artikelen

Dagkoers monarchie daalt

/

Willem-Alexander schijnt zich niet druk te maken om zijn dalende populariteit. Net als moeder Beatrix doet hij peilingen af als onbelangrijk. Het zijn maar dagkoersen. Je moet het over een langere termijn zien. Bovendien zou het passen in de huidige lage waardering voor overheid en politiek.
Tekst: Gerard Aalders
Het is bekend dat er drie soorten leugens zijn. Gewone leugens, gemene leugens én het valste van het valste: statistieken. Lichtelijk overdreven wellicht, maar in enquêtes over het koningshuis wordt, met afstand, wél de domste vraag gesteld die een enquêteur kan bedenken. ‘Hoe vindt u dat de koning heeft geregeerd?’ De koning maakt deel uit van de regering, maar hij draagt geen regeringsverantwoordelijkheid en van zijn opvattingen mogen we niets weten. De vraag kan dus simpelweg niet beantwoord worden. Dat kan alleen de minister-president. Hij is de enige die weet wat de koning ergens van vindt (áls hij al een mening heeft).
Hoe de koning denkt is het geheim van Noordeinde. Alleen Rutte kent het antwoord, maar hij moet vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid zijn mond houden. Rutte vindt dat trouwens geen probleem, want hij is altijd bereid de koning ter wille te zijn. Het koningspaar had zich geen beter schoothondje kunnen wensen. En als hij klem komt te zitten keft hij: ‘privé’. Zo gauw Rutte iets privé verklaart wil hij er niets meer over zeggen.
De koning ‘regeert’ niet, maar wat zien de geënquêteerden dan voor ‘regeren’ aan? Lachen, handjes geven, zwaaien, lintjes knippen en vooral aardig doen. Tsjonge, wat wordt er fantastisch geregeerd als Wim-Alex een schouderklap uitdeelt en Máxima haar liefste glimlach opzet. Dát is zo ongeveer de wijze waarop de onderdanen het optreden van het staatshoofd en zijn vrouw beoordelen.
Zou zijn slinkende aanhang er wel eens bij stilstaan dat in de monarchie de geboorte boven talent prevaleert? Capaciteiten of begaafdheden spelen geen enkele rol. Als eerstgeboren kind van de koning wordt je automatisch staatshoofd.
Het is natuurlijk raar dat we niets mogen weten van de politieke denkbeelden van de koning als hij die – naast wat gedachten over sport – mocht hebben. Het centrum van ons staatsbestel is een blinde vlek omdat er een man zit die boven de partijen zou staan, daarom geen mening geeft en – hoewel volwassen – zelfs niet voor zijn eigen daden verantwoordelijk is.
De vraag hoe de koning ‘regeert’ is dus een absoluut mysterie. Daarentegen is de vraag wie een republiek verkiest boven een monarchie wel glashelder te beantwoorden. Vooral jongeren kiezen voor de republiek en dat zou het koningshuis moeten verontrusten.
De voornaamste taak van de koning is het ondertekenen van wetten en Koninklijke Besluiten (KB’s). Hij hoeft ze niet eens te lezen; er zit een korte samenvatting bij, maar ook die kan hij rustig overslaan. Hij benoemt en ontslaat ministers en staatssecretarissen bij KB. Als het kabinet de rit uitzit, is hij er een keer in de vier jaar mee bezig. De kans op een burn out is minimaal.
Als een kabinet voortijdig sneuvelt, moet hij zijn benoemingskunstje nog eens doen. Commissarissen van de Koning benoemt hij voor zes jaar en ook daarvan zal hij niet overspannen raken, want de twaalf ambtsdragers treden niet allemaal tegelijk aan of af. Verder neemt hij geloofsbrieven van nieuwe ambassadeurs in ontvangst en leest hij – al dan niet hakkelend – de troonrede voor. Werk- en (uitgaande) staatsbezoeken zijn initiatieven van de koning zelf. Als hij zich op dat terrein inspant is dat zijn vrije keus.
Dat hij drie maanden vakantie per jaar neemt, laat ook zien dat het met de werkdruk wel los loopt. Hij moet tijdens zijn vakantie wel wat handtekeningen zetten, maar dat kan via de Ipad. Hij zou zich door de neerwaartse peiling toch wat zorgen moeten maken om zijn luizenbaan.

Lockheed: Den Uyl verzweeg twee ton smeergeld

Het Lockheed-schandaal dat Nederland vanaf de zomer van 1976 jarenlang op zijn kop zette, draaide om corruptie, smeergeld en wapenhandel. De affaire bracht de regeringen van de Verenigde Staten, Japan en een aantal West-Europese landen in grote verlegenheid. En toenmalig prinsgemaal Bernhard in grote problemen. Om erger te voorkomen veegde premier Den Uyl twee ton additioneel smeergeld van Lockheed’s concurrent Northrop onder het tapijt.

Tekst Gerard Aalders

In Den Haag zoemde begin 1976 ‘het gerucht’ rond dat prins Bernhard zich had laten omkopen door straaljagerfabrikant Lockheed. Aanvankelijk weigerde iedereen, het kabinet-Den Uyl incluis, de berichten uit Washington te geloven. Dat de echtgenoot van koningin Juliana corrupt zou zijn, dat was ondenkbaar.

Den Uyl stelde desondanks een onderzoeksteam in, de ‘Commissie van Drie’, om de affaire te onderzoeken. Het ondenkbare bleek toch denkbaar. De commissie vond zulke sterke aanwijzingen dat het kabinet onder ogen moest zien dat de prins inderdaad corrupt was. Het probleem was echter dat Bernhard, ondanks zijn belofte om mee te werken, alle schuld ontkende. Het kabinet durfde daarom de stap hem daadwerkelijk te beschuldigen niet aan. Van meet af aan was trouwens besloten dat van een rechtszaak geen sprake kon zijn.

 

Victor Baarn

De Commissie van Drie heeft drie gevallen gedocumenteerd. Het eerste betrof een JetStar die Lockheed Bernhard cadeau wilde doen. Hij weigerde omdat hij het toestel zou moeten registreren. De prins prefereerde een miljoen dollar op zijn geheime Zwitserse bankrekening, wat laat zien dat hij heel goed wist hoe hij met zwart geld moest omgaan. Tegenover de Commissie van Drie ontkende hij dat miljoen te hebben ontvangen.

Het tweede geval staat bekend als ‘Victor Baarn’. Naar overtuiging van de commissie was dat een schuilnaam van Bernhard. Het ging om 100.000 dollar smeergeld op naam van ‘Victor Baarn’, maar Bernhard beweerde van niets te weten. Het eerste geval (het miljoen) gaf hij later wel toe in een interview met de Volkskrant. Hij zou dat bedrag hebben geschonken aan het Wereld Natuur Fonds (WNF). Maar in de boeken van het WNF viel zijn ‘gift’ niet te traceren. En corruptie blijft corruptie, ook als je het geld weggeeft aan een goed doel.

In het derde geval eiste Bernhard een bedrag van tussen de vier en de zes miljoen dollar, wat Lockheed te gortig vond. De commissie ontdekte twee handgeschreven brieven van Bernhard waarin hij bij Lockheed om miljoenen bedelde. Bernhard beweerde ditmaal zich niet te kunnen herinneren de brieven ooit te hebben geschreven, hoewel ze slechts een jaar oud waren.

Den Uyl heeft het laatste geval aangegrepen om zich uit de affaire te redden. De andere twee zaken bleef Bernhard ontkennen, maar die brieven uit het derde geval bewezen dat hij wel degelijk om geld had gevraagd. Alleen had hij het nooit ontvangen. Dat ging ook niet omdat iedereen die er bij Lockheed toe deed in die tijd door een speciale onderzoekscommissie van de Amerikaanse Senaat onder leiding van Frank Church werd verhoord. De smeergeldmachinerie van Lockheed was tijdelijk tot stilstand gebracht.

 

‘Volstrekt onaanvaardbaar’

Voor premier Den Uyl was het derde geval ideaal. Bernhard had wel de intentie getoond steekpenningen van Lockheed te willen. Hij had er zelfs om gevraagd, maar het geld had hij nooit daadwerkelijk gekregen. In de woorden van Joop den Uyl had hij zich ‘toegankelijk getoond voor onoorbare verlangens en aanbiedingen’ en had hij zich ‘laten verleiden tot het nemen van initiatieven die volstrekt onaanvaardbaar waren’.

In Het Lockheed Schandaal (2011) besteed ik ruim aandacht aan landen waar politici en ministers smeergeld van Lockheed hebben aangenomen. Zonder uitzondering en zonder aanzien des persoons werden ze tot gevangenisstraffen veroordeeld. Bernhards ‘straf’ bestond uit een ‘dringend verzoek’ voortaan geen militair uniform meer te dragen. Dat ging maar een paar jaar goed. Daarna verscheen hij soms weer in uniform. Het buitenland heeft die gang van zaken met verbazing gadegeslagen. De RVD maakt er zich tot op de dag van vandaag als volgt vanaf:

‘Medio jaren 70 bleek dat de Amerikaanse vliegtuigfabrikant Lockheed in diverse landen regeringsfunctionarissen had benaderd, teneinde bepaalde aankopen te stimuleren. Hierbij werd ook de naam van Prins Bernhard in zijn functie van inspecteur-generaal der krijgsmacht genoemd. In 1976 stelde het kabinet-Den Uyl de Commissie van Drie in om onderzoek te doen naar eventuele betrokkenheid van Prins Bernhard hierbij. Naar aanleiding van het onderzoek legde de Prins zijn militaire functie neer.’

Den Uyl is Bernhard ook in dit geval zeer ter wille geweest door hem te waarschuwen met onmiddellijke ingang voor zijn functie van inspecteur-generaal der krijgsmacht te bedanken. Bernhard kon zo de eer aan zichzelf houden en ‘eervol’ ontslagen worden. Een afgedwongen ontslag kan nooit eervol zijn, maar die schande bleef de prins dankzij Den Uyl bespaard.

 

Omkoping elders

De omkoping van volksvertegenwoordigers, militairen, politici en regerings- en bedrijfsfunctionarissen leidde tot politieke onrust en argwaan jegens overheden, de krijgsmacht en multinationale bedrijven. Ook in Duitsland, waar Franz Josef Strauss minister van defensie was. Vermoedelijk heeft Strauss de bui zien hangen, want op zijn departement was geen document meer over Lockheed te vinden. Alle stukken waren vernietigd. Dat kon onmogelijk toeval zijn, maar bij gebrek aan bewijzen verscheen in Duitsland niemand voor de rechter.

In België was ook de vraag gerezen of de 122 Lockheed Starfighters volgens de regels waren aangeschaft. Jean-Pierre Bonsang, de Belgische agent van Lockheed, had die vraag kunnen beantwoorden maar hij stierf kort voordat de hoorzittingen van de Amerikaanse senaat begonnen. Direct na zijn overlijden hebben vertegenwoordigers van Lockheed zijn bureau zo grondig ‘gekuist’ dat er niets meer was te vinden. Net als in de Duitse Bondsrepubliek bleef het daarom bij vermoedens en verdenkingen, maar het ontbrak aan hard bewijs in de vorm van documenten.

In het Midden-Oosten speelde de Lockheed-affaire een minder opvallende rol. Perzië, het huidige Iran, en Saudi-Arabië, twee spreekwoordelijk corrupte monarchieën, laten zich door corruptie, ook al is die grootschalig, niet van de wijs brengen.

In Japan ontketende ‘Lockheed’ een storm van verontwaardiging. Zonder aanzien des persoons moesten verdachten uit het bedrijfsleven en de politiek zich voor de rechter verantwoorden. In Italië, dat op het gebied van corruptie toch wel wat gewend was, gebeurde dat ook. De aandacht voor het Lockheed-schandaal was wereldwijd zo groot, dat het niet mogelijk zou zijn geweest de zaak met de traditionele mantel der liefde te bedekken. In beide landen vielen zware gevangenisstraffen.

Corruptie doodgewoon

In Nederland veroorzaakte Lockheed een schok onder zowel de bevolking als in politieke kringen. Men kon het niet geloven of men weigerde het te geloven. Prins Bernhard, de ‘oorlogsheld’, de ‘ambassadeur van het bedrijfsleven’, de vleesgeworden charme; het kón gewoon niet waar zijn.

Toen bleek dat de beschuldigingen niet uit de lucht waren gegrepen, kwam dat hard aan, maar het vertrouwen in Bernhard werd er nauwelijks door aangetast. Velen (ook in de politiek) vonden dat de prins door alle publiciteit al voldoende was gestraft. Dat corruptie een misdrijf was waarop een maximale gevangenisstraf van zes jaar stond was natuurlijk waar, maar Bernhard op zijn corrupte gedrag aanspreken vond vrijwel iedereen te ver gaan en bovendien onnodig omdat Juliana er ook onder zou lijden en ze had het toch al zo zwaar.

Met de monarchie in het geding toonde zowel de politiek als de bevolking zich bereid dit staaltje van rechtsongelijkheid te accepteren. De prins straffen, zoals dat in andere landen was gebeurd, stuitte op weerstand. Nederland voelde meer voor een benadering zoals die gebruikelijk was in monarchieën als Saudi-Arabië en Perzië, waar corruptie doodgewoon was.

De PvdA van Den Uyl vreesde dat een harde aanpak van Bernhard de partij grote schade zou toebrengen en reageerde – op een uitzondering na – mild op de prinselijke corruptie. De confessionele partijen hadden vanuit hun traditionele liefde voor het koningshuis evenmin behoefte aan ingrijpen. Alle partijen, behalve de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), vonden dat een koningscrisis koste wat kost moest worden voorkomen. Juliana had gedreigd met aftreden als haar man naar de gevangenis moest en Beatrix zou dan geweigerd hebben (beweerde ze) haar moeder op te volgen. Een constitutionele crisis zou het gevolg zijn geweest. Dreigen met zo’n crisis is de Oranjes wel toevertrouwd. Het is een effectief drukmiddel dat praktisch altijd het gewenste resultaat oplevert.

Met de schrik vrij

Dat de prins met zijn gedrag het belang van de Nederlandse staat had geschaad en afbreuk had gedaan aan ons internationaal aanzien deed er evenmin toe. Politiek Den Haag (met uitzondering van de PSP) beschouwde de omkoopbaarheid van de prins niet zozeer als een juridisch (wat het was) dan wel als een politiek probleem.

Hans Teengs Gerritsen, met wie Bernhard bevriend was, en ir. F. Besançon, directeur van de KLM (1953-1974), waar Bernhard commissaris was geweest, profiteerden van de milde houding jegens Bernhard, die zelf overigens nooit heeft begrepen waarom men zich zo druk maakte over de paar centen die hij had ontvangen voor zijn diensten. Zo ging dat toch in het bedrijfsleven? Als hij spijt heeft gehad, heeft hij het ‘verdomd goed’ verborgen weten te houden, stelde een vriend van de prins.

Teengs Gerritsen vertegenwoordigde Lockheed, maar hij had zijn commissiegeld op een geheime Zwitserse bankrekening laten storten en daarmee belasting ontdoken. Wat betreft Besançon bestond er geen twijfel dat hij $ 25.000 van de vliegtuigfabrikant als smeergeld had geïncasseerd, maar hij bleef, net als Teengs Gerritsen, tegenover de Commissie van Drie zijn schuld ontkennen. Daarmee was voor de commissie de kous af. Het ging niet aan de ontkenningen van prins Bernhard wél en die van Besançon niet te accepteren. Van het aangekondigde FIOD-onderzoek naar Teengs Gerritsen is niets meer vernomen. Net als Besançon kwam hij met de schrik vrij.

 

Probleem opgelost

Een rechtszaak tegen beiden zou de schijnwerpers weer vol op Bernhard en zijn corrupte gedrag hebben gezet. Dat moest vanzelfsprekend worden voorkomen. Het kabinet heeft bij het Lockheeddebat in de Tweede Kamer niets aan het toeval overgelaten. Den Uyl heeft uitgebreid geanticipeerd op mogelijke vragen over Besançon en Teengs Gerritsen. Een klokkenluider had de FIOD op het onderzoek naar Teengs Gerritsen gezet, maar de man zou volstrekt onbetrouwbaar zijn geweest en daarom was het onderzoek gestaakt. En als Besançon ter sprake kwam zou Justitieminister Dries van Agt vragen pareren met de opmerking dat wat er rondom de KLM-directeur speelde niets te maken had ‘met de gebeurtenissen met betrekking tot Z.K.H. Prins Bernhard’.

Vanwege het hogere doel, het aanzien van de monarchie, deed de belastingontduiking van Teengs Gerritsen en de corruptie van Besançon er niet toe en werd en passant de rechtsgelijkheid te grabbel gegooid. Onder geen beding mocht de monarchie schade oplopen.

Dat was ook de reden dat de 100.000 dollar smeergeld die vliegtuigfabrikant Northrop aan Bernhard had betaald door Den Uyl werd verzwegen. Twee schandalen tegelijk viel niet te behappen. De premier bedacht dat de Commissie van Drie opdracht had gekregen Lockheed te onderzoeken. Northrop kwam in de onderzoeksopdracht niet voor, probleem opgelost. De monarchie was gered en de PvdA zou niet onder de kwestie lijden.

 

Gerard Aalders is historicus

Oranje in de overgang: hoe komen we van die monarchie af?

/

Opiniepeilingen leren dat de populariteit niet alleen van de drager van de kroon en zijn ega afneemt, maar ook van het instituut van de monarchie zelf. Hoewel de volksvertegenwoordiging in zijn algemeenheid lippendienst aan het koningschap blijft verlenen en achterblijft bij de afnemende adhesie aan de monarchie, zal het er toch een keer van komen dat deze staatsvorm opgedoekt wordt. Jongeren halen al hun schouders op.

Tekst: Ulli d’Oliveira

Illustratie: Joep Bertrams

 

In het voorwoord van het Gesamtkunstwerk uit 2004 van een Grondwet van de republiek Nederland schreef ik dat wij ervan hadden afgezien de overgang van monarchie in republiek in onze beschouwingen te betrekken. ‘We gaan er in deze studie van republikeinse modellen van uit dat deze overgang die men kan betreuren of toejuichen, zich op de een of andere, liefst beschaafde manier voltrokken heeft.’ Een vrij zoetsappige tekst, die de ontvankelijkheid voor onze pseudoneutrale onderneming om het nadenken over een republikeinse grondwet te bevorderen diende te vergemakkelijken.

Opheffing kan langs de bestaande grondwettelijke kanalen tot stand komen. Het gaat dan niet om de beëindiging van het koningschap van een zittend staatshoofd. Dat kan plaatsvinden door afstand van de troon, of door een niet door het parlement goedgekeurd huwelijk. Dan komt er vervolgens een opvolger. Ook als er geen erfopvolgers zijn – bijvoorbeeld doordat alle troonsopvolgers, die nu nog en masse voorhanden zijn, voor de eer bedanken en afstand doen – is het nog niet met de monarchie gedaan: volgens art. 30 van de Grondwet kan het kabinet dan een wetsvoorstel indienen voor een nieuwe troonsopvolging, die dan in verenigde vergadering van de beide Kamers met een tweederde meerderheid moet worden aanvaard. Dat zal me wat worden! Zo’n initiatief voor het aanboren van een nieuwe dynastie kan dus niet vanuit het parlement komen.

Volgens Paul Bovend’Eert, wiens boek over De Koning en de monarchie ik in dit tijdschrift besprak, is deze regeling achterhaald en kan die beter geschrapt worden. ‘Dan ligt het eerder voor de hand om ervan uit te gaan dat de monarchie in dat geval eindigt en de invoering van een andere regeringsvorm met een president als staatshoofd de eerste vervolgstap is.’ Zo is het. Maar mijn hooggeschatte collega is voorlopig nog voor de handhaving van het huidige stelsel: hij vindt het geen drama als de monarchie beëindigd wordt, maar ziet nog onvoldoende grond voor de overstap: ‘Laat Nederland voorlopig nog maar een gekroonde republiek met een Oranje verfje blijven.’

 

Hoe gaat zo’n overgang in zijn werk? Dat moet met een grondwetswijziging waarbij eerst het vuiltje van art. 30 moet worden weggewerkt, en dan een inrichting van het presidentschap zijn beslag moet krijgen. De procedure tot wijziging van grondwetsbepalingen, neergelegd in hoofdstuk 8 van de Grondwet, is, vergeleken met buitenlandse regelingen, behoorlijk stug. Er gaan jaren en verkiezingen overheen. Ik geef hier geen details, maar er komen verschillende gekozen parlementen aan te pas. En, niet onbelangrijk: als de wet tot wijziging van de Grondwet is aangenomen in het parlement, moet de koning nog tekenen. Die zou nog wel eens roet in het republikeinse eten kunnen strooien. Weigert hij, dan ontstaat er in eerste aanleg een impasse, een constitutioneel probleem: de koning moet immers tekenen, want hij heeft niet het recht om bezwaar te maken tegen door het parlement aangenomen wetten. Dat is een gevolg van zijn onschendbaarheid, dat wil zeggen zijn uitsluitend ceremoniële, onpolitieke rol, al maakt hij deel uit van de regering. Voor de duidelijkheid: kabinet plus staatshoofd vormen samen de regering.

 

HOBBELS

Ook als voorzitter van de Raad van State, die adviezen geeft aan het kabinet over wetsvoorstellen, heeft hij niets te vertellen. Blijft hij niettemin halsstarrig weigeren, dan zijn er paardenmiddelen: de ministerraad kan het parlement meedelen, na advies van de Raad van State, dat de koning buiten staat is zijn bediening uit te oefenen. Is het parlement akkoord, dan verklaart het dat dit het geval is en benoemt in verenigde vergadering een regent. Die kan dan de wet tot wijziging van de Grondwet waarbij de monarchie beëindigd wordt en een republiek wordt ingesteld, tekenen, en dan is de zaak rond.

In die Grondwet moet van alles geregeld worden voor de instelling van de republiek, talrijke bepalingen moeten worden meegewijzigd. Overal moet het woord koninkrijk vervangen worden door republiek, de commissaris van de koning gaat anders heten, de voorzitter van de Raad van State is niet de koning, enzovoort. En belangrijk: niet alleen de Grondwet moet worden gewijzigd, maar ook het Statuut van het Koninkrijk. Dat wemelt van de bepalingen waarin het over het koningschap en de koning gaat. Een wijziging van het statuut, eigenlijk het hoogste constitutionele document in Nederland, is een netelige opgave waarin ook de landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten hun zeggenschap uitoefenen. Die zijn, zoals bekend, zwaar koningsgezind…Kortom, er zijn heel wat hobbels te nemen.

 

ONBESCHAAFD

Daar kan natuurlijk heerlijk over gedroomd worden. Allerlei scenario’s zijn te bedenken, waarbij, met het voorbijgaan aan de bovenstaande juristerij, de monarchie ten einde gebracht wordt. De monarchomachen hebben hele boekenkasten gevuld met plannen en legitimaties. Moet de guillotine eraan te pas komen, of verbanning naar een ver buitenland? Paleisbestormingen en confiscatie van bezittingen in binnen- en buitenland? Een herhaling van Troelstra’s generale repetitie van 1918? Men weet: een slechte generale levert een geweldige première op.

Toch denk ik niet dat het zover komt. Er raast geen revolutie als in 1848 of 1918 over de Europese vorstenhuizen en -huisjes. Over folklore ontstaan geen staatkundige omwentelingen, of het nu over carbidschieten, zwarte Piet of de monarchie gaat. Ik gok toch op een geleidelijke ontwikkeling, waarbij de functie van het vorstenhuis als een verbindende factor steeds verder afneemt. Hoe kan een monarchie verbinden als een steeds groter deel van de bevolking zijn schouders ophaalt of gewoon tegen een erfelijk staatshoofd gekant is? Het beleid bij de modernisering van de monarchie – alsof dat zou kunnen en geen innerlijke tegenstrijdigheid zou zijn – dat erin bestaat om steeds gewoner, burgerlijker te worden en dat resulteert in zichtbare patserigheid en conspicuous consumption, levert ook al geen substantiële bijdrage aan de populariteit. Het gewoon doen is het zwaard waar de monarchie in valt en waarmee het zichzelf om zeep helpt. Ook het afstandelijke toneel van Beatrix viel trouwens al uit de tijd. Die erosie is niet tegen te houden en onweerstaanbaar. Er komt een moment waarop het afgelopen is met de angstvallige parlementaire lippendienst aan de monarchie. Dan wordt die netjes afgeschaft. La république est en marche!

 

Ulli d’Oliveira is emeritus hoogleraar migratierecht en letterkundige.

 

 

Themanummer: de Ster der Schande

//

De deze week verschenen nieuwe editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap is een themanummer  ter herdenking van de invoering van de Jodenster in Nederland,  80 jaar geleden op 2 mei 1942. Een serie verhalen over ambtelijke collaboratie, Joods verzet en koninklijke schuld.  Gerard Aalders  schrijft over de vlucht van Wilhelmina in mei 1940. Die was niet alleen in strijd met de Grondwet, ze was ook een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin later wilde doen geloven, was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid. Aan het lot van de Joden in Nederland besteedde ze nauwelijks aandacht. ‘Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.’ Lees het complete verhaal via deze link.

René Zwaap vergelijkt de inbreng van Wilhelmina’s tijdens de bezettingsjaren met die van collega-monarchen, zoals de Deense koning Christian X.  Deze mocht dan wel niet op zijn paard door Kopenhagen rondrijden met een Jodenster op zijn uniform, zoals een populaire mythe wil, hij noteerde wel in zijn dagboek: ‘Als je de onmenselijke behandeling van de Joden ziet, niet alleen in Duitsland maar ook in de bezette landen, begin je je zorgen te maken dat die eis ook ons wordt opgelegd, maar we moeten dit krachtig afwijzen op grond van de bescherming die zij genieten onder de Deense Grondwet. Ik heb verklaard dat ik niet zou instemmen met een dergelijke behandeling van Deense burgers. Als dat toch wordt geëist, zouden we er het beste aan doen allemaal een Davidster te dragen.’

Nederland heeft consciëntieuze, ijverige, zorgvuldige ambtenaren die consciëntieus, ijverig en zorgvuldig hun taken vervullen. Dat deden ze ook vroeger al, voor 10 mei 1940, en ook na die datum, toen daar in opdracht van de Duitse bezetter nieuwe taken bijkwamen, zoals het registreren van Joden. Maurits van den Toorn schrijft over de dunne lijn tussen ‘accomodatie’ en collaboratie. Verzet vanuit de ambtenarij was spaarzaam. ‘Ook het latere opstellen van adressenlijsten van Joden, als voorbereiding op de deportatie, stuitte niet op groot protest of verzet; slechts één burgemeester weigerde medewerking en werd ontslagen. SG Frederiks, eindverantwoordelijke voor de bevolkingsregisters, liet niet van zich horen. Hij protesteerde vervolgens wél toen de Duitsers enkele maanden later alle niet-Joodse mannen wilden registreren voor de Arbeitseinsatz. Er was duidelijk verschil tussen Joodse en ‘gewone’ Nederlanders. Het beeld is niet anders bij de politie waar het vuile werk werd opgeknapt: Joden ophalen, bij razzia’s oppakken, bewaken en begeleiden naar Westerbork of Vught. Confronterender werk dan achter een bureau in de anonimiteit adreslijsten opstellen, maar desondanks werk dat de grote meerderheid van de politiemensen bleef uitvoeren. Een Amsterdamse rechercheur verklaarde na de oorlog: “Aan de Jodenarrestaties heeft 90 procent van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb iksoms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar”.’

Paul Damen over het meest bekende, defamerende merkteken voor een heel volk: de gele, zeshoekige Jodenster met daarin ten overvloede het woord ‘Jood’. Hoe een nauwelijks bekend embleem een brandmerk werd. ’s middags op 29 april 1942 werd de Joodse Raad van de invoering op de hoogte gesteld, terwijl vrijwel tegelijk de avondkranten al meldden dat die verplicht was. Waarop die Joodse Raad binnen vijf dagen welgeteld 569.355 Jodensterren moest verspreiden. ‘Iedere Jood moest verplicht vier sterren afnemen, voor vier cent per stuk waarmee de Joodse Raad weer nieuwe sterren kon fabriceren, plus een ‘textielpunt’. Wie de ster niet droeg, kreeg zes maanden cel of een boete van hoogstens duizend gulden. Dat viel dan wel mee, denkt u, maar nee: die straf was hoog genoeg om meteen naar het oostenafgevoerd te worden, in de praktijk dus een doodvonnis. De ster moest ook zichtbaar op borsthoogte aan jas, jurk of trui worden vastgenaaid. Maar hoe wisten die Duitsers dan dat een niet-drager niet ook een Jood was? Er moeten enkele duizenden Nederlandse Joden geweest zijn die het risico namen en weigerden met een ster te lopen.’

In een interview herinnert de 88-jarige oud-politica van D66 Anneke Goudsmit zich de dag dat ze haar Jodenster afdeed en in het Amsterdamse Amstelkanaal gooide. ‘Het was 23 juni 1943. Ik was 9 jaar oud en liep samen met mijn broer en de vrouw bij wie we zouden onderduiken in Amsterdam richting het onderduikadres aan de Koninginneweg. We mochten onderduiken in de woning van het jonge echtpaar. Mijn vader had die mensen via een collega bereid gevonden. We konden niet samen met onze ouders onderduiken, dat werd te gevaarlijk geacht, vandaar dat onze onderduikmoeder ons naar het huis begeleidde. Bij de Jan van Goyenkade zei onze nieuwe tante dat we onze sterren nu wel mochten afdoen. Ik zie het ding nog in het kanaal dwarrelen en in het water wegdrijven. Ik kan me nog goed herinneren hoe trots ik toen was. Het voelde als een bevrijding, alsof ik de controle over mijn eigen leven terugkreeg.’ Ze blikt ook terug op haar aanvaringen met minister Van Agt over de voorgenomen vrijlating van de ‘Drie van Breda’, waartegen zij groot protest organiseerde.

De opvatting dat de Nederlandse Joden zich in ‘40-‘45 als lammeren naar de slachtbank lieten voeren berust op gebrekkig historisch inzicht. In werkelijkheid was er sprake van fel verzet. Historicus Ben Braber over de slag tussen Joodse knokploegen en de nazi’s in Amsterdam anno februari 1941. ‘Het verzet van Joden nam veel vormen aan. Ze getuigden van hun geloof of cultuur. Ze lieten zich niet terroriseren. Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen en hielpen die te verspreiden, vaak met groot risico voor eigen veiligheid. Ze onttrokken zich aan de deportatie. Bijna 30.000 Joden doken onder, ondanks de Duitse overmacht, de collaboratie van overheidsinstanties, algemene organisaties en individuen, en de onverschilligheid of het gebrek aan betrokkenheid die bij niet-Joden overheersten. Ze zetten organisaties op om elkaar bij te staan. Ze hielpen opgepakte Joden ontsnappen uit deportatietreinen en concentratiekampen. Ze probeerden de deportatie te ontregelen met brandbommen en aanslagen. Ze vormden of sloten zich aan bij niet-Joodse verzetsgroepen– een relatief groot aantal deed dat in vergelijking met niet-Joden. Joden behoorden ook tot de voortrekkers van gewapend verzet.’

Het Weinreb-rapport van 1976 was vernietigend voor de reputatie van de Joodse verzetsman Friedrich Weinreb, maar steeds duidelijker wordt dat de onderzoekers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toentertijd waren behept met een tunnelvisie en zich bezondigden aan manipulaties en geschiedvervalsing. De affaire-Weinreb is hard toe aan een cold case-team, betoogt René Zwaap. Lees het hele verhaal via deze link.

Historicus Thomas von der Dunk over de vervalste pas die zijn overgrootmoeder het leven redde en andere vormen van verzet van zijn familie.

Sinds 2020 spelden demonstranten tegen het corona-beleid een Jodenster op om hun ongenoegen over de regeringsmaatregelen kenbaar te maken. Het is geen exclusief Nederlands fenomeen, ook in andere landen gebruiken sommige anti-vaxxers de gele davidster. Bart Gruson wilde weten wat hen beweegt.

Door het Konzentrationslager-syndroom (KZ-syndroom) te scharen onder het koepelbegrip ‘post-traumatische stressstoornis’ (PTSS) ging de psychiatrie in de loop der decennia over tot bagatellisering van de Shoah, stelt medisch historicus Leo van Bergen.

Ries Roowaan schrijft over de Jodenster die Harry Mulisch prominent op zijn werkkamer had hangen. Die was van zijn moeder Alice geweest, een medewerkster van de Joodse Raad. Zijn vader Kurt Mulisch werd in 1941 directeur personeelszaken van Lippmann, Rosenthal & Co, beter bekend als de Liro-bank of ook wel de Duitse roofbank, waar de Joden hun bezittingen moesten onderbrengen. Alice dreigde in het voorjaar van 1944 op transport te worden gesteld, maar Mulisch vader wist  haar vrij te praten bij de Duitse autoriteiten. Kurts achtergrond en vooral zijn betrekking bij de roofbank redde het leven van Alice, zoals het ook Harry bescherming bood: ‘Mijn moeder en ik moeten hem allebei dankbaar zijn dat hij fout was’, schreef Mulisch over zijn vader.

Paul Damen staat stil bij de pijnlijke affaire rond het cold case-team dat een Joodse notaris beschuldigde van het verraad van Anne Frank. ‘Ja, Anne Frank, een Joodse heilige. Alles wat haar omringt is heilig, zelf het ultieme slachtoffer. En dus lucratief, meende uitgeverij Ambo Anthos met haar beoogde bestseller Het Verraad van Anne Frank. Het liep even anders.’

De enige vrouw die na de oorlog in Nederland werd geëxecuteerd vanwege samenwerking met de Duitsers was de Joodse Ans van Dijk. Haar verklaring dat ze puur uit doodsangst voor de Sicherheitsdienst had gehandeld werd door haar rechters niet geloofd. Haar eveneens Joodse partner-in-crime Branca Simons bracht het er wel levend vanaf. Historicus Paul van de Water beschreef hun levens in het deze maand verschenen boek Foute Vrouwen.

René van Rooij schreef een boek over het huwelijk van zijn ouders op 4 november 1942 in Utrecht. Het was tot 1945 het laatste Joodse huwelijk in Nederland dat in een synagoge werd gesloten.

Naast de Jodenster deelden de nazi’s driehoeken uit aan andere ongewenste minderheidsgroepen. De Roma en Sinti kregen een zwarte driehoek. Van hen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog naar schatting 1,5 miljoen vermoord. Nog altijd gelden zij in Europa als de zondebok. Els de Groen zette zich als EU-parlementariër intensief voor hen in.

Verder in dit nummer: Roel van Duijn roept de EU op de smeekbede van de Oekraïense president Zelensky voor een versneld lidmaatschap van zijn land te honoreren, historicus Jan Postma over de inschattingsfout van oud-patriotten die leide tot de vestiging van de Oranje-monarchie,  columns van Henk Westbroek en Floris Müller en de Appeltjes van Oranje over de Joodse anarchist Alexander Cohen en het moordmysterie rond ‘Koning Gorilla’.

Mis geen enkele editie meer van dit unieke kwartaalblad en neem een abonnement.

 

De meest overschatte koningin

/

De vlucht van Wilhelmina in mei 1940 was niet alleen in strijd met de Grondwet, ze was ook een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin later wilde doen geloven, was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid. Aan het lot van de Joden in Nederland besteedde ze nauwelijks aandacht.

 

Tekst Gerard Aalders

 

De koninklijke familie vluchtte al enkele dagen na de Duitse overval naar Engeland.

Juliana en haar twee dochters vertrokken eerst, een dag later gevolgd door Wilhelmina en het gehele kabinet. Twee dagen voor het uitbreken van de oorlog, op 10 mei 1940, had prinses Juliana nog beweerd dat zij en haar familie nooit zouden vluchten als er gevaar dreigde. Oranjes lieten het land niet in de steek.

In feite hebben ze niet anders gedaan, zodra er gevaar dreigde: Willem de Zwijger en stadhouder Willem V, de vader van koning Willem I, kozen in respectievelijk 1567 en 1795 ook al het hazenpad en zelfs ten tijde van Troelstra’s vermeende revolutiepoging in 1918 stond het vluchtkoffertje van Wilhelmina en haar dochter klaar. Hier werd een eeuwenoude traditie voortgezet.

 

Verraad

Een groot deel van de bevolking toonde zich verbitterd over haar vlucht. Portretten van de koningin werden bij het vuilnis gezet en koninklijke ridderordes weggegooid. Velen vonden het een schande dat de Koninklijke Familie was gevlucht, terwijl soldaten nog hun leven waagden in de strijd tegen de Duitsers. De vlucht van koningin Wilhelmina was slecht voor het moreel. Velen hadden er maar een woord voor: verraad.

Wilhelmina heeft dat naderhand pas aangevoeld. In haar autobiografie, Eenzaam maar niet alleen, die ze na de oorlog schreef, beweert ze dat ze het liefst samen met haar soldaten in de strijd tegen de ‘Moffen’ was gesneuveld. Maar ja, alles was anders gelopen dan ze had gedacht. Ze was zich ‘ten volle bewust’ van de ‘verbijsterende indruk’, die haar vertrek had gemaakt, maar ze had het gedaan omdat het landsbelang het eiste. Uitsluitend daarom – en daarom alleen – had ze zich verplicht gevoeld te vertrekken. Als mensen er schande van spraken dan moest dat maar. Ze had slechts gedaan wat ze als haar plicht zag: Nederland ontvluchten om het vanuit Londen te kunnen bevrijden.

Wilhelmina was geschrokken van de reacties op haar vlucht. Ze was gewend dat het volk alles van haar accepteerde en wat ze deed toejuichte. Het was zaak haar geschonden imago weer op te poetsen. Dat is uitstekend gelukt, dankzij een rammelend verhaaltje dat de Oranje-aanhang – weer helemaal getrouw de traditie – gretig slikte.

Wilhelmina liet zich per auto naar Hoek van Holland brengen. De dappere Juliana die had beweerd nooit te zullen vluchten, zat toen al hoog en droog met Bernhard en haar beide dochters in Londen. Tot haar verrassing zag Wilhelmina bij aankomst in de Hoek een Engelse torpedobootjager, de H.M.S. Hereward, aangemeerd liggen. Klaar voor vertrek.

De vraag is natuurlijk of die boot daar inderdaad zomaar lag –zoals Wilhelmina suggereert – of dat die door de Britse regering was gestuurd om haar op te halen. Dat laatste was het geval. Documenten uit Britse overheidsarchieven laten zien dat haar vlucht naar Engeland was voorbereid.

 

Zeeland

Hare Majesteit ging aan boord van de Hereward – die lag daar toch maar te liggen – en ze vertelde de kapitein dat ze naar Zeeland wilde. Dwars door de mijnenvelden heen. De kapitein vond het blijkbaar volstrekt normaal dat hij plotseling de Nederlandse koningin aan boord kreeg, die hem op de koop toe ook nog bevelen gaf.

Eenmaal onderweg wilde Wilhelmina contact opnemen met de commandant van de troepen in Zeeland, maar de kapitein verbood dat. Het was tegen zijn instructies. Ze heeft nog indringend op hem ingepraat, maar de kapitein bleef onverbiddelijk. ‘Goede raad was duur’, herinnerde Wilhelmina zich in Eenzaam maar niet alleen. Terug naar Hoek van Holland kon niet (waarom wordt niet duidelijk), maar ze kon evenmin door naar Zeeland. Toen besloot ze om maar gelijk naar Engeland over te steken.

Volgens Wilhelmina mocht de kapitein haar volgens zijn instructies wel naar Engeland brengen, maar niet naar Zeeland. Dat impliceert dat de kapitein wel degelijk zijn orders heeft gehad en dat de Hereward niet toevallig in Hoek van Holland lag aangemeerd, zoals Wilhelmina ons probeert wijs te maken.

 

Dubbele bron

Thijs Booy, persoonlijk secretaris van Wilhelmina, heeft het vluchtverhaal ook beschreven in zijn boek De levensavond van Wilhelmina. Dat komt geheel overeen met dat van Wilhelmina. Mooi, een dubbele bron. Het verhaal van de koningin zal dus wel kloppen? Nou nee.

Booy was er zelf niet bij in 1940. Hij trad pas in 1953 bij Wilhelmina in dienst. Alles wat Booy over de koningin schrijft van vóór 1953 komt vrijwel zeker rechtstreeks uit de koker van zijn bazin. Hij trad ook op als ghostwriter bij Eenzaam maar niet alleen, dus hij kende haar verhalen uit den treure.

Wilhelmina had enorm moeite met schrijven, weten we van Booy; haar spelling beheerste ze evenmin vlekkeloos. Booy wel, en bovendien kon hij aardig vertellen. Tenminste, als je bereid bent zijn gedweep met zijn werkgever voor lief te nemen.

Volgens Booy zou Wilhelmina nooit een voet aan boord van het Engelse schip hebben gezet, als ze had geweten dat ze in Engeland terecht zou komen. Na aankomst in Harwich had ze geweigerd door te reizen naar Londen. Vanuit die kustplaats kon ze immers gemakkelijk weer snel terug naar Nederland om haar volk bij te staan, want dat was haar plan (beweerde ze).

Haar begeleiders hebben haar bij wijze van spreken de trein naar Londen in moeten sleuren. Het klinkt allemaal niet overtuigend. Eerst een klaarliggende boot in Hoek van Holland en dan plotseling ook nog een klaarstaande trein naar Londen, waar ze wordt opgewacht – alweer toevallig – door een erewacht om haar te verwelkomen. Het is allemaal té toevallig om nog toeval te kunnen zijn.

Maar er is meer: de particulier secretaris van Wilhelmina, François Van ’t Sant, heeft ruim op tijd uitgebreide voorbereidingen voor een snel vertrek naar het buitenland getroffen voor het geval Nederland zou worden aangevallen. Lange tijd was Bordeaux in Frankrijk het reisdoel, maar tenslotte zou het Engeland worden.

Het staat eveneens vast dat Wilhelmina Van ’t Sant opdracht heeft gegeven haar in ballingschap te volgen, als het zover mocht komen. Financieel had ze haar vlucht ook voorbereid, zodat ze in ballingschap niet op een houtje hoefde te bijten. Kortom: Wilhelmina is met voorbedachten rade en volgens een voorbereid plan gevlucht.

 

Gruwelijke tijd

Als we Booy mogen geloven, brak er in Londen een gruwelijke tijd voor Wilhelmina aan. Ze had weliswaar nooit in een gevangenis of concentratiekamp gezeten, noch honger of kou geleden en al helemaal niet in de vuurlinie aan het front gevochten. Maar toch, beweert Booy, had ze tijdens de oorlog van alle Nederlanders het zwaarst geleden. Ze had zich zó ingeleefd in de vreselijke omstandigheden van haar landgenoten, zó onvoorstelbaar intens meegeleefd dat het leed van haar landgenoten haar eigen, persoonlijke leed was geworden. Daarom keerde ze volgens Booy naar Nederland terug ‘met duizenden doden op haar rug, verdronken strijders ter zee, gefusilleerde illegalen en vergaste joden’.

In haar toespraken voor radio Oranje heeft ze het echter nauwelijks over het lot van de joden gesproken. Wilhelmina heeft er een gewoonte van gemaakt geen controversiële onderwerpen aan te snijden. Zelden zei ze iets opruiends. Het meest opzwependst waarop we haar voor de microfoon van radio Oranje kunnen betrappen was: ‘Slaat den Nazi op den kop’. Of Hitler van die ferme taal is geschrokken, weten we bij gebrek aan bronnen niet.

Wilhelmina was bang dat als mensen letterlijk gehoor zouden geven aan oproepen tot daadwerkelijk verzet – wat tot represaillemaatregelen zou kunnen leiden – zij de schuld zou krijgen van eventuele executies. Dat wilde ze in geen geval. Haar enige doel was – hoe dan ook – terugkeren op de troon. Dat kon alleen als Hitler werd verslagen. Persoonlijk heeft Wilhelmina geen enkele bijdrage aan de bevrijding geleverd. Het leger, de luchtmacht en de marine van de regering in ballingschap waren te verwaarlozen. Voor de bevrijding van Nederland is Wilhelmina van geen betekenis geweest, al zou je het tegendeel gaan geloven als je de aan haar gewijde hagiografieën leest.

Wilhelmina was volkomen afhankelijk van Churchill en Roosevelt en die lieten zich allebei niets gelegen liggen aan een mevrouw die zo pijnlijk duidelijk had gemaakt dat ze van internationale politiek en van het oorlogsverloop niets begreep. Ze namen Wilhelmina niet serieus, al werd dat natuurlijk nooit hardop gezegd.  Eelco van Kleffens, de minister van Buitenlandse Zaken in ballingschap, kon volgens zijn dagboeken bij tijd en wijle nauwelijks een gevoel van schaamte jegens Wilhelmina onderdrukken.

De vlucht was ook in strijd met de Grondwet. Die verbiedt namelijk dat de regering zijn zetel naar het buitenland verplaatst. Nederlands-Indië bijvoorbeeld had wel gekund, maar dat vond Wilhelmina niets. Ze is nooit van haar leven in Indië geweest. Ze vond het daar te warm en het was te ver weg. Smetvrees speelde eveneens een belangrijke rol. Je had daar in de Oost snel een enge ziekte te pakken. Londen lag haar beter, dus bleef ze daar.

Prinses Juliana werd met haar beide kinderen doorgestuurd naar Canada. De reden is duidelijk, al werd ook dat nooit hardop gezegd: de kroonprinses en haar kinderen mochten niet het geringste gevaar lopen. De hoogste prioriteit van ieder vorstenhuis is immers zijn eigen voortbestaan.  De kans om door een Duitse bom in Engeland te worden getroffen was minimaal, maar in Canada nihil. Dus verhuisde kroonprinses Juliana met Beatrix en Irene naar Canada.

Prins Bernhard bleef bij zijn schoonmoeder in Londen achter, waar volgens Wilhelmina zijn hulp hard nodig was om Nederland te bevrijden. Maar evenmin als de koningin zelf, heeft prins Bernhard – alle heldhaftige verhalen ten spijt – iets voor de bevrijding van Nederland betekend. Niet dat hij het niet druk had, maar dat betrof in de eerste plaats vrouwen, drank en uitgaan. De Britse koning Edward VI heeft ooit opgemerkt dat Bernhard de enige was die van de oorlog heeft genoten.

Had Wilhelmina en haar familie dan in Nederland moeten blijven? Waarom niet?

De Deense koning vluchtte niet en liet zich iedere dag in Kopenhagen zien. Dat hield de moed erin. Zijn optreden werd door de bevolking gewaardeerd.

De vlucht van Wilhelmina was slecht voor het moreel van de soldaten die nog doorvochten. Voor de Duitse invallers was het daarentegen een geschenk. Door te vluchten straal je uit dat de strijd is verloren. Een land zonder regering raakt snel stuurloos, wat het gemakkelijk maakt het te bezetten.

Dat Wilhelmina niets snapte van internationale politiek en het oorlogsverloop wordt duidelijk als we kijken naar het moment waarop ze verwachtte terug te kunnen keren naar Nederland. Tot en met eind 1941 heeft ze zich – compleet blind voor de feiten – buitengewoon optimistisch uitgelaten over de eindoverwinning. Zo zag ze op 20 maart 1941 ‘aan de kim de overwinning dagen’. Op 30 juli 1941 had ze het over ‘de laatste loodjes’, terwijl ze nog op 24 december 1941 glashard verkondigde: ‘We zien het tijdstip van de eindoverwinning dagen’. De rest van de wereld zag dat absoluut niet, want het ging de Duitsers en de Japanners op de slagvelden in die periode van de oorlog juist zeer voor de wind.

Amerika was de schok van Pearl Harbor nog niet eens te boven en de Japanse aanval op Nederlands-Indië moest nog beginnen (januari 1942). Opmerkelijk is dat Wilhelmina zelf heilig geloofde in de onzin die ze uitkraamde.

Het antwoord van Wilhelmina op de wereldwijd woedende oorlog waren – bij gebrek aan leger, luchtmacht en marine – radiopraatjes. In totaal heeft ze er vierendertig gehouden, die allemaal ongeveer 10 minuten duurden. Dat is zes uur spreektijd in vijf jaar oorlog.

Daar win je geen oorlog mee, al hebben historici als Loe de Jong en Cees Fasseur haar speeches een immense invloed toegedicht, zonder overigens ook maar een spoor van bewijs te leveren.

Jonge historici als Onno Sinke en Jord Schaap komen op grond van analyse van haar toespraken tot geheel andere conclusies. Schaap vindt ze vooral ‘langdradig’. Wilhelmina reeg woorden aaneen tot ellenlange monsterzinnen. Voor de microfoon struikelde ze dan over haar eigen woorden en ze wist een zin dan niet meer tot een goed einde te brengen.

 

Oorlogsleider

Aan het lot van de joden in het bezette vaderland heeft ze nauwelijks aandacht besteed. Zelfs Fasseur kon dat niet ontkennen. Maar hij had wel een zwaarwegend ‘excuus’. Als verdediging voerde hij aan dat ook andere oorlogsleiders als Roosevelt en Churchill zich terughoudend hadden opgesteld. Wilhelmina als oorlogsleider; je moet maar durven. Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.

En buiten de radio om? Bekommerde ze zich dan wel om haar joodse landgenoten? Jazeker, ze had zelfs een favoriet: de verzetsman en Engelandvaarder Sally Noach. Maar hij was ook de enige. Voor iemand als journaliste en classica Henriëtte Boas, eveneens Sally Noach Engelandvaarder (en na de oorlog befaamd als ingezonden brievenschrijfster te Badhoevedorp) kon ze weinig interesse opbrengen.

Alle Engelandvaarders gingen na aankomst in Londen bij Wilhelmina op de thee. Zo ook mevrouw Boas, die net als iedereen vooraf strenge, protocollaire instructies had gekregen. De belangrijkste: zeg nooit ‘nee’ tegen de koningin en richt in géén geval het woord tot haar.

Na de vraag van Hare Majesteit hoe het met haar ging te hebben beantwoord, kon Boas zich niet inhouden en zei spontaan: ‘Ja Majesteit, maar met de Joden in Nederland gaat het niet goed.’ Wilhelmina stond abrupt op. ‘Dat heb ik u niet gevraagd’ en ging de volgende in de rij lastigvallen met haar obligate hoe-is-het-met-u-vraag.

 

Verder in deze editie…

 

Dit verhaal is onderdeel van een themanummer van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap ter herdenking van de invoering van de Jodenster in Nederland, op 2 mei 1942.Een themanummer over ambtelijke collaboratie, Joods verzet en koninklijke schuld.  René Zwaap vergelijkt de inbreng van Wilhelmina’s tijdens de bezettingsjaren met die van collega-monarchen, zoals de Deense koning Christian X.  Deze mocht dan wel niet op zijn paard door Kopenhagen rondrijden met een Jodenster op zijn uniform, zoals een populaire mythe wil, hij noteerde wel in zijn dagboek: ‘Als je de onmenselijke behandeling van de Joden ziet, niet alleen in Duitsland maar ook in de bezette landen, begin je je zorgen te maken dat die eis ook ons wordt opgelegd, maar we moeten dit krachtig afwijzen op grond van de bescherming die zij genieten onder de Deense Grondwet. Ik heb verklaard dat ik niet zou instemmen met een dergelijke behandeling van Deense burgers. Als dat toch wordt geëist, zouden we er het beste aan doen allemaal een Davidster te dragen.’

Nederland heeft consciëntieuze, ijverige, zorgvuldige ambtenaren die consciëntieus, ijverig en zorgvuldig hun taken vervullen. Dat deden ze ook vroeger al, voor 10 mei 1940, en ook na die datum, toen daar in opdracht van de Duitse bezetter nieuwe taken bijkwamen, zoals het registreren van Joden. Maurits van den Toorn schrijft over de dunne lijn tussen ‘accomodatie’ en collaboratie. Verzet vanuit de ambtenarij was spaarzaam. ‘Ook het latere opstellen van adressenlijsten van Joden, als voorbereiding op de deportatie, stuitte niet op groot protest of verzet; slechts één burgemeester weigerde medewerking en werd ontslagen. SG Frederiks, eindverantwoordelijke voor de bevolkingsregisters, liet niet van zich horen. Hij protesteerde vervolgens wél toen de Duitsers enkele maanden later alle niet-Joodse mannen wilden registreren voor de Arbeitseinsatz. Er was duidelijk verschil tussen Joodse en ‘gewone’ Nederlanders. Het beeld is niet anders bij de politie waar het vuile werk werd opgeknapt: Joden ophalen, bij razzia’s oppakken, bewaken en begeleiden naar Westerbork of Vught. Confronterender werk dan achter een bureau in de anonimiteit adreslijsten opstellen, maar desondanks werk dat de grote meerderheid van de politiemensen bleef uitvoeren. Een Amsterdamse rechercheur verklaarde na de oorlog: ‘Aan de Jodenarrestaties heeft 90 procent van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb iksoms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar.’

Paul Damen over het meest bekende, defamerende merkteken voor een heel volk: de gele, zeshoekige Jodenster met daarin ten overvloede het woord ‘Jood’. Hoe een nauwelijks bekend embleem een brandmerk werd. ’s middags op 29 april 1942 werd de Joodse Raad van de invoering op de hoogte gesteld, terwijl vrijwel tegelijk de avondkranten al meldden datdie verplicht was. Waarop die Joodse Raad binnen vijf dagen welgeteld 569.355 Jodensterren moest verspreiden. ‘Iedere Jood moest verplicht vier sterren afnemen, voor vier cent per stuk waarmee de Joodse Raad weer nieuwe sterren kon fabriceren, plus een ‘textielpunt’. Wie de ster niet droeg, kreeg zes maanden cel of een boete van hoogstens duizend gulden. Dat viel dan wel mee, denkt u, maar nee: die straf was hoog genoeg om meteen naar het oostenafgevoerd te worden, in de praktijk dus een doodvonnis. De ster moest ook zichtbaar op borsthoogte aan jas, jurk of trui worden vastgenaaid. Maar hoe wisten die Duitsers dan dat een niet-drager niet ook een Jood was? Er moeten enkele duizenden Nederlandse Joden geweest zijn die het risico namen en weigerden met een ster te lopen.’

In een interview herinnert de 88-jarige oud-politica van D66 Anneke Goudsmit zich de dag dat ze haar Jodenster afdeed en in het Amsterdamse Amstelkanaal gooide. ‘Het was 23 juni 1943. Ik was 9 jaar oud en liep samen met mijn broer en de vrouw bij wie we zouden onderduiken in Amsterdam richting het onderduikadres aan de Koninginneweg. We mochten onderduiken in de woning van het jonge echtpaar. Mijn vader had die mensen via een collega bereid gevonden. We konden niet samen met onze ouders onderduiken, dat werd te gevaarlijk geacht, vandaar dat onze onderduikmoeder ons naar het huis begeleidde. Bij de Jan van Goyenkade zei onze nieuwe tante dat we onze sterren nu wel mochten afdoen. Ik zie het ding nog in het kanaal dwarrelen en in het water wegdrijven. Ik kan me nog goed herinneren hoe trots ik toen was. Het voelde als een bevrijding, alsof ik de controle over mijn eigen leven terugkreeg.’Ze blikt ook terug op haar aanvaringen met minister Van Agt over de voorgenomen vrijlating van de ‘Drie van Breda’.

De opvatting dat de Nederlandse Joden zich in ‘40-‘45 als lammeren naar de slachtbank lieten voeren berust op gebrekkig historisch inzicht. In werkelijkheid was er sprake van fel verzet. Historicus Ben Braber over de slag tussen Joodse knokploegen en de nazi’s in Amsterdam anno februari 1941. ‘Het verzet van Joden nam veel vormen aan. Ze getuigden van hun geloof of cultuur. Ze lieten zich niet terroriseren. Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen en hielpen die te verspreiden, vaak met groot risico voor eigen veiligheid. Ze onttrokken zich aan de deportatie. Bijna 30.000 Joden doken onder, ondanks de Duitse overmacht, de collaboratie van overheidsinstanties, algemene organisaties en individuen, en de onverschilligheid of het gebrek aan betrokkenheid die bij niet-Joden overheersten. Ze zetten organisaties op om elkaar bij te staan. Ze hielpen opgepakte Joden ontsnappen uit deportatietreinen en concentratiekampen. Ze probeerden de deportatie te ontregelen metbrandbommen en aanslagen. Ze vormden of sloten zich aan bij niet-Joodse verzetsgroepen– een relatief groot aantal deed dat in vergelijking met niet-Joden. Joden behoorden ook tot de voortrekkers van gewapend verzet.’

Het Weinreb-rapport van 1976 was vernietigend voor de reputaite van de Joodse verzetsman Friedrich Weinreb, maar steeds duidelijker wordt dat de onderzoekers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toenterwijd waren behept met een tunnelvisie en zich bezondigden aan manipulaties en geschiedvervalsing. De affaire-Weinreb is hard toe aan een cold case-team, betoogt René Zwaap. Lees het hele verhaal via deze link.

Historicus Thomas von der Dunk over de vervalste pas die zijn overgrootmoeder het leven redde en andere vormen van verzet van zijn familie.

Sinds 2020 spelden demonstranten tegen het corona-beleid een Jodenster op om hun ongenoegen over de regeringsmaatregelen kenbaar te maken. Het is geen exclusief Nederlands fenomeen, ook in andere landen gebruiken sommige anti-vaxxers de gele davidster. Bart Gruson wilde weten wat hen beweegt.

Door het Konzentrationslager-syndroom (KZ-syndroom) te scharen onder het koepelbegrip ‘post-traumatische stressstoornis’ (PTSS) ging de psychiatrie in de loop der decennia over tot bagatellisering van de Shoah, stelt medisch historicus Leo van Bergen.

Ries Roowaan schrijft over de Jodenster die Harry Mulisch prominent op zijn werkkamer had hangen. Die was van zijn moeder Alice geweest, een medewerkster van de Joodse Raad. Zijn vader Kurt Mulisch werd in 1941 directeur personeelszaken van Lippmann, Rosenthal & Co, beter bekend als de Liro-bank of ook wel de Duitse roofbank, waar de Joden hun bezittingen moesten onderbrengen. Alice dreigde in het voorjaar van 1944 op transport te worden gesteld, maar Mulisch vader wist  haar vrij te praten bij de Duitse autoriteiten. Kurts achtergrond en vooral zijn betrekking bij de roofbank redde het leven van Alice, zoals het ook Harry bescherming bood: ‘Mijn moeder en ik moeten hem allebei dankbaar zijn dat hij fout was’, schreef Mulisch over zijn vader.

Paul Damen staat stil bij de pijnlijke affaire rond het cold case-team dat een Joodse notaris beschuldigde van het verraad van Anne Frank. ‘Ja, Anne Frank, een Joodse heilige. Alles wat haar omringt is heilig, zelf het ultieme slachtoffer. En dus lucratief, meende uitgeverij Ambo Anthos met haar beoogde bestseller Het Verraad van Anne Frank. Het liep even anders.’

De enige vrouw die na de oorlog in Nederland werd geëxecuteerd vanwege samenwerking met de Duitsers was de Joodse Ans van Dijk. Haar verklaring dat ze puur uit doodsangst voor de Sicherheitsdienst had gehandeld werd door haar rechters niet geloofd. Haar eveneens Joodse partner-in-crime Branca Simons bracht het er wel levend vanaf. Historicus Paul van de Water beschreef hun levens in het deze maand verschenen boek Foute Vrouwen.

René van Rooij schreef een boek over het huwelijk van zijn ouders op 4 november 1942 in Utrecht. Het was tot 1945 het laatste Joodse huwelijk in Nederland dat in een synagoge werd gesloten.

Naast de Jodenster deelden de nazi’s driehoeken uit aan andere ongewenste minderheidsgroepen. De Roma en Sinti kregen een zwarte driehoek. Van hen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog naar schatting 1,5 miljoen vermoord. Nog altijd gelden zij in Europa als de zondebok. Els de Groen zette zich als EU-parlementariër intensief voor hen in.

Verder in dit nummer: Roel van Duijn roept de EU op de smeekbede van de Oekraïense president Zelensky voor een versneld lidmaatschap van zijn land te honoreren, historicus Jan Postma over de inschattingsfout van oud-patriotten die leide tot de vestiging van de Oranje-monarchie,  columns van Henk Westbroek en Floris Müller en de Appeltjes van Oranje over de Joodse anarchist Alexander Cohen en het moordmysterie rond ‘Koning Gorilla’.

Mis geen enkele editie meer van dit unieke kwartaalblad en neem een abonnement.

 

Gouden Koets: Koloniaal trauma in klatergoud

‘De Gouden Koets zal pas kunnen uitrijden als Nederland daar klaar voor is’, aldus koning Willem-Alexander als reactie op het kritische advies van emeritus hoogleraar Jessurun d’Oliveira om het rijtuig nooit meer voor staatsrituelen te gebruiken. De koning houdt dus een slag om de arm. Zijn afwijzing had resoluter gekund.

 

Tekst Jack Jan Wirken

Sinds juni 2021 is de Gouden Koets te bezichtigen in het Amsterdam Museum. De tentoonstelling loopt volgens planning tot eind februari 2022. Maar misschien wel langer, misschien zelfs definitief als het aan Ulli Jessurun d’Oliveira ligt. Hij maakt deel uit van de klankbordgroep van zo’n twintig mensen die, op uitnodiging van het museum, het voertuig en de daaromheen georganiseerde tentoonstelling in een kritisch licht beziet. En dat is nodig; de tijd dat koets als volstrekt on-controversieel werd gezien, ligt achter ons.

Natuurlijk was voor burgers die een regeringsstelsel graag op rationele wijze georganiseerd zien, de koets en wat deze representeert, vanouds een steen des aanstoots. In de laatste decennia is het brandpunt van de kritiek komen te liggen op het linker zijpaneel van het voertuig; de schildering Hulde der Koloniën door Nicolaas van der Waay. De afbeelding van inwoners van ‘De Oost’ en ‘De West’ die dankbaarheid en verering tot uitdrukking brengen jegens de ‘Nederlandse maagd’ doet de geschiedenis geweld aan en wordt breed als vernederend ervaren. D’Oliveira zag er aanleiding in voor een publicatie waarin het burgerschap en de nationaliteit van de afgebeelde ‘onderdanen’ worden onderzocht.

 Verzet

De leeftijd van de koets is bekend, hij werd rond de vorige eeuwwisseling aangeboden aan de jonge Wilhelmina. Dat het verzet tegen de koloniale afbeelding bepaald niet van recente datum is, zit niet in ons referentiekader. Uit een inventarisatie door Annemarie de Wildt, conservator van het Amsterdam museum, blijkt dat het eerste protest al in 1990 te vernemen viel. Bij monde van de kunstenaar Ruben la Cruz. De laatste tien jaar zijn door het Comité Nederlandse Ereschulden en het Landelijk Platform Slavernijverleden suggesties gedaan om het voertuig niet langer te gebruiken op Prinsjesdag. Zoals wel vaker is dit signaal uit de samenleving niet voortvarend opgepakt. Slechts de kennelijk noodzakelijke restauratie vermocht een voorlopig einde te maken aan de inzet van de Gouden Koets.

Vervolgens ligt de vraag op tafel of het voertuig op enig moment weer opnieuw in gebruik moet worden genomen. En ook bij wie de beslissing hierover ligt. In zijn slotbeschouwing gaat D’Oliveira hierop in door te stellen dat de koets weliswaar eigendom is van de vorst (het voertuig is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, een stichting waarvan Willem Alexander enig bestuurslid is) maar dat daarmee nog geenszins gezegd wil zijn dat de koning er naar eigen goeddunken over kan beschikken.

De kwestie valt onder de verantwoordelijkheid van de ministers, i.c. de premier, en de schrijver zegt zich amper iets anders te kunnen voorstellen dan de beslissing ‘tot het buiten gebruik stellen van de Gouden Koets voor ceremoniële doeleinden’. Een alleszins aantrekkelijke conclusie maar, gezien de opstelling van Rutte in de Kamerdebatten in de afgelopen tien jaar over kwesties die het koninklijk huis raakten, tegelijk in hoge mate speculatief. De wil (of soms het vermogen) om de koninklijke dadendrang te beteugelen lijkt bij de huidige premier zo goed als afwezig.

 

Juridische werkelijkheid

De controverse rond de symbolische betekenis van de afbeelding op het bewuste paneel roept de vraag op welke juridische werkelijkheid schuilgaat achter het vrome plaatje. Strookt de allegorische afbeelding die welwillende onderdanigheid toont van de ‘inlander’ jegens de kolonisator met de juridische status, met de nationaliteit, van de afgebeelde personen? Waren ze, met andere woorden, zo afhankelijk van de luimen van het moederland, als de afbeelding suggereert? Of lag het iets genuanceerder?

Deze vraag vormt de insteek van het onderzoek dat D’Oliveira heeft ondernomen om zicht te krijgen op de ontwikkelingen in het nationaliteitsrecht en de betekenis voor de inwoners van ‘de overzeese gebiedsdelen’ of, nog mooier uitgedrukt  – we hebben het hier immers niet over Texel of Terschelling- de ‘gebieden van het koninkrijk buiten Europa’. Het gaat de auteur daarbij met name om de concrete betekenis voor de betrokkenen, de inwoners van Indië of van de West, van regels omtrent nationaliteit, afstamming, burgerschap, erfeniskwesties enz. Illustratie hiervoor vormt de ingelaste geschiedenis – als betrof het Saidjah en Adinda – van de nationaliteitsrechtelijke en afstammings- en erfrechtelijke verwikkelingen rond de huwelijken en kinderen van de adviseur van de Indische gouvernementen, Snouck Hurgronje.

Moederland

De gebeurtenissen die het toepasselijke recht in de negentiende en twintigste eeuw in de koloniën vormgaven, ook die van het intergentiele (op Nederlands-Indië toepasbare) recht, hangen vanzelfsprekend nauw samen met die in het ‘moederland’. Daarom begint een overzicht van de relevante ontwikkelingen bij de introductie van het Burgerlijk Wetboek (BW) in 1838. De vraag wie Nederlander is, was een belangrijk thema voor de nieuwe eenheidsstaat. De keuze van het BW viel hierbij op een variant van het ius soli waarbij het territoir bepalend is voor iemands nationaliteit en niet, zoals bij het ius sanguinis, de nationaliteit van de ouders.

Artikel 5 van het BW van 1838 luidt daarom: ’Nederlanders zijn: 1. Allen die binnen het Koninkrijk of deszelfs koloniën zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd.’. Een op het eerste gezicht een veel omvattende, een inclusieve, aanpak van de nationaliteitsvraag; alle na 1838 geborenen in Indië en in Suriname en de Caraïben zijn Nederlander. Het getuigde van een ruimhartigheid die sommige rechtsgeleerden te ver ging. De legalistische Opzoomer bijvoorbeeld stak, veertig jaar na de invoering van de bewuste bepaling, zijn ongenoegen niet onder stoelen of banken: ‘Dus zijn alle kinderen in onze koloniën uit daar gevestigde Javanen, Chinezen, enz. geboren, voor ons privaatrecht Nederlanders. Heeft men daar werkelijk aan gedacht?’

Overigens had de inclusieve formulering van het Nederlanderschap niet direct gevolgen voor de positie van tot slaaf gemaakten. De mogelijke consequentie van artikel 5 was voor hen niet aan de orde; de verantwoordelijke minister zette uiteen dat zij, volgens de wet, geen persoon zijn en zich mitsdien ook niet konden ‘vestigen’.

De ruimhartigheid in de bepaling uit 1838 was geen lang leven beschoren. In 1850 wordt bij wet de kring van hen die zich Nederlander kunnen noemen in sterke mate beperkt: Nederlanderschap vloeide voortaan voort uit het geboren zijn uit ‘ ouders binnen het rijk in Europa gevestigd.’ Diegenen geboren in de koloniën uit ouders die daar ook gevestigd waren maakten dus geen aanspraak op de Nederlandse nationaliteit. Rechtsgeleerde Beijen zegt over de ‘inlanders’ ‘Zij (zijn) aan den Nederlandschen Staat onderworpen (…) maar leden van de rechtsgemeenschap zijn zij niet.’ En Thorbecke geeft in dit verband te kennen: ‘het lidmaatschap der Nederlandsch natie zou, geloof ik, met meer regt aan de Duitschers en Engelschen, dan aan de inlanders van Java of de Molukken worden toegekend.’

Een heldere inkijk in de mentale gesteldheid en het denken over koloniën en hun bewoners in het midden van de 19e eeuw. De geest van inclusiviteit was duidelijk terug in de fles.

Ook in ander opzicht waren de verschillen groot. Europeanen waren onderworpen aan Europees recht, inlanders aan een veelvormig adatrecht elk met hun eigen vormen van rechtspraak en conflictbeslechting. Wie onder het begrip ‘inlander’ viel was niet altijd helder; er was sprake van met inlanders gelijkgestelden. ‘Met inlanders worden gelijkgesteld Arabieren, Mooren, Chineezen en allen, niet genoemd in de vorige zinsnede, die Mohammedanen of Heidenen zijn’. (Regeringsreglement art 9)

Nieuwe nationaliteitswet

Het versnipperde landschap van regelingen rondom nationaliteit en daarmee samenhangende rechtspositie leidde in 1893 tot de invoering van een nieuwe nationaliteitswet waarbij bepalingen uit het BW en uit de wet van 1850 werden ingetrokken. De uitwerking hiervan zag aanvankelijk op een ruime overgangsbepaling die zocht het Nederlanderschap dat hetzij door de wet van 1838 hetzij door die van 1850 was verworven, te continueren. Door een door de regering overgenomen amendement van Tweede Kamerlid Leyssohn Norman werd echter een beperking ingebouwd ‘met uitzondering van de inlanders en de met hen gelijkgestelden in de koloniën’. Zo werd met een pennenstreek aan tientallen miljoenen inwoners van de Indonesische archipel hun Nederlandse nationaliteit ontnomen zonder dat daar een andere nationaliteit voor in de plaats kwam.

Bovenstaande ontwikkelingen vormden het juridische firmament ten tijde van de schildering van Hulde der Koloniën. En, inderdaad, de slavernij was afgeschaft ten tijde van de totstandkoming van het onderhavige paneel. Maar de verhoudingen tussen de inwoners van de koloniën en de ‘boven hen gestelden’ werd geenszins tot uitdrukking gebracht in de zoetsappige, van dankbaarheid druipende, voorstelling.

 

Symboolwaarde

De Gouden Koets roept diverse reacties op variërend van bijval en bewondering tot witte waterverf en een waxinelichthouder. Maar veel bedreigender voor de koets in zijn rol als vervoermiddel voor feesten en partijen en Prinsjesdag is de aanval op zijn symboolwaarde. De focus op zijn kolonialistische en vernederende zijde is te beschouwen als een extrapolatie van een meer omvattend probleem. Het rijtuig staat voor ongelijkheid in de breedste zin van het woord; het verzinnebeeldt een regeringsvorm met een erfelijk staatshoofd, met lakeien en livreiers, met ‘boven ons gestelden’ en onderdanen, met privileges en kansongelijkheid, met intransparante besluitvorming en oncontroleerbare invloed. En het systeem dat door de koets gesymboliseerd wordt leent zich evenmin voor modernisering als het voertuig zelf. De monarchie moderniseren? De spreekwoordelijke luchtbanden onder de Gouden Koets. Het zou mooi zijn als de tot koning gemaakte zelf tot deze conclusie zou komen maar de kans daartoe lijkt niet groot. Ook daarom is het advies van D’Oliveira serieus te nemen. In het museum laten staan, die koets, opdat, in de woorden van de eerder aangehaalde Ruben la Cruz, de jonge generatie die het museum bezoekt ‘lessen over de slavernij kan leren die hun ouders nooit kregen’.

 

De Gouden Koets en zijn koloniale kant, H.U Jessurun d’Oliveira, Amsterdam Museum, 2021, is te lezen via deze link.

Lees ons interview met Ulli Jessurun d’ Oliveira over de Gouden Koets via deze link.

 

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Een  interview met jurist Ulli Jessurun d’ Oliveira over zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant en zijn exit-strategie voor Amalia en de rest van de ‘ Triple A’ om te ontkomen aan hun Gouden Kooi.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

 

Boeren, Bedankt: de wrange vruchten van het tractorprotest

Denkend aan het godvruchtige rentmeesterschap van zijn grootvader in diens boerenbedrijf kijkt August Hans den Boef terug op twee jaar tractorprotest.

 

Tekst August Hans den Boef

 

 

Een paar jaar geleden keek ik op een kaart van Nederland waarop werd aangegeven welke gebieden kunnen overstromen als de zeespiegel alarmerend blijft stijgen. Je zou denken dat je in mijn Achterhoekse woonplaats Vorden hoog en droog zit, maar de rivier de IJssel is nabij. Gelukkig bleken we het volgens de kaart straks droog te houden. In meerdere opzichten, want vorig jaar gaf een andere kaart, in de Volkskrant, aan dat we ons in een van de droogste gebieden van het land bevinden. Een woestijn. Volgens deskundigen zal dat zo blijven, tenzij er zeer ingrijpende en kostbare maatregelen worden genomen.

Toen ik in een gedeprimeerde stemming naar een ander dorp fietste, passeerde ik een bord bij een boerderij: ‘Heeft u gegeten vandaag? Bedank een boer’. Die vraag lijkt retorisch. Nogal onwaarschijnlijk dat hier in groten getale uitgehongerde bedelaars voorbij strompelen. Voedsel? De immense maisvelden waar ik tussendoor fietste? Jawel, voor vee, dat grotendeels wordt geëxporteerd.

Het bedanken en steunen van onze Nederlandse boeren kan op verschillende manieren. Marieke Lucas Rijneveld memoreert in De avond is ongemak een sticker uit het begin van deze eeuw: ‘Melk de koe, niet de boeren’. We kunnen tegenwoordig een gratis kentekenplaatje aanvragen met de tekst Boeren zorgen voor eten’ en we hebben een reclamespotje op tv: ‘Nederland draait op zuivel’. Een ludieke animatie, met als middelpunt een glunderende man die er uit ziet alsof hij aan de hand van Yvonne Jaspers van Boer Zoekt Vrouw een partner gaat zoeken. Het tegendeel van zo’n bozige blokkeerboer uit het Journaal. Overigens poseren die ook graag als eenvoudig landsman, ook al hebben ze Business Economics in Wageningen gestudeerd.

Dat Nederland op zuivel draait is overigens onjuist, wel waar is dat van hetgeen hier wordt geproduceerd voor gemiddeld driekwart naar het buitenland wordt geëxporteerd. Omgekeerd zien wij het hele jaar door in de schappen van groenteman en supermarkt veel groenten en fruit uit het buitenland. Boontjes uit Ethiopië. Groene asperges uit Peru. Appels uit Argentinië. Bij slager, poelier en supermarkt lamsvlees uit Nieuw-Zeeland, ganzen uit Hongarije, rundvlees uit Argentinië.

Het gaat om driekwart van ons voedsel!

Moeten wij op onze beurt dus weer de buitenlandse boer bedanken? Niet doen. Volgens diens innovatieve Nederlandse collega’s klungelt die namelijk maar wat aan. Ouderwets en milieuvijandig.

Onze boeren redden niet alleen Nederland, lieve mensen, ze redden vrijwel de hele planeet. Wat een missie! Wageningen University zegt het zelf! Het transportprobleem – vliegen, vrachtwagens, stookolieboten – zal in de toekomst uiteraard innovatief en ecomodernistisch wel even worden gefikst.

Laat ik het simpel houden en mijn dank dan beperken tot de Nederlandse boeren voor al hetgeen ze voor ons land betekenen.

 

Schaalvergroting

Ik begin dan maar met jullie schaalvergroting en intensivering. Proficiat, daardoor hebben jullie van Nederland de tweede exporteur van landbouwproducten ter wereld gemaakt, na de VS. Weinigen weten dat jullie ook zelf importeren. Behalve kunstmest ook goedkoop sojavoer en ‘veredelde’ palmolie uit de platgebrande regenwouden in het Amazonegebied en Indonesië.

Onze veeboeren blijken volgens het WNF hiermee de grootste Europese vernietigers van tropisch bos. Bovendien wordt dat sojavoer met extreem vervuilende stookolieboten naar Rotterdam verscheept. Daarvoor dank namens de regenwoudkappers, de soja-, palm- en stookolieboeren. Ook namens de betrokken rederijen en de Rotterdamse haven.

En dan wordt alles nog groter als het aan de boeren ligt. Voor het eerst sinds 2016 groeit de rundveestapel weer. Die van de melkgeiten eveneens, met vijftig procent ondanks de stop van vier jaar geleden. Niks extensivering en schaalverkleining, ook niet voor de varkensteelt. Nee, extra ribben voor de zeugen in de varkensflats, zodat ze zich nog meer biggen kunnen laten insemineren.

Ik wil ook de banken bedanken, met name de Rabobank, die jullie de afgelopen jaren flink hebben geholpen met gemakkelijke leningen. Wel leent de bank van D66-coryfee Barbara Baarsma liever niet aan bioboeren, want die hanteren geen ‘realistisch’ businessmodel.

Ik wil jullie ook graag namens de supermarktketens bedanken, die jullie tot hun vreugde steeds minder hoeven te betalen. Mede daardoor redden sommigen van jullie het niet meer en verkopen hun bedrijf aan de grote spelers, zodat die honderden hectares kunnen toevoegen. Ik bedank ook de boeren die stoppen om hun rechten te verkopen aan een ander bedrijf, waardoor het aantal megabedrijven wederom groeit. Volgens het CBS hadden Nederlandse varkensboeren in het jaar 2000 gemiddeld 900 varkens per bedrijf. Ondanks een kostbaar uitkoopbeleid van de overheid – de vervuiler krijgt betaald – stijgt het aantal varkens nog jaarlijks en ligt het gemiddelde dit jaar op 3.400 varkens per boerderij.

 

Grotere stallen

Schaalvergroting en intensivering, daar horen immers steeds grotere stallen en schuren bij. Dank daarvoor en voor jullie grotere en vooral ook zwaardere trekkers, giertanken en ander materieel. Hierdoor kregen we in het buitengebied van overheidswege veel nieuwe wegen tot onze beschikking, werden oudere wegen voor jullie verbreed na het kappen van bomen en verwijderen van grasbermen en werden zandwegen geasfalteerd. De aannemers, ook die van het wegenonderhoud, sluiten zich bij deze dank aan. Vergeet ook de dankbare transportsector niet. Die rijdt van boer naar fabriek of distributiedoos en naar veevoerbedrijven, het hele land door en ver daarbuiten.

Ik zou bijna vergeten FrieslandCampina, de VanDrie Group en Vion te bedanken. Deze onzichtbare vervuilers in de zuivel- en vleesindustriezijn samen volgens Milieudefensie goed voor ruim anderhalf keer de uitstoot van Tata Steel.

Bedankt. Jullie hebben onze waterschappen in je zak, waardoor die de grondwaterstand kunstmatig zeer laag houden en niet alleen maar voor de veenweiden. Prettig, dat jullie geborgde zetels in de waterschappen bezitten.

Via LTO, Kamer van Koophandel en de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren – de ‘wolvenbaron’ van de Hoge Veluwe – houden jullie daardoor samen met je gekozen vertegenwoordigers van CDA en VVD een ruime boerenmeerderheid.

Toen het in februari vorig jaar hevig regende, deden de waterschappen dan ook hun uiterste best om het hemelwater zo snel mogelijk te lozen. Want op land dat een beetje drassig is, zakt jullie zware materieel nu eenmaal weg.

 

Grondwaterpeil

Toen het hier in april 2020 droger begon te worden, begonnen jullie als razenden te sproeien en dat deden jullie tot diep in augustus.  Jullie trekkers zijn in een halve eeuw gemiddeld vijf keer zo zwaar geworden. Jullie tankwagens kunnen tegenwoordig een indrukwekkende 16 kubieke meter bevatten. De hierdoor sterk samengedrukte grond bemoeilijkt het in de bodem dringen van regenwater. Want ja, ‘boeren zorgen voor eten’.

Dank dat jullie per bedrijf vorig jaar tijdens de droge maanden in een uurtje gemiddeld evenveel water uit de grond pompen als ik in een heel jaar verbruik. Het grondwaterpeil daalt daarmee nog meer. Dank daarom voor mijn vergelende gras, waarop de bomen al in augustus hun verdorde bladeren lieten vallen. Dank ook voor het Waldsterben van mijn sparren en zo te zien komen daar op termijn nog wat dode dennen en berken bij. Dank voor een veelvoud daarvan aan dode bomen in de naburige natuurgebieden.

Steeds meer bezwaren rijzen tegen de kunstmatig laag gehouden waterstand en de waterschappen lijken daar oren naar te krijgen. Maar jullie organisaties weten handig misbruik te maken van de recente overstromingen. Zij eisen dat sloten preventief worden bemalen en dus de grondwaterstand laag wordt gehouden.

En dan zou ik bijna vergeten jullie boeren te bedanken voor al die pesticiden (insecticiden, herbiciden en fungiciden, you name it!). Elk jaar zie ik weer minder vlinders, bijen en hommels. Overigens ook minder vogels, eekhoorns, vleermuizen, hazen en konijnen. Dat zien de roofdieren ook, die dan maar van armoede de weidevogels verorberen. Meer biodiversiteit zou dit probleem oplossen. Maar jullie schieten liever vossen, dassen en roofvogels af. Sommigen van jullie gaan zover dat ze alle wilde zwijnen in ons land preventief willen ruimen tegen de verspreiding van varkensziekten.

Maar reken je hier nog niet rijk. Een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de buurt van een beschermd natuurgebied in Drenthe kan grote gevolgen hebben voor de inzet van pesticiden in de rest van het land. In de toekomst wordt hier een natuurvergunning verplicht.

 

Fosfaat

Dank voor jullie glyfosfaat dat het gras zo giftig geel kleurt en in het grondwater terecht komt. Ongevaarlijk? De drinkwaterbedrijven denken daar heel anders over. Dank voor jullie fosfaten die mijn omgeving beregenen waardoor het overal stikt van Amerikaanse vogelkers, brandnetels, bramen en grassen, die de heide bedreigen.

Bedankt ook de bloembollentelers die voor een jaartje landbouwgrond pachten, die platspuiten met cocktails aan bestrijdingsmiddelen en, als het gifgehalte te hoog wordt, weer vertrekken om als nomaden elders opnieuw te beginnen.

Volgens de Gezondheidsraad loop ik als omwonende gevaar door jullie giffen, met name door de cocktail waaraan ik blootsta. Ik niet alleen. Volgens het RIVM woont 30 procent van de Nederlandse burgers binnen 250 meter van een landbouwperceel. Dat hebben ze in Brabant gemerkt, tijdens de Q-koorts, al mochten de omwonenden dat destijds niet weten van de CDA-ministers Klink en Verburg. Want ja, ‘boeren zorgen voor eten’.

Bodemverzuring

Ik wil daarom ook de kunstmestproducenten, alsmede de zaad- en pesticide-handelaars bedanken. Over jullie stikstof-uitstoot hoef ik het niet te hebben. De effecten zijn algemeen bekend. Zestig procent van onze 166 Natura 2000-gebieden kennen te hoge stikstofwaarden. We weten dat ammoniak en stikstofoxiden de bodem verzuren, waardoor mineralen wegspoelen. Ook een meertje hier in de buurt blijkt daardoor aangetast. Het wemelt van algen die andere waterplanten verdringen en de voedselketen verstoren. Waardoor de biodiversiteit weer minder wordt.

Voor de Opslag Duurzame Energie moeten wij belasting betalen. Per ton CO2-equivalent betaal ik als burger € 43, jullie per bedrijf € 7. Wij burgers moeten van het gas af en daarvoor hoge kosten maken, het belastingvoordeel op gas voor de glastuinbouw loopt daarentegen prettig op. De vervuiler krijgt weer betaald. Want ja, ‘boeren zorgen voor eten’.

Jullie lijken overigens toch al een boertje dood te hebben aan biodiversiteit.  Dank dus voor die dode weiden van Engels raaigras – daarvoor is behalve veel water ook al dat fosfaat nodig –  waar alleen verslaafde ganzen plezier aan beleven.

Dank ook voor jullie fijnstof. Wie naast een megastal woont, ademt daarvan evenveel in als iemand aan de Amsterdamse Stadhouderskade. Dan hebben we het nog niet over de stank, maar dat lijkt me in combinatie met het woord dank een beetje flauw.

Tenslotte produceren jullie de laatste decennia volgens je eigen LTO een ‘extreem giftig gas’ in je maiskuilen. Brandblaren, beschadiging van het hoornvlies van de ogen, irritatie van de luchtwegen, benauwdheid en duizeligheid. In extreme gevallen bewusteloosheid en zelfs de dood. Dank voor deze innovatie. Let wel, het gaat niet om de mais voor onze corn on the cob en popcorn, maar om veevoer. Jawel, ‘boeren zorgen voor eten’.

 

Eendagshaantjes en nertsen

Dank ook aan de pluimveehouders, dierenliefhebbers pur sang. Van degenen die in 2019 door de NVWA werden gecontroleerd op de kuikens, begingen 42 % overtredingen. De omstandigheden in hun stallen waren ‘zorgelijk’ en er werden bovendien ernstige ontstekingen geconstateerd. Van de overlevende kuikens. Want jaarlijks doden jullie ruim 40 miljoen eendagshaantjes. Die vormen namelijk een verliespost. Bedanken jullie dus minister Schouten dat ze er niet over peinst het voorbeeld van Frankrijk en Duitsland te volgen en de haantjes te laten leven?

Jullie zijn ook solidair, zie ik, met de arme fokkers in Brabant en elders, maar vooral in Brabant, die miljoenen nertsen een paar maanden te vroeg moesten vergassen vanwege de coronabesmetting. Dat gaat een dierenliefhebber uiteraard niet in de kouwe kleren zitten. Ik las over een nertsboer die zojuist veertigduizend dieren had vergast, maar de arme man kreeg gelukkig voor al die beesten vergoed. Ging hij met al dat geld iets nuttigs doen, aangezien hij over drieënhalf jaar of zelfs al eerder toch met nertsen moet stoppen? Nee, hij kocht onmiddellijk tienduizend nieuwe dieren. Die definitief dienen te worden geruimd, nu de nertsfokkerij inderdaad officieel wordt afgeschaft. Veel (nieuwe) nertsmiljonairs verkasten – vergeefs – naar Denemarken.

Dank voor de toenemende stalbranden. Een brandveilige installatie vinden jullie te duur en de overheid stelt haar niet verplicht. In de periode tussen 2012 en 2020 waren er jaarlijks gemiddeld 37 stalbranden, waarvan 17 met dierlijke slachtoffers. Daarbij kwamen in totaal bijna 1,3 miljoen dieren om. Zodat er zodat er gemiddeld zo’n 143.000 dieren per jaar levend verbrandden.

Jullie onderlinge solidariteit strekt zich ook uit tot de stalbranden. Wanneer er weer eens een schuur in een buitengebied afbrandt, heeft iedereen in het dorp last van de tragische stank. Soms adviseert de lokale overheid om de ramen te sluiten of komt de brandweer met een NL-alert voor de rookontwikkeling. Boerburen ruiken dan desgevraagd helemaal niks. Lastige journalisten worden bij de branden solidair tegenhouden door het Farmer Defence Force, met instemming van de lokale politie.

 

Creatief boekhouden

Dank ook voor de grootschalige en massale fraude met mest en dierenaantallen. Jullie nemen bureautjes in de arm, die zodanig creatief kunnen boekhouden dat er officieel opeens een paar honderd beesten minder staan geregistreerd. Er zijn soms de helft minder dieren aangegeven dan waarvoor vergunningen zijn verleend. Volgens het CBS wordt er dan ook veel meer uitstoot van ammoniak door de veestapel gemeten dan de RIVM-modellen aangegeven, die uitgaan van de officiële registratie. Uit 21 strafdossiers blijkt van 185 miljoen kilo mest onduidelijk waar die gebleven is, omdat dit, niet of op onjuiste manier’ is verantwoord. In vijf andere strafdossiers is van 1.235 ton mest onduidelijk wat ermee is gebeurd.

Het financiële voordeel in de 21 strafzaken was samen bijna 23 miljoen euro.

Het OM zegt te worden ‘overspoeld met fraudesignalen’, maar kan het niet bijhouden. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) noemt ‘de fraudeprikkel simpelweg te groot’, maar kan de frauduleuze bedrijven gemiddeld maar eens in de vijftig jaar bezoeken. In 2019 controleerde de dienst 821 van de circa 950.000 mesttransporten: 0,09 procent.

Bovendien zijn volgens Adviescommissie Vergunningverlening Toezicht en Handhaving de 29 omgevingsdiensten in ons land niet onafhankelijk genoeg en werken ze allemaal anders. Gevolg: onnodige milieu- en omgevingsschade. Ze zouden zich laten beïnvloeden door gemeenten, provincies en bedrijven: ‘Rolonzuiverheid en belangenvermenging door het ontbreken van een heldere scheiding van verantwoordelijkheden.’ Veel omgevingsdiensten wisselen geen informatie uit, terwijl ze daar wettelijk toe verplicht zijn. Je zou verwachten dat het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit overheidsdiensten als deze dwingt onderling cijfers en andere gegevens uit te wisselen. Nee, minister Schouten deed niets. Laten we maar zwijgen over haar wegkijken bij de massale fraude in de paardenhandel.

Een delicaat onderwerp, het overtreden van de wet. Zwijgen, liegen, lasteren en intimideren kunnen zich juridisch in een grijs gebied bevinden. Gedogen dus, volgens jullie eigen organisaties en de ondernemerspartij VVD en de boerenpartijen CDA, ChristenUnie en SGP.  Plus de protestpartijen PVV en FvD. Want zoals gezegd, ‘boeren zorgen voor eten.’

Gestapo

Bedankt voor jullie genadeloze, niets en niemand ontziende polarisatie. Tegenover het ministerie LNV, neen, de hele overheid met al haar diensten, die jullie als een soort Gestapo afschilderen.

Ik was geen bewonderaar van Wim Kok en zijn paarse kabinetten, maar twintig jaar geleden stelde hij als premier al vast dat de boeren flink moesten gaan minderen. Het tweede kabinet-Kok was geen verzameling van milieufreaks, maar had geen last van het CDA, anders dan als boerenoppositiepartij, samen met CU en SGP. De boerenkabinetten-Balkenende draaiden Koks observatie weer geheel terug. De apotheose beleefden de boeren echter in het eerste kabinet Rutte via Henk Bleker.

De Rutte-regeringen hebben zich jarenlang suf gelobbyd in Brussel om bijvoorbeeld de Nederlandse uitzonderingspositie inzake mestoverschotten te verlengen. Met succes. Continu lobbyen bewindslieden en ambtenaren verder om voor jullie minder strenge stikstofnormen te bedingen en veel subsidie voor jullie ‘vergroening’ binnen te halen, liefst zonder ingewikkelde vormen van verantwoording. Dit tot groot verdriet van de Europese Rekenkamer. Minister Schouten en haar collega’s hebben toch maar in Brussel gedaan gekregen dat in het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid geen dertig procent van het landbouwbudget naar ecosysteemdiensten gaat, maar slechts twintig. Dat betekent meer subsidie voor jullie boeren.

Want dit kabinet interesseert zich even weinig als jullie voor de dramatisch afnemende biodiversiteit in natuurgebieden. En tel uit je winst, om de stikstofdoelen uit het Nederlandse klimaatakkoord – gedeeltelijk – te kunnen halen, willen de nieuwe plannen van LNV jullie zelfs tegen lucratieve voorwaarden uitkopen. Want boeren zorgen voor eten en de vervuiler krijgt betaald.

Kortom, Rutte III is een kabinet waarbij jullie boeren je vingers zouden moeten aflikken. Toch blijven jullie als pruilende, verwende kinderen aanschurken tegen rechtspopulisten en nemen jullie ook hun discours over.

Minister Schouten moest door de Raad van State worden gedwongen om de bedrijfslocaties openbaar te maken van boeren die zonder natuurvergunning werken. Wij willen als burgers immers graag weten waar de 3500 boeren wonen die sinds de stikstofuitspraak in 2019 officieel illegaal zijn verklaard.  Dank daarom voor de aangifte tegen de minister als ‘sluipmoordenares’. Ze is van de Christen-Unie en jullie lobbyist bij uitstek! Dank voor het bedreigen van vertegenwoordigers van die andere boerenpartij, het CDA. Partijen die jullie altijd op je wenken hebben bediend. Dank ook voor het bedreigen van de ambtenaren die immer van veel meer sympathie voor jullie getuigden dan bijvoorbeeld voor burgers die bomenkap willen verhinderen.

De NVWA, jullie ‘Gestapo’, heeft jarenlang het gebruik van een verboden gewasbeschermingsmiddel V10 onder tomatentelers en tomatenplantkwekers toegestaan. Ondanks het feit dat deskundigen de NVWA daarop wezen, greep zij niet in.

 

Henk Bleker

Jullie zijn bang en terecht. Voorbij zijn de tijden dat Henk Bleker als staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) om zeep hielp. Er zou een ambitieus netwerk van aan elkaar verbonden natuurgebieden komen, samen 744 duizend hectare groot. Bleker schrapte de verbindingszones en ruim honderdduizend hectares nieuwe natuur. Maar vervolgens kregen wel de provincies de taak om – een miezerige – 80 duizend hectare van die nieuwe natuur te creëren. Alle ‘gemakkelijke’ gebieden zijn echter op. Harde keuzen zijn nodig: gaat Nederland jullie boeren massaal onteigenen?  Linksom of rechtsom – uitstoot, bouw, zonne-energie – zitten jullie in de tang. Zeker in het licht van het laatste IPCC-rapport over het klimaat.

Het is jullie een gruwel. Maar biologische landbouw voor Nederland en de buren, dat kan ook binnen de door jullie zo gehate nieuwe kaders. Anders dan jullie tot op de huidige dag beoogde intensivering, schaalvergroting en groei voor de export.

Hopelijk ziet een nieuw kabinet dat ook. Maar jullie blijven volharden in een agressief uitgedragen onredelijkheid en kortzichtigheid alsof voor de farmers the sky nog steeds the limit is.

Tekenend hierin is het hoogtepunt van jullie boerentheater. Namelijk de triomfantelijke intocht in Den Haag van Caroline van der Plas, die voor jullie BoerenBurgerBeweging een zetel in de Tweede Kamer had verworven. Op een trekker uiteraard, zoals het de politieke arm van het Farmers Defence Force betaamt. ‘Lientje’ is geen boerin, maar was communicatiemedewerker voor LTO  en de Nederlandse Bond van Varkenshouders. Ze zet vraagtekens bij de gemeten stikstofuitstoot.

Burgers als ik – niet-boeren – worden door jullie categorisch uitgescholden voor dom en ignorant. W ij laten ons door radicale milieuactivisten belazeren, ook al stammen wij uit een boerenfamilie. Kom maar eens kijken, zeggen jullie, het is hier bij ons een innovatief en diervriendelijk paradijs!

Een stap verder gaan jullie met de defamering van biologische boeren. Die zijn volgens jullie niet alleen verraders, maar ook geen echte boeren – want niet rendabel. Er is dan ook ‘nooit bewezen’ dat biologisch voedsel gezonder is, zeggen jullie. Al in 2007 vonden onderzoekers duidelijke aanwijzingen dat dit wel degelijk het geval was. Zij werden toen door CDA-minister Verburg onder zware druk gezet om hun conclusies onder de pet te houden.

Overigens renderen sommige biologische boeren wel degelijk en doen ze dat steeds vaker en beter.

 

Calvinistische zuinigheid

Dank tenslotte voor het postuum verketteren van boeren als mijn grootvader. Op zijn erf stond een stenen zuil. Daar was het drielandenpunt, waar de waterschappen Rijnland, Delftland en Schieland aan elkaar grensden. Hij was volgens zijn gereformeerde kerk en Antirevolutionaire Partij een rentmeester. Hij boerde vrijwel ongesubsidieerd van de jaren dertig tot zestig van de vorige eeuw, uit calvinistische zuinigheid, ongeveer als zijn hedendaagse biologische collega’s.

Die zuinigheid zorgde voor zo weinig mogelijk verspilling en zoveel mogelijk hergebruik. Hoe zag dat er verder uit? Koeien die als er ’s zomers eentje moet kalven, in een kring om de aanstaande moeder gingen liggen, met hun vervaarlijke horens naar buiten gericht. Alle groenten en fruit uit eigen moestuin en boomgaard. Varkens in de modder. Uiltjes in de schuur. Zwaluwen in de stal. Kippen in de bomen. Elft in de vliet. In de herfst komen de vlechters om de wilgen te knotten en in de winter de rietsnijders. Wisselteelt. Tarwe en rogge, geen mais, met korenbloemen en klaprozen daartussen. Hazen en fazanten op de grond, hoog in de lucht de leeuwerik. Een drassig hoekje weide intact gelaten. Rode regenwormen voor de snoek, die onbeweeglijk in de sloot hangt en in een flits in het niets oplost. Een korf voor het spaarzaam volk der bijen.

En laatste november dankte mijn grootvader Arie Kalisvaart zijn God daarvoor.

 

Dit artikel verscheen eerder in De Republikein, nr 3/2021

Interview Ulli Jessurun d’Oliveira: Exit-strategie voor Amalia

/

Van de naar schatting 500 uitgesproken republikeinen in Nederland legt prof. mr. Hans Ulrich (‘Ulli’) Jessurun d’Oliveira (1933) veruit het meeste gewicht in de schaal. Het kersverse advies van de emeritus-hoogleraar van de rechtenfaculteit van de UvA om de Gouden Koets nooit meer te gebruiken was nog maar net uit of hij kwam al met een kant en klare exit-strategie ten bate van kroonprinses Amalia. De hoogste tijd om bij te praten.

 

Tekst René Zwaap

In uw recente advies over de toekomst van de Gouden Koets schrijft u: “Een koning die zich steeds burgerlijker voordoet om in de gunst van de bevolking te blijven, en die zich beter thuis voelt bij vliegtuigen, speedboten en snelle auto’s, zou er goed aan doen de hele naar onbestemde tijden archaïserende poppenkast met opgefrunnikte paarden, met voor niemand meer iets vertellende harnachementen, operettelakeien, blokkenisten, wandelkoetsiers en militair praalvertoon op Prinsjesdag af te schaffen”. Dat is dan gelijk het einde van uw warme betrekkingen met de koning, lijkt me zo…

‘Welnee, de koning lijkt het sportief op te nemen. Ik stuurde mijn boekje niet zo lang geleden op naar het paleis, en warempel, gisteren trof ik een bedankbriefje van de directeur van het kabinet van de koning in de brievenbus waarin hij namens de majesteit de hartelijke groeten aan mij overbrengt. Ik ga ervan uit dat onze relatie even vriendelijk blijft als voorheen. Toen ik hem een paar jaar geleden trof bij het feestelijke jubileum van de Maatschappij der Letterkunde, waarvan ik lid ben en hij erfelijk beschermheer, verzekerde Willem-Alexander mij nog dat republikeinen er vanuit zijn visie ook moeten zijn, want, aldus de majesteit, “jullie houden ons scherp”. Zoals ik eerder al eens zei: Het is een doodgoeie jongen, alleen zijn baantje deugt niet.’

In de zogeheten ‘klankbordgroep’ die het Amsterdam Museum formeerde om na te denken over de toekomst van de Gouden Koets zat u onder meer met de voorzitter van de Bond van Koninklijke Oranjeverenigingen Pieter Verhoeve, ook bekend als de burgemeester van Gouda. Zelf was u lid van het Republikeins Genootschap, nu van de vereniging Republiek, u gaf samen met Pierre Vinken de eerste zet aan de oprichting van dit tijdschrift, De Republikein, van de stichting die dit blad uitgeeft was u ook lange tijd voorzitter, en u bent ook nog eens medeauteur van Een Grondwet voor de Republiek Nederland uit 2004. Ik neem aan dat u en Verhoeve elkaar behoorlijk in de haren zijn gevlogen?

‘Ook dat viel reuze mee. Sterker nog, Pieter en ik zijn in de loop van het proces goede maatjes geworden. Bij de officiële opening van de tentoonstelling van de Gouden Koets in het Amsterdam Museum, waar Willem-Alexander ook bij was, wees directeur Judikje Kiers er zelfs op dat Verhoeve haar eerder over mij had toevertrouwd: “Ik weet niet hoe het komt, maar ik ben een klein beetje van die man gaan houden”. Andersom is dat overigens ook zo. En uiteindelijk is Verhoeve, thuis in het staatsrecht, het ook wel met me eens geworden dat het uiteindelijk de premier is die de beslissing over het ceremoniële gebruik van de brik neemt. Het woord daarover is nu aan de premier, al zwaait de koning wel de scepter over die koets. Dat heet: de Gouden Koets is sinds 1968 samen met het schip De Groene Draeck en regalia als de scepter, de rijksappel, de kroon en het rijkszwaard ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis van Oranje-Nassau, maar die heeft maar één bestuurslid: de koning zelf. Dat wil weer niet zeggen dat Willem-Alexander in die Gouden Koets voor zijn eigen lol over het strand van Scheveningen kan toeren. Ook dat zou de ministeriële verantwoordelijkheid waarschijnlijk activeren. De statuten van die stichting reppen van gebruik ter “uitoefening van de koninklijke waardigheid”, dus gelegenheden waarbij het staatshoofd als officieel ambtsdrager optreedt. Bij die gelegenheden geldt volgens dat raadselachtige artikel 42 lid 2 van de Grondwet: “De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk”. Dus is het uiteindelijk toch de premier die het als primus inter pares in de ministerraad voor het zeggen heeft. Daardoor draait ook niet de koning op voor die niet misselijke 6 miljoen euro die nodig bleek voor het opkalefateren van de koets, maar drukken die kosten op de staatsbegroting.‘

Zou het niet een beter idee zijn dat onding om te smelten en de baten te doen uitgaan naar de nabestaanden van de slaven en anderszins uitgebuite personen in het koloniale tijdperk?

‘Ach, het is allemaal maar klatergoud, de opbrengsten zouden te verwaarlozen zijn. Daarnaast ben ik niet zo onder de indruk van die damnatio memoriae-golf die momenteel het hele land overspoelt. Het iconoclasme op onwelgevallige monumenten, het verwijderen van namen en hele episodes uit de geschiedenis, lijkt mij niet de aangewezen methode voor een geslaagd proces van “Vergangenheitsbewältigung”. Het is zinvoller dat getroebleerde collectieve verleden onbevangen onder ogen te komen en zich daar rekenschap van te geven. Domweg uitgummen zoals Stalin liet doen op de foto’s van in ongenade gevallen kameraden is niet de weg. Wat mij betreft wordt Amsterdam de eindbestemming van de Gouden Koets. Uiteindelijk gaat het om een geschenk aan Wilhelmina van de dankbare Amsterdamse burgerij. Op die manier komt het cadeau retour afzender en kan het onderdeel worden van een breder voorlichtingsprogramma over vooral het koloniale tijdperk. De Gouden Koets staat nu tot maart volgend jaar op een binnenplaats van het Amsterdam Museum, netjes getakeld met een enorme hoogwerker. Het Amsterdam Museum was voorheen het Burgerweeshuis, en daar hebben vlijtig bordurende weesmeisjes een fors aandeel gehad in de vijftien miljoen steekjes die benodigd waren voor het interieur van de koets. Maar helaas gaat het museum binnenkort dicht voor een verbouwing en pas in 2025 gaat het weer open. Voorheen stond de koets in de Koninklijke Stallen, maar daar paste ze eigenlijk niet in, zodat het dak ervan telkens moest worden verwijderd. Dat euvel schijnt verholpen in een nieuw ondergronds paviljoen bij Paleis ‘t Loo, waar de koets in de tussentijd waarschijnlijk wordt gestald. Intussen kunnen de koning en de premier op hun wekelijkse onderonsjes op maandagochtend tot een vergelijk komen hoe verder met de koets.’

Nu de net meerderjarig geworden kroonprinses Amalia. U heeft een exit-strategie voor haar ontwikkeld om zich van het koningschap los te weken. Hoe steekt die in elkaar?

‘Allereerst: tot koning maken is een moderne vorm van slavernij, die je niemand mag aandoen in een beschaafd land. De voorbereiding daartoe is au fond geestelijke kindermishandeling en in strijd met het internationale Kinderrechtenverdrag waar ook Nederland aan gehouden is. Dus eigenlijk zou de rechter de ouders uit de ouderlijke macht hebben moeten ontzetten en Amalia en haar zusjes, de zogeheten Triple A, onder haar hoede moeten nemen. Maar er is nog een andere ontsnappingsroute. Zoals bekend heeft moeder Máxima een dubbele nationaliteit: de Argentijnse door geboorte en de Nederlandse via een speciale procedure die ook voor topsporters wordt gebruikt. Kinderen van Argentijnen die buiten Argentinië geboren worden kunnen door optie de Argentijnse nationaliteit krijgen. Dat staat in de Argentijnse nationaliteitswet. Bij mijn beste weten bezitten de drie koningskinderen nu alleen de Nederlandse nationaliteit. Maar nu ze meerderjarig is, kan Amalia ook zelf deze stap zetten. Als ze daarvoor kiest, is het onvermijdelijke gevolg dat zij haar Nederlanderschap verliest. En het effect daarvan is verstoting uit de troonsopvolging. Dat staat niet in de Grondwet, maar in de Wet op het lidmaatschap van het Koninklijk Huis. Dat zegt dat het lidmaatschap van het Koninklijk Huis niet wordt verkregen bij gemis van het Nederlanderschap en dat het eindigt bij verlies van het Nederlanderschap. Wie uit het Koninklijk Huis valt, verliest zijn of haar aanspraken op de troon. Een sierlijke ontsnapping, lijkt mij zo, die ik de gehele Triple A graag in overweging geef.’

Tot slot een persoonlijke vraag. Hoe komt een Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, zoals u bent, eigenlijk in republikeins vaarwater terecht?

‘Dat was een langer proces. Ik was allang van republikeinse gezindheid toen ik in 2004 dat lintje ontving. Door het koninklijk behagen ben ik niet gepaaid. Voor het Nederlands Juristenblad schreef ik  later in het kader van een speciale editie met adviezen voor de koning een pleidooi voor de herinvoering van de republiek. Ik besloot de voordracht van mijn advies met een welgemeend en krachtig “hoepel op” richting koning, en dat leidde toen nog tot uiterst geschokte reacties onder de aanwezige collegae-juristen. Kijk, ik ben natuurlijk niet zo’n republikein die iedere nacht knarsetandend van woede in zijn bed ligt te woelen omdat we nog steeds een koning hebben. De monarchie op zich is een idiote staatsvorm, maar er zijn talloze ergere misstanden. Dat vergemakkelijkt de communicatie met andersdenkenden.’

 

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

 

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

 

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

 

 

Zeven zonden in het denken van Rutger Bregman

//

De meeste mensen deugen van Rutger Bregman werd uitgeroepen tot het Beste Boek van het Jaar 2020 en de auteur wordt bedolven onder eerbewijzen als een van de belangrijkste denkers van deze tijd. Volgens Ricus van der Kwast is hier sprake van een collectieve zinsbegoocheling.

 

Tekst Ricus van der Kwast

Illustratie Gabriel Kousbroek

 

1.

 Het had veel weg van een sociaal-psychologisch experiment. Wat als je te horen krijgt dat een boek, non-fictie notabene, sinds zijn verschijnen onafgebroken in de top van de bestsellerlijst prijkt, dat er alleen al in Nederland binnen driekwart jaar meer dan 200.000 exemplaren van verkocht waren, dat er hoofdstukken verfilmd gaan worden, dat de schrijver theatervoorstellingen geeft, te gast is in TV-shows, interviews geeft aan zowat alle dagbladen en tijdschriften in Nederland en Vlaanderen, dat diezelfde schrijver bejubeld wordt in Der Spiegel, The Guardian, Le Monde, durf je dan nog te zeggen dat de man volgens jou maar een hoop poppycock verkondigt? Of is dat vloeken in de kerk en hou je wijselijk je mond?

Afgelopen november won De meeste mensen deugen van Rutger Bregman de NS Publieksprijs. Het mag zich nu tooien met de titel Beste Boek van het Jaar 2020, nadat ik overigens had durven zweren dat het ook al Boek van het Jaar 2019 was. Het boek blijkt in elk geval pandemic proof. Terwijl in deze crisis de onverdraagzaamheid en ons egoïsme dagelijks zijn stellingen tarten, gaat het succes voor Bregman en zijn boek onverdroten verder. In februari koos de Universiteit Utrecht hem tot alumnus van het jaar, uit meer dan 180.000 afgestudeerden.

Rutger Bregman is historicus en werkt als journalist voor De Correspondent. Hij grossiert in sympathieke ideeën. Geld gegarandeerd voor iedereen, een halve werkweek, zeg daar maar eens nee tegen. Zijn ideeën worden door de goed geoliede marketingmachine van De Correspondent aan de man gebracht en ze vinden gretig aftrek. Zijn werk was al in meer dan dertig landen verschenen, toen taxes-taxes-taxes, zijn schreeuw twee jaar terug op het World Economic Forum in Davos om meer belasting voor de rijken, hem wereldfaam verschafte. In De meeste mensen deugen, verschenen in september 2019, kwamen vervolgens alle lijntjes van zijn denken samen.

De meeste mensen deugen is geen toevalstreffer, net zo min als zijn schrijver een eendagsvlieg is. Bregman is een blijverd. Dan kun je je maar beter in zijn werk verdiepen, en dat heb ik gedaan.

 

2.

Het opus magnum van Bregman is een boek met een boodschap. De meeste mensen deugen, maar dat zijn we met de uitvinding van het eigendom, de landbouw uit het oog verloren. Vanaf dat moment wordt de macht gegrepen door autoritaire leiders, die vaak sociopatische trekjes vertonen. Alles zullen ze in het werk stellen om die macht veilig te stellen en zij worden daarbij gedreven door een cynisch mensbeeld. Maar die mens is juist in wezen goed en Bregman onderbouwt dat met talloze voorbeelden. Hij put daarbij vooral uit de experimentele psychologie, uit beide wereldoorlogen en uit faits divers. Nogal wat van die episodes zijn overbekend, kerstavond in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, het Stanford Prison Experiment, het onderzoek van Stanley Milgram. Een enkele is verrassend, de geschiedenis van Paaseiland bijvoorbeeld.

Er is een radicaal omdenken nodig, concludeert Bregman. De samenleving moet gebouwd worden op een nieuw realisme, dat vertrekt vanuit een positief mensbeeld. Vertrouwen moet de basis zijn. Het boek eindigt met – what’s in a number? – tien leefregels.

Verbazing, verwarring en ongeloof. Ze streden bij mij om de voorrang toen ik het boek uit had. Verbazing, omdat De meeste mensen deugen veel dunner is dan die 528 bladzijden je doen geloven. Dat komt door het gebruik van een reusachtig lettertype dat je verder nooit in beschouwende boeken aantreft. Maar er is meer dat dit boek dun maakt, en je voelt dat al in de proloog, als Bregman het overlevingsinstinct van de mens aanziet voor een bewijs van diens goedheid.

Verwarring, omdat die ene vraag maar door mijn hoofd bleef spoken: voor wie had Bregman dit boek nu eigenlijk geschreven? Soms, na weer een passage waarin hij uitlegde wat democratie betekende, of placebo, of ‘self-fulfilling prophecy’, meende ik het zeker te weten. Zijn doelgroep waren de vroegrijpe tienjarigen, met één been nog in een wereld van fabeldieren en fantastische avonturen,  maar wijsneuzig en geïnteresseerd. Elke avond lees je je kind een hoofdstuk voor uit de dikke Bregman. Voor je het licht uitknipt, kijk je samen nog even onder het bed. Zie je wel, er zijn geen monsters. Er zijn alleen maar enkele hele slechte mensen. Maar die kun je makkelijk herkennen. Ze hebben macht of geld, en meestal allebei.

Natuurlijk is er niets mis mee om opvoedkundige boeken voor aanstormende jongelingen te schrijven. Maar Bregman wil geen vrijblijvende verhalen vertellen. Hij wil de groten der aarde overtuigen. Dat wringt.

Ongeloof, omdat bij alle media-aandacht niemand zei wat zonneklaar was. Natuurlijk was er een enkeling die zich kritisch betoonde, ook buiten de kringen waar de messen al geslepen zijn voordat de man een woord op papier heeft gezet. Soms betrof dat de vorm, bijvoorbeeld toen Lotte Jensen in de Volkskrant de schrijfstijl kritiseerde, of één bepaald facet, zoals waarom het Milgram-experiment toch nog niet met het oud papier meekan. Vaak ging het gekissebis alleen over de titel, Bregmans boodschap: deugen we nu of niet? Zoveel reacties, en toch draaide iedereen om de hete brij, de kern, heen. Je hoorde niemand over zijn uitgangspunten en zijn redeneertrant. Alsof men bang was wat men dan zou ontdekken, bang om de toorn van het publiek over zich af te roepen.

Daar kon je je iets bij voorstellen. Tegenover elk voorzichtig tegengeluid stonden immers tien supporters met meer gezag, of ze nou Matthijs van Nieuwkerk, Geert Mak, Oek de Jong, Maarten ’t Hart of Jan Terlouw heetten. Wel haastten ook kritische commentatoren zich nog om zijn werk als leerzaam, deskundig, erudiet, ‘gebaseerd op een indrukwekkende berg bewijs’ te beschrijven. Wie hield hier wie voor de gek?

 

3.

Soms dacht ik dat het nog goed kwam, bijvoorbeeld wanneer hij zijn standpunten over zijn zelfverklaarde vijanden Thomas Hobbes of Adam Smith nuanceerde. Op andere momenten keek ik vol verwachting, vooral wanneer hij groepsdenken of groepsgeest aankaartte, pistes die hij helaas even snel weer zou verlaten. Maar nadat hij had afgerekend met Bertrand Russell en daarmee feiten definitief had ingeruild voor geloof en overtuiging, kwam het niet meer goed. Hij verloor zich in een voluntaristische ideeënjungle, en ik raakte hem kwijt.

Pijnlijk, want ik was het zo graag met hem eens geweest. Er zijn weinig mensen die meer sympathie voelen voor iemand die grootse, waaghalzige projecten start, daarbij zijn nek uitsteekt, de geschiedenis van de wereld wil herschrijven, over de grenzen van vakgebieden springt en heilige huisjes omver trapt, dan ik. Burgerpanels? Kom maar op. Homo ludens? Het liefst mijn leven lang. Zelfs met die titel kon ik een heel eind meegaan. Waarom werkte Bregman dan steeds meer op mijn zenuwen, wat ik bijvoorbeeld niet heb bij David Van Reybrouck, iemand die ook aan De Correspondent bijdraagt?

Wat zonneklaar was: Bregman vocht boven zijn eigen gewicht. Er waren de kleine ergernissen. Het boek had een warrige structuur, met delen, hoofdstukken, sub-hoofdstukken, titelloze stukken, een paar sub-hoofdstukken met hetzelfde nummer, terwijl je dan weer zoiets als een index met een ordening van namen en termen node miste. Het maakte al met al de indruk van een haastig, slordig afgewerkt boek. Je vergaf ’t ’m: niet iedereen krijgt in zo’n tempo zoveel woorden op gedrukt papier.

Het boek was ook humorloos. Dat viel te verwachten: wie zo door zijn eigen boodschap in beslag wordt genomen, vergeet afstand te nemen. Zelf moest ik welgeteld één keer grinniken, en dat was toen Bregman enthousiast een verblijf in een Noorse gevangenis aanbeval, want ‘dat betaalde zich dubbel en dwars terug’. Maar of hij het zo bedoelde als hij het had opgeschreven wist ik niet zeker.

Ik begon me pas echt ongemakkelijk te voelen toen ik merkte hoe losjes Bregman omgaat met feiten, bijvoorbeeld wanneer hij het ‘rank and yank’-systeem toeschrijft aan Enron en dat in één adem door als hoofdoorzaak noemt voor de ondergang van het frauderende concern. Dat systeem, waarbij werknemers ten opzichte van elkaar beoordeeld worden en de slechtst beoordeelde groep werknemers naar een andere baan kan uitzien, werd geïntroduceerd door Jack Welch, de bewierookte ex-baas van General Electric, ruim tien jaar voordat Enron überhaupt bestond. Al was ze nog zo abject, de methode was schering en inslag bij Amerikaanse concerns. Ook bij veel firma’s die vandaag nog springlevend en succesvol zijn (Microsoft, Amazon, Yahoo, Exxon Mobil, om er een paar te noemen), wat ook Bregman schoorvoetend moet toegeven. Hoe verleidelijk ook, je kunt de nuances van de werkelijkheid niet wegmasseren omdat ze je niet goed uitkomen.

Ronduit ergerlijk was dat je niet wist welke Bregman er aan het woord was. De historicus? De ondertitel van het boek – Een nieuwe geschiedenis van de mensheid – zette ons hier op het verkeerde been, want die rol wees hij nadrukkelijk af. Hij koos ervoor te schrijven over willekeurige gebeurtenissen, incidenten, anekdotes haast, uit die geschiedenis, ook als ze tijdens een wereldoorlog plaatsvinden. Dat was zijn goed recht, maar een historisch traktaat werd het daarmee allerminst.

De schrijver dan? Dat zou er al meer op lijken, als zijn toon niet zo betuttelend was, zijn taalgebruik niet zo tenenkrommend. Bregman schrijft in een soort powerpoint-stijl, waarbij de kogels, pardon: bullets, je als lezer om de oren vliegen. Hij hanteert daarbij het quasi-Nederlands dat vandaag zo in zwang is bij de doorsnee-hogeropgeleide. Die heeft zich met zijn kids gesetteld, ziet dat het gedaan is met zijn relaxte leventje, heeft geen tijd meer voor socializen of outrospectie, is bang dat hij een joekel van een fout gemaakt heeft, zeg maar gerust een gigafout, en verwacht dat elk moment de pleuris uitbreekt.

Ook niet de schrijver dus. Blijft over Bregman de ideeënman, de denker. Daar had het alle schijn van, zo werd hij ook het meest gezien door de buitenwereld. ‘One of Europe’s most prominent young thinkers’, schrijft UNESCO op zijn website. ‘We hebben maar een paar echte denkers en Rutger Bregman is er één van’, aldus de Vlaamse schrijver Jeroen Olyslaegers. Het Nederlandse wonderkind van de nieuwe ideeën, noemde The Guardian hem, De Morgen betitelde hem als één van de invloedrijkste politieke denkers van Europa.

Zo’n vooraanstaand denker, ver over de landsgrenzen, verdiende het dat je je indringend met hem bezig hield. En dus liet ik vorm, stijl en feiten voor wat ze waren, en dook ik dieper in zijn denken, zijn methode, aanpak, logica, argumentatie, de consistentie daarvan. Dat viel niet mee. Ik ontdekte hoe hij regelmatig zondigde tegen elementaire denkregels. Zeven hoofdzonden heb ik geteld.

 

4.

Het begon bij zijn methode. Wie wel eens wat wetenschap gesnoven heeft, weet hoe essentieel de toetsing van je eigen werk is. Maar Bregman wil dat niet. Het liefst wil hij elke discussie op voorhand uitsluiten. Hij gebruikt daarvoor drie middelen, stuk voor stuk retorische foefjes.

De eerste is erg doorzichtig. Het wemelt van de passages over iets wat wetenschappelijk is aangetoond, over publicaties in een of ander toptijdschrift, zonder ook maar in enig detail te treden. Natuurlijk had hij kunnen volstaan met een simpele verwijzing, maar die toevoegingen vervullen dezelfde rol als de labjassen die in reclames de nieuwste tandpasta aanprijzen, ze verlenen een aureool van geloofwaardigheid aan zijn verhaal. Wie durft nog de uitkomsten van ‘een ingewikkeld onderzoek’ in twijfel te trekken?

De tweede truc is veel subtieler. Al vroeg in zijn boek stelt Bregman dat wie het opneemt voor de mens bespot en beschimpt zal worden. Je zou naïef zijn, vervolgt hij, onnozel, iedere zwakke plek in je betoog zal genadeloos worden blootgelegd. Dit is op het geniale af. Wie het nu nog waagt om een man te kritiseren die zelf al zo zijn eigen kwetsbaarheden etaleert, moet wel een ongelooflijke ploert zijn.

Die aanpak werkte: ze verklaart waarom ook minder enthousiaste recensies zo voorzichtig omsprongen met het gedachtegoed van Bregman. Maar soms wordt een idee bespot en beschimpt omdat het precies is wat het lijkt: naïef en onnozel, als gevolg van een betoog vol gaten.

Waar de eerste twee trucs nog niet voldoende beschermen, kan Bregman terugvallen op een derde en laatste verdedigingslijn, ook een beproefd recept bij de populistische politici die hij zo verafschuwt. In het nauw gedreven zeg je dat je alleen maar wilde provoceren, uitdagen, om zo iets te bewegen. Zo kun je alles wat je eerder gezegd hebt weer afzwakken of inslikken. Niemand kan je nog wat maken.

Door die drietandige verdedigingstactiek probeert Bregman zich te onttrekken aan de toets der kritiek, en precies daardoor diskwalificeert hij zich als denker.

5.

Foute antwoorden zijn één ding, maar foute vragen zijn erger. Beschouw het gerust als een doodzonde als een denker zich met de verkeerde vraag bezig houdt. Bregman beantwoordt zijn eigen vraagstelling in de titel – de meeste mensen deugen. Die titel is een gouden vondst en de sleutel tot het verkoopsucces van het boek. Het is ook zonder meer Bregmans verdienste dat hij hele volksstammen heeft meegesleurd in een welles-nietesdiscussie over een zinloze vraag die onherroepelijk tot een nutteloos antwoord leidt. De meeste mensen deugen, nou en? Peu importe of die mens goed of slecht is, het gaat erom wat de uitkomst is van al die intenties onder invloed  van tijd, mode, eigen ervaringen, wisselwerking met anderen, ook met die ene rotte appel die het verpest voor alle anderen.

Bregman besteedt daar weinig aandacht aan en komt met een generiek recept voor een placebo, waarbij alles goed komt als we maar geloven in de goedheid van de mens. Het is jammer dat hij niet gekeken heeft naar een experiment dat al een halve eeuw loopt, waarin dat systeem met al zijn wisselwerkingen wordt nagebootst en waarin zijn eigen ideeën getest worden.

Ruim vijftig jaar geleden creeërden we vanaf nul een parallel universum. Het werd een soort rommelspeelplaats, eender als die van Carl Theodor Sørensen in Emdrup, buitenwijk van Kopenhagen, waar Bregman zo hoog van opgeeft. Zonder regels, maar dan levensgroot, waarin iedereen gelijk was en iedereen zijn zegje kon doen. Een naam van drie letters volstond: het web.

In de eerste vijfentwintig jaar van zijn bestaan gebeurde er nog weinig, zoals dat evoluties betaamt, maar toen raakte internet op stoom, met in zijn kielzog attracties als e-mail en sociale media. De bezoekers stroomden toe. En warempel, dat leverde hele mooie dingen op. Er werd kennis gedeeld, we vonden verloren vrienden terug, liefdadigheid en solidariteit vierden hoogtij. Maar tezelfdertijd verschenen de barsten in het bouwsel. We werden belaagd door steeds venijniger virussen, het nieuws werd vervormd, onze privégegevens gelekt.

Wat bleek nu? Terwijl het merendeel van de internetgebruikers hele fatsoenlijke mensen waren, was het de hacker, de schreeuwlelijk op Twitter, de oplichter in een ver internetcafé die een onevenredig grote invloed hadden. Vaak waren dat eenlingen. Geen strobreed werd ze in de weg gelegd. Ze handelden op eigen initiatief, hadden daarvoor geen viersterrengeneraal of manager in maatpak nodig die hen in de nek hijgde.

We zijn dat web ooit met een schone lei begonnen, in het volste vertrouwen dat de mens goed en verantwoordelijk is. Maar dat volstaat kennelijk niet. De roep om meer regels in onze favoriete speeltuin wordt steeds luider. We moeten rekening houden met die paar stoorzenders, en die kunnen in alle lagen van onze samenleving opduiken. Het goede is met veel meer dan het kwade, maar wat koop je er precies voor?

De denker in Bregman zou moeten smullen van dit voorbeeld. Die hele internet-evolutie is namelijk al de proef op de som van zijn kernidee. Het laat zien wat er echt gebeurt als je ervan uitgaat dat de mens goed is, vol goede bedoelingen steekt en dat het goede besmettelijk is, wat voor moois, lelijks en mengsels daarvan dat oplevert. Maar hij laat deze uit het leven gegrepen casus grotendeels liggen.

In plaats daarvan verzucht hij dat filosofen en anderen eenvoudige zaken zo ingewikkeld maken, waarna hij zich overgeeft aan een zwart-witdenken dat zijn weerga niet kent. Hij voert zijn eigen rank & yank-systeem in, door hem elders verfoeid, waarbij hij rigoreuzer te werk gaat dan de meest cynische human resources manager. De titel zet daarbij de toon. ‘De mens deugt meestal’ was een gematigdere variant geweest, maar daar kiest hij bewust niet voor. We worden onderverdeeld in koningen en onderdanen, bazen en knechten, managers en werknemers.

Voor mij, groot optimist met een licht negatief mensbeeld, is bijvoorbeeld geen plaats in de wereld van Bregman, net zo min trouwens als voor zo’n zeven miljard anderen. Zijn planeet wordt bevolkt door personages zo plat als stripfiguren. Deugen we of niet? Had hij in het begin een betere vraag gesteld, dan was hij niet met zulke rare antwoorden gekomen.

 

6.

Logica lijdt een zieltogend bestaan in Bregmans werk. Soms komen zijn stellingen uit de lucht vallen. Als hij zegt dat we in de prehistorie millennia lang de vriendelijkste types als onze leiders verkozen, zoek je bladzijden lang naar een onderbouwing en vindt die niet. Waar hij wel een beargumenteerde conclusie trekt, struikelt zijn betoog over dubieuze denkstappen. Dat valt niet direct op, vaak klinkt zo’n redenering aannemelijk. Je slikt het voor zoete koek en dan, als je het nog eens op je laat inwerken, twijfel je. Waarom zou het bijvoorbeeld zoveel gemakkelijker zijn om cynicus of pessimist te zijn in plaats van optimist of idealist? Waar de laatste voor naïef en onnozel versleten wordt, zal de eerste voor een zwartkijker, een ouwe knorrepot worden uitgemaakt.

Op de spits drijft hij zijn spel met de logica als hij zijn afrekening met Bertrand Russell beschrijft, wat een keerpunt in het denken van Bregman betekende. Kijk louter en alleen naar de feiten als je inzicht wilt verwerven, zei de Britse filosoof. Bregman staaft zijn afwijzing van dat adagium met experimenten die het Pygmalion-effect aantoonden, waarbij mensen zich gaan gedragen volgens de verwachtingen die de omgeving van ze heeft. Feiten zijn dus vanaf nu drijfzand,  stelt hij.

Ook dat klinkt aannemelijk, maar is het niet. Dat Pygmalion-effect is namelijk nog steeds een vaststelling die zijn geldigheid ontleent aan feiten. Het weerspreekt op geen enkele manier die denkregel van Russell. Een experiment toont aan dat geloven belangrijk is. Die conclusie heb je juist bereikt omdat je goed naar de feiten gekeken hebt. Het ontslaat je dus helemaal niet van de verplichting om feiten te onderzoeken, het betekent niet dat geloof vanaf nu de nieuwe toetssteen voor een idee wordt. Bregman verwart hier onderwerp en methode.

Op zijn laatst op dit punt aanbeland moet je je als lezer bekocht voelen. Dat hele boek is opgehangen aan het kritiseren van enkele sociaal-psychologische experimenten, omdat de feiten zouden rammelen en hoe dat de mensheid naar de knoppen helpt. Nu, als puntje bij paaltje komt, doen de feiten er ineens niet meer toe en draait het om geloof en vertrouwen, om ‘the will to believe’.

Het wordt ludiek als Bregman de artistieke uitingen van de prehistorische mens onder de loep neemt. Hij vertelt hoe grotschilderingen bijna altijd mensen laten zien die op bizons en paarden jagen. Nooit zie je taferelen van mensen die elkaar de schedel inslaan. De primitieve mens was een vreedzaam wezen, concludeert hij, er werd niet gemoord.

Dus wat concludeert de archeoloog van de toekomst als hij de hand weet te leggen op de Netflix-archieven van de vroege eenentwintigste eeuw? Dat we maar een moordzuchtig zooitje waren, waar zelfs het meest paradijselijke eiland met 235 inwoners nog wekelijks werd opgeschrikt door een moord? Dat we nooit onze behoefte deden, want daar zijn immers geen beelden van? Natuurlijk weet Bregman dat ook wel, maar hij durft het toch op te schrijven. Zonder blikken of blozen.

 

7.

Geloof speelt een centrale rol in het denken van Bregman. Het siert hem dat hij zijn protestants-christelijke wortels niet onder stoelen of banken steekt. Hij heeft zich naar eigen zeggen van dat geloof afgewend, al weerhoudt het hem er niet van regelmatig met bijbelverwijzingen en -citaten te strooien.

Op zich is dat geen probleem. Wél een probleem is dat Bregman nog met allerlei onzichtbare draden aan dat geloof vastzit zonder dat hij er zelf erg in schijnt te hebben. Ik durf er wat om te verwedden dat het twintig, hooguit dertig jaar duurt voordat hij de weg naar geloof, kerk en bijbelclub weer terugvindt. De christelijke moraal beheerst zijn denken en zit hem in de weg. Hij wordt daarbij gedreven door een diepgeworteld rechtvaardigheidsgevoel. Zonder meer loffelijk en toch begint precies hier de schoen te knellen. Want God heeft met dobbelstenen gespeeld en het resultaat is een samenleving waarin je vast wel een rijkaard vindt die mooi, slim en gelukkig is naast een domme, lelijke en miserabele arme ziel, plus alles wat er tussen zit. Gelijkheid is ver te zoeken.

Zo, zonder hiernamaals, moet je alle rechtvaardigheid en vereffening in dit bestaan proppen. Bregman begint nu de werkelijkheid te forceren in de mal van zijn eigen wereldbeeld, en daar ontspoort hij. Het verklaart zijn ranken & yanken: goed tegen kwaad, 99-1, hemel of hel, geen middenweg. Het verklaart zijn overijverige zoektocht naar tekenen van beloning, straf en bekering in dit leven.

Legio zijn hier de gevallen waarin Bregman haast triomfantelijk vertelt hoe het de hoofdrolspelers in zijn werk vergaan is. Elinar Ostrum bestudeerde een eerlijkere verdeling van bezit en won er de Nobelprijs mee. Jeffrey Skilling van Enron ging achter tralies. Leann Bertsch, gevangenisdirectrice uit Noord-Dakota, vielen de schellen van de ogen toen ze kennismaakte met het liberale Noorse gevangenissysteem. George Kelling, een van de geestelijke vaders van de Broken Windows-theorie, en bioloog Richard Dawkins (The Selfish Gene) zagen hun dwalen nog op tijd in. Voor Robert Martinson, die ooit gevonden had dat reclassering van gedetineerden zinloos was, kwam elke redding te laat: hij koos de dood.

Bregman wil dolgraag laten zien wat er niet is: de eindafrekening. Zoiets gebeurt onherroepelijk als je niet weet of waar wilt hebben wat je drijft. Je schept de werkelijkheid naar je eigen wereldbeeld. Als denker kom je daar niet ver mee.

 

8.

Iets wat me blijft verbazen is het succes van Bregman in het buitenland. Zijn denkwereld is namelijk oerhollands. Neem alleen al die pseudo-afrekening met zijn protestantse wortels, daar snappen ze over de grens niets van. Toch gaan zijn boeken ook daar als warme broodjes over de toonbank en dat laat zien hoe aantrekkelijk en goed verpakt zijn boodschap wel niet is.

Steeds schrijft hij vanuit een Nederlandse invalshoek. Echt verwonderlijk is dat niet, wanneer je bedenkt dat Rutger Bregman het boegbeeld van De Correspondent is, het blad dat met veel tamtam een Amerikaanse tak op poten zette die vervolgens kantoor ging houden in, jawel, Amsterdam.

Het duidelijkst komt die oranje blik naar voren als het over werk gaat, over intrinsieke motivatie en leiderschapsstijlen. Verschillende culturen kijken verschillend naar arbeid en geld, maar Bregman giet een sauce hollandaise over de hele aardbol.

Nu zeg ik wel eens minder aardige dingen over mijn vaderland, maar dit moet me van het hart. Nederlanders hebben een geweldig arbeidsethos. Ook dat zal wel iets met zweet en aanschijn te maken hebben. Dwars door de hele beroepsbevolking vind je genoeg mensen die de schouders eronder willen zetten. Dat ethos heeft ook een keerzijde. Werk wordt van levensbelang, je verwezenlijkt jezelf door een baan. Geen baan of een rotbaan is dan een ramp.

Er zijn landen, en ver hoef je er niet voor te reizen, waar dat belang van werk al een stuk minder is. Een baan is daar voor velen een noodzakelijk kwaad, een bijzaak waar je je zo makkelijk mogelijk van afmaakt om je dan aan het echte leven te wijden. Geef ze maar eens ongelijk.

Bregman haalt intussen een onderzoek aan waaruit zou blijken dat wereldwijd slechts 13% van de beroepsbevolking zich ‘geëngageerd voelt op zijn werk’. Is dat echt zo weinig? In grote delen van de wereld zal men zich afvragen wat je nog meer wilt. Men zal zich bovendien afvragen waarom je je zou moeten vereenzelvigen met je werk. De gedachte alleen al dat werk meer zou moeten zijn dan een middel om brood op de plank te krijgen, zal men afwimpelen als elitair.

Die houding tegenover werk bepaalt ook de leiderschapsstijl die van land tot land verschilt. Ik dacht terug aan mijn studietijd. Als bijna afgestudeerde ingenieurs gingen we naar een lezingenmiddag waarin alumni over internationale carrières vertelden. We gingen er eens goed voor zitten. De eerste spreker vertelde over zijn leidinggevende functie bij een internationaal levensmiddelenconcern in Duitsland. Standplaats Emmerich, om precies te zijn. Dit was nou niet het avontuur dat ons voor ogen stond en er ging een gedempt geschamper op in de zaal. ‘Lachen jullie maar’, voegde de spreker ons geïrriteerd toe, ‘Jullie weten niet wat voor verschil die paar kilometer maken.’ Je hoeft alleen maar in de verschillende taalgebieden van de Benelux gewerkt te hebben om te weten hoezeer de man gelijk had.

Bregman heeft een inktzwarte en achterhaalde kijk op leidinggevenden. Zelfsturende teams zijn de droom van elke goede manager. In Nederland kan dat best aardig werken. Het gebeurt trouwens al veel vaker dan hij schijnt te beseffen. De baas is hier altijd al meer een meewerkend voorman geweest. Maar met zo’n opstelling wordt diezelfde manager in Italië als zwakkeling gezien. Ineens moet hij meer lijnen uitzetten dan hem zelf lief is.

Zeggen dat Bregman zich op zijn zendelingenmissie cultureel ongevoelig betoont is een eufemisme. Je zou hem een boek van Geert Hofstede of  Fons Trompenaars gunnen, om het bij Nederlandse organisatiekundigen te houden. Je zou hem een stage bij een buitenlands bedrijf gunnen, eender wat, eender waar. Tweehonderd landen, één systeem, het werkt niet.

 

9.

 

De economie komt er bekaaid af bij Bregman. Hij wijdt een korte passage aan de homo economicus, waarin hij alle economen van Marx tot Friedman over één kam scheert en een negatief mensbeeld toedicht. Als die homo economicus met zijn egoïstische, negatieve houding op pad gaat, leidt dat onherroepelijk tot rampen. Het neoliberalisme en de wereldwijde crisis van 2008 illustreren dit, ziet Bregman.

Maar is dit wel zo? Getuigden neoliberalisme en globalisering niet juist ook van een groot vertrouwen in de mens, zijn goedheid en zijn rationaliteit? Ze leken uit te gaan van het geloof dat je je kernactiviteiten kunt uitbesteden, je productie kunt verplaatsen naar andere landen, dat we ons minder en minder zouden bekommeren om landsgrenzen en importheffingen, dat we zorgeloos joint ventures konden opzetten met Chinese firma’s, dat niemand het in zijn hoofd zou halen je technologie te stelen, patentinbreuk te plegen, je oneigenlijk te beconcurreren. We zijn immers goed. En niet alleen dat: we zijn ook slim. Want als elk land, arm of rijk, economisch groeit en er beter van wordt, waarom zouden we dan zo’n win-winsituatie in gevaar brengen? Het spijt me, maar ik zie hier een positief mensbeeld aan het werk, op het naïeve af haast, niet afgeremd door enige bedenking.

Op de sporadische momenten dat Bregman verder nog economie aanstipt, val ik van de ene verbazing in de andere. Octrooien zouden bekostigd worden met onze belastingcenten, en ik vraag me af wie hem dat heeft wijsgemaakt. Miljarden huishoudens zouden op communistische leest geschoeid zijn, en ik zoek daar vergeefs naar de principes van planeconomie. Als hij ons kan uitleggen dat economie van het Griekse woord oikonomia stamt en dat dat beheer van het huishouden betekent, is Bregman in zijn nopjes, en ik stel vast dat hij nog nooit van het woord staatshuishoudkunde gehoord heeft.

Die onkunde verrast, zeker als je weet hoe graag Bregman onze economie wil hervormen. Maar nog verrassender is de afwezigheid in dit boek van zijn economische stokpaardje: belastingen.

Het is twee jaar geleden dat Bregman de show stal in Davos met zijn pleidooi voor meer belastingen en daarmee de staat tot ideale investeerder bombardeerde. In dit werk vind je er niets van terug. Dat is raar. Er is nauwelijks een onderwerp te bedenken waarmee hij zijn stelling dat geloof in het goede van de mens als een placebo de wereld verder helpt beter kan illustreren.

Laat ik dat verduidelijken. De relatie tussen fiscus en ondernemer, groot of klein, is in Nederland geënt op het zogenaamde horizontale toezicht, het concept van wederzijds vertrouwen. Dat werkt kennelijk: belastingen worden geïnd, de corruptie is laag.

Op de Corruption Perception Index, de ranglijst die Transparency Index jaarlijks opmaakt voor 180 landen, scoren in 2019 slechts zeven landen beter met de integriteit van hun publieke sector. Ook zo’n klassering voorkomt geen toeslagenaffaire, waarin we hetzelfde mechanisme in de omgekeerde richting aan het werk zien. Deze affaire, waarbij duizenden Nederlanders ten onrechte als fraudeurs zijn beschouwd, is juist veroorzaakt door wantrouwen. Je voelt nu op je klompen aan dat de belastingaangiftes er zo in de toekomst niet betrouwbaarder op gaan worden.

Aangiftes zijn één probleem, innen is een ander. In fiscaal verdacht Luxemburg (als negende één plaatsje lager op die CPI-lijst) wordt meer belastinggeld opgehaald dan in heel Nigeria (nummer 146), met meer dan driehonderd maal zoveel inwoners en op papier een hogere belastingdruk.

Minder vertrouwen leidt tot meer corruptie en uiteindelijk krijgt de staat minder. Als we mensen vertrouwen, kunnen we belastingen laag houden en gaat het een stuk beter met de staatskas. Nu begrijp ik ook waarom Bregman dit voorbeeld niet heeft opgepikt. De meeste-mensen-deugen-Bregman botst hier keihard met de belastingen-Bregman.

Tenzij hij natuurlijk van gedachten is veranderd over die belastingen. Daar lijkt het alvast op in de paragraaf die hij wijdt aan het Alaska Permanent Fund (APF). Het APF verzamelt sinds 1976 de inkomsten uit de oliewinning in Alaska. Jaarlijks wordt uit dit fonds een dividend uitgekeerd aan alle inwoners van de staat.

Bregman steekt de loftrompet over dit initiatief, omdat ieder voor zich nu kan beslissen waar hij zijn deel van het spaarrendement aan uitgeeft. Maar wacht even: was niet de essentie van zijn taxtirade dat de staat veel beter dan het individu kan beslissen waar gemeenschapsgeld aan besteed kan worden?

Marc Coucke, Belgisch miljardair, zal het in elk geval met hem eens zijn. Als de Belg na de verkoop van zijn bedrijf Omega Pharma door de pers onder vuur wordt genomen omdat hij geen belasting hoeft te betalen over de meerwaarde van zijn aandeel in de firma, stelt hij laconiek dat hij dat geld beter zal investeren dan de Belgische staat. Ook Bill Gates en Warren Buffett, aanjagers van The Giving Pledge, staan nu vanaf de zijlijn te klappen voor Bregman.

Zo lijkt het erop dat Bregman de laatste paar jaar een volte-face gemaakt heeft en nu vrienden in onvermoede kringen heeft. Maar het is waarschijnlijker dat economie gewoon niet zijn ding is.

 

10.

Er is iets wat hem nog minder ligt dan economie: exact denken. Bregman heeft lak aan getallen, aan alles wat met kwantificeren te maken heeft. Onverholen uit hij zijn afkeer van de cijfercultuur. Daar kun je je iets bij voorstellen als cijfers gebruikt worden om zoiets subjectiefs als smaak te beoordelen. Maar voor objectief meetbare grootheden zijn cijfers de meest betrouwbare feiten die we hebben. Als ze al liegen of vals zijn, vallen ze direct door de mand.

Bregman heeft daar geen boodschap aan. Het blijkt bijvoorbeeld uit zijn afrekening met Steven Pinker. Pinker is een experimenteel psycholoog die erom bekend staat dat hij zijn teksten uitvoerig onderbouwt met gegevens, tabellen en grafieken. Boeken zo dik dat je er iemand mee dood kunt slaan, aldus Bregman in een sporadische poging humoristisch uit de hoek te komen. Minder dan een bladzijde heeft Bregman nodig om af te rekenen met Pinker.

Wat stelt hij hier zelf tegenover? Nogal plompverloren doet hij ook een paar pinkertjes. Er verschijnen wat grafieken, één zelfs zonder asgrootheid, die niets toevoegen aan zijn verhaal en vooral als bladvulling bedoeld lijken. Hij haalt het uitgekauwde voorbeeld aan waarin de geschiedenis van onze planeet is samengeperst in één jaar en de mens pas op 31 december vlak voor middernacht zijn opwachting maakt. Dat laat hij nog eens volgen door een paginagrote jaarkalender waarop die verschijningsdatum is aangekruist. Dit voor wie niet weet dat 31 december laat in het jaar valt.

Helemaal bont maakt hij het als hij de criminaliteitsaanpak in New York aan het eind van de vorige eeuw bespreekt. Weliswaar ging het aantal moorden met 63% omlaag, stelt Bregman, een succes kun je dat nauwelijks noemen als je het toegenomen wangedrag van de politie in aanmerking neemt.

Die toename van wangedrag wil ik geloven. Hoe meer politieoptreden, hoe meer boetes er uitgedeeld zullen worden, hoe meer arrestaties er verricht zullen worden. En daar zullen onvermijdelijk ook meer onterechte boetes en arrestaties tussen zitten. Maar kijk eens naar dat getal van 63%. Waar hebben we het hier over? In zijn slordige omgang met getallen vergeet Bregman hier een paar gegevens. Hoeveel moorden werden er eigenlijk gepleegd in New York? Waren het er eerst 30 per jaar en daarna 11? Dat zou precies kloppen met die 63%.

Nee: in 1990, het jaar waarin het droevige toppunt bereikt werd, werden er 2245 moorden gepleegd. Een afname met 63% betekent 1414 minder moorden (in werkelijkheid is het aantal moorden nog veel verder gedaald en bedroeg het in 2018 289 – rvdk). Wat Bregman hier dus zegt, komt erop neer dat het wangedrag van de politie minstens zo erg is als het jaarlijks vermoorden van 1414 mensen. Zijn onwil om te rekenen en getallen in perspectief te zien leidt zo tot kwalijke nonsens.

Dat gebrek aan exact denken gaat nog veel verder dan cijferblindheid en foute rekensommen. Het duidelijkst komt dat naar voren wanneer hij de probleemstelling van zijn titel uitwerkt. Bregman houdt er een binaire visie op de wereld op na. We worden onderverdeeld in nullen en enen. Er zijn veel meer enen dan nullen, maar de nullen hebben het voor het zeggen. Maar zo werkt de natuur en ook de menselijke natuur niet. Die gedraagt zich niet als een digitale schakelaar, maar is veeleer een continu spectrum waarin je alle gradaties van de regenboog aantreft.

Daar begint het pas. Dat spectrum is niet gefixeerd, maar is in beweging. Voortdurend rollen we langs die curve. Nu komen we in de buurt van de vragen die we ons echt moeten stellen. Hoe die eenzame twitteraar de lont in het kruitvat kan steken en zo een miljoenenpubliek kan beïnvloeden. Hoe een handvol onverbeterlijke slechterikken erin slaagt om al die goedzakken, die kennelijk ook wel een beetje behaagziek en laf zijn, voor hun kar te spannen. Hoe een ondernemer als idealist à la Jos de Blok begint en als cynicus eindigt, nadat hij de kous op zijn kop heeft gekregen, zijn bedrijfsgeheimen op straat liggen, een werknemer er met de kas vandoor gegaan is.

Bregman heeft bij dit alles een statische visie. Hij beschrijft een stationaire toestand, waarin we deugen of niet deugen. Wat telt is echter hoe een samenleving van individuen reageert op verstoringen en verandering, hoe ze schokken kan opvangen of dempen. En dat zal elke keer weer anders zijn – onze realiteit is puur dynamisch. Als je die processen wilt doorgronden komen vroeger of later begrippen als kans, normaalverdeling, risico, resonantie, chaos, impuls, hefboomwerking, kettingreactie, noem maar op, van pas.

Geen woord daarover bij Bregman. Eén keer veerde ik hoopvol op, op bladzijde 121. Nu wordt het een beetje technisch, schreef hij daar. Ja, word in godsnaam een beetje technisch, smeekte ik inwendig. Maar ik kwam bedrogen uit.

In zijn complete negeren van alles wat met exact denken te maken heeft culmineert iets wat als een rode draad door Bregmans denken loopt. Iets wat voortdurend onderhuids aanwezig is en af en toe de kop opsteekt, bij zijn minachting voor economie, bij zijn afrekening met Russell, Milgram, Zimbardo. Maar pas nu werd het me echt duidelijk: ondanks halfslachtige liefdesverklaringen aan haar adres heeft Bregman een broertje dood aan wetenschap.

 

11.

Bregman doet me denken aan Michael Moore, de Amerikaanse documentairemaker. Die gelijkenis was me al opgevallen lang voordat ik toe was aan Bregmans beschrijving van de liberale Noorse gevangenissen Bastøy en Halden, die uitvoerig aan bod gekomen waren in Where To Invade Next, Moores documentaire uit 2015. Bregman betoont zich hier trouwens weinig genereus. Hij wekt de indruk dat die gevangenissen zijn trouvaille zijn. Moore wordt nergens in de tekst genoemd en moet het stellen met een piepklein verwijzinkje achterin het boek.

Beide mannen houden ervan de publieke opinie te kietelen en zijn daar elk op eigen wijze succesvol in. Maar uiteindelijk gaat de vergelijking mank. Bij Moore weet je waar je aan toe bent. Hij is wie hij lijkt. Alleen al door zijn ironische verteltoon weet je dat je zijn werk met korrels zout moet nemen. Zodra dat duidelijk is, kun je ontspannen achterover leunen en vermaakt zijn werk, ongeacht of je zijn denkbeelden deelt.

Bregman is daarentegen bloedernstig en pretendeert zoveel meer. We hebben hier immers met een denker van doen, een gezaghebbende bovendien. In zijn tomeloze ambitie wil hij alles op zijn kop zetten, hij wil politiek, economie, samenleving en organisaties omvormen. Dan wordt het ineens wel een probleem als je niets wilt weten van economie, als elke notie van exact denken je vreemd is, als je waar ook ter wereld organisaties in een Nederlands keurslijf probeert te persen, als je wetenschap voorwendt terwijl je je stiekum door geloof laat leiden, als je je ideeën niet wilt laten toetsen, als je logica permanent hapert, en dat alles nadat je om te beginnen al de verkeerde vraag gesteld hebt.

Dat is zelfs meer dan een probleem: voor een denker met internationale allure als Bregman zijn dat doodzonden, zeven zonden die elk fundament onder zijn boodschap wegkegelen.

Gevaarlijk, noemde Bregman zijn werk, en daarmee gaf hij zelf de beste typering. Gevaarlijk is het, niet omdat het machthebbers angst voor een radicale ommezwaai zou inboezemen, zoals hij stelt, maar omdat het zoveel weerklank vindt terwijl het te veel versimpelt en vervalst, terwijl het met zijn binaire aanpak nooit bedoelde tegenstellingen op scherp zet in een samenleving die naar matiging snakt.

Als de waan van de dag geweken is, zal blijken dat dat sociaal-psychologische experiment waaraan ik nietsvermoedend deelnam een daverend succes was. Het had overtuigend aangetoond dat je met groepsdwang en pakkende publiciteit honderdduizenden goedopgeleide mensen alles kon wijsmaken, ook dat een bundel ideeën van de kouwe grond iets met groots denken te maken had. Hoe je zo ook respectabele tegenstemmen zover kreeg dat ze vanzelf hun kritiek inslikten.

Dan zullen we ook de ware Bregman zien. Vast een mens om door een ringetje te halen, maar ook een denker die geen denker is, een politicus die niet aan politiek wil doen. Een prima marketeer, dat zeker, één die beter dan wie dan ook surft op de golven van de tijdgeest.

Een geniale sampler, noemde Filip Rogiers hem in de Standaard. Dat beeld sprak me enorm aan. God is a DJ. Ik zag het direct voor me: Bregman achter zijn draaitafel die een hossende menigte opzweepte. Tevreden keek hij de zaal in en zag dat het goed was. Op naar het volgende feestje. Maar ik pas even.

 

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, nr 2 van de 17e jaargang, april 2021.

De republiek van een dichter: Gabriele d’Annunzio als wegbereider van Mussolini

/

Vrouwen en homoseksuelen genoten gelijke rechten in de stadsstaat Carnaro, die de Italiaanse dichter Gabriele d’Annunzio uitriep op de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog.  Maar Carnaro was ook de geboortewieg van het fascisme. Manuel Kneepkens over de opkomst en ondergang van de republiek van de ‘goddelijke kale’ en zijn vele epigonen.

 

Tekst: Manuel Kneepkens

 

De stichter van de Republiek van Carnaro, de dichter Gabriele d’Annunzio ( 1863 -1938) werd geboren als de zoon van de burgemeester van Pescara, een stad aan de Adriatische Zee in de regio Abruzzo. Hij groeide op in een huis vol vrouwelijke familieleden , die hem als een prinsje verwenden.

Als zeventienjarige wist hij al de media te bespelen- dat waren de kranten toentertijd. De pers was toen nog volop ‘de koningin van de aarde’. Film en radio als massamedia moesten nog komen.

Toen hij namelijk zijn eerste dichtbundel publiceerde, liet d’Annunzio het gerucht verspreiden, dat hij dodelijk van zijn paard was gevallen. Want hoe jonger gestorven een dichter, hoe groter aandacht voor diens poëzie ….

Erotische escapades

Het leven van d’Annunzio bestond van toen af aan, naast zijn niet gering dichterschap, uit het continu financieel op een te grote voet leven plus een eindeloze serie erotische escapades. Hij hield al zijn veroveringen nauwkeurig bij in een serie notitieboekjes. En daar waren niet geringe namen onder.

Bijvoorbeeld de grote Eleonara Duse, toentertijd naast Sarah Bernhardt de bekendste actrice van het Fin de Siécle, wist hij zelfs negen jaren aan zich te binden. En dat, terwijl hij haar vrijwel continu bedroog.

In 1910 was zijn schuldenlast zo hoog, dat hij Italië hals over kop ontvluchtte. Om vervolgens zijn larger than life-leventje: zijden pakken , kostbare parfums, dure vrouwen, hazewindhonden, enzovoorts – voort te zetten in Parijs. Waar hij met open armen werd ontvangen door de decadente kring rond graaf Robert de Montesquiou, de precieuze dandy, die model heeft gestaan voor het personage Des Esseintes in de roman À rembours van Huysmans en baron Charlus in À la recherche du temps perdu van Marcel Proust.

Geheime overeenkomst

In het voorjaar van 1915 was in Italië de vraag aan de orde of het land moest meevechten in de Eerste Wereldoorlog. De meerderheid van de bevolking was tegen. In het diepst geheim echter had de Italiaanse regering Salandra al een overeenkomst met de Entente (Frankrijk, Engeland, Rusland) gesloten en daarbij allerlei toezeggingen inzake gebiedsuitbreiding in wat later Joegoslavië zou gaan heten, verworven ( Italia irredenta). Het grote publiek was daarmee onbekend.

Op woensdag 5 mei 1915 maakte d’Annunzio zijn grootse (en weloverwogen ) rentree in Italië. Hij onthulde die dag op theatrale wijze het Monumento ai Mille , opgericht ter ere van Garibaldi en zijn rebellenleger op de rots van Quarto aan de baai van Genua. Vanaf deze plek was Garibaldi in 1860 zijn Italiaanse eenwordingsoorlog begonnen, de Risorgimento. Garibaldi en zijn mannen waren inmiddels zoveel jaar later een ware ‘mythe’ geworden in Italië ‘van heroïek en vitaliteit’.

Die rede van D ’Annunzio was een en al vuur: over het vuur van de eenwording, het vuur waarin wapens gesmeed worden , het vuur dat leven schenkt, het vuur dat levens eist, het ontembare vuur, etc. Het vuur zou heel zijn verdere leven zijn favoriete metafoor blijven. In de twee bekendste van zijn toneelstukken, Het Schip en Jorio’s dochter, gooit de heldin zich vrijwillig op de brandstapel. Fiume, waar hij zijn Republiek van Carnaro zou stichten, zou hij steeds de Stad van het Vuuroffer noemen. En zijn soldaten, de Arditi : ‘barnstenen vlammen’

In zijn rede bij het Garibaldi-monument mengde hij moeiteloos teksten uit de Klassieken succesvol met Nieuw-Testamentische beeldspraak. D’Annunzio bestond het daarbij om de meest pacifistische tekst in de Bijbel, de Bergrede (‘Zalig de zachtmoedigen’) om te smeden tot een vurige aansporing tot deelname aan de oorlog.

‘Zalig de jongeren die hongeren naar glorie, want zij zullen bevredigd worden….

Zalig de barmhartigen, want zij zullen een schitterende stroom van bloed te stelpen hebben .. etc.’

Men trachtte de rede af te doen als typisch de retoriek van een dichter, maar in feite begreep d’Annunzio meer van de moderne tijd, die in opkomst was – die van de massa en de massamedia – dan de liberalen en sociaal-democraten, die toentertijd de Italiaanse politiek domineerden. In dat debat over Italië ’s oorlogsdeelname draaide het immers nauwelijks om redelijke argumentatie, maar om emotie. ‘Degene die de emoties het hoogst kan doen oplaaien, die krijgt “het volk” aan zijn zijde…’

Ziedaar het geheim van het rechtspopulisme, zowel toen als nu.

D’Annunzio slaagde er dus in met zijn vurige toespraken, die massaal werden bijgewoond – op de Piazza del Popolo in Rome alleen al 200.000 enthousiaste Italianen – de publieke opinie te bewerken ten gunste van het deelnemen aan de oorlog aan de zijde van Frankrijk. Onze Latijnse zuster !

Kortom, de succesvoller verleider van vrouwen bleek nu ook een succesvol verleider van de massa. Over Frankrijks bondgenoten Engeland en Rusland repte de dichter nooit. D’Annunzio zag de Eerste Wereldoorlog als een strijd tussen het Latijnse en het Germaanse ras (!), waarbij dat laatste moest worden verpletterd.

Gewelddadig

Die toespraken stonden dus bol van gewelddadigheid. De menigte werd o.a. doodleuk aangespoord politici, die tegen de oorlog waren, te bedreigen en te mishandelen. ‘Wacht ze op! Overmeester ze! Als er bloed vloeit, zal het net zo gezegend zijn als het bloed dat vloeide in de loopgraven!’

Als Italië dan in 1915 inderdaad aan de kant van de Entente aan de oorlog gaat deelnemen, ziet d’Annunzio dat dan ook als het resultaat van zijn optreden. En het Italiaanse publiek dacht evenzo.

De strijd tussen Italië en Oostenrijk speelde zich af in het berglandschap, ver in het achterland van Venetië, rond de rivier de Isonzo, in de onherbergzame streek Carso, die wordt geteisterd door een uiterst gure wind, de Bora. Een buitengewoon ongunstige plek voor een leger om de strijd aan te binden. Nog meer dan in de loopgravenoorlog aan het westelijk front, was hier feitelijk sprake van massasuïcide.

De Italianen moesten immers vanuit de dalen aanvallen. De Oostenrijkers genesteld op de hoogten en pieken, waren duidelijk in het voordeel.

De dienstdoende Italiaanse generaal Cardona had weinig consideratie met zijn soldaten, die zijn onmogelijke opdracht ‘alsmaar aan vallen’, rigoureus dienden uit te voeren. De geringste insubordinatie werd streng gestraft. Executie van onwillige soldaten kwam bijna dagelijks voor.

In de twaalfde (!) slag aan de Isonzo wist Oostenrijk gesteund door Duitse hulptroepen Italië zelfs verpletterend te verslaan: ‘de nederlaag bij Caporetto’. Het Italiaanse leger trok zich in wanorde terug achter de rivier de Piave. Duizenden Italiaanse soldaten deserteerden of werden krijgsgevangen gemaakt. Britse, Amerikaanse en Franse troepen moesten Italië te hulp snellen.

Pas in de herfst van 1918 , vlak voor het einde van de oorlog, wist men terug te slaan, ‘de overwinning bij Vittorio Veneto’.

 Übermensch met vleugels

D’Annunzio nam enthousiast deel aan ‘zijn’ oorlog. Maar niet in Cargo. In de lucht. Als vliegenier. Want was ‘de Vliegenier’ niet het prototype van de Übermensch – de mens, hoog verheven boven de anderen, waarop Nietzsche doelde? Hij toonde zich daarbij dapper, op het roekeloze af. Tussen 1915 en 1918 vloog hij in de houtje-touwtje vliegtuigjes van toentertijd over vijandelijk gebied om eigen- handig bommen naar beneden te werpen. Hij raakte zwaar gewond, liep ernstige oogschade op, maar klom, zodra hij kon, weer aan boord.

Zo leidde hij op 4 augustus 1918 het uit negen vliegtuigjes bestaande vliegeskader La Serenissima  op een 700 mijl raid naar het vijandelijke Wenen en terug. Boven Oostenrijks hoofdstad gooide de dichter geen bommen, maar pamfletten.

Deze unieke ‘geweldloze oorlogsdaad’ heet in Italië ‘Il volo su Vienna’.

Bij de vredesbesprekingen in Versailles kwam Italië er bekaaid vanaf. Woodrow Wilson, de Amerikaanse president, achtte de geheime afspraken van Italië met de Entente van nul en generlei waarde. Hij drukte op de Balkan de nieuwe staat Joegoslavië door. Alles wat Italië van Italia irredenta kreeg was de stad Triëst.

Italië was op dat moment intern ontredderd. Er zwierven bendes rond van oorlogsveteranen. Jonge mannen zonder werk, dank zij de oorlog gehard en gewend om geweld te gebruiken. Met een groep van deze Arditi – en vergezeld van twee cameraploegen! – begaf D’Annuzio zich naar de havenstad Fiume (Rijeka) aan de Kroatische kust, een stad met een in meerderheid Italiaanse bevolking. En veroverde de stad zonder een schot te lossen. Van de geallieerde troepen (het waren voornamelijk Italiaanse) die hem hadden moeten tegen houden, liepen de nodige soldaten over. Drie jaar later herhaalde Mussolini, die altijd goed naar d’Annunzio ’s doen en laten gekeken heeft, dit bravourestuk met zijn Mars op Rome.

D’Annunzio stichtte in Fiume de Vrijstaat Carnaro met hemzelf aan top. Carnaro is de naam van de baai waaraan Fiume ligt. Die staat moest een ‘poëtische politiek’ gaan voeren. Als grondwet kreeg de nieuwe staat dan ook een Gedicht. De grondwet werd door d’Annunzio in dichtvorm geschreven.

Voor de sociaal-economische paragraaf daarin tekende de anarcho-syndicalist Alceste De Ambris. Hij voerde het corporatisme in. Ondernemers en arbeiders zitten samen in een corporatie en lossen gezamenlijk hun problemen op. De PBO , de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, was de naoorlogse variant daarvan in Nederland. Waarvan het huidige Poldermodel van overleg, recent nog uitlopend in een Sociaal Akkoord, op zijn beurt weer een late nabloei is.

De Grondwet van Carnaro kende negen van zulke corporaties. Elk representeerde een onderdeel van de gemeenschap. Eén van de zeelieden, een van de ambachtslieden, een van de ‘intellectuele bloem van het volk’ (leraren, studenten, kunstenaars), enzovoort, maar er was ook nog een tiende: de Corporatie van de Superieure Mens (Nietzsche!). Die corporatie had dus maar één lid: duce d’Annunzio.

Volledige gelijkberechtiging

Opvallend was in die grondwet van Carnaro in 1920 de volledige gelijkberechtiging van mannen en vrouwen. Daar was de rest van Europa toen nog niet aan toe. En al helemaal niet aan de volledige gelijkberechtiging van homo- en heteroseksuelen. Daarin liep de dichter d’Annunzio absoluut voorop.

Zeer belangrijk was de instelling van het College van Aediles, (afgekeken van het oude Rome) dat zorg dragen moest voor de kunst en cultuur. Carnaro was een kunstenaarsstaat. Creativiteit was burgerplicht. Muziek het hoogste goed. ‘In het regentschap van Carnaro is de muziek een religieus en sociaal instituut…gelijk het kraaien van de haan het ochtendrood tevoorschijn roept, zo roept de muziek op tot de geestelijke vrijheid van de mens’, heette het in deze eerste en voorlopig enige poëtische grondwet ter wereld.

Duce d’Annunzio had van zijn vrijstaat een veel te hoge dunk. Bijna zo hoog als van zichzelf. Het ministaatje Carnaro moest niet meer en niet minder dan een ‘gidsstaat’ voor de hele wereld worden. Hij presteerde het zijn poëtisch-politieke schepping te vergelijken met, in volgorde, het Athene van Pericles, het Rome van Augustus, het Florence van de Medici en het Weimar van Goethe.

Ongebreidelde paringsdrift

Lees – en huiver- wat de Engelse dichter Osbert Sitwell , die in Fiume tijdens de hoogtijdagen van d’Annunzio’s bewind aanwezig was, schrijft over de ‘vrijstaat’ Carnaro. Allereerst, dat die vrijstaat wel heel letterlijk een vrijstaat was … één grote vrijpartij. De homoseksuelen onder de Arditi omarmden elkaar openlijk in de parken. Ongebreideld was hun paringsdrift; de hetero’s deden niet voor hen onder.

Fervent cocaïnegebruik was niet vreemd aan deze continue orgie.

De gevolgen konden niet uitblijven. Er moest een speciaal hospitaal voor geslachtsziekten worden ingericht.

Fiume was een groot, wellustig Carne vale. Het ene spektakel na het andere; de ene parade na de andere. Alle dagen feest. Iedere dag hield d’Annunzio een gloedvolle speech van af het balkon van het stadhuis. Zijn legionairs begroeten hem dan met de oud-Romeinse groet met de gestrekte arm. Later zou Mussolini die groet voor zijn fascistische beweging overnemen. En ook de ellenlange balkonspeeches.

Zo vrij als Fiume was voor de Italianen, zo onvrij was het overigens voor de Kroatische minderheid, waartegen d’Annunzio’s legionairs soms meedogenloos optraden.

Magisch Centrum Fiume trok uit heel Europa jongeren aan. Als Amsterdam en Californië in de Jaren Zestig. Men was er hippie én Hell’s Angel tegelijk! De soldaten gingen er in de wonderlijkste uniformen van eigen makelij gekleed. En…creatieven. Alleen al uit Italië, om eens een paar namen te noemen: de Futurist Marinetti, ook al zo’ n aanbidder van geweld (‘la guerre est la seule hygiëne du monde’), de jonge dirigent Arturo Toscanini, de uitvinder Marconi, en Benito Mussolini, die in Fiume zijn ogen goed de kost gaf.

Het kon niet uitblijven. Vrolijk, vitaal rechts degenereerde binnen de kortste keren tot decadent rechts. Men kan nu eenmaal geen samenleving in stand houden op een recept van seks, drugs and rock n’ roll.

Dat blijkt meteen al uit de wonderlijke ‘economie’ die de vrijstaat er op na hield.

Fiume was tot dan toe altijd een rijke havenstad geweest, verbonden door een spoorweg met Boedapest in het verre achterland. In feite had het dus altijd als de haven van Hongarije. gediend. Maar handelscontacten met het achterland waren inmiddels geheel stil komen te liggen, o.a. door d’Annunzio’s komst.

En zo ook de haven.

Piraterij

Voor de broodnodige bevoorrading van de stad ging men over tot piraterij. D’Annunzio stelde een ‘task force’ samen uit de Arditi onder leiding van zijn adjudant Guido Keller, die hij de Uscocchi noemde, naar de piraten die actief waren geweest in de 16e eeuw in de Adriatische zee.

De Uscocchi deden hun uitvallen vanuit de haven van Fiume in motorboten en plunderden de depots van de Geallieerden, gelegen langs de baai van Carnaro.

De Uscocchi hoefden maar zelden hun wapens te gebruiken. Veel soldaten van de zogenaamde Geallieerde, maar in feite Italiaanse troepen, sympathiseerden met Fiume. Zij waren maar al te graag bereid even de andere kant op te kijken.

Ook gingen Arditi als verstekelingen aan boord van vrachtschepen in naburige havens. Waren die schepen eenmaal in volle zee, dan kwamen de Arditi in hun imposante zwart-zilver uniformen, plotseling tevoorschijn en dwongen de bemanning koerste zetten naar Fiume. Daar werden de schepen feestelijk ontvangen en feestelijk leeggehaald.

Meer en meer werd de vrijstaat een toevluchtsoord voor criminelen. Die vestigden zich op de verlaten dokwerven en staken al spoedig in wangedrag de Arditi naar de kroon. Het was een reden voor een delegatie van burgers van Fiume om zich in Rome te beklagen en de Italiaanse regering dringend te verzoeken een einde aan het regime van d’Annunzio te maken.

Dictator

Tussen het woord dichter en het woord dictator is maar een paar letters verschil. Maar die zijn dan ook cruciaal. D’Annunzio wiste die letters meer en meer uit. Dichter d’Annunzio werd de dictator d’ Annunzio. Zo voerde hij met de bedoeling de eigenzinnige Arditi meer in de hand te kunnen houden, een hervorming van zijn leger door, die er op neer kwam dat het officierendom werd afgeschaft. Van nu af aan waren alle militairen gelijk. Zeer democratisch, op het eerste gezicht dan…want er was een máár ….er was één persoon en daaraan was men absolute gehoorzaamheid verschuldigd : commandant d’Annunzio! Reden voor menig officier om Fiume te verlaten. Zodat de Arditi onhandelbaarder werden dan ooit.

De nieuw aangetreden Italiaanse minister-president Giolitti durfde eindelijk te handelen tegen de populaire oorlogsheld. In november 1920 sloten Italië en Joegoslavië het verdrag van Rapallo. Fiume werd volgens dit verdrag een onafhankelijke stad, verbonden met Italië. Bovendien kreeg Italië Carso, Zara, bijna geheel Istria en een paar eilanden in de Adriatische zee toegewezen.

Het meeste van wat d’Annunzio jaren lang voor Italië had opgeëist was verkregen, maar het was gebeurd zonder zijn betrokkenheid. Geen Italiaans bloed had de grond ‘doordrenkt’ en ‘geheiligd’, zoals naar de mening van de dichter diende te geschieden, wilde het werkelijk Italiaanse grond zijn. Het was geen heroïsche overwinning, het was in zijn ogen een ordinaire deal. Erger nog, het verdrag verplichte Italië zorg te dragen dat d’ Annunzio afstand deed van het bestuur van de stad.

Mussolini adviseerde de dichter het verdrag te erkennen. Fiume werd onafhankelijk van Joegoslavië en verbonden met Italië, wat wilde hij nog meer? Maar de dichter wenste zijn macht niet op te geven. Fiume was zijn podium. Bovendien had zijn vriend Marconi inmiddels een radio-installatie aangebracht, waardoor de dichter plots een wereldpubliek had en hij zich meer dan ooit ‘wereldleider’ kon voelen. Nee, hij ging niet in de coulissen te verdwijnen. Hij zou niet wijken!

De regering Giolitti blokkeerde vervolgens de haven met twee oorlogsschepen, waaronder de trots van Italië, de Andrea Doria. De strijd om Fiume begon op Kerstavond 1920 en eindigde op Tweede Kerstdag. D’Annunzio, ondanks al zijn stoere retoriek, capituleerde, toen de Andrea Doria het gouvernementspaleis, waarin hij zijn onderkomen had, met granaten begon te beschieten. De enige tegenactie bestond eruit dat d’Annunzio’s adjudant Keller over Rome vloog om een pot rottende wortelen naar beneden te gooien boven het Parlementsgebouw en een witte roos boven het Vaticaan. Een typisch d ‘Annunziaanse act, maar d ’Annunzio had er part noch deel aan. Keller had geheel eigenmachtig gehandeld en in feite had d’Annunzio Keller en zijn Arditi al niet meer in de hand.

Honderden keren had de dichter het volk, verzameld onder zijn balkon, doen uitschreeuwen ‘Fiume o morte!’ en ‘Italia o morte !’ Nu was die heroïsche dood, die hij zo verheerlijkt had, eindelijk onder handbereik … maar nee.

Mars op Rome

Voor een keer triomfeerde zijn gezond verstand over zijn belligerent geraas. De apostel van dood en glorie koos voor het leven. En verliet Fiume.

Drie jaar later volbracht Mussolini zijn Mars su Rome. De Mars op Rome – naar het voorbeeld van Julius Caesar- waarop de dichter d’Annunzio vaak had gezinspeeld, maar die hij nooit had aangedurfd

Legio afvaardigingen vanuit het moederland waren vaak genoeg in Fiume langs geweest om de dichter tot die Mars te smeken. Maar hij liet ze meestal ontvangen door zijn tweede man Giurati, die de leiding had over de dagelijks gang van zaken, waarmee de dichter zich niet bemoeide. Want daar stond hij ver boven. Hij hield zich uitsluitend bezig met zijn redevoeringen en het stichten van steeds grootsere ceremonieën, parades en feesten. D’Annunzio’s spilzucht daarbij bracht Giurati tot wanhoop.

Giurati vertelde die delegaties uit het moederland dan ook strijk en zet, dat de door hen zo aanbeden d’Annunzio volstrekt ongeschikt was om het bestuur over Italië over te nemen. Ze moesten iemand anders verwachten.

Giurati zelf vertrok op een gegeven moment verbitterd uit de republiek van Carnaro. Om drie jaar later op te duiken als minister in de regering Mussolini.

Hij werd in Fiume opgevolgd door Alceste d’Ambris. Maar die hield zich net als d’Annunzio meer met de Grondwet bezig dan met de dagelijkse gang van zaken. Dus er veranderde wat betreft de langzame neergang van Fiume niets.

Prins van Montenevoso

Mussolini, in 1922 eenmaal aan de macht in Italië, ging behoedzaam om met d’Annunzio. De dichter bezat nog altijd veel aanzien, zeker in fascistische kringen.

Hij kocht zijn ijdeltuitige concurrent op het rechtspopulistische front af met de titel Prins van Montenevoso (‘Prins van de Besneeuwde berg’) en liet de Italiaanse staat het Vittoriale bekostigen, het geld verslindende architectuur-project, bij Gardone aan het Gardameer, waarmee d’Annunzio zich onledig hield in zijn laatste jaren, en dat hem bij leven tot paleis diende, en na zijn dood tot mausoleum. .

In 1938 stierf de dichter, niet nadat hij Mussolini herhaaldelijk gewaarschuwd had tegen Hitler. Hij moest nu eenmaal van Duitsers niets hebben. Tevergeefs. In het jaar van d’Annunzio’s sterven zou Mussolini de Führer op grootse wijze ontvangen in Rome. De As was geboren.

Hoe is het gesteld met de erfenis van d’Annunzio? Die is helaas weinig poëtisch te noemen. D’Annunzio verwekte Mussolini en Mussolini Hitler. En Hitler de Tweede Wereldoorlog. Het rechtspopulisme is daardoor jarenlang na de oorlog in Europa nagenoeg niet meer aan de orde geweest.

Maar heden is de Tweede Wereld oorlog ‘geen moreel ijkpunt meer’. Zeventig jaar na de Holocaust is het rechtspopulisme weer salonfähig in Europa, ditmaal in een nieuwe, gematigde variant ( ‘fascisme light’) : de anti-moslimpartijen van Le Pen, Fortuyn, Wilders, etc. ( ‘Zij, met hun bomgordels onder hun djellaba’s, zijn de fascisten! Niet wij!’)

Een aantal minder schokkende ideeën uit de Carnaro-trommel had overigens zijn revival al in de Jaren Zestig. De Vrije Liefde. De gelijkberechtiging van homoseksuelen. En vooral de verering van de Jeugd. ‘La giovennezza, grande bellezza!’, was het lijflied van de Arditi in Fiume, overgenomen alweer door Mussolini , voor zijn fascistische stoottroepen. De futurist Marinetti, zoals vermeld ook aanwezig in Fiume, in vele opzichten een geestverwant van d’Annunzio, hanteerde in zijn Futuristisch Manifest de kreet : ‘Wie ouder dan dertig is, moet dood!’

Mei ’68 in Parijs was milder: ‘Wantrouw iedereen boven de dertig!’

Soms is er niets nieuws onder de zon.

En de ‘poëtische politiek’? Die is heden non-existent.

Iets van een ‘poëtische politiek’ lijkt niettemin gewenst. Al was het maar als tegenwicht tegen het economistisch denken, dat heden het politieke klimaat in Europa beheerst. ‘De lyriek is de moeder van de politiek’ (Lucebert)… maar uit Carnaro dient wel een les getrokken. Dat zo’n politiek zich verre dient te houden van elke vorm van geweld. De poëtische politiek zal een geweldloze activiteit zijn of zij zal niet zijn. Want de poëzie is een humanisme. Die notie was weg bij d’Annunzio.

Tenslotte, de overeenkomsten tussen d’Annunzio en Fortuyn zijn te opvallend om hier ongenoemd te laten. ‘ De gepolijste kale kop’, la testa di ferro.- óók al door Mussolini geplagieerd – waarom Gabriele D’Annunzio door zijn volgelingen ‘de Goddelijke Kale’ werd genoemd. Een koosnaam, waarmee wijlen Theo van Gogh Pim Fortuyn placht aan te spreken.

Het narcisme. Het hedonisme. De media-gerichtheid. De theatraliteit. Het charisma. De verafgoding door de volgelingen.

Het achteloos maken van schulden. De ongebreidelde promiscuïteit. Het dandyisme.

Het operette-achtig militarisme van Duce d’Annunzio in Fiume en het dito ‘At your service!’ van Pim Fortuyn. De geschiedenis een keer als grote klucht en een keer als kleine…

Er zijn natuurlijk ook verschillen. Fortuyn was een columnist (in Elseviers weekblad), geen dichter. Hij was ook niet fysiek gewelddadig ( wel verbaal…) Integendeel. Hij werd het slachtoffer van fysiek geweld.

Maar zoveel is zeker: met Fortuyn is de Italianisering van de Nederlands politiek begonnen. En zijn voornaamste geestelijke erfgenaam blijkt thans de Limburgse ‘dandy’ Geert Wilders te zijn. Na het Kale… het Geblondeerde Hoofd!

Litanesk scanderen

De PVV–leider beoefende zelfs een spreektactiek van d’Annunzio , die Fortuyn ongebruikt liet: het litanesk scanderen.

D’Annunzio, dagelijks, vanaf zijn balkon in Fiume:

‘Aan wie de victorie?’

‘Aan ons!’

‘Aan wie de victorie?’

‘Aan de helden!’

Wilders in een café in Den Haag:

‘Willen jullie meer of minder Europa?’

Minder!

Willen jullie meer of minder Marokkanen?

‘Minder!’

 

Evviva Italia!

 

Manuel Kneepkens ( Heerlen 1942) , is dichter en publicist. Zijn laatst verscheen dichtbundel is Kaleidoscopie van een Jaar (De Contrabas, Utrecht, 2015) Als criminoloog schreef hij: Het Rijk van de Demonen, Het Bombardement van Rotterdam. Hij was twaalf jaar fractievoorzitter van de Stadspartij in de gemeenteraad van Rotterdam ( 1994 -2016).

 

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je mee een unieke stem in het Nederlandse medialandschap verder te ontwikkelen.

Mijn gekozen donatie € -

 

 

1 2 3 19