artikelen - Page 11

In naam van de koning?

Rechtspraak in naam van Oranje berust nergens op

In vele rechtszalen van Nederland hangt een of ander portret van de koning. In zijn naam lijkt recht te worden gesproken. Welke koning wordt bedoeld? De koning als staatshoofd? De koning als onderdeel van de regering? De koning als voorzitter van de Raad van State? En wanneer zal de rechtspraak eindelijk eens honderd procent oranjevrij zijn?

Tekst H.U. Jessurun d’Oliveira

Waarschuwing vooraf: Ik ben niet alle rechtszalen in Nederland langsgegaan om te kijken of Willem IV overal aan de muur hangt. Ik denk dat het gebruik afneemt. Maar, belangrijker, deugt het wel dat er recht gesproken wordt ‘in naam van de koning’? Dat dit ook boven vonnissen staat? En is dat ook het geval? We duiken het verleden in.

Er zal, door de gansche Republiek, alleen regt worden gesproken in naam van het Bataafsche Volk.’

Zo luidt artikel xxxix van de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798. Dit was een uitvloeisel van een diepe breuk met het verleden. De staat was voortaan niet meer het persoonlijk bezit van de vorst, maar de uitdrukkingsvorm van het volk: ’Het Bataafsche volk, zich vormende tot eenen ondeelbaaren Staat (…) verklaart de navolgende stellingen als de wettigen grondslag , waarop het zijne Staatsregeling vestigt‘, aldus de Preambule tot deze constitutie.

Het staatsgezag verplaatste zich van de vorst naar het volk, waar het natuurlijk ook thuishoort. Het maatschappelijk verdrag, voorgespiegeld door Locke en Rousseau, hoe hypothetisch ook, was er duidelijk over, en de Staatsregeling annexeerde het in artikel XIV: ’Alle magt of gezag, door het Volk aan zijne Vertegenwoordigers verleend, is slechts bij volmacht. (…).’ Niettemin wordt deze overstap van vorst naar volk tot op de huidige dag genegeerd in onze grondwet. Er staat niets over de volkssoevereiniteit. Niet alleen is dit document weinig ideologisch en vooral pragmatisch, maar bovendien is er politiek verzet. De door het Christendom geïnspireerde partijen weigeren de volkssoevereiniteit te erkennen. God, Nederland en Oranje is hun devies. Paulus’ brief aan de Romeinen ( hoofdstuk13) is ook aan de Nederlanders geadresseerd. Zo leest men tot de huidige dag als Standpunt van de ChristenUnie: ’De overheid draagt haar ambt van Godswege en is daarom dienares van God’. En: ’De Koning vertegenwoordigt de eenheid van het volk.’

‘Bij de gratie van God

Het schilderachtige GPV, dat zo’n één procent van het kiezerscorps meekrijgt, heeft in zijn richtlijnen (uit 1996) vastgelegd, dat ‘de roeping van de Overheid, om God, de Schepper van hemel en aarde, publiek te eren‘ in de grondwet moet worden opgenomen, en dat de Koning ‘regeert bij de gratie van God.’

De kortstondige democratische legitimatie van de rechtspraak in de Bataafse Republiek werd weer teruggedraaid in de Constitutie van 1806 die in art.65 bepaalde: ’Het Regt wordt in naam en van wegens den Koning uitgeoefend.’ Koning Lodewijk Napoleon, de zetbaas van zijn broer de keizer, delegeerde de rechtspraak uit zijn naam aan de rechterlijke macht. Na de opkomst van de ‘Souvereine vorst’ Willem I verschoof deze bepaling naar de grondwet van 1814. ’Er zal alomme in de Vereenigde Nederlanden regt gesproken worden uit naam en van wege den Souvereinen Vorst’(art.99).

In 1815 werd de soevereine vorst vervangen door ‘de koning’, een titel die hij zich inmiddels had laten aanmeten (art.162). De staatsrechtsgeleerde Kranenburg legde het artikel als volgt uit: ‘Centralisatie van de ordening der rechtsbedeling wilde men, niet invloed van de Koning op de rechterlijke macht.’( R. Kranenburg, Het Nederlandsch Staatsrecht, 1925, deel II, p. 24). Thorbecke had er anders over gedacht. Die meende dat ermee werd beoogd alle rechtspraak die niet berustte op de bevoegdheid van de soevereine vorst, als ‘fountain of justice’, af te schaffen. Voorheen had elke Provincie zijn eigen rechterlijke organisatie. In 1848, na de afscheiding van België, werden de Verenigde Nederlanden teruggebracht tot: ’de Nederlanden’ ( art.145). De koloniale macht spiegelde zich in 1887 in de formule dat er ‘alom in het Rijk’ recht werd gesproken ‘in naam des Konings’ (art.149), en dat bleef zo staan in de volgende grondwetten van 1922, 1938, 1953 en 1956, 1963 en 1972 (art.163). Het ‘van wege’ was dus al weggemasseerd, omdat dit de verkeerde gedachte opwekte dat de koning de rechtspraak had gedelegeerd.

De huidige grondwet

Eerst in 1983, na bijna twee eeuwen, werd de bepaling geschrapt. De gedachte achter deze schrapping was een systematische, omdat de term ‘koning’ in de grondwet vanaf 1983 alleen nog maar op de persoon van de koning zou slaan, en niet op een symbolische koning, en omdat de rechtseenheid die het artikel beloofde vanzelfsprekend was, nu alle wetten overal in het land en voor iedereen gelden. Zelfstandige provincies hadden al een paar eeuwen plaatsgemaakt voor de eenheidsstaat Nederland. Bij deze redengeving – de bepaling is eigenlijk overbodig- is zorgvuldig heen gewandeld om het ideologische karakter ervan. De koning werd immers niet alleen handig ingezet om de eenheid van de rechtspraak in de eenheidsstaat Nederland te onderstrepen, maar vormt toch ook een late echo uit de tijden van feodalisme en al dan niet verlicht absolutisme, waarbij de vorst de bron van alle staatstaken was. Reduceren van de manifestaties van de koning vermeerdert de volkssoevereiniteit, al zijn deze communicerende vaten eigenlijk onverenigbaar.

Trias politica

Van oudsher omringde zo’n koning zich met een hofraad, een curia regis, die zich met de staatszaken bezighield, waaronder rechtspraak, en van waaruit zich op de lange duur de regering, de wetgever en de rechtsprekende macht uitsplitsten. De trias politica van uitvoerende macht, wetgever en rechtspraak werd opgedragen aan verschillende organen. Vanuit deze delegatie van de rechtspraak door de vorst van staatstaken aan hofraden en onderraden, raden van state en privy councils, is te verklaren dat nog lang de rechtsprekende macht van de koning, de absolute vorst, werd afgeleid. De term ‘fountain of justice’ is trouwens verraderlijk. De vorst is niet de bron, maar degene die erover te waken heeft. Zo schrijft de beroemde staatsrechtgeleerde William Blackstone in de tweede helft van de achttiende eeuw: ‘By fountain of justice the law does not mean the author or original, but only the distributor. Justice is not derived from the king,(…) but he is the steward of the public, to dispense it to whom it is due. He is not the spring, but the reservoir.’

Hardnekkige praktijk

Pas in 1983 verklonk deze echo in onze grondwet, maar de praktijk blijkt hardnekkig. Het is een geluid dat doet denken aan de regels van Thomas Mann in Der Zauberberg:  ‘Het toonde Hans Lorenz Castorp in zijn ambtskleding als raadsheer van de stad in die ernstige, om niet te zeggen vrome burgerkleding van een vervlogen eeuw, die een plechtstatige en tegelijk roekeloze samenleving door de tijden had geleid en in luisterrijk gebruik had gehouden, om op ceremoniële wijze het verleden tot heden, het heden tot verleden te maken en blijk te geven van de gestage samenhang der dingen, de eerbied waardige betrouwbaarheid  van hun handelingsvolmacht.’(vertaling door Hans Driessen in de nieuwste Nederlandse vertaling De Toverberg, 2016).

Nog steeds vindt men in vele gerechtsgebouwen en rechtszalen een portret van de dienstdoende koning, en dat suggereert dat er nog steeds in zijn naam recht gesproken wordt. Zo wordt de vreze des vorsten in de justitiabelen gejaagd. Voor deze aanwezigheid in de gerechtsgebouwen is geen enkele grond meer.

En dat geldt ook en nog sterker voor rechtspraak ‘in naam des Konings’. Daarvoor is zeker sinds 1983 de grondslag ontvallen. In welke hoedanigheid zou de koning de rechtspraak hebben gedelegeerd aan de rechterlijke macht? Niet als onderdeel van de regering, want de regering gaat niet over de rechtspraak: die is onafhankelijk van de regering, en moet ook de regering controleren. Niet als voorzitter van de Raad van State, want dat is een puur ceremoniële functie, waaruit geen bevoegdheden voortvloeien. Niet als staatshoofd, want ook daar kan het recht niet uit gepeurd worden om de rechtspraak te legitimeren.

Dat rechterlijke uitspraken als aanhef hebben ‘In naam van de koning’ geeft voedsel aan de misvatting dat de rechtspraak, als in oude tijden, voortspruit uit zijn macht. Er is intussen geen wet die bepaalt dat de vonnissen zelf die vermelding moeten voeren, in de aanhef of in het gedeelte waarin na de motivering de uiteindelijke beslissing wordt kenbaar gemaakt.

Lakeiengedrag

Maar: al tijden wordt er niet meer recht gesproken wordt ‘in naam van de koning.’ De Raad voor de Rechtspraak verzekert mij dat men daarmee bij de gewone rechter (rechtbanken, gerechtshoven, Hoge Raad) al meteen in 1983 is opgehouden. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft het sinds 1983 daarentegen nog heel lang volgehouden om recht te spreken in naam der Koningin: pas toen Beatrix abdiceerde en Willem Alexander het stokje overnam, op 30 April 2013, dus na dertig jaar, heeft de Raad van State ervoor gekozen om de rituele formule te laten vervallen. Praktische aanleiding of gelegenheid was natuurlijk dat er nieuw papier moest worden aangemaakt. Eerbied voor de formele voorzitter van de Raad van State heeft niet nagelaten zijn treuzelende werking uit te oefenen. Lakeiengedrag.

Er zijn wel nog steeds een paar wettelijke bepalingen waarin uitdrukkelijk is vastgelegd, dat rechterlijke uitspraken, civiele en strafrechtelijke, ‘in naam van de Koning’ moeten worden ten uitvoer gelegd. Zo zegt art. 430 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de gewaarmerkte afschriften van vonnissen, op grond waarvan kan worden geëxecuteerd ‘aan het hoofd de woorden “In naam van de Koning” moeten voeren’. Daarvoor werd meest een stempel gebruikt. Bij recente wijzigingen van het Wetboek is dit vuiltje niet weggewerkt. Wel werd keihard gewerkt aan de modernisering van de formule: per 1 juli 2015 werd ‘des Konings’ bij wet gewijzigd in ‘in naam van de Koning.’ Het verhaal gaat dat deurwaarders soms weigerden de executie ter hand te nemen van vonnissen die nog ’in naam des Konings’ waren uitgegeven. Fijn dat men op de magie van de grote letters let. Zuinige griffiers hebben in het begin nog wel eens op het stempel de vrouwelijke uitgang weggeplakt, zodat er grossen werden verstrekt ‘in naam der Koning’, een aanbevelenswaardige feminisering van het koningschap. Het ambt is androgyn.

Art.554, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering verklaart in het kielzog van deze bepaling dat de benadeelde partij in een strafzaak een afschrift van de griffier kan krijgen om de schadevergoeding waartoe de dader is veroordeeld binnen te halen. Ook hier moet aan het hoofd van het afschrift staan: ‘in naam van de Koning’. Het gaat dan om de zogenaamde ‘grossen’, afschriften, waarmee men, desnoods met de sterke arm, de uitspraak kan effectueren. Het inzetten van de sterke arm bij de executie van vonnissen is een overheidstaak, waar bijvoorbeeld de gerechtsdeurwaarder met zijn rakkers onder valt, maar daar staat de koning buiten. Om staatsrechtelijke redenen moeten die bepalingen dus vervallen: koning is niet (meer) gelijk aan ‘uitvoerende macht’, ook al maakt hij – naast het kabinet – deel uit van de regering, zonder overigens daarvan het hoofd te zijn.

Duitsland

Bij onze oosterburen, toen de Weimarrepubliek het keizerrijk afloste en de volkssoevereiniteit troef werd heette het dat er ‘in Namen des Reichs’ recht gesproken zou worden. Tegenwoordig staat er in het Grundgesetz (art.20 (2)): ‘Alle Staatsgewalt geht vom Volke aus. Sie wird (…) durch besondere Organe der Gesetzgebung, der vollziehenden Gewalt und der Rechtsprechung ausgeübt.’ Vandaar dat de rechterlijke uitspraken beginnen met de aanhef ‘In Namen des Volkes’. Het gezag van de rechtsprekende organen wordt gelegitimeerd door het volk, via wetgeving die de rechtspleging inricht. Na de Tweede Wereldoorlog heeft er korte tijd ‘in Namen des Rechts’ boven de uitspraken gestaan, een wat malle, zij het begrijpelijke aanduiding, als reactie op de aanhef in het Duizendjarig Rijk: ‘In Namen des Deutschen Volkes’. Daar zit een addertje onder het gras: dat Duitse volk werd nader omschreven als van ‘deutschen oder artverwandten Blutes’. Joden en andere niet-ariërs maakten dus sinds het Reichsbürgergesetz van 15 september 1935 geen deel meer uit van het Duitse volk. Om precies te zijn: zij waren wel Duitse ‘Staatsangehörige’ en genoten daardoor – o cynisme – de bescherming van het Duitse Rijk waarvoor zij ‘besonders verpflichtet’ (dankbaar) moeten zijn (par.1). Zij waren daarentegen geen Reichsbürger, bekleed met alle politieke rechten. Vandaar, na de nazi-onrechtstaat het naoorlogse herstel op de troon van het recht, wat natuurlijk een beetje raar is omdat er recht gesproken wordt in naam van het recht.(Het had natuurlijk ook te maken met de onduidelijke status van het verslagen Duitsland.) We zien in deze ontwikkelingen dat het er wel degelijk toe doet in naam van wie of wat recht gesproken wordt. Er zitten ideologische en symbolische componenten in, en schijn kan hier bedriegen. Bovendien zal de gemiddelde burger, die de finesses niet kent, eenvoudig denken, in strijd met de werkelijkheid, dat de rechtspraak inderdaad van de koning afkomstig is.

België

België kent een Procureurs des Konings (officier van justitie), maar op de rechterlijke uitspraken wordt niet vermeld dat ze gewezen zijn in naam van de koning. Wel beaamt de Grondwet, ondanks het bestaan van het koningschap, dat ‘alle macht uitgaat van de Natie’. Daarentegen is tot grondwettelijk beginsel verheven dat ‘de arresten en vonnissen in naam des Konings worden uitgevoerd.’(art.40). Dat is dus net zo als in het Nederlandse stelsel. Deze bepaling staat in verband met art.37 van de Belgische Grondwet, dat decreteert dat ‘de federale uitvoerende macht bij de Koning berust.’ Voor het begrip ‘uitvoerende macht’ gebruiken we in Nederland niet meer de term ‘koning’. Weliswaar maakt de koning deel uit van de regering – hij vormt het sjieke en machteloze deel – maar hij heeft geen staatsrechtelijke bevoegdheden.

In Suriname staat er sinds de dekolonisatie boven het afschrift van het vonnis waarmee kan worden geëxecuteerd: ‘In naam van de republiek’.

Nog één restant over

De gestage erosie van de aanwezigheid van het koningschap in ons staatsbestel manifesteert zich ook in de rechtspraak. Tot symboliek afgesleten formules die erop duidden dat de rechtspraak afgeleid was van de macht van de koning en dat er in zijn naam en vanwege hem werd rechtgesproken zijn sedert de ingrijpende grondwetswijziging van 1983 verwijderd. Op de werkvloer heeft de doorvoering ervan in een veranderingsresistente omgeving als de rechterlijke organisatie trouwens nog even geduurd. Bij de Raad van State zelfs nog een hele generatie, maar liefst dertig jaar.

Er is nog éen restant: het wettelijk voorschrift dat bij executie van civielrechtelijke rechterlijke uitspraken het afschrift van de uitspraak de formule ‘in naam van de Koning’ moet behelzen. Daaraan is, ook terminologisch, sinds 1983 de grond ontvallen. Die wetsbepaling moet daarom bij de eerste gelegenheid worden geschrapt.

 

H.U. Jessurun d’Oliveira is oud-hoogleraar rechtsfilosofie, internationaal privaatrecht, rechtsvergelijking en migratierecht aan de universiteiten van Groningen, Amsterdam en het Europees Universitair Instituut (Florence). Hij is oud-voorzitter van de stichting De Republikein.

De ontvoering van Roel van Duijn

De anno 2016 epidemisch om zich heen slaande golf van agressie en intimidatie versus politici en bestuurders moet hard worden aangepakt, is de nieuwe lijn in politiek Den Haag. Maar nadat in 1970 het Amsterdamse gemeenteraadslid Roel van Duijn werd ontvoerd, ondernamen politie en justitie helemaal niets.  Mogelijk gebeurde de ontvoering zelfs met medeweten van de staat. Van Duijn speurt nog altijd naar de ware toedracht.

Tekst: René Zwaap  

Het is 17 april 1970, kort voor de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam, wanneer Roel van Duijn, lijsttrekker van de lokale partij Amsterdam Kabouterstad – opvolger van het reeds ten grave gedragen Provo, waarvoor hij nog in dezelfde Raad zit – ’s avond in de Karthuizersstraat in de Jordaan naar huis loopt voor een afspraak met een hem onbekende vrouw. Deze ‘Maria’ heeft hem eerder voor advies gevraagd over het kraken van een woning. In plaats van haar treft hij een zware man in het portiek van zijn woning, die hem zegt dat Maria zich in een daar tegenover geparkeerde auto bevindt. Wanneer Van Duijn zich voorover bukt om in de auto te kijken, sleurt de man hem mee de auto in. Op de achterbank neemt zijn belager Van Duijn in een houdgreep, naast hem zit de vrouw die hem in deze valstrik heeft gelokt.

‘U bent de gevangene van Groep 7’, zegt de chauffeur van de auto. ‘Gedraagt u zich waardig als een diplomaat’.

De man achter het stuur komt Van Duijn bekend voor, schrijft hij in zijn in 2012 verschenen boek Diepvriesfiguur, autobiografie van PD 106043 in samenwerking met de AIVD, dat hij opstelde aan de hand van het vuistdikke dossier dat de BVD, de latere AIDV, dankzij de inzet van tal van spionnen en infiltranten van hem had opgesteld en dat de politicus/activist na slepende procedures uiteindelijk in handen kreeg (zij het nog steeds incompleet).

De chauffeur van de ontvoerders doet hem denken aan de echtgenoot van Jeanne Baank-Meijer, een vrouw die namens een extreemrechtse afsplitsing van de Boerenpartij collega-raadslid is van Van Duijn. Hij herinnert zich een foto die hij van deze man in de krant heeft gezien. Deze Joop Baank heeft net als de chauffeur blond achterovergolvend haar. Hij is een van de oprichters van de Partij voor Volkswil en Referendum, die in 1967 een vergeefse gooi naar een zetel in het parlement deed (hetzelfde parlement overigens dat deze splintergroepering beoogde af te schaffen).

Max Lewin, brein van de ontvoering

 

Max Lewin

In de tijd van de ontvoering is Joop Baank secretaris van de evenmin succesvolle partij Nieuw Rechts van de Amsterdamse ondernemer Max Lewin, een van de voorlopers van de latere Centrumpartij van Janmaat. Lewin was in 1960 oprichter van Radio Veronica en zat in de jaren ’70 in de redactie van De Vrije Pers, een blad dat fel gebeten was op de ‘gezagsondermijnende’ activiteiten van Van Duijn c.s. (PVV-Kamerlid Ronald van Roon, voorheen officier van Justitie in Zutphen en advocaat-generaal in Amsterdam, schreef overigens ook voor dat blad, dat het bijvoorbeeld enthousiast opnam voor het Griekse kolonelsregime).

Het echtpaar Baank is fel gebeten op Van Duijn, die door Joop Baank ‘de kwal der kwallen’ is genoemd. Weekblad Vrij Nederland dicht mevrouw Baank ‘een Salomé-complex’ toe ten aanzien van het hoofd van de oud-Provo.

Traumatiserende rit

Na een urenlange, traumatiserende rit, waarbij Van Duijn vergeefs op het autoraam klopt om de aandacht van omstanders te trekken, stopt de auto bij een donker weiland in de buurt van het Vlaamse Wuustwezel. De zware man naast hem opent de deur. De man achter het stuur steekt hem over zijn schouder een envelop toe. ‘U bent verbannen naar het buitenland’, zegt de chauffeur, ‘vanwege de oorlogsverklaring van de Kabouters aan de gemeente Amsterdam’.

Dan wordt Van Duijn de auto uitgesmeten. In het maanlicht leest hij de brief: ‘Ophouden met de Kabouteracties, zo niet….dan de dood. De door u veroorzaakte vijandelijkheden vormen een rechtstreekse bedreiging voor de democratische gang van zaken in de stad. Uw oorlogshandelingen zullen op passende wijze worden behandeld’.

Sabotagenota

Een paar maanden eerder had Van Duijn kwaad bloed gezet door als gemeenteraadslid de nota ‘Democratie als afschrikkingswapen’, beter bekend als de ‘Sabotagenota’, in te dienen. Die nota was ingegeven door de lectuur van Friedrich Weinreb’s mémoires Collaboratie en verzet, waarvan Van Duijn toen zeer onder de indruk was. Het was een pleidooi voor sabotage door burgers als alternatief voor klassieke militaire actie. Burgers zouden volgens deze nota bij wijze van oefening oorlogsschepen of de munitiefabriek Hembrug moeten saboteren, zodat ze die lessen in de praktijk konden brengen als het land weer door een vijandelijke bezetter zou worden geannexeerd. Het was overduidelijk een provocatie, maar burgemeester Samkalden van Amsterdam zat er maar mee in de maag en weigerde de nota te publiceren in het Gemeenteblad. Dat was de publiciteit alleen maar ten goede gekomen. Het idee was een geheel eigen leven gaan leiden toen Van Duijn op 5 februari 1970 in de Staatscourant (die van de Kabouterbeweging wel te verstaan) de ‘Oranjevrijstaat’ proclameerde, een vrijstaat binnen Amsterdam met een eigen economie en een eigen sabotageleger, ‘vrij van het Oranjehuis’. De ontvoering was kennelijk een reactie op die daad.

Groep 7

Middenin die nacht loopt Van Duijn terug, over de Nederlandse grens. In een café dat nog open is vertelt hij zojuist slachtoffer van een ontvoering te zijn geweest. De dronken cafégasten herkennen hem van tv en barsten in lachen uit, denken aan een grap. De volgende dag neemt hij de trein terug naar Amsterdam, waar zijn vriendin meldt dat er de dag daarvoor een anonieme melding is binnengekomen dat Van Duijn was ontvoerd door ‘Groep 7’. Zijn vriendin Carla heeft geprobeerd aangifte te doen bij de politie, maar die kreeg van de agenten aan de balie te horen dat zij ‘niet van Kaboutergrappen waren gediend’. Er blijkt een pamflet in de Jordaan huis aan huis te zijn bezorgd met daarop de tekst: ’10.000 gulden beloning voor het lijk van…R. van Duijn, staatsgevaarlijk saboteur-provocateur’. Bij dagblad Het Vrije Volk komt een – eveneens anoniem – persbericht binnen waarin ‘Groep 7’ de ontvoering opeist.

Tegenover de politie noemt Van Duijn zijn verdenking jegens Joop Baank. Van Duijn schrijft een brief over zijn ontvoering aan burgemeester Samkalden met het verzoek de daders op te sporen.  Maar de burgemeester – die, naar later blijkt, door de Binnenlandse Veiligheidsdienst minutieus op de hoogte wordt gesteld van het doen en laten van zijn kwelgeest in de Gemeenteraad – onderneemt geen stap, ondanks dat de zaak tot vragen in de Tweede Kamer heeft geleid.

Kort na de ontvoering verschijnt Max Lewin bij een Kabouterdemonstratie tegen de bouw van de Nederlandsche Bank op het Federiksplein met een sandwichbord om zijn nek gehangen: ‘Buro Ontvoeringen Kabouters (B.O.K.)’. Met daaronder: ‘Inl.: RVD, Groep 7’. ‘RVD’ staat in dit geval voor ‘Roel van Duijn’ en Lewin suggereert met deze actie dat Van Duijn zelf zijn ontvoering in scène heeft gezet. Lewin’s blad De Vrije Pers zou die theorie meerdere malen verkondigen. In januari 1973 schrijft Lewin over ‘de mini-stokebrand Roel van Duijn, die, om in het nieuws te komen, zijn eigen ontvoering ensceneerde, wat zijn Kabouterclub toch niet voor de afgang kon behoeden’.

De provocaties tegen de voormalige opperprovo houden aan. Jeanne Baank doet met zeven gelijkgestemde dames een – vergeefse – gooi naar een gemeenteraadszetel onder de partijnaam Groep 7, net als overigens de nieuwe splintergroepering van Max Lewin genaamd Christen-Democraten Unie. De telefonische bedreigingen namens ‘Groep 7’ aan het adres van Van Duijn en mede-Kabouters gaan onverdroten door, plechtig gevolgd door het schallen van het Wilhelmus door de hoorn. Van Duijn: ‘We lachten er onder elkaar maar om’.

‘In de jaren zestig en zeventig woedde een soort oorlog tussen rebellen en autoriteiten’, schrijft Van Duijn in Diepvriesfiguur. ‘Een met taboes, beledigingen, provocaties, hilarische lachaanvallen en verdachtmakingen gevoerde burgeroorlog. Door de intimidatie van de politie tegen de opstandelingen, die riepen om inspraak en directe democratie, had ik er in 1970 moeite mee bij de politie aan te kloppen om bescherming tegen rechtse fundamentalisten, van wie Baank deel uitmaakte’.

Roel van Duijn voert campagne voor Provo (Foto: Cor Jaring, overgenomen uit boek ‘Diepvriesfiguur’)

Bomaanslag op metro

Ondanks de druk vanuit de Tweede Kamer verzandt het onderzoek naar de ontvoering door de Amsterdamse politie al snel. Vijf jaar later, in 1975 (Van Duijn is inmiddels namens de PPR wethouder in Amsterdam), duiken Joop Baank en Max Lewin weer op in zijn leven. In de nacht van 13 op 14 februari dat jaar worden in de Venserpolder drie mannen met bivakmutsen gearresteerd in het bezit van zeven kilo gelatinedynamiet met een zeer geavanceerde (en zeer geheime) ontsteking van NAVO-herkomst, plus het nodige wapentuig. Het trio wilde een bomaanslag plegen op de metrowerken in de Bijlmermeer. In de Nieuwmarktbuurt had de aanleg van die metro geleid tot een ware opstand tegen het gemeentebestuur, dat een groot deel van de oude binnenstad tegen de vlakte had willen gooien voor die metrowerken. In het college van B en W van Amsterdam, waarvan Van Duijn deel uitmaakt, zijn burgemeester Samkalden en de wethouders Han Lammers (PvdA) en Harry Verheij (CPN) er als de kippen bij de voorgenomen aanslag in de schoenen te schuiven van de anarchistische actievoerders in de Nieuwmarktbuurt. Alleen wethouder Van Duijn weigert een verklaring in die richting te ondertekenen, en hij blijkt het gelijk aan zijn zijde te hebben. Onder de gearresteerde bommenleggers bevindt zich Joop Baank, de andere twee daders komen net als hij uit het milieu van de Amsterdamse schietverenigingen. De leverancier van de explosieven, Eric Mugge, blijkt werkzaam bij de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurkundig Onderzoek (TNO)-Rijksverdedigingsorganisatie, op een afdeling voor onderzoek naar raketbrandstof en explosieven. De betrokkenheid van Mugge is later aanleiding tot veel speculaties over de vraag of het gezelschap aspirant-bommenleggers wellicht connecties had in het netwerk van de Nederlandse afdeling van Gladio, het beruchte ondergrondse netwerk van (para)militaire krachten in NAVO-verband waarvan het bestaan in de jaren ’90 werd onthuld.

Ook Max Lewin wordt gearresteerd. Dertig man politie stormt zijn huis binnen, dat al lang blijkt te worden afgeluisterd. Hij zou het brein achter de actie zijn. Na ruim drie maanden voorarrest wordt Lewin wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten. Baank verklaart tijdens zijn verhoor dat de bedoeling was geweest de protestbeweging in de Nieuwmarkt in diskrediet te brengen en het linkse verzet in Amsterdam te breken. Volgens documenten die Van Duijn later onder ogen kreeg dacht de BVD overigens dat Lewin de metroaanslag uitvoerde op instigatie van de Oost-Duitse Stasi, die hem zou chanteren met seksueel getint materiaal (daarom werd zijn woning ook afgeluisterd). Lewin op zijn beurt beweerde dat de BVD zijn Stasi-betrokkenheid uit de duim heeft gezogen en dat ‘Groep 7’ in werkelijkheid een cover was van de BVD zelf – dat mysterie duurt nog voort.

Aangifte

Een paar dagen na de mislukte bomaanslag doet Van Duijn nogmaals aangifte tegen Baank wegens ontvoering. Maar procureur Jan Frederik Hartsuiker is de oud-Provo verre van gunstig gezind en stopt de zaak weer verder in de doofpot. ‘Het onderzoek wordt voortgezet’, is de allerlaatste zin van het laatste politierapport ter zake uit 1977. Maar van dit verdere onderzoek ontbreekt ieder spoor. Had de politie er belang de zaak verder toe te dekken? Van Duijn ontvangt later signalen van mogelijke betrokkenheid van een of meerdere politie-infiltranten in de constellatie rond Lewin en Baank. Ook de BVD blijkt contacten met de twee te hebben onderhouden in verband met wapenhandel. De hele zaak is een ‘twilight zone’.

In 2005 besteedt het tv-programma Andere tijden aandacht aan de Amsterdamse metrobom van 1975 en daarin pocht Joop Baank triomfantelijk hoe hij in 1970 Van Duijn heeft ontvoerd. Daarop meldt zich ‘Maria’ bij Van Duijn, en zij onthult hem de naam van de andere dader – de man die Van Duijn in de auto dwong: Kick Koster, een huisvriend van Baank, inmiddels voorzitter van een internationale club van wapenverzamelaars, die op grond van laatstgenoemde werk in 2004 nog een onderscheiding kreeg opgespeld door toenmalig burgemeester Job Cohen. Ook Jeanne Baank benadert Van Duijn en vertelt hem hoe de vork in de steel zat. Haar inmiddels ex-echtgenoot meldt zich onder pseudoniem via e-mail bij Van Duijn en doet ook de nodige bekentenissen.

Eind 2012 krijgt Van Duijn stukken uit het Noord-Hollands Archief in handen waaruit zonneklaar blijkt dat de politie op de hoogte was van de relatie tussen de verdachten van de aanslag op de metro en die van zijn ontvoering. Lewin heeft dit zelf tijdens zijn verhoor in 1975 tegenover toenmalig politiecommissaris G.G.J. Peters zelf verklaard. Maar de aangifte die Van Duijn vier dagen na de bomaanslag tegen Baank indiende, werd nooit in behandeling genomen, zijn eerdere aangifte evenmin.

Excuusbrieven

Eerder dit jaar ontving Van Duijn, inmiddels auteur van vele boeken en zelfstandig ‘liefdesverdietconsulent’ te Amsterdam, twee excuusbrieven van het College van procureurs-generaal, maar die excuses gelden alleen maar dat hij niet adequaat op de hoogte is gebracht van het verloop van de zaak, niet dat de in het oog lopende dader nooit is vervolgd. Nog steeds is de mogelijkheid daar, dat hij indertijd niet ontvoerd is door een groepje losgeslagen extreemrechtse hardliners, maar in opdracht of met medeweten van de Staat zelf, zoals Max Lewin suggereerde. De ontvoering zelf en de negatieve rol van de overheid daarin hebben hem een levenslang trauma bezorgd. Om die reden wil van Duijn niet stoppen met zijn waarheidsvinding tot de laatste steen boven is. Zelf zegt hij daarover: ‘In Den Haag is er inmiddels brede overeenstemming dat geweld tegen politici en bestuurders hard moet worden bestreden. Vorig minister van Justitie Opstelten stelde zelfs voor dit soort misdrijven, die uiteindelijk het wezen van de democratie en de rechtsstaat treffen, niet meer te doen verjaren. In die zin is ook mijn ontvoering nog niet verjaard’.

De dictator van New York

Nadat New York in 1673 op gezag van stadhouder Willem III op de Engelsen was heroverd, kwam de stad in handen van een demagogische dictator, die beloofde ongewenste vreemdelingen buiten de stad te houden. Zijn eerste stap? Het bouwen van een muur.

 Arvind Dilawar

Het enige vergrijp van de twee boodschappers uit Boston was dat ze een officiële brief hadden bezorgd waarin het einde van de Derde Engels-Nederlandse oorlog werd medegedeeld. De een vond de dood aan de galg, de ander had meer geluk en werd alleen maar vastgebonden aan een paal op het grote plein dat later Bowling Green in down town Manhattan zou worden. Daar mochten de boze burgers hem bekogelen met verrot fruit. Op zijn ontblote borst stond geschreven: ‘Oproermaecker’.

Van die bedorven appels en andere waren moet toch met enige moeite afscheid zijn genomen, want de schatkist van de stad was leeg, oorlog had de internationale handel stilgelegd en de interne markt lag plat als gevolg van de extreem verscherpte veiligheidsmaatregelen. Ook de rijken waren hun fortuin kwijtgeraakt aan het stedelijke bestuur.

Na drie uren werd de boodschapper, Issack Meleijn genaamd, losgesneden, zoals was bevolen vanuit het fort tegenover het plein, waar tegenwoordig het National Museum of the American Indians is gevestigd. Hij werd op vrije voeten gesteld, en voor de duur van tien jaar uit de stad verbannen. Dat was nog een milde straf die gouverneur Anthony Colve uitdeelde aan oproerkraaiers.

Tussen Engeland en de Republiek der Verenigde Provinciën was vrede gesloten. De stad aan de zuidzijde van het eiland Manhattan moest worden teruggegeven aan de Engelsen en de Nederlandse gouverneur werd geacht af te treden. Maar Colve had andere plannen.

Nachtmerrie

Voor sommige inwoners van de stad was Colve een droom die in een nachtmerrie was veranderd. Ze hadden hem in hun stad verwelkomd in de hoop dat hij deze in de oude glorie zou herstellen. In plaats daarvan waren ze er al snel achter gekomen dat ze een tiran hadden binnengehaald die hen voor zijn eigen doelen gebruikte. Degenen die niet voor hem wensten te buigen werden gebroken. Hij had het standrecht afgekondigd, de oorlog verklaard aan aangrenzende gemeenschappen en de gemeentekas geplunderd om muren te bouwen die de inwoners gevangen hielden en buitenstaanders moesten weren. Een minderheid onder de stedelijke bevolking had de terreur zien aankomen, al was het maar omdat Colve het op hen had voorzien. Met geweld maakte hij een eind aan hun handel. Zij die bleven werden op beschuldiging van spionage gemarteld.

Er was een coalitie van diverse krachten  voor nodig om Colve uiteindelijk uit zijn macht te ontzetten. Hij liet zijn gewezen onderdanen gebroken achter, maar misschien ook een stukje wijzer…

Welkom in New York anno 1674. Welkom in Nieuw Oranje.

Nederlandse adel

Een jaar eerder, in de zomer van 1673, was Anthony Colve aangekomen in de haven van New York. Een 30-jarige militair afkomstig uit de Nederlandse adel, betrokken bij de missie tijdens de Derde Engels-Nederlandse oorlog om het overzeese verkeer van Engeland te verstoren. Colve diende onder admiraal Cornelis Evertsen de Jongste, die samen met admiraal Jacob Benckes aan het hoofd stond van een 21 schepen tellende invasievloot die New York  had veroverd op de Engelsen, die de stad op hun beurt negen jaar eerder hadden veroverd op de Nederlanders.

Als kapitein der mariniers had Colve minstens zeshonderd man direct onder zijn leiding. Hoewel er voor zover bekend geen portretten van Colve voor handen zijn, bieden die van Evertsen en Benckes een indruk of hoe de kapitein er waarschijnlijk uit moet hebben gezien: bruine krullen tot op de schouders; een snor al dan niet met geitensikje; zwart harnas en een zwaard.

Omdat New York in die tijd slechts 2.500 inwoners telde, had de Nederlandse vloot de verdedigingswerken van de stad makkelijk kunnen breken, maar dat was niet eens nodig, met dank aan de inwoners zelf, die hoofdzakelijk van Nederlandse afkomst waren.

De stad was gesticht in 1625 als een Nederlandse voorpost genaamd Nieuw Amsterdam. Dat bleef zo tot 1664, toen de Britten in het kader van de tweede Engels-Nederlandse oorlog de stad veroverden en het omdoopten in New York, vernoemd naar James II, toen de broer van de koning, en hertog van York. ‘De Nederlandse bewoners hadden het grootste gedeelte van hun leven doorgebracht onder Nederlands bewind in Nieuw Amsterdam. Ze wilden terug naar hun oude leven’, zegt de aan de Universiteit van Amsterdam verbonden Amerikaanse historicus Artyom Anikin, die is gespecialiseerd in de geschiedenis van New York. Dit artikel is grotendeels op zijn onderzoek gebaseerd.

De capitulatie van het Nederlandse gezag in Nieuw Oranje/New York in 1674 werd door Anthony Colve zo lang mogelijk uitgesteld.

Verdedigingswerken

Toen de Nederlandse vloot arriveerde in New York werden zij verwelkomd als bevrijders. Met de hulp van de bevolking waren Colve en zijn mannen erin geslaagd de verdedigingswerken van de stad te omzeilen.

Hoe die verdedigingslinie in elkaar stak, wordt duidelijk aan de hand van de Castello kaart, een landkaart van New York van omstreeks 1660, waarin in enkele van de verdedigingswerken staan aangegeven : in het zuiden stond het oude Fort Amsterdam (ondertussen door de Engelsen Fort James genoemd), een vierzijdige aarden verdedigingswal met op iedere hoek een bastion. Aan de noordkant (waar tegenwoordig Wall Street is), bevond zich een dubbele muur van aarde en hout; en langs de zuidelijke kustlijn afweergeschut en artillerie (waar later de naam Battery Park vandaan kwam). De indringers waren getipt over de afwezigheid van de Engelse gouverneur van New York, die voor zaken in Boston was, en namen de gelegenheid te baat om toe te slaan.  Kort was er over en weer kanonnenvuur, maar Fort James  werd al snel met succes bestormd. Ondanks het overweldigende succes van de invasie en het relatieve gemak waarmee die was verlopen, liet Colve een van zijn mannen executeren vanwege het beroven van de huizen van burgers. Dat was een voorteken.

Crijgsraet

Om het nieuw veroverde New York te besturen riepen Evertsen en Benckes een krijgsraad in het leven en benoemden zij Colve tot gouverneur-generaal. Een maand na de invasie namen de admiraals enkele boten terug naar Nederland en was Colve de hoogste autoriteit in de stad. De gemeenteraad, een overblijfsel van de eerdere Nederlandse periode van de stad, bestond nog steeds als een vorm van burgerlijk bestuur, maar de nieuwe gouverneur wist de raadsleden al snel aan zich te onderwerpen. Met gebruik van intimidatie en verbanning transformeerde Colve de raad in een orgaan van jaknikkers en regeerde hij de facto als een dictator.

De stad kreeg de naam Nieuw Oranje, dat de voorkeur kreeg boven de oude naam Nieuw Amsterdam, en Fort James werd Fort Willem Hendrick in plaats van Fort Amsterdam. In beide gevallen betrof het een eerbetoon aan prins Willem III van Oranje-Nassau, die op dat moment was verwikkeld in een machtsstrijd met de voormannen van de republiek om de macht over de Nederlanden.  De provincie Zeeland, die de expeditie van Colve had gefinancierd en waar hij zelf ook vandaan kwam, was uitgesproken orangistisch, en zo ook Colve.

Orangisme

De bewoners van New York zei deze interne Nederlandse strijd niet veel. Zij waren meer geïnteresseerd in het lokale beleid dan in externe politieke verhoudingen. Maar het orangisme zou deze jaren van de geschiedenis van de stad kleuren, aangezien Colve zei te regeren in naam van de prins. Daar Colve niet beschikte over een legitieme benoeming door het bewind in Nederland, waakte hij er aan de andere kant voor zijn autoriteit te doen gelden in het verkeer met het thuisfront. In plaats daarvan verschuilde hij zich in zijn verzoeken om meer mannen, voorraden en fondsen achter het rubberen stempel van het stadsbestuur. In de woorden van Anikin: ‘Hij loog in een adem naar beide kanten en was een brute renegaat annex gouverneur, die niets anders diende dan zijn eigen krankzinnige grillen’.

Martelmethodes

De belangrijkste gril van Colve bestond uit het onder de duim krijgen van de Engelsen. Veel Engelse inwoners van Nieuw Oranje werden uit de stad verbannen, degenen die toch bleven werden op beschuldiging van spionage gemarteld. Colve herintroduceerde martelmethodes zoals het houten paard, waarbij de slachtoffers werden geplaatst op een driehoekige zaag terwijl er gewichten aan hun benen werden gehangen. Dergelijke draconische maatregelen troffen ook Nederlandse burgers die werden beschuldigd van banden met Engelse ‘spionnen’ en zelfs Colve’s eigen soldaten, die hij genadeloos drilde en bij iedere zonsopgang en zonsondergang door de stad liet marcheren.

Het non-discriminatoire karakter van Colve’s geheel eigen vorm van justitie wordt duidelijk aan de hand van een geval van een man die een ander had uitgedaagd tot een duel, een aanbod dat werd afgeslagen aangezien duelleren was verboden.  De eerste man werd veroordeeld tot het schavot omdat hij het duel had voorgesteld; de tweede werd veroordeeld tot het houten paard vanwege het weigeren van het duel.

Colve’s obsessie met de Engelsen was ook van invloed op de stedelijke infrastructuur. Alle gebouwen in een straat bij Fort Willem Hendrick werden gesloopt om de vuurlijn van de kanonnen vrij te maken, als ook om mogelijke Engelse indringers geen mogelijkheid te geven zich te verbergen. De fortificaties rond de stad, meestal gebouwd met aarde en hout, werden versterkt met steen. Gegeven het feit dat de Derde Engelse-Nederlandse oorlog nog altijd voortraasde en het gemak waarmee Colve Nieuw Oranje had kunnen innemen was veiligheid een legitieme zorg, maar de schaal waarop Colve muren liet bouwen bracht de stad snel tot een bankroet.

Gedwongen leningen

De bodem van de gemeentekas werd al snel bereikt, maar dat vermocht Colve niet af te remmen. Zijn bouwwerken werden voortaan gefinancierd met ‘gedwongen leningen’, die zijn soldaten aftroggelden van vermogende burgers. Veiligheidsmaatregelen als het afsluiten van de stadspoorten na zonsondergang en paspoortplicht bij het binnenkomen en verlaten van de stad brachten de economie van Nieuw Oranje, die leunde op regionale en overzeese handel, verder in het slop.

Colve breidde zijn tirannieke heerschappij over Nieuw Oranje uit naar aangrenzende gebieden die hij beschouwde als onderdeel van de grotere Nederlandse kolonie. Nederzettingen in New Jersey, Brooklyn, Long Island, Harlem, Bronx en aan de Hudson River werden geacht trouw te zweren aan Prins Willem III, en de meesten van hen deden dat ook.  Toen de anders zo vredelievende dorpelingen rond Long Island weigerden zich te onderwerpen, stuurde Colve zijn soldaten op hen af. Toen zij zich nog steeds bleken te verzetten, stuurde hij een vloot, die echter stuitte op een alliantie van kolonisten uit Plymouth, Connecticut, Rhode Island en de baai van Massachusetts. Colve verloor de slag om Long Island Sound, maar zijn heerschappij was niet gebroken.

Toenemende repressie

Ondanks de alsmaar toenemende repressie waagden Colve’s onderdanen geen stappen tegen zijn bewind. De burgers van Nieuw Oranje hadden niet gerekend op standrecht, en nu het er eenmaal was werden ze erdoor verlamd. ‘Ze hadden het niet verwacht toen de Nederlanders waren teruggekeerd’, legt Anikin uit. ‘Ze hadden gerekend op de terugkeer van het civiele bestuur, maar in plaats daarvan kwam een zeer militaristisch getint bewind.  Iedereen die vraagtekens zette bij het gezag van Colve werd of gestraft of vervangen door iemand die meer loyaal aan hem was’.

Terwijl de burgerij geheel op de knieën was gebracht, nam het verzet onder de onderbetaalde en overbelaste soldaten toe. Om dat probleem te ondervangen, probeerde Colve een geheime politie op te richten, maar voordat hij die wist te organiseren werd hij uit zijn macht ontzet.

De boodschapper uit Boston was een van de vele pogingen om Colve te bewegen tot aftreden. Met de Vrede van Westminster werd de Derde Engels-Nederlandse oorlog begin 1674 beëindigd, en dat betekende niet alleen het einde van de gevechtshandelingen, maar ook dat Nieuw Oranje aan de Engelsen diende te worden teruggegeven. Diverse boodschappers werden naar Colve gestuurd om hem daarvan op de hoogte te brengen, maar tot laat in dat jaar weigerde hij zijn positie op te geven – en zelfs toen alleen maar omdat een vloot van vier Nederlandse schepen hem daartoe dwong. Zelfs tijdens zijn aftreden hield de gouverneur zijn autoritaire houding vol: de onderhandelingen over de voorwaarden van zijn overgave voerde hij vanaf een schip dat voor de kust van Staten Island (vernoemd naar de Nederlandse Staaten-Generaal) voor anker lag, via zijn advocaat die in zijn sloep heen en weer tussen Manhattan moest varen.

In november 1674 kwam de heerschappij van Colve officieel ten einde. Hoewel zijn avonturen voortduurden  – eerst in Suriname, waar hij weer de Engelsen uit de kolonie kon schoppen, later terug in Europa waar hij Willem III bijstond tijdens de ‘Glorious revolution’  die leidde tot diens bestijging van de Engelse troon (dat het hoogtepunt moet zijn geweest van Colve’s eeuwigdurende vendetta tegen de Engelsen)  –  zou hij nooit meer terugkeren naar New York.

Geen monumenten

Monumenten die getuigen van Colve’s tijd in New York zijn er begrijpelijk genoeg niet. Afgezien van enkele passages in een Nederlands boek uit de jaren twintig en een Amerikaans boek uit de jaren tachtig, is er nauwelijks iets geschreven over hem en zijn regeerperiode. Er zijn documenten uit de tijd van zijn heerschappij over Manhattan bewaard gebleven in de archieven van de staat New York, maar deze zijn tot op de dag van vandaag onvertaald gebleven. ‘Het is een fascinerende periode die buiten de geschiedschrijving is gehouden en dat gebeurde niet voor niets’, vertelt Anikin, die binnenkort aan de universiteit van Amsterdam hoopt te promoveren op een proefschrift over de geschiedenis van Nieuw Amsterdam en Colve’s tijd. Direct na het einde van Colve’s heerschappij voelden maar weinig mensen zich geroepen de herinnering aan die tijd levend te houden. De inwoners van New York wensten hun tiran liever te vergeten, en de Engelsen voorkwamen gezichtsverlies als ze hun verlies van de staf wisten toe te dekken.

Ook Colve’s landgenoten hadden er weinig belang bij zijn verovering te vieren – niet alleen vanwege zijn barbaarse methoden, maar ook omdat de Republiek na de Derde Engelse-Nederlandse oorlog weer moest worden opgebouwd en Colve’s rabiate aanhankelijkheid voor Zeeland interne schisma’s alleen maar kon verscherpen. Hoewel de Nederlanders vandaag de dag hun aandeel in de geschiedenis van New York graag promoten, leggen ze daarbij liever het accent op de eerste, meer gelukkige periode met Peter Stuyvesant dan die met Anthony Colve.

Maar Artyom Anikin denkt daar anders over. Als ’s werelds leidende ‘Colve-ologist’ (zoals hij zichzelf gekscherend noemt) maakte hij de voormalige gouverneur-generaal tot de focus van zijn studie van de geschiedenis van New York. Anikin is niet van mening dat het belang van de tijd van Colve in New York is te verwaarlozen of zo verschrikkelijk is dat ze beter maar kan worden vergeten. Integendeel, hij maakt gewag van connecties van die tijd met de meest bepalende momenten in de geschiedenis van de Verenigde Staten in het algemeen en New York in het bijzonder. Zo wijst hij op Jacob Leisler, een van Colve’s mannen die gedwongen leningen inde, die vijftien jaar later aan het hoofd stond van de zogeheten Leisler’s Rebellion. Die rebellie bezorgde New York voor het eerst in haar geschiedenis zelfstandigheid en diende als inspiratie voor de Amerikaanse revolutie. Leisler moet het een en ander Colve hebben geleerd, en met hem de inwoners van New York in het algemeen, zo betoogt Anikin.

Inspiratie tot opstand

Door New York te laten zien hoe tirannie er in de praktijk uitzag, gaf Colve haar bewoners de inspiratie tot opstand, niet alleen tegen de Engelsen, maar tegen tirannie in het algemeen. Het was een les die ze niet snel zouden vergeten – en uiteindelijk zou leiden tot de oprichting van de Verenigde Staten. In die zin was Colve de bittere pil die New Yorkers moesten slikken als remedie tegen de eigen politieke verhoudingen. De heerschappij van Colve bewees misschien dat dingen soms slechter moeten gaan voordat ze beter kunnen worden, zelfs dat de slechtste politieke leiders een volk soms sterker kunnen maken. Maar dat alleen als we de boodschap van hun brute lessen niet vergeten.

 

 Arvind Dilawar is een schrijver/journalist/anarchist uit New York. Zijn werk verscheen in onder meer Newsweek, The Guardian en Vice. Hij is online te vinden op www.adilawar.com en op twitter: @ArvSux.

 Dit is een bewerkte versie van een artikel dat oorspronkelijk in het Engels op de website www.narrative.ly verscneen.

 


 Artyom Anikin (1987) werd in Rusland geboren, maar belandde al op jonge leeftijd met zijn familie in de Verenigde Staten, waar hij zijn opleiding genoot en van welk land hij ook staatsburger werd. Hij vervolgde zijn studie in Nederland en was verbonden aan de Amsterdam School for Cultural Analysis van de Universiteit van Amsterdam. Binnenkort hoopt hij aan deze universiteit onder prof. Lian Gemert, hoofd van de Gouden Eeuw-groep, te promoveren op de beeldvorming van het Amerikaanse Nieuw Amsterdam/Nieuw Oranje door de eeuwen heen.

Anikin vertaalt momenteel stukken in het archief van de staat New York afkomstig uit de laatste periode van Nederlandse overheersing in de Amerikaanse metropool in de 17e eeuw. Anikin: ‘Ik heb me het 17e eeuwse Nederlands eigen kunnen maken dus ik ben in staat die documenten te lezen. Toen Martin van Buren, die van Nederlandse afkomst was, in 1837 president werd van de VS, was er een opleving in de VS naar belangstelling voor die laatste periode onder Nederlands bestuur. Van Buren liet toen de archiefstukken van het Colve-bestuur van Nederland naar New York overkomen. Maar compleet vertaald zijn ze nooit.’ Ook vertaalt hij stukken uit de Colve-tijd in het Nationaal Archief en het Zeeuws archief.

 

De brandende kampongs van koningin Wilhelmina

Toeval of niet: zowel het begin als het einde van de periode-Wilhelmina werd gemarkeerd door buitensporig koloniaal geweld. Ten tijde van het aantreden van de jonge vorstin woedde de strijd om Atjeh en werd het Nederlandse gezag op Lombok met harde hand gevestigd. Het Nederlandse geweld was niet alleen bekend tot in de hoogste kringen, maar werd in veel gevallen zelfs actief aangemoedigd. In Wilhelmina’s abdicatiejaar 1948, tijdens de koloniale oorlog die eufemistisch als ‘politionele actie’ de geschiedenis werd ingewerkt, vlamde het excessieve geweld in ‘Ons Indië’ weer op.

Tekst: Maurits van den Toorn

De contouren en de schaal van dat militaire geweld zijn met de publicatie van De brandende kampongs van Generaal Spoor van historicus René Limpach akelig goed zichtbaar geworden. Zo goed zelfs dat het kabinet aankondigde dat er na zorgvuldige bestudering van het boek een officiële reactie op zal komen. Het lukt maar weinig onderzoekers om dat te bereiken.

De omvang van het geweld was de afgelopen jaren steeds duidelijker geworden door allerlei publicaties, soms als gevolg van opspelende gewetens van oud-militairen, soms als gevolg van toevallig gevonden foto’s met schokkende beelden. Dat het niet langer ging om ‘excessen’ à la de speciale troepen van Westerling op Zuid-Celebes was al niet meer vol te houden. Organisaties van (Indië-)veteranen hebben Limpach geprezen om zijn genuanceerde kijk op de gang van zaken, een heel ander geluid dan de vaak boze reacties op eerdere onthullingen. Daarbij zal zeker meespelen dat hij ook oog heeft voor extreem geweld van Indonesische zijde, in de bersiap-tijd en later.

Politiek-bestuurlijke context

Het onderzoek is vooral van belang vanwege de politiek-bestuurlijke context. Limpach ziet het geweld als een integraal onderdeel van het Nederlandse koloniale beleid. Zonder de militairen te velde daarmee vrij te pleiten, legt het de verantwoordelijkheid voor het geweld aanzienlijk hoger in de keten – niet alleen formeel, maar ook materieel. In zijn woorden: ‘Nederlandse militairen maakten zich structureel schuldig aan massageweld en bepaalde eenheden deden dit zelfs systematisch. Dit laatste wil zeggen dat buitensporig geweld onderdeel was van een strategie, een systeem.’ Het betekent ook dat de officieren, tot en met de legerleiding rond bevelhebber Spoor en chef-staf Buurman, meewerkten aan het ontstaan van massageweld. Bovendien waren soms ook bestuurlijke en gerechtelijke instanties ‘prominent en actief betrokken’ bij het ontstaan en gedogen van dergelijk geweld. Het beeld dat Limpach van Spoor schetst is trouwens vernietigend.

Als verklaring voor de gepleegde ‘excessen’ – om even aan te sluiten op de vroegere terminologie – werd lange tijd verwezen naar het extreme geweld van de tegenpartij. Angst en haat zijn zeker op individueel niveau factoren geweest, maar Limpach komt met een fundamentelere verklaring: de oorlog ging de Nederlandse spankracht verre te boven. De strijd moest worden gevoerd met slecht geselecteerde manschappen (‘oorlogsvrijwilligers van de KL die waren gevormd door het verzet tegen de Duitse bezetter’, ‘getraumatiseerde en soms overgemotiveerde naar wraak dorstende KNIL-militairen’) die vervolgens haastig en onvoldoende werden opgeleid. Er waren altijd te weinig troepen voor het uitvoeren van de veel te ambitieuze doelstellingen van de legerleiding, waardoor de mensen overbelast raakten. De tweede politionele actie in 1948 was vanuit dit oogpunt gezien niet alleen politiek een kapitale blunder, maar ook een nekslag voor de overbelaste troepen die ineens een nóg veel groter gebied onder controle moesten houden (met een nieuwe explosie van geweld tot gevolg). Ook was er zo’n tekort aan officieren dat zelfs evident niet tegen hun taak opgewassen commandanten niet werden vervangen. Het was kortom het recept voor een ramp, en die kwam er dan ook – gesanctioneerd door ‘het gezag’, dat alleen zo het eigen falen kon verbloemen.

Niet uniek

Nu zijn er weinig dingen zo makkelijk dan zeventig jaar later veilig achter de computer gezeten een oordeel uit te spreken over het handelen van slecht opgeleide militairen die in gevaarlijke omstandigheden hun taken moeten zien uit te voeren. Dat is dan ook niet de bedoeling. Een dergelijke situatie schreeuwt om misverstanden waarbij slachtoffers vallen en zich excessen voordoen. Daarbij past de kanttekening dat er ook veel legeronderdelen en militairen waren die zich daar niet aan schuldig hebben gemaakt. Limpach wijst daar terecht op.

Maar het zou te denken moeten geven dat het beschreven ‘systeem’ van extreem en massageweld niet uniek is in de Nederlandse geschiedenis. De gewelddadigheid tijdens de Indonesische oorlog is vooral opvallend vanwege de omvang, een gevolg van het feit dat de oorlog zich tegelijkertijd in grote delen van de archipel afspeelde. Het geweld an sich, als je het zo kunt noemen, was daarentegen geen nieuw verschijnsel in het Nederlandse optreden in de kolonie. Je kunt zelfs stellen dat het begin én het einde van de periode-Wilhelmina gemarkeerd werden door buitensporig koloniaal geweld. Ten tijde van het aantreden van de jonge vorstin woedde immers de strijd om Atjeh en werd het Nederlandse gezag op Lombok gevestigd.

Nog een constante: zoals het in 1947 en 1948 ging om ‘politionele acties’, was er bij Atjeh en Lombok sprake van ‘expedities’ die bedoeld waren ter ‘pacificatie’ van de bewuste gebieden. Versluierend taalgebruik is van alle tijden; stel je toch eens voor dat gidsland Nederland zich met zulke onfrisse zaken als oorlogvoeren bezig hield. In Indië werd tenslotte door middel van de ‘ethische politiek’ eendrachtig ‘wat groots verricht’ en dat beeld mocht vooral niet verstoord worden.

Het ging in 1873 en 1874 om ‘expedities’ naar Atjeh met slecht voorbereide en onvoldoende geoefende soldaten (ook een constante in het Nederlandse koloniale optreden: onderschatting van de tegenstander). Zo waren er wel nieuwe en in principe effectieve snelvuurgeweren aangeschaft, maar daar was van tevoren nauwelijks mee geoefend. Pas toen die expedities onvoldoende resultaat hadden opgeleverd en er een langdurige strijd met veel slachtoffers ontbrandde, kon niet meer ontkend worden dat er sprake was van een oorlog. Daar kwam officieel een eind aan in 1914 – na ruim veertig jaar! – maar ook daarna bleef het onrustig tot het einde van het Nederlands bewind in 1942. Overigens is er sindsdien niet veel veranderd, tussen 1976 en 2005 woedde er een onafhankelijkheidsstrijd die het Indonesische leger met harde hand de kop heeft ingedrukt. Van Heutsz laat groeten.

Een stuk geschiedenis waarvan we dachten dat het alleen bij anderen bestond’.

Onaangenaam werk

Minder bekend maar eveneens zeer gewelddadig was in 1894 de Lombok-expeditie, die in eerste instantie ook op een nederlaag uitliep voor de Nederlandse troepen. Bij de onvermijdelijk daarop volgende strafexpeditie was sprake van wat je tegenwoordig ‘extreem geweld’ zou noemen. ‘Ik heb 9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten en zo zoo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar ’t kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten,’ schreef tweede luitenant Hendrikus Colijn – die achteraf zijn rol in deze oorlog wat belangrijker en heldhaftiger heeft gemaakt – in een brief aan zijn vrouw. Colijns biograaf Langeveld, die deze feiten boven water heeft gehaald, werpt vervolgens de vraag op hoe de zwaar gereformeerde Colijn dergelijke daden met zijn christelijke levensovertuiging in overeenstemming kon brengen. Hij beantwoordt de vraag vervolgens zelf droogjes met: ‘Van de genoemde tegenstelling lijkt Colijn zich in het geheel niet bewust geweest te zijn.’ De expeditie kostte 2000 slachtoffers aan Indonesische en vijftig aan Nederlandse zijde. De euforie na de overwinning was groot, er werd gestrooid met Militaire Willemsordes (96 stuks!).

Colijn verwierf vervolgens faam in de Atjehoorlog. Faam wil zeggen: ‘Hij wordt als een der ergste Atjeh-afmakers genoemd,’ schreef collega-officier Fanoy in 1902 in een brief aan Tweede Kamerlid De Savornin Lohman. Beschuldigingen van diezelfde Fanoy over wreedheden die onder zijn verantwoordelijkheid waren begaan wees Colijn van de hand. Daarbij bleek hij een zeer beperkte opvatting over het begrip verantwoordelijkheid te hebben. Hij erkende dat er wel eens een gewonde ‘onnodig’ werd afgemaakt, maar de officieren die zich aan het hoofd van de colonne bevonden konden zich niet bezighouden met wat ondergeschikten achter hun rug uitspookten. Bovendien werden dergelijke wandaden verricht door ‘inlandse soldaten’ die lager peil van beschaving hadden dan Europese.

Tijdens een verblijf in Nederland in 1904 ontmoette Colijn voor het eerst koningin Wilhelmina. Hij werd twee maal voor het diner uitgenodigd. Bij die gelegenheden zal het gesprek ongetwijfeld over de Atjehoorlog zijn gegaan (waarvoor Wilhelmina een ‘levendige belangstelling’ had, aldus Langeveld), maar het is aan te nemen dat de onsmakelijke kanten van de strijd buiten het gesprek zijn gebleven. Opvattingen daarover van de vorstin zijn dan ook niet bekend.

Uit Fanoys mislukte poging om het geweld aan de kaak te stellen blijken twee dingen: het was ook toen dus al bekend dat er excessief hard werd opgetreden en niet iedereen kon zich daarin vinden. Fasseur haalt van dat laatste in zijn Wilhelmina-biografie een opmerkelijk voorbeeld aan: haar adjudant, later particulier secretaris Van Geen, die zelf voor de marine in Atjeh had gediend en voor zijn krijgsverrichtingen in 1896 de Militaire Willemsorde had gekregen. Uit zijn dagboeken blijkt dat hij toen al zijn twijfels had over de manier waarop werd gestreden en over ‘het onrecht’ van de koloniale oorlog. Dergelijke twijfels bleven beperkt tot kleine kring; Van Geen zal zijn cheffin er zeker niet van op de hoogte hebben gesteld.

De belangstelling voor ‘Ons Indië’ was bij de vorstin trouwens nooit zo groot dat ze de kolonie een bezoek waardig achtte. Angst voor hitte en ziekte hebben haar altijd van een reis weerhouden.

Indië verloren…

De kritiek op en het verzet tegen de koloniale strijd waren een halve eeuw aanzienlijk luider. Uit een enquête in de zomer van 1946 over de uitzending van soldaten naar Indië blijkt dat 50% van de mannen voor was en 41% tegen. Bij de vrouwen was het met 36% en 44% zelfs andersom. En in september 1946 waren er in Amsterdam grote protestdemonstraties tegen het vertrek van de Boissevain, het eerste schip dat met delen van de 7 Decemberdivisie naar Indië vertrok. Het gezag trok zich er niet veel van aan en trad hard op tegen demonstranten en dienstweigeraars, maar de slogan ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ sloeg duidelijk niet bij iedereen aan.

De radiorede van 7 december 1942, waarin de vorstin had gesproken over de ‘verdere emancipatie van het Indonesische volk’ dat ‘de eigen inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht’ zou gaan uitvoeren, was inmiddels ver achter de horizon verdwenen. Net als de verklaring van de regering in 1946 dat de bevolking van Indonesië ‘na een begrensde periode van voorbereiding […] in vrijheid over haar staatkundig lot zal moeten kunnen beslissen’.

Met haar belangstelling voor alles wat militair was ontving Wilhelmina in november 1946 admiraal Helfrich en chef-staf generaal Kruls, beiden bepaald geen voorstanders van het kort tevoren gesloten Linggadjati-akkoord. Het was een gesprek dat buiten de ministerraad om tot stand was gekomen en dat dan ook tot bezorgdheid bij het kabinet leidde. De ministers waren maar al te goed op de hoogte van het ongrondwettelijke gedrag van de vorstin tijdens haar verblijf in Engeland. Desondanks liet de vorstin eind 1946 weten dat zij over de militaire situatie uitvoerig wenste te worden geïnformeerd. Of generaal Spoor daarvoor maar even uit Indië wilde overkomen.

Toen bij de eerste politionele actie in juli 1947 (operatie Product) de vraag aan de orde kwam of de Nederlandse troepen zouden moeten oprukken naar de Republikeinse hoofdstad Djocja (Yogyakarta), was Wilhelmina daar zonder meer voorstander van, zo blijkt uit aantekeningen van Beel: de regering zou moeten doortasten, ‘hetgeen betekenen zou een opruiming van het broeinest Djocja’. Mosterd na de maaltijd, de operatie was onder internationale druk op dat moment al stopgezet.

Oprukken

Wilhelmina probeerde zich trouwens met de gang van zaken te bemoeien als ware ze een absoluut heersend vorstin. Gouverneur-generaal Van Mook moest wat haar betreft maar gemachtigd worden op te rukken naar Djocja als de situatie in zijn ogen onhoudbaar was. Een paar dagen later ging ze nog verder: Nederland moest niet verder deelnemen aan de discussies in de Veiligheidsraad van de VN (over de instelling van een internationale bemiddelingscommissie) en de order tot oprukken naar Djocja diende te worden gegeven. Je kunt veel op het Indië-beleid van het kabinet aanmerken, maar in dit geval waren de ministers zo verstandig daar geen gehoor aan te geven.

Wilhelmina verdween gaandeweg trouwens uit beeld, Juliana werd regentes en volgde haar in september 1948 op. Ook haar bewind ging van start met een geweldsexplosie, de al genoemde tweede politionele actie (operatie Kraai) in december 1948. Zelden zal Nederland internationaal gezien zo’n verschutting hebben behaald, na tien dagen moest de operatie worden afgeblazen. Juliana’s opvattingen erover zijn niet bekend en bij de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 werd er begrijpelijkerwijs niet aan gerefereerd.

Wat er op dat moment al bekend was over het tussen 1945 en 1949 gepleegde geweld was fragmentarisch en verspreid, opgetekend in dagboeken en brieven naar huis. Soms was het afgebeeld op foto’s, maar die werden na thuiskomst maar liever diep achterin de la opgeborgen. De affaire was voorbij, de blik werd gericht op de wederopbouw en de hervatting van het burgerbestaan.

Rest tenslotte de vraag of Bernhard betrokken is geweest bij de couppoging van Raymond Westerling begin 1950. Bekend is dat hij in 1946 graag naar Indië wilde om er een reprise te kunnen geven van de glorierol die hij in 1944/45 had gespeeld als bevrijder van het vaderland. Ten aanzien van de kracht van het Indonesische nationalisme was hij duidelijk net zo stekeblind als de regering (wat hem te vergeven is, eerder had hij voor zover bekend niet veel belangstelling voor de kolonie getoond). Er kwam niets van het plan terecht omdat de regering hem daar niet wilde hebben. Bekend is dat Bernhard geen voorstander was van de nieuwe Indonesische republiek en bovendien contacten met Westerling had. Of het meer dan dat was is niet duidelijk, er is nooit een smoking gun ontdekt dat wijst op directe betrokkenheid van de prins bij de mislukte staatsgreep. Hij had genoeg foute vrienden en ‘romantische reactionairen’ (kenschets van Gerard Aalders) om zich heen om erbij betrokken te raken, maar suggesties dat hij een soort vice roy naar Brits model had willen worden zijn niet meer dan dat: suggesties.

Zondebok

Nederland is bij het langdurige stilzwijgen dat na 1949 over de koloniale oorlog neerdaalde in zekere zin geholpen doordat er (ook) in Indonesië amper belangstelling voor het onderwerp is. Dat is niet zo vreemd, want een Indonesisch onderzoek naar het geweld tijdens de onafhankelijkheidsstrijd kan niet heen om het extreme geweld dat is gepleegd tegen de eigen bevolking en de vaak al eeuwenlang in het land wonende Chinezen. Ook dát geweld is trouwens geworteld in een traditie. De Chinezen vervullen in Indonesië de rol die de joden eeuwenlang in Europa hebben gehad als bevolkingsgroep die een goede zondebok is als de zaken tegen zitten. Denk aan de ‘Chineezenmoord’ van 1740 in Batavia, die deels door Nederlandse soldaten werd uitgevoerd, maar met enthousiaste ondersteuning van de plaatselijke bevolking. En er is natuurlijk de ‘communistische coup’ van 1965, waarvan nog steeds onduidelijk is wat er zich precies heeft afgespeeld. De gebeurtenissen vormden in ieder geval de aanleiding voor de moord op minstens een half miljoen vermeende communisten (waaronder trouwens ook veel Chinezen). Het ene onderzoek zou het andere kunnen uitlokken en dan komen er ongetwijfeld onprettige waarheden over de eigen elite boven tafel. Dat dus maar liever niet.

 


Zoeken naar rechtvaardiging

Als verklaring voor of als rechtvaardiging van het gewelddadige optreden van de Nederlandse troepen is in het verleden meer dan eens het minstens zo excessieve geweld van de tegenpartij aangevoerd. Het eigen gedrag was daar dan een reactie op. Daardoor was het – aldus de implicatie – iets minder laakbaar dan dat van de tegenstander. Het is een laatste verdedigingslinie (‘zij zijn begonnen’) die steeds verder is afgebrokkeld.

We hebben het aan Nederlandse kant over een georganiseerd leger met een strakke hiërarchie, met manschappen die orders uitvoeren en een vorm van strafrecht om misdragingen aan te pakken. Je hoeft geen hoog moreel standpunt in te nemen om te erkennen dat een goed gestructureerde krijgsmacht geen plunderende en moordende bende mag zijn, ook al is de tegenstander dat wel.

Limpach besluit zijn boek niet voor niets met een opmerking uit 1969 van een Defensieambtenaar, toen voor het eerst iets over de ontsporingen naar buiten was gekomen: ‘Er ontstaat een stuk geschiedenis waarvan wij dachten dat het alleen bij anderen bestond. Dit moet voor de wijze waarop Defensie zijn kader en manschappen opleidt, ogenblikkelijke consequenties hebben. De benadering van het op te leiden personeel moet er meer op gericht worden dat het zijn van militair meer dan normale zelfbeheersing vereist.’

 

‘De geest van Bernhard waart nog steeds over het Binnenhof’

SP, PvdA en D66 schrijven een initiatiefwet om de koning net als iedereen belasting te laten betalen. Dat is de uitkomst van het vinnige Kamerdebat over de begroting van de koning. Het ‘gedoe’ om het Oranje-geld zet kwaad bloed in het parlement, zegt SP-Kamerlid Ronald van Raak.

Gijs Korevaar

Voor het debat over hoofdstukken één en drie van de rijksbegroting – respectievelijk De Koning en Algemene Zaken – trok de Tweede Kamer een hele middag uit. Geen overbodige luxe, want de Kamerleden hadden premier Rutte veel te vragen. Het draaide voor de Kamerleden Pechtold (D66), Van der Burg (VVD), Voortman (GroenLinks), Segers (CU), Amhaouch (CDA), Recourt (PvdA) en Van Raak (SP) vooral om drie onderwerpen: de belastingvrijdom, de belastingdeal van de Oranjes en het ‘zakgeld’ van 1,5 miljoen dat kroonprinses Amalia vanaf haar 18e jaar krijgt. Daarnaast  kleinere onderwerpen  als de verkoop van een schilderij, het onderhoud van de Groene Draeck en de Gouden Koets, de vliegtuigen die leeg heen en weer vliegen voor het koningspaar. En ten slotte de tickets van Emirates – de geduchte concurrent van de KLM – voor het staatsbezoek aan Australië en Nieuw Zeeland.

Het is allemaal een doorn in het oog van SP-Kamerlid Ronald van Raak. Hij heeft al weinig op met de monarchie (‘eigenlijk kan een monarchie niet bestaan in een democratie waar elke functionaris gekozen wordt’) maar door al het ‘gedoe’ is hij er veel tijd aan kwijt. Zijn wrevel zich op de premier, die politiek verantwoordelijk is voor het doen en laten van het Koninklijk Huis. Van Raak: ‘De taak van de premier is gedoe voorkomen. Want de monarchie kan veel hebben, maar niet dat er continu gedoe is. Zeker niet als het financieel gedoe is’.

Groene Draeck

Symbolisch voor de manier waarop de premier in kwesties rond het koningshuis omgaat met het parlement, is volgens het SP-Kamerlid de zaak van de Groene Draeck, het zeilschip van prinses Beatrix. ‘Het onderhoud kostte jaarlijks een ton. Waarom zo duur? De premier wilde dat niet zeggen. Ik heb toen zelf bij een gerenommeerde werf een prijsopgaaf gevraagd en die kwam uit op 30.000 euro. Toen kwam uit dat het onderhoud per se op de marinebasis moest plaatsvinden, terwijl daar helemaal geen expertise is om oude zeilboten te onderhouden. Het ging om prestige. De koninklijke familie wilde dat het op de marinebasis gebeurde. Prestige was belangrijker dan geld. Het is maar een klein ding misschien, maar er blijkt uit dat de houding niet goed is. De premier houdt het doelbewust buiten de Kamer. Dan stel je zelf als kabinet de legitimiteit van de monarchie ter discussie’, betoogt Van Raak.

Rutte uit de bocht

In debatten over het koninklijk huis draait het volgens het Kamerlid om ‘openheid en verantwoording’. En juist op die gebieden schiet premier Rutte in de ogen van de SP tekort. ‘Neem de 1,5 miljoen euro die klaar ligt als kroonprinses Amalia 18 jaar wordt. Dat staat zo maar plompverloren in de begroting. Waarom is dat niet eerder met de Kamer besproken zodat het kabinet gedoe kan voorkomen? Ik stel dat in het debat vervolgens aan de orde, waarna de premier mij wegzet als populist. Hij vloog echt uit de bocht. Stuitend zoals de premier om zich heen sloeg. Dat kan toch niet. Ik vraag voortdurend om opheldering. Ik doe mijn werk graag, hoor, maar ik ben wel liever met andere onderwerpen bezig’.

Een belangrijk punt in het begrotingsdebat is de vraag of in het verleden een kabinet een deal heeft gesloten met koningin Juliana en prins Bernhard over compensatie voor het betalen van vermogensbelasting. Volgens onderzoek van RTL is die deal getroffen, premier Rutte herhaalde in de Kamer dat hij van niets weet. ‘Ik heb geen behoefte aan een historisch onderzoek’, zegt Van Raak in een reactie op de vluchtroute die de regeringspartijen op voorstel van Rutte kiezen. ‘Ik wil alleen weten of er een deal ligt of niet. Dat kan de onafhankelijke Algemene Rekenkamer snel uitzoeken. Het is weer hetzelfde. Geen transparantie, geen verantwoording. Ik snap dat niet. Zeg gewoon dat er een deal is gemaakt. Laat zien hoe de democratie opzij is geschoven voor geld voor het Koninklijk Huis. De waarheid komt toch op een gegeven moment naar boven. Maar de geest van Bernhard waart nog steeds over het Binnenhof’.

Motie niet uitgevoerd

Over het politiek zo gevoelige punt van belastingvrijdom nam een meerderheid in de Kamer vorig jaar een motie aan van SP, PvdA en D66 waarin het kabinet is gevraagd aan die uitzonderingspositie voor de leden van het Koninklijk Huis een einde te maken. Daarvoor is een wijziging van de grondwet nodig; dat wil zeggen dat de wijziging na verkiezingen een tweede keer aan de orde komt waarbij een tweederde meerderheid in Tweede én Eerste Kamer nodig is. Rutte wachtte en jaar met een besluit over die motie. In de begroting 2017 staat dan onaangekondigd dat het kabinet de motie niet uitvoert. Van Raak is zacht gezegd ‘not amused’. ‘Het zet kwaad bloed in het parlement’, meent hij.

Van Raak: ‘Tijdens het begrotingsdebat hebben Recourt, Pechtold en ik afgesproken dat wij in het verlengde van de motie een initiatiefwet gaan maken. We hebben wel haast. Het liefst moet het nog voor de verkiezingen klaar zijn, zodat na de verkiezingen de tweede lezing kan plaatsvinden’.

Hermelijnangst

Waarom de politiek zo’n moeite heeft met het Koninklijk Huis, komt volgens Van Raak mede door ‘hermelijnangst’. Politici zijn ook maar mensen en zij kunnen blijkbaar moeilijk ‘nee’ zeggen als een koning iets vraagt. ‘De monarchie is boven de wet geplaatst. Dat kan niet. Je moet ze behandelen als alle burgers. Eigenlijk zou het staatshoofd net als andere functionarissen gekozen moeten worden. Als die verkiezingen nu zouden worden gehouden, zou koningin Máxima die vast winnen’.

Overigens is er volgens hem zelden kritiek is op het optreden of uitspraken van het koninklijk paar. ‘Je moet de koning de ruimte geven om zijn functie zelf in te vullen. Maar het moet me wel van het hart dat het nu wel heel plat handel en geld verdienen is geworden. Een staatsbezoek is nu een verlengstuk van een handelsmissie’.

 

In naam van de Koning

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 12, NR.4, DECEMBER 2016

THEMA: Hoe krom is het recht?

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Erfopvolging deed de deur dicht
Gijs Korevaar: interview met Salima Belhaj

Uitzonderingswetten voor Oranje-Nassau BV
Gerard Aalders

Rechtspraak in naam van de koning?
H.U. Jessurun d’Oliveira

Hoe krom kan het recht zijn?
Essay van Kurt Haverkort

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: hoe krom is het recht?
René Zwaap

‘De geest van Bernhard waart nog steeds over het Binnenhof’
Gijs Korevaar in gesprek met Ronald van Raak

Republikein van het Jaar spreekt
Hans van der Lugt over Maarten van Rossem

Van de voorzitter…
Bart Gruson

Meldpunt verborgen kosten Oranje geopend

Gedichten voor deze tijd
Thom deLagh

De ontvoering van Roel van Duijn
René Zwaap

VVD-burgemeester houdt Den Helder in wurggreep
René Zwaap

Hedendaags Byzantisme
Anton van Hooff

De brandende kampongs van koningin Wilhelmina
Maurits van den Toorn

De glazen gevangenis van Juliana
Magdaleen van Herk

De dictator van New York
Arvind Dilawar

Literatuur zingt altijd
Katarina Holländer over Bob Dylan

Boekrecensie: Een waas van ondergang
Thom deLagh over Het Vervloekte paradijs van Caroline de Gruyter

Appeltjes van Oranje (4)
Manuel Kneepkens

Column: Rouwen om Bhumibol
Hans Maessen

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Begrotingsbehandeling van het koningshuis

donderdag 27 oktober 2016

Nieuwsanalyse

Begroting van het koningshuis. Vertraag en heers

 

Tekst: René Zwaap

Het was een uiterst dubbele positie die premier Rutte vandaag innam in de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de begroting van het koningshuis. Vanzelfsprekend werd de vergadering geheel overschaduwd door de recente onthullingen van RTL (PDF) over het bestaan van een voor het parlement geheim gehouden arrangement waarbij het koningshuis financieel werd gecompenseerd voor de vermogensbelasting die zij  geacht werd af te dragen aan de schatkist.

‘Er was geen deal’, sprak de minister-president vandaag bij herhaling tot de Tweede Kamer. Dat deed hij met een stelligheid die deed vermoeden dat hij van iedere centimeter documentatie over deze kwestie kennis had genomen. Maar tegelijkertijd onderstreepte de premier dat hij die kennis juist niet had. Hij dorst niet eens te zeggen of hij – of zijn ambtenaren op AZ – wel dezelfde stukken had kunnen raadplegen bij het Algemeen Rijksarchief als die waaruit RTL had geciteerd. Daarmee ondergroef de minister-president zijn eigen stelligheid zodanig dat hij zich in één klap middenin de politieke gevarenzone heeft geplaatst.

Zalige onwetendheid

Hetzelfde geldt voor de eerdere uitspraak van Rutte tijdens zijn wekelijkse persconferentie dat de koning hem had toevertrouwd werkelijk niets te weten van de belastingdeal die opa Bernhard eruit had weten te slepen. Ook moeder Beatrix verkeerde volgens de koning daaromtrent in zalige onwetendheid. Rutte zette met deze ontboezeming niet alleen het grondwettelijke dogma van de koninklijke onschendbaarheid bij het groot vuil, hij bond zichzelf ook een zware boei om de nek en sprong in het water. Er hoeft nu maar één briefje boven komen borrelen waarin Beatrix of haar secretaris de afspraak memoreert en de positie van Rutte is in één klap onhoudbaar, in dit kabinet of een volgend.

‘Er was geen deal’, sprak de minister-president vandaag bij herhaling tot de Tweede Kamer.

Rutte koopt uitstel

Om zichzelf zo lang mogelijk uit de wind te houden zette Rutte in de Kamer vandaag al zijn kaarten op  ‘een groot historisch onderzoek’ naar de staatstoelagen van de koninklijke familie. Dat ‘onafhankelijke’ onderzoek zou moeten worden uitgevoerd door historici. Voorstellen vanuit de Kamer – bij monde van Pechtold (D66) en Van Raak (SP) – om dat onderzoek laten uitvoeren door de Algemene Rekenkamer, die met al haar expertise dat klusje binnen een paar weken zou kunnen klaren, werden door Rutte deskundig omzeild. Het meest voor de hand liggende motief is natuurlijk dat de premier zo lang mogelijk uitstel wil kopen. Een beproefd recept voor een bewindsman in nood.

PvdA gedienstig

Gelukkig voor Rutte wenste coalitiepartij PvdA bij monde van de afgevaardigde Recourt zich in deze kwestie zeer gedienstig op te stellen. Kritiekloos zeilde de PvdA mee in de grote uitstelmanoeuvre, terwijl de premier ondertussen de drie lastigste partijen op dit dossier – D66, SP  en GroenLinks –   weg probeerde te zetten als populisten om wie het langs deze U-bocht tot de heroprichting van de republiek was te doen.

Populisten duiken weg

Opvallend was trouwens dat de echte populisten in de Kamer, die van de PVV, tijdens het debat schitterden door afwezigheid. PVV’er Bosma stond wel vermeld als spreker op de agenda maar bleek tijdens het debat niet aanwezig (wel vond hij kennelijk de tijd om onheilspellend te twitteren over de aanstaande teloorgang van de Dodenherdenking, die na Zwarte Piet nu ook zou zijn gedoemd  onder te gaan in de maalstroom van de multiculturele samenleving). Wilde Wilders – tot voor kort niet bekend als een vriend van het vorstenhuis –  alvast een wit voetje halen bij de koning voor straks tijdens de formatieronde door nu discreet het zwijgen toe te doen over zijn salaris?

PvdA slikt nederlaag gretig

Op het punt van de monarchie blijkt de PvdA zo goed als geheel gepacificeerd binnen het hekwerk van de coalitie van Rutte’s VVD. Sociaal-democraat Recourt bleek vandaag bijvoorbeeld ook geen werk te willen maken van de – nota bene mede door hemzelf ingediende – motie waarin een meerderheid van de Kamer opriep een einde te maken aan alle fiscale privileges van koning en aanhang. Rutte wenst die motie niet uit te voeren dat is ‘zijn goed recht’, aldus Recourt. Wie zijn nederlaag zo gemakkelijk slikt is een geboren verliezer. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat de PvdA heden aan de vooravond staat van een historisch dieptepunt qua aantal Kamerzetels.

Geest van Troelstra

Helemaal aan het eind van het debat toonde Recourt dan toch iets van de geest van P.J. Troelstra, zijn socialistische voorvader die in 1918 op een haar na een eind had gemaakt aan de Oranje-monarchie. Op het punt van het privévermogen van het koningshuis sprak Recourt zijn verbazing uit over het standpunt van Rutte dat dit vermogen zo veel mogelijk fiscaal onbelast moet blijven om een goed functioneren van de monarchie te waarborgen. Dat functioneren zou volgens de premier in gevaar komen als de Oranjes – zoals iedere andere Nederlander – bijvoorbeeld ook erf- en schenkbelasting zouden moeten betalen. Ook memoreerde Recourt in dit verband het mythische koninklijke pakket aandelen in Shell. Waarom dat niet vol belasten nu het koningshuis toch een riante vergoeding geniet voor al dat lintjes knippen en handjes schudden op Koningsdag, vroeg de PvdA’er zich af. Zijn liberale coalitiepartner hield zich muisstil.

Rutte voor joker

In zijn blinde ijver om het koningshuis te hulp te schieten zette Rutte zowel het parlement als zichzelf danig voor joker. Maakte hij zichzelf in het recente verleden al behoorlijk ridicuul met een lofzang op de ‘Dreesiaanse soberheid’ ten paleize, nu steeg de premier naar het toppunt van politiek cynisme dan wel ten hemel schreiende naïviteit (welk van de twee erger is voor een minister-president staat nog te bezien) door uit te roepen dat de Oranjes begin jaren zeventig op het punt stonden de kroon aan de wilgen te hangen omdat ze de kosten  van het koningschap eenvoudigweg niet meer konden opbrengen.

Wie dat met droge ogen durft te beweren, gelooft echt in sprookjes. Of vertelt ze graag. In beide gevallen is dat weinig ministeriabel. Ten paleize zal Rutte zich niettemin onsterfelijk populair hebben gemaakt met zijn succesvolle vertraging van het onderzoek naar de geheime belastingdeal van Oranje. Natuurlijk had de Algemene Rekenkamer dit onderzoek zonder enig probleem binnen enkele weken weten te klaren, maar Rutte wist de Kamer te winnen voor een ‘historisch onafhankelijk onderzoek’  dat als enig doel heeft oneindig tijd te rekken. Dan is deze gloeiendhete aardappel in ieder geval over de verkiezingen heen getild.

Vertraag en heers, het is een vertrouwd Haags recept.

Ook wist de premier de omstreden studiebeurs à 1,5 miljoen euro per jaar voor kroonprinses Amalia door het tegenspartelende parlement te loodsen. Zelden was er een trouwere dienaar van de kroon actief als minister-president. Alles schreeuwt om een levenslange benoeming tot bijzonder Kamerheer, of desnoods tot trekpaard van de Gouden Koets.

 

Gerelateerde artikelen

Belastingvrijstelling Koning contra het gelijkheidsbeginsel
WillyLeaks. Het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders

 

 

WillyLeaks: vanaf heden geopend

WillyLeaks

Het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders

 

Tekst: René Zwaap

Vanaf vandaag staat het mailadres willyleaks@rotestsite.nl open voor iedereen die informatie, tips of commentaar heeft te bieden over de financiële positie van het koningshuis en de daaraan verbonden kosten voor de belastingbetaler. Het meldpunt wordt beheerd door de redactie van De Republikein, tijdschrift voor de betrokken burger’, dat in opdracht van het Nieuw Republikeins Genootschap (NRG) is begonnen aan een onderzoek naar de financiële positie van het Nederlandse koningshuis.

Doel is het opstellen van een onderzoeksrapport over de verborgen kosten van de monarchie in Nederland  en de financiële positie van het Huis van Oranje-Nassau aan de hand van begrotingsonderzoek, literatuuronderzoek en journalistieke research. Publicatie van dat onderzoek staat gepland op Koningsdag 2017 (27 april).

Het onderzoek is onderdeel van een initiatief van de Alliance of European Republican Movements (AERM), het samenwerkingsverband van republikeinse bewegingen in de zeven grote West-Europese monarchieën. Model staat het rapport  ‘Royal Expenses, counting the cost of the Monarchy’ van de Britse anti-monarchistische organisatie Republic. Daarin werd becijferd dat de kosten van het Britse koningshuis vele malen hoger lagen dan de officiële cijfers van de Britse regering willen doen geloven. Doel van het AERM is een vergelijkend onderzoek naar de kosten van de laatste zeven grote koningshuizen. Met andere woorden: voor welk koningshuis wordt hoeveel betaald?

Verborgen kosten

Het Nederlandse onderzoek spitst zich toe op het zichtbaar maken de verborgen kosten van de monarchie in de diverse departementale begrotingen. Ook de financiële positie van het koningshuis zelf – inclusief de grote belangen die het in de loop der eeuwen heeft opgebouwd –  zal uitvoerig aan de orde komen. Die is uiteindelijk relevant voor een analyse van de fiscale consequenties van de omstreden ‘status aparte’ van de koninklijke familie.  Hoeveel loopt de schatkist bijvoorbeeld mis vanwege de bijzondere fiscale positie van het koningshuis, dat is vrijgesteld van (onder meer) inkomstenbelasting, erfbelasting en schenkingsbelasting?

Over het (aandelen)bezit van de Oranje Nassaus doen mythische verhalen de ronde maar de werkelijke hoogte ervan onttrekt zich vooralsnog aan ieder zicht. Dit onderzoek is ook gericht op het zichtbaar maken van wat dienaangaande tot nog toe onder het koninklijke tapijt verborgen bleef. Wat valt er bijvoorbeeld te achterhalen inzake het aandelenpakket van de koninklijke familie in de Koninklijke Olie/Shell? Hoeveel heeft het koningshuis recent verdiend met de verkoop van het pakket belangen in de ABN Amro?

Meldpunt geopend

Voor deze exercitie doet de redactie van ‘De Republikein’ gaarne een beroep op deskundigen of betrokkenen die vanuit hun specifieke expertise kunnen bijdragen aan een zo helder en diepgravend mogelijk beeld. Daarom opent de redactie het meldpunt willyleaks@rotestsite.nl, waar alle tips en adviezen zeer welkom zijn. Koninklijke klokkenluiders zijn ook zeer welkom.

Verhalen en anekdotes

Maar ook zijn wij geïnteresseerd in kleine verhalen en anekdotes over uw persoonlijke ervaringen met het koningshuis als het om financiële aangelegenheden gaat. Heeft u bijvoorbeeld ooit een prins en prinses in de winkel gehad die wegging zonder te betalen? Of wat is uw visie op de fiscale privileges van de Oranjes? Meld het ons!  Anonimiteit en vertrouwelijke omgang met gegevens – voor zo ver gewenst – zijn gegarandeerd!

Zekerheidshalve adviseren wij klokkenluiders die vrezen voor represailles wel met klem om bij hun melding aan ons meldpunt niet hun vaste mailadres te gebruiken en ook gebruik te maken van een pseudoniem.

Crowdfunding

Ter financiering van het onderzoek start het NRG met een crowdfunding. Nadere gegevens daarover vindt u hier.

 

Gerelateerd artikel

Belastingvrijstelling Koning contra het gelijkheidsbeginsel

 

 

De geheimen van Amalia

Thom deLagh, de huisdichter van tijdschrift De Republikein, bezocht de tentoonstelling Dynastie, portretten van Oranje-Nassau in het Koninklijk Paleis op de Dam en raakte gefascineerd door het portret van een onbekende schoonheid in de hofhouding van Amalia van Solms, echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik,alias ‘de Stedendwinger’.

 

Tekst: Thom deLagh

Bepaald aantrekkelijk leek het mij niet, een expositie van portretten van Oranje-Nassau. Een schier eindeloze reeks prinsen, stadhouders, koningen en koninginnen die onvermijdelijk doen terugdenken aan de verplichte kost op de lagere school toen het nog usance was om tere kinderzielen bloot te stellen aan hagiografische vertellingen over de heldendaden van de Oranje-Nassaus.
Daarenboven zijn de meeste portretten ook in de reguliere tentoonstelling te aanschouwen. Weliswaar niet met de uitgebreide omschrijvingen waarmee zij nu voorzien zijn, maar daar had ik toch al genoeg van gehad.
Echter, te midden van al dit royalistisch bombastische geweld, trof ik in de oostelijke galerij een twaalftal kleinere portretten (gem. 75 x 60 cm.) aan uit de collectie van Huis ten Bosch. Allemaal geschilderd door een van Carvaggio’s meest begaafde volgelingen Gerard van Honthortst (1592-1656). Het betreffen allemaal portretjes van vrouwen en meisjes uit de omgeving van Amalia van Solms (1602-1675), echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik van Oranje, en tevens zijn achternicht. Niets vreemds natuurlijk in deze kringen.
Het leuke is dat van de oorspronkelijke reeks van 24 portretjes die in opdracht van Amalia zijn geschilderd, er van een groot aantal niet bekend is wie ze zijn. Het feit dat ze allemaal op min of meer de zelfde manier geportretteerd zijn, qua compositie en houding, maakt het nog lastiger. Daarbij komt dat het tot in ver in de negentiende eeuw niet per se noodzakelijk was dat een portret moest lijken.  Wilhelmina van Pruisen, moeder van koning Willem I,  klaagde rond 1820 nog in een brief aan haar koningszoon dat er geen enkel portret was dat ook maar enigszins op hem leek.

Daadkrachtig type

Maar terug naar de twaalf portretjes van Amalia van Soms in het Paleis op de Dam. Amalia, waarschijnlijk niet voor niets naamgeefster van onze toekomstige koningin, was een tamelijk daadkrachtig type. Iets wat overigens wel vaker voorkomt in de geschiedenis van de Oranje-Nassaus. Relatief veel vrouwen hebben de broek aan.
Afkomstig uit een wat verarmde en niet erg relevante tak van de Oranje-Nassaus, wist Amalia na haar huwelijk het hofleven op te waarderen door het invoeren van uitgebreide ceremoniën en gedragsregels (het nogal vrijpostige liefdesleven van Frederik Hendrik was pardoes voorbij). Daarnaast liet zij vele paleizen bouwen, waaronder Huis ten Bosch, legde een aanzienlijke kunstverzameling aan (Rubens en Honthorst hadden haar voorkeur) en zij kreeg het voor elkaar zich een enorme politieke macht toe te eigenen.
De reeks portretten die zij liet maken door Honthorst zijn overduidelijk niet bedoeld voor propagandistische doeleinden doch veeleer een persoonlijke verzameling portretjes van haar dierbaren. Onder hen bevinden zich dames als Louise Hollandia van de Palts, prinses van Bohemen en de Portugese prinses Mauritia Eleonora, maar dus ook dames die tot op heden onbekend zijn gebleven.

De onbekende schone
De onbekende schone

Een portret, uit 1636, trof mij in het bijzonder  (zie afbeelding). De meeste geportretteerde dames blinken bepaaldelijk niet uit in schoonheid, soms druipt de inteelt er van af. Maar deze dame heeft een serene schoonheid, een kunstig gevlochten pony, een prachtige paarlen ketting om haar nek, een Mariablauwe zijden jurk afgezet met wit kant en de handen vroom gevouwen. Alleen het ietwat gekunsteld bloemstukje in heur haar dissonneert een beetje. Mijn gedachten dwalen af. Wie was zij, deze Hollandse Mona Lisa, wat was haar verhouding met Amalia van Soms? Wat maakte haar zo belangrijk dat Amalia aan grootmeester Gerard van Honthorst opdracht gaf haar te zo fijn en teder te schilderen?

Na diepgaande bestudering van het portret, denk ik het te weten. Het was een zeventiende eeuwse Mata Hari, die zich met haar schoonheid en vrouwelijke list had weten in te werken in de omgeving van Amalia van Soms en dus ook van stadhouder Frederik Hendrik. Zij was de ultieme kans om het hof van Oranje-Nassau met haar verraderlijke verleidingen te ondergraven. Zij was voorbestemd om de ware hoedster van de Republiek te worden. Maar de licht melancholische blik in haar ogen verraadt al dat haar missie tot ondergang gedoemd was. De machtige clan wist haar te ontmaskeren en uit onze nationale geschiedenis te verwijderen. Zij is altijd de grote onbekende gebleven en zal dat immer blijven. Alleen haar schoonheid werd het nageslacht gegund.

Ik weet natuurlijk dat mijn bespiegelingen op niets gebaseerd zijn. Maar het is o zo mooi weg te dromen bij de mysterieuze  schoonheid van het onbekende. En juist dat maakt de expositie ‘Dynastie, portretten van Oranje-Nassau’ de moeite waard. Bekijk die twaalf portretjes van Honthorst en droom weg bij de gemiste kans op de ware republiek.

 

Het ongebroken patriarchaat van Japan

De positie van de vrouw binnen de Japanse keizerlijke familie is van ondergeschikt belang. Erfopvolging in de vrouwelijke linie is onmogelijk en de uit de burgerij afkomstige echtgenotes van kroonprins en keizer vielen ten prooi aan depressies, schrijft oud-Japan-correspondent Hans van der Lugt, die nieuw is toegetreden tot de redactie van ‘De Republikein’.

 

Tekst: Hans van der Lugt

Japans keizerrijk biedt geen plek aan de vrouw

De bizar complexe omstandigheden waarbinnen het Japanse keizerlijk huis functioneert staan weer in het centrum van de belangstelling door een videoboodschap van de Japanse keizer, waarin hij speculeert over de mogelijkheid om vroegtijdig zijn ambt neer te leggen.

Het is de tweede keer deze eeuw dat een persoonlijke wens van een lid van de keizerlijke familie via een boodschap een het volk naar buiten komt. In 2004 deed de kroonprins namelijk tijdens een persconferentie zijn beklag over de wijze waarop zijn vrouw, lijdend aan psychische klachten, door de hofhouding werd behandeld. Deze persoonlijke uitingen gaan tegen alle gebruiken van het moderne keizerschap in, want in modern Japan is de keizer vooral speelbal van de ambities van politieke krachten die buiten zijn macht liggen – en daarmee is het instituut juist een bedreiging voor het democratisch gehalte van Japan.

Keizer Akihito speculeerde 8 augustus over vroegtijdig aftreden of het laten overnemen van zijn publieke taken door een regent, opdat het land niet stilvalt als zijn gezondheid verslechtert. De boodschap was cryptisch geformuleerd aangezien de keizer sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog niet geacht wordt zich te bemoeien met politieke zaken. Zijn opvolging is wettelijk geregeld en bemoeienis daarmee is niet gepast.

Ingebeitelde glimlach

Akihito kan in het buitenland op sympathie rekenen, ook weer voor deze boodschap. De man gaat immers zijn hele leven al glimlachend over straat – een glimlach die lijkt ingebeiteld. In het buitenland spreekt hij vooral excuses uit over het oorlogsverleden en de pijn die anderen is aangedaan. Zijn eigen bevolking steekt hij immer een hart onder de riem als er weer eens een aardbeving of orkaan dodelijk heeft toegeslagen en de lokale bevolking in sporthallen en schoolgebouwen schuilt.

Akihito is ‘koppig op het punt van zijn ideeën over vrede’, schreef NRC Handelsblad op 9 augustus in een hoofdartikel naar aanleiding van de videoboodschap, die behalve aan  abdicatie ook relateert aan andere actuele ontwikkelingen zoals herziening van de grondwet met betrekking tot de status van het leger en van de keizer zelf.

Symbool van de staat

Maar hoe weet de krant wat Akihito’s ideeën over vrede zijn? Elf jaar lang (tot 2006) deed ik voor NRC Handelsblad vanuit Tokyo verslag gedaan Japan. Tot twee keer toe heb ik een uitzonderlijke, geheel geregisseerde persconferentie van het keizerlijk paar meegemaakt. Wat de keizer werkelijk denkt zou ik willen classificeren als het best bewaarde geheim van Japan. Ja, hij spreekt boodschappen uit over vrede, maar als ‘symbool van de staat’ , niet als privépersoon.

Juist omdat de keizer zelden of nooit een persoonlijke uitspraak doet is elke uitspraak over wat hij denkt vooral speculatie. Op de burelen van de invloedrijke conservatieve lobbygroep Nippon Kaigi (‘Japan Conferentie’) in Tokyo nam ik ooit kennis van een discussie tussen twee hoogleraren over de betekenis van de gedichten die de keizer jaarlijks rond nieuwjaar publiceert. Deze hoogleraren zochten vooral een bevestiging van hun eigen visie, namelijk dat de keizer via zijn poëzie kritiek uit op falende politici. Het was een tamelijk autistische exercitie, maar het geeft wel aan dat het in het publieke discours belangrijker is wat men in een symbool als de keizer ziet dan wat hij werkelijk zegt en denkt.

Aartsconservatief

Conservatieven in Japan leven met het idee dat de keizer eigenlijk aartsconservatief is, terwijl een buitenlandse krant als NRC zich blij maakt met het idee dat de keizer een vredelievende wereldburger is. Beide visies zijn een construct op basis van armetierig bewijs en vooral heel veel spin.

De ophef over de videoboodschap geeft al aan hoe bijzonder het is dat de keizer iets van een persoonlijke visie naar buiten laat komen. In welke andere constitutionele monarchie zou er zoveel politieke ophef zijn over zo’n simpele, praktische kwestie: een 82-jarige vorst die in indirecte termen (in de derde persoon) zegt dat het misschien verstandig is als hij, gezien zijn matige gezondheid, niet tot stervens aan toe zijn publieke taken hoeft uit te voeren?

Eén keer eerder was er een vergelijkbare persoonlijke ontboezeming door een lid van het keizerlijk huis. In 2004 deed kroonprins Naruhito tijdens een persconferentie zijn beklag over personen binnen de hofhouding die ‘de persoonlijkheid’ van zijn echtgenote Masako ‘negeerden’, terwijl ze zich al ’tien jaar enorm [had] ingezet om zich aan te passen aan het milieu van het keizerlijk huis’. Als gevolg van deze behandeling was Masako te moe om haar publieke taken uit te voeren en  kon ze de kroonprins niet vergezellen tijdens een reis naar Europa.

Nog vreemder was de respons van het hoofd van de hofhouding. Hij zei namelijk tijdens een persconferentie (terwijl de kroonprins inmiddels in Europa was) dat hij geen idee had waar de kroonprins op doelde. Hij wilde na terugkeer van de kroonprins ‘graag persoonlijk van hem vernemen wat hij precies bedoelt’.

Lachwekkend

Bleef het bij een kroonprins en dienaar die ervoor kiezen om via persconferenties met elkaar te communiceren, dan was het niet meer dan lachwekkend. Het zijn thema en politieke constellatie die het dramatisch en zelfs zorgwekkend maken.

keizer

Masako is de tweede burgervrouw in de Japanse geschiedenis die is getrouwd met een kroonprins. De huidige keizerin Michiko, dochter van een industrieel, ging haar in de jaren vijftig na lang twijfelen voor en heeft er vervolgens zwaar onder moeten lijden met allerlei fysieke klachten.

Masako ging dezelfde weg. Opgeleid aan universiteiten als Harvard en Oxford en als diplomaat werkzaam op het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft ze haar carrière rigoureus opgeofferd voor haar huwelijk, waarin ze ‘alleen maar’ hoefde te zorgen voor een mannelijke opvolger. En dat lukte dus niet. Na acht jaar huwelijk werd in 2001 uiteindelijk een dochter geboren (volgend op een miskraam). Publiekelijke kritiek was haar deel en binnen de paleismuren werd ze dus ‘genegeerd’, ook al deed ze nog zo haar best om zich aan te passen.

Niet lang na de persconferentie van de kroonprins sprak ik een zeer nauw familielid van Masako die enkele opmerkelijke uitspraken deed over haar toestand. Kritiek op haar persoon draait vaak om het idee dat ze als diplomaat en dochter van een topambtenaar op Buitenlandse Zaken toch had kunnen weten waar ze aan was begonnen. Dit familielid zei glashard:  ‘Dit had ze op geen enkele manier kunnen weten’. Ofwel, binnen de paleismuren is de subcultuur zo bizar dat zelfs een topdiplomaat, gewend aan decorum en paleisbezoeken, niet kon weten hoe het zou zijn. Ten tweede kon dit familielid op de vraag hoe het Masako op dat moment verging geen enkel antwoord geven, zo beperkt was het contact met de buitenwereld.

Vrouwelijke troonopvolger

De hofhouding was op dat moment echter nog lang niet klaar met het ‘negeren’ van Masako. Bij gebrek aan mannelijke troonopvolger (na de ene dochter zette Masako geen kinderen meer op de wereld gezet en de broer van de kroonprins had slechts twee dochters) ging de publieke opinie richting de acceptatie van een vrouwelijke troonopvolger, zoals men ook in een grijs verleden keizerinnen had. Het paleis liet het echter niet gebeuren. Ook al hadden de broer van de kroonprins en zijn vrouw al elf jaar eerder een punt gezet achter het krijgen van kinderen, plotsklaps was prinses Kiko weer zwanger in 2006. En jawel, op 6 september zag een zoon het levenslicht. Met geen enkele mogelijkheid is dit te zien als een ‘natuurlijke’ ontwikkeling.

Nu en dan mag er dus een persoonlijk geluid klinken uit het paleis in Tokyo, de ontwikkelingen rond het keizershuis hebben heel weinig van doen met de persoonlijke wensen van de leden van het huis, en des te meer met de wensen van politiek en ambtenarij. Vanuit het westen ons blindstaren op een ‘boodschap van vrede’ en enkele spaarzame momenten waarin iets persoonlijks van keizer of kroonprins doordringt is verspilde tijd.

Belangrijk is hoe het instituut als instrument door de politiek wordt gebruikt voor het vormgeven van de staat waarvan de keizer het symbool is. En dat beeld is niet positief. Japan heeft geen democratische traditie en zaken als persvrijheid en vrijheid van meningsuiting staan permanent onder druk.

Soeverein hoofd

De conservatieve machthebbers in Japan willen maar één ding: terug naar de goede oude tijd. De keizer moet bijvoorbeeld weer het ‘soevereine hoofd’ van Japan worden, net als in de vooroorlogse grondwet. De rol van het leger wordt steeds groter in Japan en ook dat moet in de grondwet worden vastgelegd door schrappen van art. 9 dat Japan eigenlijk verbiedt om een leger te hebben. Kinderen wordt intussen op school weer eerbied voor vlag en volkslied bijgebracht, terwijl nadenken over het oorlogsverleden wordt bemoeilijkt – als het al aan de orde komt.

1 9 10 11 12 13 19