, geschreven door een Wijsgeer, die (…) in de heerschende Schoole van zijnen tijd, in de Schoole der HELVETIUSSEN EN DIDEROTS gevormd was, kon het niet missen, of moesten enige trekken voorkomen, die den Christelijke Godsdienst min gunstig waren. Ik heb gemeend dat ik wél zou doen deze plaatsen of uitdrukkingen – die nogthans weinig in getal zijn – of te verzachten, of geheel weg te laten.’
Gearresteerd
Toen Condorcet zijn Esquisse af had, in maart 1794, besloot hij zijn onderduikadres te verlaten en ging op weg naar een vriend die in Fontenay aux Roses woonde. Deze durfde hem echter niet binnen te laten omdat zich, naar hij zei, onder zijn huispersoneel Jacobijnen bevonden. Uitgeput zocht Condorcet onderdak in een herberg, waar hij echter argwaan wekte door een omelet van twaalf eieren te bestellen. Hij werd door de gendarmerie gearresteerd en opgesloten in een politiecel. De volgende ochtend, op 28 maart 1794, trof men hem dood in zijn cel. Had hij zelfmoord gepleegd of was hij, geestelijk en fysiek uitgeput, een natuurlijke dood gestorven?
Op 2 april 1795, na de val van Robespierre, besloot de Nationale Conventie zijn ‘Schets’ op staatskosten uit te geven.
Meindert Fennema vertaalde, samen met Geertje Karsten-van der Giesen, Condorcets ‘Beschouwingen over de negerslaverij’ (Heureka, Weesp, (1989, 1991)