artikelen - Page 2

Zeven zonden in het denken van Rutger Bregman

//

De meeste mensen deugen van Rutger Bregman werd uitgeroepen tot het Beste Boek van het Jaar 2020 en de auteur wordt bedolven onder eerbewijzen als een van de belangrijkste denkers van deze tijd. Volgens Ricus van der Kwast is hier sprake van een collectieve zinsbegoocheling.

 

Tekst Ricus van der Kwast

Illustratie Gabriel Kousbroek

 

1.

 Het had veel weg van een sociaal-psychologisch experiment. Wat als je te horen krijgt dat een boek, non-fictie notabene, sinds zijn verschijnen onafgebroken in de top van de bestsellerlijst prijkt, dat er alleen al in Nederland binnen driekwart jaar meer dan 200.000 exemplaren van verkocht waren, dat er hoofdstukken verfilmd gaan worden, dat de schrijver theatervoorstellingen geeft, te gast is in TV-shows, interviews geeft aan zowat alle dagbladen en tijdschriften in Nederland en Vlaanderen, dat diezelfde schrijver bejubeld wordt in Der Spiegel, The Guardian, Le Monde, durf je dan nog te zeggen dat de man volgens jou maar een hoop poppycock verkondigt? Of is dat vloeken in de kerk en hou je wijselijk je mond?

Afgelopen november won De meeste mensen deugen van Rutger Bregman de NS Publieksprijs. Het mag zich nu tooien met de titel Beste Boek van het Jaar 2020, nadat ik overigens had durven zweren dat het ook al Boek van het Jaar 2019 was. Het boek blijkt in elk geval pandemic proof. Terwijl in deze crisis de onverdraagzaamheid en ons egoïsme dagelijks zijn stellingen tarten, gaat het succes voor Bregman en zijn boek onverdroten verder. In februari koos de Universiteit Utrecht hem tot alumnus van het jaar, uit meer dan 180.000 afgestudeerden.

Rutger Bregman is historicus en werkt als journalist voor De Correspondent. Hij grossiert in sympathieke ideeën. Geld gegarandeerd voor iedereen, een halve werkweek, zeg daar maar eens nee tegen. Zijn ideeën worden door de goed geoliede marketingmachine van De Correspondent aan de man gebracht en ze vinden gretig aftrek. Zijn werk was al in meer dan dertig landen verschenen, toen taxes-taxes-taxes, zijn schreeuw twee jaar terug op het World Economic Forum in Davos om meer belasting voor de rijken, hem wereldfaam verschafte. In De meeste mensen deugen, verschenen in september 2019, kwamen vervolgens alle lijntjes van zijn denken samen.

De meeste mensen deugen is geen toevalstreffer, net zo min als zijn schrijver een eendagsvlieg is. Bregman is een blijverd. Dan kun je je maar beter in zijn werk verdiepen, en dat heb ik gedaan.

 

2.

Het opus magnum van Bregman is een boek met een boodschap. De meeste mensen deugen, maar dat zijn we met de uitvinding van het eigendom, de landbouw uit het oog verloren. Vanaf dat moment wordt de macht gegrepen door autoritaire leiders, die vaak sociopatische trekjes vertonen. Alles zullen ze in het werk stellen om die macht veilig te stellen en zij worden daarbij gedreven door een cynisch mensbeeld. Maar die mens is juist in wezen goed en Bregman onderbouwt dat met talloze voorbeelden. Hij put daarbij vooral uit de experimentele psychologie, uit beide wereldoorlogen en uit faits divers. Nogal wat van die episodes zijn overbekend, kerstavond in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, het Stanford Prison Experiment, het onderzoek van Stanley Milgram. Een enkele is verrassend, de geschiedenis van Paaseiland bijvoorbeeld.

Er is een radicaal omdenken nodig, concludeert Bregman. De samenleving moet gebouwd worden op een nieuw realisme, dat vertrekt vanuit een positief mensbeeld. Vertrouwen moet de basis zijn. Het boek eindigt met – what’s in a number? – tien leefregels.

Verbazing, verwarring en ongeloof. Ze streden bij mij om de voorrang toen ik het boek uit had. Verbazing, omdat De meeste mensen deugen veel dunner is dan die 528 bladzijden je doen geloven. Dat komt door het gebruik van een reusachtig lettertype dat je verder nooit in beschouwende boeken aantreft. Maar er is meer dat dit boek dun maakt, en je voelt dat al in de proloog, als Bregman het overlevingsinstinct van de mens aanziet voor een bewijs van diens goedheid.

Verwarring, omdat die ene vraag maar door mijn hoofd bleef spoken: voor wie had Bregman dit boek nu eigenlijk geschreven? Soms, na weer een passage waarin hij uitlegde wat democratie betekende, of placebo, of ‘self-fulfilling prophecy’, meende ik het zeker te weten. Zijn doelgroep waren de vroegrijpe tienjarigen, met één been nog in een wereld van fabeldieren en fantastische avonturen,  maar wijsneuzig en geïnteresseerd. Elke avond lees je je kind een hoofdstuk voor uit de dikke Bregman. Voor je het licht uitknipt, kijk je samen nog even onder het bed. Zie je wel, er zijn geen monsters. Er zijn alleen maar enkele hele slechte mensen. Maar die kun je makkelijk herkennen. Ze hebben macht of geld, en meestal allebei.

Natuurlijk is er niets mis mee om opvoedkundige boeken voor aanstormende jongelingen te schrijven. Maar Bregman wil geen vrijblijvende verhalen vertellen. Hij wil de groten der aarde overtuigen. Dat wringt.

Ongeloof, omdat bij alle media-aandacht niemand zei wat zonneklaar was. Natuurlijk was er een enkeling die zich kritisch betoonde, ook buiten de kringen waar de messen al geslepen zijn voordat de man een woord op papier heeft gezet. Soms betrof dat de vorm, bijvoorbeeld toen Lotte Jensen in de Volkskrant de schrijfstijl kritiseerde, of één bepaald facet, zoals waarom het Milgram-experiment toch nog niet met het oud papier meekan. Vaak ging het gekissebis alleen over de titel, Bregmans boodschap: deugen we nu of niet? Zoveel reacties, en toch draaide iedereen om de hete brij, de kern, heen. Je hoorde niemand over zijn uitgangspunten en zijn redeneertrant. Alsof men bang was wat men dan zou ontdekken, bang om de toorn van het publiek over zich af te roepen.

Daar kon je je iets bij voorstellen. Tegenover elk voorzichtig tegengeluid stonden immers tien supporters met meer gezag, of ze nou Matthijs van Nieuwkerk, Geert Mak, Oek de Jong, Maarten ’t Hart of Jan Terlouw heetten. Wel haastten ook kritische commentatoren zich nog om zijn werk als leerzaam, deskundig, erudiet, ‘gebaseerd op een indrukwekkende berg bewijs’ te beschrijven. Wie hield hier wie voor de gek?

 

3.

Soms dacht ik dat het nog goed kwam, bijvoorbeeld wanneer hij zijn standpunten over zijn zelfverklaarde vijanden Thomas Hobbes of Adam Smith nuanceerde. Op andere momenten keek ik vol verwachting, vooral wanneer hij groepsdenken of groepsgeest aankaartte, pistes die hij helaas even snel weer zou verlaten. Maar nadat hij had afgerekend met Bertrand Russell en daarmee feiten definitief had ingeruild voor geloof en overtuiging, kwam het niet meer goed. Hij verloor zich in een voluntaristische ideeënjungle, en ik raakte hem kwijt.

Pijnlijk, want ik was het zo graag met hem eens geweest. Er zijn weinig mensen die meer sympathie voelen voor iemand die grootse, waaghalzige projecten start, daarbij zijn nek uitsteekt, de geschiedenis van de wereld wil herschrijven, over de grenzen van vakgebieden springt en heilige huisjes omver trapt, dan ik. Burgerpanels? Kom maar op. Homo ludens? Het liefst mijn leven lang. Zelfs met die titel kon ik een heel eind meegaan. Waarom werkte Bregman dan steeds meer op mijn zenuwen, wat ik bijvoorbeeld niet heb bij David Van Reybrouck, iemand die ook aan De Correspondent bijdraagt?

Wat zonneklaar was: Bregman vocht boven zijn eigen gewicht. Er waren de kleine ergernissen. Het boek had een warrige structuur, met delen, hoofdstukken, sub-hoofdstukken, titelloze stukken, een paar sub-hoofdstukken met hetzelfde nummer, terwijl je dan weer zoiets als een index met een ordening van namen en termen node miste. Het maakte al met al de indruk van een haastig, slordig afgewerkt boek. Je vergaf ’t ’m: niet iedereen krijgt in zo’n tempo zoveel woorden op gedrukt papier.

Het boek was ook humorloos. Dat viel te verwachten: wie zo door zijn eigen boodschap in beslag wordt genomen, vergeet afstand te nemen. Zelf moest ik welgeteld één keer grinniken, en dat was toen Bregman enthousiast een verblijf in een Noorse gevangenis aanbeval, want ‘dat betaalde zich dubbel en dwars terug’. Maar of hij het zo bedoelde als hij het had opgeschreven wist ik niet zeker.

Ik begon me pas echt ongemakkelijk te voelen toen ik merkte hoe losjes Bregman omgaat met feiten, bijvoorbeeld wanneer hij het ‘rank and yank’-systeem toeschrijft aan Enron en dat in één adem door als hoofdoorzaak noemt voor de ondergang van het frauderende concern. Dat systeem, waarbij werknemers ten opzichte van elkaar beoordeeld worden en de slechtst beoordeelde groep werknemers naar een andere baan kan uitzien, werd geïntroduceerd door Jack Welch, de bewierookte ex-baas van General Electric, ruim tien jaar voordat Enron überhaupt bestond. Al was ze nog zo abject, de methode was schering en inslag bij Amerikaanse concerns. Ook bij veel firma’s die vandaag nog springlevend en succesvol zijn (Microsoft, Amazon, Yahoo, Exxon Mobil, om er een paar te noemen), wat ook Bregman schoorvoetend moet toegeven. Hoe verleidelijk ook, je kunt de nuances van de werkelijkheid niet wegmasseren omdat ze je niet goed uitkomen.

Ronduit ergerlijk was dat je niet wist welke Bregman er aan het woord was. De historicus? De ondertitel van het boek – Een nieuwe geschiedenis van de mensheid – zette ons hier op het verkeerde been, want die rol wees hij nadrukkelijk af. Hij koos ervoor te schrijven over willekeurige gebeurtenissen, incidenten, anekdotes haast, uit die geschiedenis, ook als ze tijdens een wereldoorlog plaatsvinden. Dat was zijn goed recht, maar een historisch traktaat werd het daarmee allerminst.

De schrijver dan? Dat zou er al meer op lijken, als zijn toon niet zo betuttelend was, zijn taalgebruik niet zo tenenkrommend. Bregman schrijft in een soort powerpoint-stijl, waarbij de kogels, pardon: bullets, je als lezer om de oren vliegen. Hij hanteert daarbij het quasi-Nederlands dat vandaag zo in zwang is bij de doorsnee-hogeropgeleide. Die heeft zich met zijn kids gesetteld, ziet dat het gedaan is met zijn relaxte leventje, heeft geen tijd meer voor socializen of outrospectie, is bang dat hij een joekel van een fout gemaakt heeft, zeg maar gerust een gigafout, en verwacht dat elk moment de pleuris uitbreekt.

Ook niet de schrijver dus. Blijft over Bregman de ideeënman, de denker. Daar had het alle schijn van, zo werd hij ook het meest gezien door de buitenwereld. ‘One of Europe’s most prominent young thinkers’, schrijft UNESCO op zijn website. ‘We hebben maar een paar echte denkers en Rutger Bregman is er één van’, aldus de Vlaamse schrijver Jeroen Olyslaegers. Het Nederlandse wonderkind van de nieuwe ideeën, noemde The Guardian hem, De Morgen betitelde hem als één van de invloedrijkste politieke denkers van Europa.

Zo’n vooraanstaand denker, ver over de landsgrenzen, verdiende het dat je je indringend met hem bezig hield. En dus liet ik vorm, stijl en feiten voor wat ze waren, en dook ik dieper in zijn denken, zijn methode, aanpak, logica, argumentatie, de consistentie daarvan. Dat viel niet mee. Ik ontdekte hoe hij regelmatig zondigde tegen elementaire denkregels. Zeven hoofdzonden heb ik geteld.

 

4.

Het begon bij zijn methode. Wie wel eens wat wetenschap gesnoven heeft, weet hoe essentieel de toetsing van je eigen werk is. Maar Bregman wil dat niet. Het liefst wil hij elke discussie op voorhand uitsluiten. Hij gebruikt daarvoor drie middelen, stuk voor stuk retorische foefjes.

De eerste is erg doorzichtig. Het wemelt van de passages over iets wat wetenschappelijk is aangetoond, over publicaties in een of ander toptijdschrift, zonder ook maar in enig detail te treden. Natuurlijk had hij kunnen volstaan met een simpele verwijzing, maar die toevoegingen vervullen dezelfde rol als de labjassen die in reclames de nieuwste tandpasta aanprijzen, ze verlenen een aureool van geloofwaardigheid aan zijn verhaal. Wie durft nog de uitkomsten van ‘een ingewikkeld onderzoek’ in twijfel te trekken?

De tweede truc is veel subtieler. Al vroeg in zijn boek stelt Bregman dat wie het opneemt voor de mens bespot en beschimpt zal worden. Je zou naïef zijn, vervolgt hij, onnozel, iedere zwakke plek in je betoog zal genadeloos worden blootgelegd. Dit is op het geniale af. Wie het nu nog waagt om een man te kritiseren die zelf al zo zijn eigen kwetsbaarheden etaleert, moet wel een ongelooflijke ploert zijn.

Die aanpak werkte: ze verklaart waarom ook minder enthousiaste recensies zo voorzichtig omsprongen met het gedachtegoed van Bregman. Maar soms wordt een idee bespot en beschimpt omdat het precies is wat het lijkt: naïef en onnozel, als gevolg van een betoog vol gaten.

Waar de eerste twee trucs nog niet voldoende beschermen, kan Bregman terugvallen op een derde en laatste verdedigingslijn, ook een beproefd recept bij de populistische politici die hij zo verafschuwt. In het nauw gedreven zeg je dat je alleen maar wilde provoceren, uitdagen, om zo iets te bewegen. Zo kun je alles wat je eerder gezegd hebt weer afzwakken of inslikken. Niemand kan je nog wat maken.

Door die drietandige verdedigingstactiek probeert Bregman zich te onttrekken aan de toets der kritiek, en precies daardoor diskwalificeert hij zich als denker.

5.

Foute antwoorden zijn één ding, maar foute vragen zijn erger. Beschouw het gerust als een doodzonde als een denker zich met de verkeerde vraag bezig houdt. Bregman beantwoordt zijn eigen vraagstelling in de titel – de meeste mensen deugen. Die titel is een gouden vondst en de sleutel tot het verkoopsucces van het boek. Het is ook zonder meer Bregmans verdienste dat hij hele volksstammen heeft meegesleurd in een welles-nietesdiscussie over een zinloze vraag die onherroepelijk tot een nutteloos antwoord leidt. De meeste mensen deugen, nou en? Peu importe of die mens goed of slecht is, het gaat erom wat de uitkomst is van al die intenties onder invloed  van tijd, mode, eigen ervaringen, wisselwerking met anderen, ook met die ene rotte appel die het verpest voor alle anderen.

Bregman besteedt daar weinig aandacht aan en komt met een generiek recept voor een placebo, waarbij alles goed komt als we maar geloven in de goedheid van de mens. Het is jammer dat hij niet gekeken heeft naar een experiment dat al een halve eeuw loopt, waarin dat systeem met al zijn wisselwerkingen wordt nagebootst en waarin zijn eigen ideeën getest worden.

Ruim vijftig jaar geleden creeërden we vanaf nul een parallel universum. Het werd een soort rommelspeelplaats, eender als die van Carl Theodor Sørensen in Emdrup, buitenwijk van Kopenhagen, waar Bregman zo hoog van opgeeft. Zonder regels, maar dan levensgroot, waarin iedereen gelijk was en iedereen zijn zegje kon doen. Een naam van drie letters volstond: het web.

In de eerste vijfentwintig jaar van zijn bestaan gebeurde er nog weinig, zoals dat evoluties betaamt, maar toen raakte internet op stoom, met in zijn kielzog attracties als e-mail en sociale media. De bezoekers stroomden toe. En warempel, dat leverde hele mooie dingen op. Er werd kennis gedeeld, we vonden verloren vrienden terug, liefdadigheid en solidariteit vierden hoogtij. Maar tezelfdertijd verschenen de barsten in het bouwsel. We werden belaagd door steeds venijniger virussen, het nieuws werd vervormd, onze privégegevens gelekt.

Wat bleek nu? Terwijl het merendeel van de internetgebruikers hele fatsoenlijke mensen waren, was het de hacker, de schreeuwlelijk op Twitter, de oplichter in een ver internetcafé die een onevenredig grote invloed hadden. Vaak waren dat eenlingen. Geen strobreed werd ze in de weg gelegd. Ze handelden op eigen initiatief, hadden daarvoor geen viersterrengeneraal of manager in maatpak nodig die hen in de nek hijgde.

We zijn dat web ooit met een schone lei begonnen, in het volste vertrouwen dat de mens goed en verantwoordelijk is. Maar dat volstaat kennelijk niet. De roep om meer regels in onze favoriete speeltuin wordt steeds luider. We moeten rekening houden met die paar stoorzenders, en die kunnen in alle lagen van onze samenleving opduiken. Het goede is met veel meer dan het kwade, maar wat koop je er precies voor?

De denker in Bregman zou moeten smullen van dit voorbeeld. Die hele internet-evolutie is namelijk al de proef op de som van zijn kernidee. Het laat zien wat er echt gebeurt als je ervan uitgaat dat de mens goed is, vol goede bedoelingen steekt en dat het goede besmettelijk is, wat voor moois, lelijks en mengsels daarvan dat oplevert. Maar hij laat deze uit het leven gegrepen casus grotendeels liggen.

In plaats daarvan verzucht hij dat filosofen en anderen eenvoudige zaken zo ingewikkeld maken, waarna hij zich overgeeft aan een zwart-witdenken dat zijn weerga niet kent. Hij voert zijn eigen rank & yank-systeem in, door hem elders verfoeid, waarbij hij rigoreuzer te werk gaat dan de meest cynische human resources manager. De titel zet daarbij de toon. ‘De mens deugt meestal’ was een gematigdere variant geweest, maar daar kiest hij bewust niet voor. We worden onderverdeeld in koningen en onderdanen, bazen en knechten, managers en werknemers.

Voor mij, groot optimist met een licht negatief mensbeeld, is bijvoorbeeld geen plaats in de wereld van Bregman, net zo min trouwens als voor zo’n zeven miljard anderen. Zijn planeet wordt bevolkt door personages zo plat als stripfiguren. Deugen we of niet? Had hij in het begin een betere vraag gesteld, dan was hij niet met zulke rare antwoorden gekomen.

 

6.

Logica lijdt een zieltogend bestaan in Bregmans werk. Soms komen zijn stellingen uit de lucht vallen. Als hij zegt dat we in de prehistorie millennia lang de vriendelijkste types als onze leiders verkozen, zoek je bladzijden lang naar een onderbouwing en vindt die niet. Waar hij wel een beargumenteerde conclusie trekt, struikelt zijn betoog over dubieuze denkstappen. Dat valt niet direct op, vaak klinkt zo’n redenering aannemelijk. Je slikt het voor zoete koek en dan, als je het nog eens op je laat inwerken, twijfel je. Waarom zou het bijvoorbeeld zoveel gemakkelijker zijn om cynicus of pessimist te zijn in plaats van optimist of idealist? Waar de laatste voor naïef en onnozel versleten wordt, zal de eerste voor een zwartkijker, een ouwe knorrepot worden uitgemaakt.

Op de spits drijft hij zijn spel met de logica als hij zijn afrekening met Bertrand Russell beschrijft, wat een keerpunt in het denken van Bregman betekende. Kijk louter en alleen naar de feiten als je inzicht wilt verwerven, zei de Britse filosoof. Bregman staaft zijn afwijzing van dat adagium met experimenten die het Pygmalion-effect aantoonden, waarbij mensen zich gaan gedragen volgens de verwachtingen die de omgeving van ze heeft. Feiten zijn dus vanaf nu drijfzand,  stelt hij.

Ook dat klinkt aannemelijk, maar is het niet. Dat Pygmalion-effect is namelijk nog steeds een vaststelling die zijn geldigheid ontleent aan feiten. Het weerspreekt op geen enkele manier die denkregel van Russell. Een experiment toont aan dat geloven belangrijk is. Die conclusie heb je juist bereikt omdat je goed naar de feiten gekeken hebt. Het ontslaat je dus helemaal niet van de verplichting om feiten te onderzoeken, het betekent niet dat geloof vanaf nu de nieuwe toetssteen voor een idee wordt. Bregman verwart hier onderwerp en methode.

Op zijn laatst op dit punt aanbeland moet je je als lezer bekocht voelen. Dat hele boek is opgehangen aan het kritiseren van enkele sociaal-psychologische experimenten, omdat de feiten zouden rammelen en hoe dat de mensheid naar de knoppen helpt. Nu, als puntje bij paaltje komt, doen de feiten er ineens niet meer toe en draait het om geloof en vertrouwen, om ‘the will to believe’.

Het wordt ludiek als Bregman de artistieke uitingen van de prehistorische mens onder de loep neemt. Hij vertelt hoe grotschilderingen bijna altijd mensen laten zien die op bizons en paarden jagen. Nooit zie je taferelen van mensen die elkaar de schedel inslaan. De primitieve mens was een vreedzaam wezen, concludeert hij, er werd niet gemoord.

Dus wat concludeert de archeoloog van de toekomst als hij de hand weet te leggen op de Netflix-archieven van de vroege eenentwintigste eeuw? Dat we maar een moordzuchtig zooitje waren, waar zelfs het meest paradijselijke eiland met 235 inwoners nog wekelijks werd opgeschrikt door een moord? Dat we nooit onze behoefte deden, want daar zijn immers geen beelden van? Natuurlijk weet Bregman dat ook wel, maar hij durft het toch op te schrijven. Zonder blikken of blozen.

 

7.

Geloof speelt een centrale rol in het denken van Bregman. Het siert hem dat hij zijn protestants-christelijke wortels niet onder stoelen of banken steekt. Hij heeft zich naar eigen zeggen van dat geloof afgewend, al weerhoudt het hem er niet van regelmatig met bijbelverwijzingen en -citaten te strooien.

Op zich is dat geen probleem. Wél een probleem is dat Bregman nog met allerlei onzichtbare draden aan dat geloof vastzit zonder dat hij er zelf erg in schijnt te hebben. Ik durf er wat om te verwedden dat het twintig, hooguit dertig jaar duurt voordat hij de weg naar geloof, kerk en bijbelclub weer terugvindt. De christelijke moraal beheerst zijn denken en zit hem in de weg. Hij wordt daarbij gedreven door een diepgeworteld rechtvaardigheidsgevoel. Zonder meer loffelijk en toch begint precies hier de schoen te knellen. Want God heeft met dobbelstenen gespeeld en het resultaat is een samenleving waarin je vast wel een rijkaard vindt die mooi, slim en gelukkig is naast een domme, lelijke en miserabele arme ziel, plus alles wat er tussen zit. Gelijkheid is ver te zoeken.

Zo, zonder hiernamaals, moet je alle rechtvaardigheid en vereffening in dit bestaan proppen. Bregman begint nu de werkelijkheid te forceren in de mal van zijn eigen wereldbeeld, en daar ontspoort hij. Het verklaart zijn ranken & yanken: goed tegen kwaad, 99-1, hemel of hel, geen middenweg. Het verklaart zijn overijverige zoektocht naar tekenen van beloning, straf en bekering in dit leven.

Legio zijn hier de gevallen waarin Bregman haast triomfantelijk vertelt hoe het de hoofdrolspelers in zijn werk vergaan is. Elinar Ostrum bestudeerde een eerlijkere verdeling van bezit en won er de Nobelprijs mee. Jeffrey Skilling van Enron ging achter tralies. Leann Bertsch, gevangenisdirectrice uit Noord-Dakota, vielen de schellen van de ogen toen ze kennismaakte met het liberale Noorse gevangenissysteem. George Kelling, een van de geestelijke vaders van de Broken Windows-theorie, en bioloog Richard Dawkins (The Selfish Gene) zagen hun dwalen nog op tijd in. Voor Robert Martinson, die ooit gevonden had dat reclassering van gedetineerden zinloos was, kwam elke redding te laat: hij koos de dood.

Bregman wil dolgraag laten zien wat er niet is: de eindafrekening. Zoiets gebeurt onherroepelijk als je niet weet of waar wilt hebben wat je drijft. Je schept de werkelijkheid naar je eigen wereldbeeld. Als denker kom je daar niet ver mee.

 

8.

Iets wat me blijft verbazen is het succes van Bregman in het buitenland. Zijn denkwereld is namelijk oerhollands. Neem alleen al die pseudo-afrekening met zijn protestantse wortels, daar snappen ze over de grens niets van. Toch gaan zijn boeken ook daar als warme broodjes over de toonbank en dat laat zien hoe aantrekkelijk en goed verpakt zijn boodschap wel niet is.

Steeds schrijft hij vanuit een Nederlandse invalshoek. Echt verwonderlijk is dat niet, wanneer je bedenkt dat Rutger Bregman het boegbeeld van De Correspondent is, het blad dat met veel tamtam een Amerikaanse tak op poten zette die vervolgens kantoor ging houden in, jawel, Amsterdam.

Het duidelijkst komt die oranje blik naar voren als het over werk gaat, over intrinsieke motivatie en leiderschapsstijlen. Verschillende culturen kijken verschillend naar arbeid en geld, maar Bregman giet een sauce hollandaise over de hele aardbol.

Nu zeg ik wel eens minder aardige dingen over mijn vaderland, maar dit moet me van het hart. Nederlanders hebben een geweldig arbeidsethos. Ook dat zal wel iets met zweet en aanschijn te maken hebben. Dwars door de hele beroepsbevolking vind je genoeg mensen die de schouders eronder willen zetten. Dat ethos heeft ook een keerzijde. Werk wordt van levensbelang, je verwezenlijkt jezelf door een baan. Geen baan of een rotbaan is dan een ramp.

Er zijn landen, en ver hoef je er niet voor te reizen, waar dat belang van werk al een stuk minder is. Een baan is daar voor velen een noodzakelijk kwaad, een bijzaak waar je je zo makkelijk mogelijk van afmaakt om je dan aan het echte leven te wijden. Geef ze maar eens ongelijk.

Bregman haalt intussen een onderzoek aan waaruit zou blijken dat wereldwijd slechts 13% van de beroepsbevolking zich ‘geëngageerd voelt op zijn werk’. Is dat echt zo weinig? In grote delen van de wereld zal men zich afvragen wat je nog meer wilt. Men zal zich bovendien afvragen waarom je je zou moeten vereenzelvigen met je werk. De gedachte alleen al dat werk meer zou moeten zijn dan een middel om brood op de plank te krijgen, zal men afwimpelen als elitair.

Die houding tegenover werk bepaalt ook de leiderschapsstijl die van land tot land verschilt. Ik dacht terug aan mijn studietijd. Als bijna afgestudeerde ingenieurs gingen we naar een lezingenmiddag waarin alumni over internationale carrières vertelden. We gingen er eens goed voor zitten. De eerste spreker vertelde over zijn leidinggevende functie bij een internationaal levensmiddelenconcern in Duitsland. Standplaats Emmerich, om precies te zijn. Dit was nou niet het avontuur dat ons voor ogen stond en er ging een gedempt geschamper op in de zaal. ‘Lachen jullie maar’, voegde de spreker ons geïrriteerd toe, ‘Jullie weten niet wat voor verschil die paar kilometer maken.’ Je hoeft alleen maar in de verschillende taalgebieden van de Benelux gewerkt te hebben om te weten hoezeer de man gelijk had.

Bregman heeft een inktzwarte en achterhaalde kijk op leidinggevenden. Zelfsturende teams zijn de droom van elke goede manager. In Nederland kan dat best aardig werken. Het gebeurt trouwens al veel vaker dan hij schijnt te beseffen. De baas is hier altijd al meer een meewerkend voorman geweest. Maar met zo’n opstelling wordt diezelfde manager in Italië als zwakkeling gezien. Ineens moet hij meer lijnen uitzetten dan hem zelf lief is.

Zeggen dat Bregman zich op zijn zendelingenmissie cultureel ongevoelig betoont is een eufemisme. Je zou hem een boek van Geert Hofstede of  Fons Trompenaars gunnen, om het bij Nederlandse organisatiekundigen te houden. Je zou hem een stage bij een buitenlands bedrijf gunnen, eender wat, eender waar. Tweehonderd landen, één systeem, het werkt niet.

 

9.

 

De economie komt er bekaaid af bij Bregman. Hij wijdt een korte passage aan de homo economicus, waarin hij alle economen van Marx tot Friedman over één kam scheert en een negatief mensbeeld toedicht. Als die homo economicus met zijn egoïstische, negatieve houding op pad gaat, leidt dat onherroepelijk tot rampen. Het neoliberalisme en de wereldwijde crisis van 2008 illustreren dit, ziet Bregman.

Maar is dit wel zo? Getuigden neoliberalisme en globalisering niet juist ook van een groot vertrouwen in de mens, zijn goedheid en zijn rationaliteit? Ze leken uit te gaan van het geloof dat je je kernactiviteiten kunt uitbesteden, je productie kunt verplaatsen naar andere landen, dat we ons minder en minder zouden bekommeren om landsgrenzen en importheffingen, dat we zorgeloos joint ventures konden opzetten met Chinese firma’s, dat niemand het in zijn hoofd zou halen je technologie te stelen, patentinbreuk te plegen, je oneigenlijk te beconcurreren. We zijn immers goed. En niet alleen dat: we zijn ook slim. Want als elk land, arm of rijk, economisch groeit en er beter van wordt, waarom zouden we dan zo’n win-winsituatie in gevaar brengen? Het spijt me, maar ik zie hier een positief mensbeeld aan het werk, op het naïeve af haast, niet afgeremd door enige bedenking.

Op de sporadische momenten dat Bregman verder nog economie aanstipt, val ik van de ene verbazing in de andere. Octrooien zouden bekostigd worden met onze belastingcenten, en ik vraag me af wie hem dat heeft wijsgemaakt. Miljarden huishoudens zouden op communistische leest geschoeid zijn, en ik zoek daar vergeefs naar de principes van planeconomie. Als hij ons kan uitleggen dat economie van het Griekse woord oikonomia stamt en dat dat beheer van het huishouden betekent, is Bregman in zijn nopjes, en ik stel vast dat hij nog nooit van het woord staatshuishoudkunde gehoord heeft.

Die onkunde verrast, zeker als je weet hoe graag Bregman onze economie wil hervormen. Maar nog verrassender is de afwezigheid in dit boek van zijn economische stokpaardje: belastingen.

Het is twee jaar geleden dat Bregman de show stal in Davos met zijn pleidooi voor meer belastingen en daarmee de staat tot ideale investeerder bombardeerde. In dit werk vind je er niets van terug. Dat is raar. Er is nauwelijks een onderwerp te bedenken waarmee hij zijn stelling dat geloof in het goede van de mens als een placebo de wereld verder helpt beter kan illustreren.

Laat ik dat verduidelijken. De relatie tussen fiscus en ondernemer, groot of klein, is in Nederland geënt op het zogenaamde horizontale toezicht, het concept van wederzijds vertrouwen. Dat werkt kennelijk: belastingen worden geïnd, de corruptie is laag.

Op de Corruption Perception Index, de ranglijst die Transparency Index jaarlijks opmaakt voor 180 landen, scoren in 2019 slechts zeven landen beter met de integriteit van hun publieke sector. Ook zo’n klassering voorkomt geen toeslagenaffaire, waarin we hetzelfde mechanisme in de omgekeerde richting aan het werk zien. Deze affaire, waarbij duizenden Nederlanders ten onrechte als fraudeurs zijn beschouwd, is juist veroorzaakt door wantrouwen. Je voelt nu op je klompen aan dat de belastingaangiftes er zo in de toekomst niet betrouwbaarder op gaan worden.

Aangiftes zijn één probleem, innen is een ander. In fiscaal verdacht Luxemburg (als negende één plaatsje lager op die CPI-lijst) wordt meer belastinggeld opgehaald dan in heel Nigeria (nummer 146), met meer dan driehonderd maal zoveel inwoners en op papier een hogere belastingdruk.

Minder vertrouwen leidt tot meer corruptie en uiteindelijk krijgt de staat minder. Als we mensen vertrouwen, kunnen we belastingen laag houden en gaat het een stuk beter met de staatskas. Nu begrijp ik ook waarom Bregman dit voorbeeld niet heeft opgepikt. De meeste-mensen-deugen-Bregman botst hier keihard met de belastingen-Bregman.

Tenzij hij natuurlijk van gedachten is veranderd over die belastingen. Daar lijkt het alvast op in de paragraaf die hij wijdt aan het Alaska Permanent Fund (APF). Het APF verzamelt sinds 1976 de inkomsten uit de oliewinning in Alaska. Jaarlijks wordt uit dit fonds een dividend uitgekeerd aan alle inwoners van de staat.

Bregman steekt de loftrompet over dit initiatief, omdat ieder voor zich nu kan beslissen waar hij zijn deel van het spaarrendement aan uitgeeft. Maar wacht even: was niet de essentie van zijn taxtirade dat de staat veel beter dan het individu kan beslissen waar gemeenschapsgeld aan besteed kan worden?

Marc Coucke, Belgisch miljardair, zal het in elk geval met hem eens zijn. Als de Belg na de verkoop van zijn bedrijf Omega Pharma door de pers onder vuur wordt genomen omdat hij geen belasting hoeft te betalen over de meerwaarde van zijn aandeel in de firma, stelt hij laconiek dat hij dat geld beter zal investeren dan de Belgische staat. Ook Bill Gates en Warren Buffett, aanjagers van The Giving Pledge, staan nu vanaf de zijlijn te klappen voor Bregman.

Zo lijkt het erop dat Bregman de laatste paar jaar een volte-face gemaakt heeft en nu vrienden in onvermoede kringen heeft. Maar het is waarschijnlijker dat economie gewoon niet zijn ding is.

 

10.

Er is iets wat hem nog minder ligt dan economie: exact denken. Bregman heeft lak aan getallen, aan alles wat met kwantificeren te maken heeft. Onverholen uit hij zijn afkeer van de cijfercultuur. Daar kun je je iets bij voorstellen als cijfers gebruikt worden om zoiets subjectiefs als smaak te beoordelen. Maar voor objectief meetbare grootheden zijn cijfers de meest betrouwbare feiten die we hebben. Als ze al liegen of vals zijn, vallen ze direct door de mand.

Bregman heeft daar geen boodschap aan. Het blijkt bijvoorbeeld uit zijn afrekening met Steven Pinker. Pinker is een experimenteel psycholoog die erom bekend staat dat hij zijn teksten uitvoerig onderbouwt met gegevens, tabellen en grafieken. Boeken zo dik dat je er iemand mee dood kunt slaan, aldus Bregman in een sporadische poging humoristisch uit de hoek te komen. Minder dan een bladzijde heeft Bregman nodig om af te rekenen met Pinker.

Wat stelt hij hier zelf tegenover? Nogal plompverloren doet hij ook een paar pinkertjes. Er verschijnen wat grafieken, één zelfs zonder asgrootheid, die niets toevoegen aan zijn verhaal en vooral als bladvulling bedoeld lijken. Hij haalt het uitgekauwde voorbeeld aan waarin de geschiedenis van onze planeet is samengeperst in één jaar en de mens pas op 31 december vlak voor middernacht zijn opwachting maakt. Dat laat hij nog eens volgen door een paginagrote jaarkalender waarop die verschijningsdatum is aangekruist. Dit voor wie niet weet dat 31 december laat in het jaar valt.

Helemaal bont maakt hij het als hij de criminaliteitsaanpak in New York aan het eind van de vorige eeuw bespreekt. Weliswaar ging het aantal moorden met 63% omlaag, stelt Bregman, een succes kun je dat nauwelijks noemen als je het toegenomen wangedrag van de politie in aanmerking neemt.

Die toename van wangedrag wil ik geloven. Hoe meer politieoptreden, hoe meer boetes er uitgedeeld zullen worden, hoe meer arrestaties er verricht zullen worden. En daar zullen onvermijdelijk ook meer onterechte boetes en arrestaties tussen zitten. Maar kijk eens naar dat getal van 63%. Waar hebben we het hier over? In zijn slordige omgang met getallen vergeet Bregman hier een paar gegevens. Hoeveel moorden werden er eigenlijk gepleegd in New York? Waren het er eerst 30 per jaar en daarna 11? Dat zou precies kloppen met die 63%.

Nee: in 1990, het jaar waarin het droevige toppunt bereikt werd, werden er 2245 moorden gepleegd. Een afname met 63% betekent 1414 minder moorden (in werkelijkheid is het aantal moorden nog veel verder gedaald en bedroeg het in 2018 289 – rvdk). Wat Bregman hier dus zegt, komt erop neer dat het wangedrag van de politie minstens zo erg is als het jaarlijks vermoorden van 1414 mensen. Zijn onwil om te rekenen en getallen in perspectief te zien leidt zo tot kwalijke nonsens.

Dat gebrek aan exact denken gaat nog veel verder dan cijferblindheid en foute rekensommen. Het duidelijkst komt dat naar voren wanneer hij de probleemstelling van zijn titel uitwerkt. Bregman houdt er een binaire visie op de wereld op na. We worden onderverdeeld in nullen en enen. Er zijn veel meer enen dan nullen, maar de nullen hebben het voor het zeggen. Maar zo werkt de natuur en ook de menselijke natuur niet. Die gedraagt zich niet als een digitale schakelaar, maar is veeleer een continu spectrum waarin je alle gradaties van de regenboog aantreft.

Daar begint het pas. Dat spectrum is niet gefixeerd, maar is in beweging. Voortdurend rollen we langs die curve. Nu komen we in de buurt van de vragen die we ons echt moeten stellen. Hoe die eenzame twitteraar de lont in het kruitvat kan steken en zo een miljoenenpubliek kan beïnvloeden. Hoe een handvol onverbeterlijke slechterikken erin slaagt om al die goedzakken, die kennelijk ook wel een beetje behaagziek en laf zijn, voor hun kar te spannen. Hoe een ondernemer als idealist à la Jos de Blok begint en als cynicus eindigt, nadat hij de kous op zijn kop heeft gekregen, zijn bedrijfsgeheimen op straat liggen, een werknemer er met de kas vandoor gegaan is.

Bregman heeft bij dit alles een statische visie. Hij beschrijft een stationaire toestand, waarin we deugen of niet deugen. Wat telt is echter hoe een samenleving van individuen reageert op verstoringen en verandering, hoe ze schokken kan opvangen of dempen. En dat zal elke keer weer anders zijn – onze realiteit is puur dynamisch. Als je die processen wilt doorgronden komen vroeger of later begrippen als kans, normaalverdeling, risico, resonantie, chaos, impuls, hefboomwerking, kettingreactie, noem maar op, van pas.

Geen woord daarover bij Bregman. Eén keer veerde ik hoopvol op, op bladzijde 121. Nu wordt het een beetje technisch, schreef hij daar. Ja, word in godsnaam een beetje technisch, smeekte ik inwendig. Maar ik kwam bedrogen uit.

In zijn complete negeren van alles wat met exact denken te maken heeft culmineert iets wat als een rode draad door Bregmans denken loopt. Iets wat voortdurend onderhuids aanwezig is en af en toe de kop opsteekt, bij zijn minachting voor economie, bij zijn afrekening met Russell, Milgram, Zimbardo. Maar pas nu werd het me echt duidelijk: ondanks halfslachtige liefdesverklaringen aan haar adres heeft Bregman een broertje dood aan wetenschap.

 

11.

Bregman doet me denken aan Michael Moore, de Amerikaanse documentairemaker. Die gelijkenis was me al opgevallen lang voordat ik toe was aan Bregmans beschrijving van de liberale Noorse gevangenissen Bastøy en Halden, die uitvoerig aan bod gekomen waren in Where To Invade Next, Moores documentaire uit 2015. Bregman betoont zich hier trouwens weinig genereus. Hij wekt de indruk dat die gevangenissen zijn trouvaille zijn. Moore wordt nergens in de tekst genoemd en moet het stellen met een piepklein verwijzinkje achterin het boek.

Beide mannen houden ervan de publieke opinie te kietelen en zijn daar elk op eigen wijze succesvol in. Maar uiteindelijk gaat de vergelijking mank. Bij Moore weet je waar je aan toe bent. Hij is wie hij lijkt. Alleen al door zijn ironische verteltoon weet je dat je zijn werk met korrels zout moet nemen. Zodra dat duidelijk is, kun je ontspannen achterover leunen en vermaakt zijn werk, ongeacht of je zijn denkbeelden deelt.

Bregman is daarentegen bloedernstig en pretendeert zoveel meer. We hebben hier immers met een denker van doen, een gezaghebbende bovendien. In zijn tomeloze ambitie wil hij alles op zijn kop zetten, hij wil politiek, economie, samenleving en organisaties omvormen. Dan wordt het ineens wel een probleem als je niets wilt weten van economie, als elke notie van exact denken je vreemd is, als je waar ook ter wereld organisaties in een Nederlands keurslijf probeert te persen, als je wetenschap voorwendt terwijl je je stiekum door geloof laat leiden, als je je ideeën niet wilt laten toetsen, als je logica permanent hapert, en dat alles nadat je om te beginnen al de verkeerde vraag gesteld hebt.

Dat is zelfs meer dan een probleem: voor een denker met internationale allure als Bregman zijn dat doodzonden, zeven zonden die elk fundament onder zijn boodschap wegkegelen.

Gevaarlijk, noemde Bregman zijn werk, en daarmee gaf hij zelf de beste typering. Gevaarlijk is het, niet omdat het machthebbers angst voor een radicale ommezwaai zou inboezemen, zoals hij stelt, maar omdat het zoveel weerklank vindt terwijl het te veel versimpelt en vervalst, terwijl het met zijn binaire aanpak nooit bedoelde tegenstellingen op scherp zet in een samenleving die naar matiging snakt.

Als de waan van de dag geweken is, zal blijken dat dat sociaal-psychologische experiment waaraan ik nietsvermoedend deelnam een daverend succes was. Het had overtuigend aangetoond dat je met groepsdwang en pakkende publiciteit honderdduizenden goedopgeleide mensen alles kon wijsmaken, ook dat een bundel ideeën van de kouwe grond iets met groots denken te maken had. Hoe je zo ook respectabele tegenstemmen zover kreeg dat ze vanzelf hun kritiek inslikten.

Dan zullen we ook de ware Bregman zien. Vast een mens om door een ringetje te halen, maar ook een denker die geen denker is, een politicus die niet aan politiek wil doen. Een prima marketeer, dat zeker, één die beter dan wie dan ook surft op de golven van de tijdgeest.

Een geniale sampler, noemde Filip Rogiers hem in de Standaard. Dat beeld sprak me enorm aan. God is a DJ. Ik zag het direct voor me: Bregman achter zijn draaitafel die een hossende menigte opzweepte. Tevreden keek hij de zaal in en zag dat het goed was. Op naar het volgende feestje. Maar ik pas even.

 

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, nr 2 van de 17e jaargang, april 2021.

De republiek van een dichter: Gabriele d’Annunzio als wegbereider van Mussolini

/

Vrouwen en homoseksuelen genoten gelijke rechten in de stadsstaat Carnaro, die de Italiaanse dichter Gabriele d’Annunzio uitriep op de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog.  Maar Carnaro was ook de geboortewieg van het fascisme. Manuel Kneepkens over de opkomst en ondergang van de republiek van de ‘goddelijke kale’ en zijn vele epigonen.

 

Tekst: Manuel Kneepkens

 

De stichter van de Republiek van Carnaro, de dichter Gabriele d’Annunzio ( 1863 -1938) werd geboren als de zoon van de burgemeester van Pescara, een stad aan de Adriatische Zee in de regio Abruzzo. Hij groeide op in een huis vol vrouwelijke familieleden , die hem als een prinsje verwenden.

Als zeventienjarige wist hij al de media te bespelen- dat waren de kranten toentertijd. De pers was toen nog volop ‘de koningin van de aarde’. Film en radio als massamedia moesten nog komen.

Toen hij namelijk zijn eerste dichtbundel publiceerde, liet d’Annunzio het gerucht verspreiden, dat hij dodelijk van zijn paard was gevallen. Want hoe jonger gestorven een dichter, hoe groter aandacht voor diens poëzie ….

Erotische escapades

Het leven van d’Annunzio bestond van toen af aan, naast zijn niet gering dichterschap, uit het continu financieel op een te grote voet leven plus een eindeloze serie erotische escapades. Hij hield al zijn veroveringen nauwkeurig bij in een serie notitieboekjes. En daar waren niet geringe namen onder.

Bijvoorbeeld de grote Eleonara Duse, toentertijd naast Sarah Bernhardt de bekendste actrice van het Fin de Siécle, wist hij zelfs negen jaren aan zich te binden. En dat, terwijl hij haar vrijwel continu bedroog.

In 1910 was zijn schuldenlast zo hoog, dat hij Italië hals over kop ontvluchtte. Om vervolgens zijn larger than life-leventje: zijden pakken , kostbare parfums, dure vrouwen, hazewindhonden, enzovoorts – voort te zetten in Parijs. Waar hij met open armen werd ontvangen door de decadente kring rond graaf Robert de Montesquiou, de precieuze dandy, die model heeft gestaan voor het personage Des Esseintes in de roman À rembours van Huysmans en baron Charlus in À la recherche du temps perdu van Marcel Proust.

Geheime overeenkomst

In het voorjaar van 1915 was in Italië de vraag aan de orde of het land moest meevechten in de Eerste Wereldoorlog. De meerderheid van de bevolking was tegen. In het diepst geheim echter had de Italiaanse regering Salandra al een overeenkomst met de Entente (Frankrijk, Engeland, Rusland) gesloten en daarbij allerlei toezeggingen inzake gebiedsuitbreiding in wat later Joegoslavië zou gaan heten, verworven ( Italia irredenta). Het grote publiek was daarmee onbekend.

Op woensdag 5 mei 1915 maakte d’Annunzio zijn grootse (en weloverwogen ) rentree in Italië. Hij onthulde die dag op theatrale wijze het Monumento ai Mille , opgericht ter ere van Garibaldi en zijn rebellenleger op de rots van Quarto aan de baai van Genua. Vanaf deze plek was Garibaldi in 1860 zijn Italiaanse eenwordingsoorlog begonnen, de Risorgimento. Garibaldi en zijn mannen waren inmiddels zoveel jaar later een ware ‘mythe’ geworden in Italië ‘van heroïek en vitaliteit’.

Die rede van D ’Annunzio was een en al vuur: over het vuur van de eenwording, het vuur waarin wapens gesmeed worden , het vuur dat leven schenkt, het vuur dat levens eist, het ontembare vuur, etc. Het vuur zou heel zijn verdere leven zijn favoriete metafoor blijven. In de twee bekendste van zijn toneelstukken, Het Schip en Jorio’s dochter, gooit de heldin zich vrijwillig op de brandstapel. Fiume, waar hij zijn Republiek van Carnaro zou stichten, zou hij steeds de Stad van het Vuuroffer noemen. En zijn soldaten, de Arditi : ‘barnstenen vlammen’

In zijn rede bij het Garibaldi-monument mengde hij moeiteloos teksten uit de Klassieken succesvol met Nieuw-Testamentische beeldspraak. D’Annunzio bestond het daarbij om de meest pacifistische tekst in de Bijbel, de Bergrede (‘Zalig de zachtmoedigen’) om te smeden tot een vurige aansporing tot deelname aan de oorlog.

‘Zalig de jongeren die hongeren naar glorie, want zij zullen bevredigd worden….

Zalig de barmhartigen, want zij zullen een schitterende stroom van bloed te stelpen hebben .. etc.’

Men trachtte de rede af te doen als typisch de retoriek van een dichter, maar in feite begreep d’Annunzio meer van de moderne tijd, die in opkomst was – die van de massa en de massamedia – dan de liberalen en sociaal-democraten, die toentertijd de Italiaanse politiek domineerden. In dat debat over Italië ’s oorlogsdeelname draaide het immers nauwelijks om redelijke argumentatie, maar om emotie. ‘Degene die de emoties het hoogst kan doen oplaaien, die krijgt “het volk” aan zijn zijde…’

Ziedaar het geheim van het rechtspopulisme, zowel toen als nu.

D’Annunzio slaagde er dus in met zijn vurige toespraken, die massaal werden bijgewoond – op de Piazza del Popolo in Rome alleen al 200.000 enthousiaste Italianen – de publieke opinie te bewerken ten gunste van het deelnemen aan de oorlog aan de zijde van Frankrijk. Onze Latijnse zuster !

Kortom, de succesvoller verleider van vrouwen bleek nu ook een succesvol verleider van de massa. Over Frankrijks bondgenoten Engeland en Rusland repte de dichter nooit. D’Annunzio zag de Eerste Wereldoorlog als een strijd tussen het Latijnse en het Germaanse ras (!), waarbij dat laatste moest worden verpletterd.

Gewelddadig

Die toespraken stonden dus bol van gewelddadigheid. De menigte werd o.a. doodleuk aangespoord politici, die tegen de oorlog waren, te bedreigen en te mishandelen. ‘Wacht ze op! Overmeester ze! Als er bloed vloeit, zal het net zo gezegend zijn als het bloed dat vloeide in de loopgraven!’

Als Italië dan in 1915 inderdaad aan de kant van de Entente aan de oorlog gaat deelnemen, ziet d’Annunzio dat dan ook als het resultaat van zijn optreden. En het Italiaanse publiek dacht evenzo.

De strijd tussen Italië en Oostenrijk speelde zich af in het berglandschap, ver in het achterland van Venetië, rond de rivier de Isonzo, in de onherbergzame streek Carso, die wordt geteisterd door een uiterst gure wind, de Bora. Een buitengewoon ongunstige plek voor een leger om de strijd aan te binden. Nog meer dan in de loopgravenoorlog aan het westelijk front, was hier feitelijk sprake van massasuïcide.

De Italianen moesten immers vanuit de dalen aanvallen. De Oostenrijkers genesteld op de hoogten en pieken, waren duidelijk in het voordeel.

De dienstdoende Italiaanse generaal Cardona had weinig consideratie met zijn soldaten, die zijn onmogelijke opdracht ‘alsmaar aan vallen’, rigoureus dienden uit te voeren. De geringste insubordinatie werd streng gestraft. Executie van onwillige soldaten kwam bijna dagelijks voor.

In de twaalfde (!) slag aan de Isonzo wist Oostenrijk gesteund door Duitse hulptroepen Italië zelfs verpletterend te verslaan: ‘de nederlaag bij Caporetto’. Het Italiaanse leger trok zich in wanorde terug achter de rivier de Piave. Duizenden Italiaanse soldaten deserteerden of werden krijgsgevangen gemaakt. Britse, Amerikaanse en Franse troepen moesten Italië te hulp snellen.

Pas in de herfst van 1918 , vlak voor het einde van de oorlog, wist men terug te slaan, ‘de overwinning bij Vittorio Veneto’.

 Übermensch met vleugels

D’Annunzio nam enthousiast deel aan ‘zijn’ oorlog. Maar niet in Cargo. In de lucht. Als vliegenier. Want was ‘de Vliegenier’ niet het prototype van de Übermensch – de mens, hoog verheven boven de anderen, waarop Nietzsche doelde? Hij toonde zich daarbij dapper, op het roekeloze af. Tussen 1915 en 1918 vloog hij in de houtje-touwtje vliegtuigjes van toentertijd over vijandelijk gebied om eigen- handig bommen naar beneden te werpen. Hij raakte zwaar gewond, liep ernstige oogschade op, maar klom, zodra hij kon, weer aan boord.

Zo leidde hij op 4 augustus 1918 het uit negen vliegtuigjes bestaande vliegeskader La Serenissima  op een 700 mijl raid naar het vijandelijke Wenen en terug. Boven Oostenrijks hoofdstad gooide de dichter geen bommen, maar pamfletten.

Deze unieke ‘geweldloze oorlogsdaad’ heet in Italië ‘Il volo su Vienna’.

Bij de vredesbesprekingen in Versailles kwam Italië er bekaaid vanaf. Woodrow Wilson, de Amerikaanse president, achtte de geheime afspraken van Italië met de Entente van nul en generlei waarde. Hij drukte op de Balkan de nieuwe staat Joegoslavië door. Alles wat Italië van Italia irredenta kreeg was de stad Triëst.

Italië was op dat moment intern ontredderd. Er zwierven bendes rond van oorlogsveteranen. Jonge mannen zonder werk, dank zij de oorlog gehard en gewend om geweld te gebruiken. Met een groep van deze Arditi – en vergezeld van twee cameraploegen! – begaf D’Annuzio zich naar de havenstad Fiume (Rijeka) aan de Kroatische kust, een stad met een in meerderheid Italiaanse bevolking. En veroverde de stad zonder een schot te lossen. Van de geallieerde troepen (het waren voornamelijk Italiaanse) die hem hadden moeten tegen houden, liepen de nodige soldaten over. Drie jaar later herhaalde Mussolini, die altijd goed naar d’Annunzio ’s doen en laten gekeken heeft, dit bravourestuk met zijn Mars op Rome.

D’Annunzio stichtte in Fiume de Vrijstaat Carnaro met hemzelf aan top. Carnaro is de naam van de baai waaraan Fiume ligt. Die staat moest een ‘poëtische politiek’ gaan voeren. Als grondwet kreeg de nieuwe staat dan ook een Gedicht. De grondwet werd door d’Annunzio in dichtvorm geschreven.

Voor de sociaal-economische paragraaf daarin tekende de anarcho-syndicalist Alceste De Ambris. Hij voerde het corporatisme in. Ondernemers en arbeiders zitten samen in een corporatie en lossen gezamenlijk hun problemen op. De PBO , de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, was de naoorlogse variant daarvan in Nederland. Waarvan het huidige Poldermodel van overleg, recent nog uitlopend in een Sociaal Akkoord, op zijn beurt weer een late nabloei is.

De Grondwet van Carnaro kende negen van zulke corporaties. Elk representeerde een onderdeel van de gemeenschap. Eén van de zeelieden, een van de ambachtslieden, een van de ‘intellectuele bloem van het volk’ (leraren, studenten, kunstenaars), enzovoort, maar er was ook nog een tiende: de Corporatie van de Superieure Mens (Nietzsche!). Die corporatie had dus maar één lid: duce d’Annunzio.

Volledige gelijkberechtiging

Opvallend was in die grondwet van Carnaro in 1920 de volledige gelijkberechtiging van mannen en vrouwen. Daar was de rest van Europa toen nog niet aan toe. En al helemaal niet aan de volledige gelijkberechtiging van homo- en heteroseksuelen. Daarin liep de dichter d’Annunzio absoluut voorop.

Zeer belangrijk was de instelling van het College van Aediles, (afgekeken van het oude Rome) dat zorg dragen moest voor de kunst en cultuur. Carnaro was een kunstenaarsstaat. Creativiteit was burgerplicht. Muziek het hoogste goed. ‘In het regentschap van Carnaro is de muziek een religieus en sociaal instituut…gelijk het kraaien van de haan het ochtendrood tevoorschijn roept, zo roept de muziek op tot de geestelijke vrijheid van de mens’, heette het in deze eerste en voorlopig enige poëtische grondwet ter wereld.

Duce d’Annunzio had van zijn vrijstaat een veel te hoge dunk. Bijna zo hoog als van zichzelf. Het ministaatje Carnaro moest niet meer en niet minder dan een ‘gidsstaat’ voor de hele wereld worden. Hij presteerde het zijn poëtisch-politieke schepping te vergelijken met, in volgorde, het Athene van Pericles, het Rome van Augustus, het Florence van de Medici en het Weimar van Goethe.

Ongebreidelde paringsdrift

Lees – en huiver- wat de Engelse dichter Osbert Sitwell , die in Fiume tijdens de hoogtijdagen van d’Annunzio’s bewind aanwezig was, schrijft over de ‘vrijstaat’ Carnaro. Allereerst, dat die vrijstaat wel heel letterlijk een vrijstaat was … één grote vrijpartij. De homoseksuelen onder de Arditi omarmden elkaar openlijk in de parken. Ongebreideld was hun paringsdrift; de hetero’s deden niet voor hen onder.

Fervent cocaïnegebruik was niet vreemd aan deze continue orgie.

De gevolgen konden niet uitblijven. Er moest een speciaal hospitaal voor geslachtsziekten worden ingericht.

Fiume was een groot, wellustig Carne vale. Het ene spektakel na het andere; de ene parade na de andere. Alle dagen feest. Iedere dag hield d’Annunzio een gloedvolle speech van af het balkon van het stadhuis. Zijn legionairs begroeten hem dan met de oud-Romeinse groet met de gestrekte arm. Later zou Mussolini die groet voor zijn fascistische beweging overnemen. En ook de ellenlange balkonspeeches.

Zo vrij als Fiume was voor de Italianen, zo onvrij was het overigens voor de Kroatische minderheid, waartegen d’Annunzio’s legionairs soms meedogenloos optraden.

Magisch Centrum Fiume trok uit heel Europa jongeren aan. Als Amsterdam en Californië in de Jaren Zestig. Men was er hippie én Hell’s Angel tegelijk! De soldaten gingen er in de wonderlijkste uniformen van eigen makelij gekleed. En…creatieven. Alleen al uit Italië, om eens een paar namen te noemen: de Futurist Marinetti, ook al zo’ n aanbidder van geweld (‘la guerre est la seule hygiëne du monde’), de jonge dirigent Arturo Toscanini, de uitvinder Marconi, en Benito Mussolini, die in Fiume zijn ogen goed de kost gaf.

Het kon niet uitblijven. Vrolijk, vitaal rechts degenereerde binnen de kortste keren tot decadent rechts. Men kan nu eenmaal geen samenleving in stand houden op een recept van seks, drugs and rock n’ roll.

Dat blijkt meteen al uit de wonderlijke ‘economie’ die de vrijstaat er op na hield.

Fiume was tot dan toe altijd een rijke havenstad geweest, verbonden door een spoorweg met Boedapest in het verre achterland. In feite had het dus altijd als de haven van Hongarije. gediend. Maar handelscontacten met het achterland waren inmiddels geheel stil komen te liggen, o.a. door d’Annunzio’s komst.

En zo ook de haven.

Piraterij

Voor de broodnodige bevoorrading van de stad ging men over tot piraterij. D’Annunzio stelde een ‘task force’ samen uit de Arditi onder leiding van zijn adjudant Guido Keller, die hij de Uscocchi noemde, naar de piraten die actief waren geweest in de 16e eeuw in de Adriatische zee.

De Uscocchi deden hun uitvallen vanuit de haven van Fiume in motorboten en plunderden de depots van de Geallieerden, gelegen langs de baai van Carnaro.

De Uscocchi hoefden maar zelden hun wapens te gebruiken. Veel soldaten van de zogenaamde Geallieerde, maar in feite Italiaanse troepen, sympathiseerden met Fiume. Zij waren maar al te graag bereid even de andere kant op te kijken.

Ook gingen Arditi als verstekelingen aan boord van vrachtschepen in naburige havens. Waren die schepen eenmaal in volle zee, dan kwamen de Arditi in hun imposante zwart-zilver uniformen, plotseling tevoorschijn en dwongen de bemanning koerste zetten naar Fiume. Daar werden de schepen feestelijk ontvangen en feestelijk leeggehaald.

Meer en meer werd de vrijstaat een toevluchtsoord voor criminelen. Die vestigden zich op de verlaten dokwerven en staken al spoedig in wangedrag de Arditi naar de kroon. Het was een reden voor een delegatie van burgers van Fiume om zich in Rome te beklagen en de Italiaanse regering dringend te verzoeken een einde aan het regime van d’Annunzio te maken.

Dictator

Tussen het woord dichter en het woord dictator is maar een paar letters verschil. Maar die zijn dan ook cruciaal. D’Annunzio wiste die letters meer en meer uit. Dichter d’Annunzio werd de dictator d’ Annunzio. Zo voerde hij met de bedoeling de eigenzinnige Arditi meer in de hand te kunnen houden, een hervorming van zijn leger door, die er op neer kwam dat het officierendom werd afgeschaft. Van nu af aan waren alle militairen gelijk. Zeer democratisch, op het eerste gezicht dan…want er was een máár ….er was één persoon en daaraan was men absolute gehoorzaamheid verschuldigd : commandant d’Annunzio! Reden voor menig officier om Fiume te verlaten. Zodat de Arditi onhandelbaarder werden dan ooit.

De nieuw aangetreden Italiaanse minister-president Giolitti durfde eindelijk te handelen tegen de populaire oorlogsheld. In november 1920 sloten Italië en Joegoslavië het verdrag van Rapallo. Fiume werd volgens dit verdrag een onafhankelijke stad, verbonden met Italië. Bovendien kreeg Italië Carso, Zara, bijna geheel Istria en een paar eilanden in de Adriatische zee toegewezen.

Het meeste van wat d’Annunzio jaren lang voor Italië had opgeëist was verkregen, maar het was gebeurd zonder zijn betrokkenheid. Geen Italiaans bloed had de grond ‘doordrenkt’ en ‘geheiligd’, zoals naar de mening van de dichter diende te geschieden, wilde het werkelijk Italiaanse grond zijn. Het was geen heroïsche overwinning, het was in zijn ogen een ordinaire deal. Erger nog, het verdrag verplichte Italië zorg te dragen dat d’ Annunzio afstand deed van het bestuur van de stad.

Mussolini adviseerde de dichter het verdrag te erkennen. Fiume werd onafhankelijk van Joegoslavië en verbonden met Italië, wat wilde hij nog meer? Maar de dichter wenste zijn macht niet op te geven. Fiume was zijn podium. Bovendien had zijn vriend Marconi inmiddels een radio-installatie aangebracht, waardoor de dichter plots een wereldpubliek had en hij zich meer dan ooit ‘wereldleider’ kon voelen. Nee, hij ging niet in de coulissen te verdwijnen. Hij zou niet wijken!

De regering Giolitti blokkeerde vervolgens de haven met twee oorlogsschepen, waaronder de trots van Italië, de Andrea Doria. De strijd om Fiume begon op Kerstavond 1920 en eindigde op Tweede Kerstdag. D’Annunzio, ondanks al zijn stoere retoriek, capituleerde, toen de Andrea Doria het gouvernementspaleis, waarin hij zijn onderkomen had, met granaten begon te beschieten. De enige tegenactie bestond eruit dat d’Annunzio’s adjudant Keller over Rome vloog om een pot rottende wortelen naar beneden te gooien boven het Parlementsgebouw en een witte roos boven het Vaticaan. Een typisch d ‘Annunziaanse act, maar d ’Annunzio had er part noch deel aan. Keller had geheel eigenmachtig gehandeld en in feite had d’Annunzio Keller en zijn Arditi al niet meer in de hand.

Honderden keren had de dichter het volk, verzameld onder zijn balkon, doen uitschreeuwen ‘Fiume o morte!’ en ‘Italia o morte !’ Nu was die heroïsche dood, die hij zo verheerlijkt had, eindelijk onder handbereik … maar nee.

Mars op Rome

Voor een keer triomfeerde zijn gezond verstand over zijn belligerent geraas. De apostel van dood en glorie koos voor het leven. En verliet Fiume.

Drie jaar later volbracht Mussolini zijn Mars su Rome. De Mars op Rome – naar het voorbeeld van Julius Caesar- waarop de dichter d’Annunzio vaak had gezinspeeld, maar die hij nooit had aangedurfd

Legio afvaardigingen vanuit het moederland waren vaak genoeg in Fiume langs geweest om de dichter tot die Mars te smeken. Maar hij liet ze meestal ontvangen door zijn tweede man Giurati, die de leiding had over de dagelijks gang van zaken, waarmee de dichter zich niet bemoeide. Want daar stond hij ver boven. Hij hield zich uitsluitend bezig met zijn redevoeringen en het stichten van steeds grootsere ceremonieën, parades en feesten. D’Annunzio’s spilzucht daarbij bracht Giurati tot wanhoop.

Giurati vertelde die delegaties uit het moederland dan ook strijk en zet, dat de door hen zo aanbeden d’Annunzio volstrekt ongeschikt was om het bestuur over Italië over te nemen. Ze moesten iemand anders verwachten.

Giurati zelf vertrok op een gegeven moment verbitterd uit de republiek van Carnaro. Om drie jaar later op te duiken als minister in de regering Mussolini.

Hij werd in Fiume opgevolgd door Alceste d’Ambris. Maar die hield zich net als d’Annunzio meer met de Grondwet bezig dan met de dagelijkse gang van zaken. Dus er veranderde wat betreft de langzame neergang van Fiume niets.

Prins van Montenevoso

Mussolini, in 1922 eenmaal aan de macht in Italië, ging behoedzaam om met d’Annunzio. De dichter bezat nog altijd veel aanzien, zeker in fascistische kringen.

Hij kocht zijn ijdeltuitige concurrent op het rechtspopulistische front af met de titel Prins van Montenevoso (‘Prins van de Besneeuwde berg’) en liet de Italiaanse staat het Vittoriale bekostigen, het geld verslindende architectuur-project, bij Gardone aan het Gardameer, waarmee d’Annunzio zich onledig hield in zijn laatste jaren, en dat hem bij leven tot paleis diende, en na zijn dood tot mausoleum. .

In 1938 stierf de dichter, niet nadat hij Mussolini herhaaldelijk gewaarschuwd had tegen Hitler. Hij moest nu eenmaal van Duitsers niets hebben. Tevergeefs. In het jaar van d’Annunzio’s sterven zou Mussolini de Führer op grootse wijze ontvangen in Rome. De As was geboren.

Hoe is het gesteld met de erfenis van d’Annunzio? Die is helaas weinig poëtisch te noemen. D’Annunzio verwekte Mussolini en Mussolini Hitler. En Hitler de Tweede Wereldoorlog. Het rechtspopulisme is daardoor jarenlang na de oorlog in Europa nagenoeg niet meer aan de orde geweest.

Maar heden is de Tweede Wereld oorlog ‘geen moreel ijkpunt meer’. Zeventig jaar na de Holocaust is het rechtspopulisme weer salonfähig in Europa, ditmaal in een nieuwe, gematigde variant ( ‘fascisme light’) : de anti-moslimpartijen van Le Pen, Fortuyn, Wilders, etc. ( ‘Zij, met hun bomgordels onder hun djellaba’s, zijn de fascisten! Niet wij!’)

Een aantal minder schokkende ideeën uit de Carnaro-trommel had overigens zijn revival al in de Jaren Zestig. De Vrije Liefde. De gelijkberechtiging van homoseksuelen. En vooral de verering van de Jeugd. ‘La giovennezza, grande bellezza!’, was het lijflied van de Arditi in Fiume, overgenomen alweer door Mussolini , voor zijn fascistische stoottroepen. De futurist Marinetti, zoals vermeld ook aanwezig in Fiume, in vele opzichten een geestverwant van d’Annunzio, hanteerde in zijn Futuristisch Manifest de kreet : ‘Wie ouder dan dertig is, moet dood!’

Mei ’68 in Parijs was milder: ‘Wantrouw iedereen boven de dertig!’

Soms is er niets nieuws onder de zon.

En de ‘poëtische politiek’? Die is heden non-existent.

Iets van een ‘poëtische politiek’ lijkt niettemin gewenst. Al was het maar als tegenwicht tegen het economistisch denken, dat heden het politieke klimaat in Europa beheerst. ‘De lyriek is de moeder van de politiek’ (Lucebert)… maar uit Carnaro dient wel een les getrokken. Dat zo’n politiek zich verre dient te houden van elke vorm van geweld. De poëtische politiek zal een geweldloze activiteit zijn of zij zal niet zijn. Want de poëzie is een humanisme. Die notie was weg bij d’Annunzio.

Tenslotte, de overeenkomsten tussen d’Annunzio en Fortuyn zijn te opvallend om hier ongenoemd te laten. ‘ De gepolijste kale kop’, la testa di ferro.- óók al door Mussolini geplagieerd – waarom Gabriele D’Annunzio door zijn volgelingen ‘de Goddelijke Kale’ werd genoemd. Een koosnaam, waarmee wijlen Theo van Gogh Pim Fortuyn placht aan te spreken.

Het narcisme. Het hedonisme. De media-gerichtheid. De theatraliteit. Het charisma. De verafgoding door de volgelingen.

Het achteloos maken van schulden. De ongebreidelde promiscuïteit. Het dandyisme.

Het operette-achtig militarisme van Duce d’Annunzio in Fiume en het dito ‘At your service!’ van Pim Fortuyn. De geschiedenis een keer als grote klucht en een keer als kleine…

Er zijn natuurlijk ook verschillen. Fortuyn was een columnist (in Elseviers weekblad), geen dichter. Hij was ook niet fysiek gewelddadig ( wel verbaal…) Integendeel. Hij werd het slachtoffer van fysiek geweld.

Maar zoveel is zeker: met Fortuyn is de Italianisering van de Nederlands politiek begonnen. En zijn voornaamste geestelijke erfgenaam blijkt thans de Limburgse ‘dandy’ Geert Wilders te zijn. Na het Kale… het Geblondeerde Hoofd!

Litanesk scanderen

De PVV–leider beoefende zelfs een spreektactiek van d’Annunzio , die Fortuyn ongebruikt liet: het litanesk scanderen.

D’Annunzio, dagelijks, vanaf zijn balkon in Fiume:

‘Aan wie de victorie?’

‘Aan ons!’

‘Aan wie de victorie?’

‘Aan de helden!’

Wilders in een café in Den Haag:

‘Willen jullie meer of minder Europa?’

Minder!

Willen jullie meer of minder Marokkanen?

‘Minder!’

 

Evviva Italia!

 

Manuel Kneepkens ( Heerlen 1942) , is dichter en publicist. Zijn laatst verscheen dichtbundel is Kaleidoscopie van een Jaar (De Contrabas, Utrecht, 2015) Als criminoloog schreef hij: Het Rijk van de Demonen, Het Bombardement van Rotterdam. Hij was twaalf jaar fractievoorzitter van de Stadspartij in de gemeenteraad van Rotterdam ( 1994 -2016).

 

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je mee een unieke stem in het Nederlandse medialandschap verder te ontwikkelen.

Mijn gekozen donatie € -

 

 

Harry Mulisch en de monarchie: van Provo-sympathisant tot Paleisgast

Wie bij Harry Mulisch zoekt naar een coherente visie op de monarchie, stuit op dezelfde meerduidigheid die ook zijn literaire werk kenmerkt. De schrijver van Bericht aan de rattenkoning voelde zich aangetrokken tot de republikeinse gedachte, maar kwam toch steeds dichter bij de troon te staan.

Tekst Ries Roowaan

Harry Mulisch (1927-2010) woonde de eerste dertig jaar van zijn leven in het verstilde Haarlem. Toen hij eind jaren vijftig naar Amsterdam verhuisde, stond hij reeds te boek als een groot literair talent, niet in de laatste plaats in eigen ogen getuige zijn vaak geciteerde, licht ironische uitspraak: ‘Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertjelief aan.’

In de hoofdstad raakte Mulisch verzeild in het rumoer van de jongerenopstand. Het jaar 1968 geldt wereldwijd als de grote tijd van de protestbeweging. In Nederland deed zich dit fenomeen – als uitzondering op de regel dat hier alles later gebeurt – juist eerder voor. Dat was de verdienste van Provo die van 1965 tot en met 1967 actief was. In een van hun bekendste leuzen ‘Oranje boven, oranje boven, leve de republiek!’ combineerden zij ernst en speelsheid op een wijze die het handelsmerk van deze politieke beweging zou worden.

De auteur raakte dermate gefascineerd door wat zich bij wijze van spreken voor zijn huisdeur afspeelde, dat hij zijn literaire werk terzijde legde en de straat op ging. Zijn indrukken heeft hij vastgelegd in Bericht aan de rattenkoning, een boek uit 1966, het jaar waarin Beatrix en Claus van Amsberg trouwden. De keuze van de kroonprinses voor een Duitser, die bovendien nog lid was geweest van de Hitlerjugend en in de Wehrmacht had gediend, zonder dat zij afstand van de troon deed, beschouwde Mulisch als ‘een onheilspellende uiting van regenten- resp. regentessenmentaliteit (die men bij haar ouders niet in die mate vindt). Ons stond een Wilhelmina II te wachten.’

Met dat oordeel stond hij overigens bepaald niet alleen. Daar kwam bij dat Beatrix als eerste van de Oranjes wenste te huwen in het opstandige Amsterdam, waar de wonden van de bezetting en de Jodenvervolging nog lang niet waren geheeld. Het verleidde de schrijver tot een uitgesproken lenige redenering: ‘Men zou haast zeggen, dat zij een provo was. Maar het omgekeerde is waar. Het was verstoktheid. Zij provoceerde niet, maar was geprovoceerd; zij dacht, dat zij zich dat nog straffeloos kon veroorloven.’

Onconventionele oppositie

In zijn reportage over ‘de geschiedenis van Amsterdam in de periode 1965-1966’, zoals Mulisch het Bericht aan de rattenkoning karakteriseerde, wordt de onconventionele oppositie met overduidelijke sympathie geschilderd, maar toch was de auteur nooit één van de Provo’s: zij waren van een andere generatie en bovendien deinsde hij er niet voor terug om ook hen de maat te nemen. Dat laat onverlet dat op zo goed als elke pagina de voornaamste breuklijnen feilloos in kaart worden gebracht: jong versus oud, vooruitstrevend versus conservatief en niet in de laatste plaats de republiek Amsterdam versus het regenteske Nederland. Later zou Mulisch nog eens uitgebreid op die jaren terugkomen – in zijn magnum opus De ontdekking van de hemel heette het: ‘…Amsterdam [was] bezet door binnengerukte nederlandse troepen; geüniformeerde boerenzoons van christelijke komaf beheersten tijdelijk de stad…’

In de tweede helft van de jaren zestig leken de scheidslijnen nog van graniet, maar al snel zouden zij volledig verwateren. Ironisch in dit verband is dat juist Claus met zijn publieke optredens niet alleen een ontspanning van de Nederlandse houding ten opzichte van Duitsland teweeg zou brengen, maar tevens met zijn progressieve opvattingen over onder andere ontwikkelingssamenwerking een groot deel van de protestgeneratie voor zich wist te winnen. In de loop der jaren ontstond ook een warme verstandhouding met Mulisch. Ze hadden beiden een Duitse achtergrond, als tiener de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en waren sindsdien wars van het militaire bedrijf.

Mulisch had toen al hoog en breed afscheid genomen van het politiek activisme. De man die in de jaren zestig vooral documentaire boeken, reportages en politieke schotschriften had voortgebracht, keerde terug naar het verhalende proza. In een interview ter gelegenheid van de publicatie van zijn roman Twee vrouwen (1975) verklaarde de schrijver: ‘De oorlog is nu over. Gewonnen. We kunnen elkaar weer verhaaltjes gaan vertellen.’ Mulisch ging dan ook niet langer de deur uit om het straatrumoer van dichtbij te observeren, maar beschouwde het wereldgebeuren vanachter zijn bureau. Zijn hernieuwde literaire engagement zou ware klassiekers opleveren, waarvan De aanslag en De ontdekking van de hemel de bekendste maar niet de enige zijn. Mulisch werd een tot ver over de landsgrenzen gevierd auteur.

Parallel aan zijn groeiende literaire roem werd de schrijver meer en meer deel van het establishment. Dat had enerzijds te maken met zijn persoonlijke Werdegang tot huisvader en bestsellerauteur, anderzijds ook met het politieke klimaat. Vrij geruisloos werd een groot deel van de ideeën en voorstellingen van de protestgeneratie gemeengoed. Mulisch – in zijn jonge jaren een kunstenaar wars van maatschappelijke conventies, later een politieke rebel – groeide tegelijkertijd met de babyboomers uit tot een gevestigd burger van links-liberale signatuur. Tekenend in dit verband is de Herenclub: de wekelijkse dinerafspraak van succesvolle schrijvers, kunstenaars, componisten en niet te vergeten politici – in 1979 door Mulisch en Hans van Mierlo opgericht, destijds nog onder de naam Deftig Links.

Toenadering

Toen Beatrix in 1980 aantrad, stond zij een veel formeler, zo men wil stijver, koningschap voor. Tegelijkertijd richtte zij zich op linkse thema’s zoals de multiculturele samenleving en gaf zij graag een culturele invulling aan haar publieke optredens. Als op iemand de typering ‘deftig links’ van toepassing was, dan op Beatrix en in dat opzicht was zij de ideale kandidaat voor de Herenclub geweest, ware het niet dat vrouwen geen lid konden worden van Harry’s eetvereniging.

Toch was er vrijwel vanaf het begin sprake van toenadering tussen de schrijver en de kersverse koningin, ook al behield Mulisch een zekere afstand tot haar officiële rol. Behoudens tijdens toespraken sprak hij haar nooit met ‘koninklijke hoogheid’ of ‘majesteit’ aan. Evengoed werd Mulisch een vaste gast tijdens de diners en concerten die in opdracht van het koninklijk huis werden georganiseerd. Zelfs bij staatsbezoeken was hij welkom.

De verzoening moet in het midden van de jaren tachtig zijn beslag hebben gekregen. In 1984 woonde de schrijver in het Paleis op de Dam een lezing van de beroemde dirigent Nikolaus Harnoncourt bij. In zijn dagboek vermeldde hij: ‘Beatrix afstandelijk vriendelijk tegen mij; is natuurlijk niet vergeten wat ik over haar schreef in Rattenkoning, maar beschouwt mijn verschijnen daar vermoedelijk als een triomf.’ Drie jaar later vierde De Gids, waarvan Mulisch decennialang redacteur was, het 150-jarig jubileum. Tijdens een bijeenkomst in het Rijksmuseum, waarbij de koningin eregast was, legde hij het definitief bij: ‘Met Beatrix op weg naar boven over mijn moeilijke verhouding tot de monarchie, dat dat nu achter de rug was. Ik had de hele middag moeite om niet te familiair met haar te worden’, schreef hij in een van zijn vele aantekeningenboekjes. Het moet voor beiden een overwinning zijn geweest: voor de vorstin omdat haar links-liberale en culturele invulling van het koningschap een succes bleek; voor de auteur was het de bevestiging van zijn schrijverschap, naast de zekerheid dat hij arrivé was.

Afscheid van de republiek

In september 1996 werd door een drietal prominente Nederlanders het Republikeins Genootschap opgericht; tegelijkertijd waren enkele publieke figuren, onder wie ook Mulisch, uitgenodigd om lid te worden. De schrijver was op dat moment in het buitenland, maar stuurde een briefje dat blijk gaf van interesse. Toen hij evenwel bij terugkomst in Nederland de notulen van de oprichtingsvergadering las, was dat direct over. De steen des aanstoots was besluit nummer 4: ‘Leden kunnen ook op lichamelijke kenmerken worden geselecteerd: alleen autochtone mannen komen in aanmerking.’ In zijn bedankbriefje karakteriseerde Mulisch zichzelf als het kind van twee allochtonen (zijn moeder was van origine Duits, terwijl zijn vader uit Oostenrijk-Hongarije stamde), waardoor hij niet eens in aanmerking kwam voor het lidmaatschap.

Zonder twijfel had Mulisch formeel gelijk, maar diegenen die bij de oprichtingsvergadering aanwezig waren geweest, wezen unaniem op de kloof tussen de meerderheid die het genootschap vooral als een welkom excuus voor een gezellig etentje zag en een kleiner groepje dat het politieke doel serieus nam en notulen maakte. Ook wordt in de verhalen steevast melding gemaakt van een overvloedige hoeveelheid alcohol waardoor de vergadering met het uur carnavalesker werd en uiteindelijk enkele nogal controversiële besluiten in de notulen terechtkwamen. Overigens bedankten naast Mulisch nog drie kandidaat-leden. Voor hun beslissing had prof. A. J. Dunning, die wel overtuigd lid werd, een eenvoudige verklaring: ‘Er zijn nu eenmaal mensen die niet de verdenking op zich willen laden er republikeinse gedachten op na te houden.’ Want dat doet de carrière in de regel geen goed.

Monarchist? Republikein?

Was Mulisch in de dertig jaar tussen de publicatie van het Bericht aan de rattenkoning en het besluit geen lid te worden van het Republikeins Genootschap van gedachten veranderd? Was hij wel of geen republikein? Die vraag kan alleen maar met een enerzijds-anderzijds worden beantwoord. Uit dagboekfragmenten blijkt door de jaren een op z’n minst latente voorkeur voor de republikeinse staatsvorm. Tegelijkertijd wordt ook zijn oprechte persoonlijke waardering voor de koningin en de prins-gemaal duidelijk en zonder twijfel zal hij hun erkenning als het zegel van literair en maatschappelijk succes hebben ervaren.

Daarnaast moet in het achterhoofd worden gehouden dat bij Mulisch de kloof tussen werk en leven, tussen zeggen en doen, nooit helemaal afwezig was. In zijn boeken raakte hij vaak aan politieke thema’s en nam daarbij zonder uitzondering een progressief standpunt in. Tegelijkertijd voegde de auteur niet altijd de daad bij het woord. De rellen en demonstraties van de jaren zestig observeerde hij bij voorkeur van een zekere afstand, staande in zijn cabriolet. Collega-schrijver Gerard van het Reve typeerde hem dan ook als een ‘gemotoriseerde relletjesvoyeur’. Ook gaf zijn gesoigneerde, om niet te zeggen flamboyante voorkomen aanleiding tot twijfel over zijn linkse inborst.

Evengoed zou dit uiteindelijk een weinig vruchtbaar perspectief kunnen zijn. Mulisch was in de eerste en de laatste plaats een schrijver. ‘Iets doen dat losstaat van mijn werk, stoot mij tegen de borst, verveelt en vermoeit mij. Dat geldt zelfs voor koffie zetten of een willekeurig gesprek’, noteerde hij in het jaar 1988, maar het is aannemelijk dat hij gedurende zijn gehele leven uitsluitend zijn boeken werkelijk serieus heeft genomen. Vriendschappen, liefde en zeker politieke overtuigingen waren daaraan ondergeschikt en soms zelfs niet veel meer dan wisselgeld. Weliswaar zal niet iedereen het willen onderschrijven – over smaak valt nu eenmaal altijd te twisten – maar uiteindelijk kunnen we Harry Mulisch slechts dankbaar zijn: met zijn radicale toewijding aan het geschreven woord heeft hij de Nederlandse literatuur verrijkt met enkele absolute meesterwerken.

 

Citaten uit: Harry Mulisch, Bericht aan de rattenkoning (Amsterdam 1966); Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel (Amsterdam 1992); Robbert Ammerlaan, Zijn eigen land (Amsterdam 2016); Volkskrant 27 februari 1997; Wikipedia.

De markies van Condorcet: grondlegger van de Franse republiek

/

De markies van Condorcet (1743–1794) was een van de grondleggers van de Franse revolutie. Hij was voorvechter van gelijke rechten voor vrouwen en afschaffing van de slavernij. Ook hij ontkwam niet aan de Terreur van Robespierre.

Tekst: Meindert Fennema

Marie-Jean-Antoine-Nicalas Caritat, Markies van Condorcet (1744-1794) zou eigenlijk militair worden: dat was een familietraditie. Maar hij werd wiskundige en publiceerde in 1765 – hij was toen 21 – een innovatief artikel over integraalrekening. Vier jaar later werd hij lid van de Franse Academie voor Wetenschappen, waarvan hij spoedig secretaris zou worden. Hij was bevriend met de belangrijkste verlichtingsfilosofen: Voltaire, Diderot, d’Holbach en D’Alembert. Maar al zijn vrienden stierven aan de vooravond van de Franse Revolutie. Voltaire in 1778 (in datzelfde jaar overleed ook Rousseau), D’Alembert overleed in 1783, Diderot in 1784, d’Holbach overleed in januari 1789. Van de verlichtingsfilosofen nam alleen Condorcet deel aan de Franse Revolutie. Het zou hem niet goed bekomen.

Aanvankelijk leek het Condorcet ook tijdens de Revolutie voor de wind te gaan. De markies had een radicaal temperament. Dat hij onder Lodewijk XVI nog een hoge bestuurlijke functie bekleed had werd hem vergeven. Dat hij zich bij de eerste verkiezingen van de Staten Generaal verkiesbaar stelde namens de adel was niet zo handig. De adel had een hekel aan zijn radicale ideeën. Hij publiceerde midden in de verkiezingstijd een pamflet waarin hij de afschaffing van de slavernij bepleitte. Kort daarvoor had hij zich in een ander pamflet uitgesproken voor het vrouwenkiesrecht. Condorcet was een van de eersten die zich aansloot bij de Club der Jacobijnen.

Openbaar onderwijs

Maar hij werd niet gekozen in de Constituante. Pas aan het einde van 1789 werd hij, mede door toedoen van Lafayette, gekozen in de Commune van Parijs. Maar hij werd in 1791 niet herkozen. Pas in oktober werd hij gekozen in de wetgevende vergadering. Daar maakte hij zich onsterfelijk met een rapport over de inrichting van het openbaar onderwijs, dat de vorm en de inhoud van het onderwijs voor de volgende twee eeuwen zou gaan bepalen.

Maar dan loopt het fout. In de loop van 1792 ontbrandt er een strijd tussen Brissot en Condorcet aan de ene kant en Robespierre en Saint Juste aan de andere. Condorcets functies in het Ancien Regime werden hem steeds meer aangerekend en dat gold ook voor zijn vriendschap met Lafayette. Zijn voorzitterschap van de vereniging ‘Les Amis des Noirs’ werdt maakte hem ook niet populair bij Robespierre. Robespierre was, anders dan Condorcet en Brissot, tegen de afschaffing van de slavernij in de koloniën. Het brood was in Parijs al zo duur geworden, als nu de suiker ook nog duur werd zou de revolutionaire regering dat worden aangerekend.

De terreur brak los en de macht kwam steeds meer te liggen bij de Commune van Parijs. Desondanks zette Condorcet zijn wetgevende arbeid voort en hij wist te bewerkstelligen dat een aantal revolutionaire vrienden uit Amerika, Duitsland en Engeland het Franse burgerschap werd verleend. Dat gold onder meer voor Jeremy Bentham, Tom Paine, Friedrich von Schiller en George Washington.

Danton ten val

Condorcet werd voorzitter van de commissie die zich bezighield met het opstellen van een nieuwe grondwet, waarin – voor het eerst in de geschiedenis – naast het recht op eigendom, het algemeen mannenkiesrecht, ook een aantal sociale grondrechten werden vastgelegd. De concept-grondwet van 1793 werd in de nationale vergadering door de Jacobijnen afgewezen, om partijpolitieke redenen. Zij wilden de Girondijnse regering onder leiding van Danton ten val brengen. Toen dat gelukt was werd de grondwet van Condorcet, met een aantal kleine wijzigingen, alsnog aangenomen.

De Jacobijnse vleugel werd steeds nationalistischer en gewelddadiger. Condorcet verzette zich tegen terechtstelling van de koning, samen met Tom Paine pleitte hij voor zijn verbanning naar Amerika: daar zou de koning kennis kunnen maken met de weldaden van een democratische samenleving. Tevergeefs. Louis XVI zou op 23 januari 1793 geguillotineerd worden. In juni van dat jaar werden 29 Girondijnse volksvertegenwoordigers gearresteerd. Condorcet verzette zich opnieuw. Kort daarna, op 8 juli 1793, wordt ook tegen Condorcet een arrestatiebevel uitgevaardigd. De man die zich al in 1791 voor een Republiek had uitgesproken, toen Robespierre zich nog monarchist betoonde, werd anderhalf jaar later beschouwd als ‘verdediger van de monarchie’. De man, die zich, tot ergernis van Robespierre in 1788 – en op nieuw in 1789 – had uitgesproken voor de afschaffing van de slavernij en die had gepleit voor het vrouwenkiesrecht, werd in 1793 vervolgd wegens ‘contrarevolutionaire activiteiten’.

Meesterwerk

Condorcet onttrok zich aan arrestatie door onder te duiken op een adres vlak bij de Jardin du Luxembourg. Daar schreef hij in zes maanden een meesterwerk dat hem een vooraanstaande plaats zou verschaffen onder de verlichtingsfilosofen: Esquisse d’un tableau historique des progres de l’esprit humain. In ruim 300 pagina’s schetste hij hoe in de loop van de menselijke geschiedenis het idee van de vooruitgang steeds meer terrein wint. Het manuscript eindigt met een ‘Fragment sur l’Atlantide’, een utopie, waarin een geheel op wetenschap gebaseerde samenleving wordt geportretteerd: daar bestaat een universele taal, daar is onderwijs voor iedereen, daar zijn religie en bijgeloof uitgebannen, daar zijn vrouwen bevrijd van hun patriarchale man en de slaven van hun meester, daar heerst volledige vrijheid. De vooruitgang is in de ogen van Condorcet inherent aan de menselijke natuur en wordt slechts tegengehouden door onwetendheid en (bij)geloof, die zich verschansen in religieuze instellingen en tradities. Op hun beurt worden religie en tradities in stand gehouden door degenen die daar belang bij hebben: vorsten, de adel, advocaten en rechters, maar vooral de geestelijkheid. Strijd tegen religie en traditie is dus de plicht van allen die de vooruitgang willen dienen.

Condorcet deed dat zelf met zoveel overgave dat zijn Nederlandse vertaler meende de schrijver tegen zichzelf in bescherming te moeten nemen. Hij schreef in een voorwoord van de Schets van een historisch tafereel der vooruitgang van ’s menschen geest (Haarlem, 1804): ’In een Werk, van dien aart, als dit, geschreven door een Wijsgeer, die (…) in de heerschende Schoole van zijnen tijd, in de Schoole der HELVETIUSSEN EN DIDEROTS gevormd was, kon het niet missen, of moesten enige trekken voorkomen, die den Christelijke Godsdienst min gunstig waren. Ik heb gemeend dat ik wél zou doen deze plaatsen of uitdrukkingen – die nogthans weinig in getal zijn – of te verzachten, of geheel weg te laten.’

Gearresteerd

Toen Condorcet zijn Esquisse af had, in maart 1794, besloot hij zijn onderduikadres te verlaten en ging op weg naar een vriend die in Fontenay aux Roses woonde. Deze durfde hem echter niet binnen te laten omdat zich, naar hij zei, onder zijn huispersoneel Jacobijnen bevonden. Uitgeput zocht Condorcet onderdak in een herberg, waar hij echter argwaan wekte door een omelet van twaalf eieren te bestellen. Hij werd door de gendarmerie gearresteerd en opgesloten in een politiecel. De volgende ochtend, op 28 maart 1794, trof men hem dood in zijn cel. Had hij zelfmoord gepleegd of was hij, geestelijk en fysiek uitgeput, een natuurlijke dood gestorven?

Op 2 april 1795, na de val van Robespierre, besloot de Nationale Conventie zijn ‘Schets’ op staatskosten uit te geven.

Meindert Fennema vertaalde, samen met Geertje Karsten-van der Giesen, Condorcets ‘Beschouwingen over de negerslaverij’ (Heureka, Weesp, (1989, 1991)

Interview: George Soros over de samenzwering tegen hemzelf, de Gierige Vijf en het dreigende einde van de Europese Unie

George Soros investeerde wereldwijd 32 miljard dollar in de verwezenlijking van de Open samenleving en haalde zich daarmee de haat op de hals van zowel autocratische nationalisten als linkse complotdenkers. Wat beweegt hem en hoe ziet hij zijn vijanden? Een interview.


Tekst: Mario Calvo-Platero, La Repubblica

George Soros is een van de meest iconische financiers van de eeuw. Hij is de man die in 1992 de Bank of England ‘failliet’ liet gaan, de filantroop die 32 miljard dollar heeft weggegeven om open samenlevingen te stimuleren, de politieke bokser die heeft gespard met mensen als Donald Trump en Viktor Orbán. En toch, zittend in zijn privé-bloementuin thuis op Long Island in New York en aan de vooravond van zijn 90e verjaardag, zit Soros met één knagende onzekerheid. ‘De mensen kennen mij niet’, vertrouwt hij toe.

Zijn twijfel is op een bepaalde manier begrijpelijk. Weinig mensen zijn meer onderwerp geweest van complottheorieën, velen van hen zijn absurd. De ouders van Soros hebben de Gestapo in zijn geboorteland Hongarije overleefd en toch wordt hij voor nazi uitgemaakt; hij wordt er valselijk van beschuldigd de architect van de financiële crisis van 2007/9 te zijn; een Jood te zijn van ‘ flexibele moraal’ en hij is zelfs de Antichrist genoemd. Er wordt beweerd dat hij een project uitwerkt – en deze schrijver heeft dit in Amerika gehoord – om het christendom in Europa uit te roeien door massale moslimimmigratie uit Afrika te organiseren.


Symbool van verwarring

Allemaal fantasieën, en de lijst gaat maar door. Soros is op mysterieuze wijze een symbool is geworden van de totale verwarring, onwetendheid en angst die de digitale wereld vandaag de dag overheersen, met aanvallen die zowel van links als van rechts komen. Zelfs de Vijf Sterren Beweging in Italië, een echte linkse pro-gouvernementele beweging opgezet door een komiek, heeft hem als vijand bestempeld.

Niets van dit alles lijkt Soros te verontrusten. We drinken thee op een schaduwrijke binnenplaats, met een koel windje uit de Atlantische Oceaan, met een plastic afscheiding tussen ons in, om de COVID-19 afstandsregels na te leven. Hij heeft een rationele verklaring voor de ongewone wreedheid van sommige van de aanvallen op hem. ‘Er zijn verschillende onderdelen van deze complotten’, zegt hij rustig. ‘Een daarvan is dat ik een fundament heb gebouwd dat eigenlijk het grootste deel van de wereld beslaat. Dat past bij het idee van wat destijds een Joods-bolsjewistische wereldwijde samenzwering werd genoemd. Nu wordt het gewoon een Joods complot genoemd’.

Hij wil duidelijk maken dat hij geen politicus is, maar een man met overtuigingen, die zich bezighoudt met vele zaken over de hele wereld en dat zijn tegenstanders het handig vinden om internationaal dezelfde vijand te delen. Dit verklaart een eenvoudige waarheid, zegt hij: ‘Er is een echte internationale samenzwering tegen mij. Dus als ik dezelfde kwesties voor een Open Samenleving over de hele wereld aan de orde stel, zoals discriminatie, raciale uitsluiting, totalitaire regimes, dan is dat geen complot, maar zet ik de missie van mijn leven openlijk op de voorgrond. En mijn vijanden leren van elkaar. En ze vallen samen aan met soortgelijke technieken’.

Daarom voelt Soros, temidden van zoveel nepnieuws over hem, de drang om te vertellen wie hij is. En zijn verhaal begint: ‘Ik ben geboren in 1930 in een joodse middenklasse gezin in Boedapest. Zoals zoveel andere joden had ik in maart 1944, toen nazi-Duitsland Hongarije bezette, kunnen omkomen, als mijn vader niet beter dan de meeste mensen had begrepen wat er zou gebeuren’ .

Zijn vader Tivadar en moeder Elizabeth hadden diepe wortels in Hongarije, maar in 1936, toen het antisemitisme en nationalisme in het hele land oprukten, besloten ze de oorspronkelijke Duitse joodse familienaam Schwarz te veranderen in Soros, om als joods minder zichtbaar te worden. Zijn vader beheerde gebouwen en toen de nazi’s arriveerden, regelde hij valse identiteitspapieren en onderduikplekken, niet alleen voor zijn familie maar ook voor een vrij groot aantal andere mensen. Als ze dat konden, zouden sommigen daarvoor betalen; degenen die minder middelen hadden, werden gratis geholpen.

‘Het was mijn vaders mooiste moment’, zegt Soros met een vleugje emotie in zijn stem en ogen. Meer dan een uur lang kijkt hij terug op zijn jeugdjaren in Hongarije. En hij gaat verder terug in de tijd: naar de avonturen van zijn vader Tivadar, weggelopen uit een gevangenkamp in Siberië, in 1918, te midden van de Bolsjewistische Revolutie.

Toen hij in het concentratiekamp in Siberië was, leerde Tivadar Esperanto, dat bleek een belangrijk reddingsinstrument in het kampleven. Later schreef Tivadar een boek, Crusoes in Siberia, over zijn Russische ervaringen en zijn avontuurlijke ontsnapping uit het kamp.

In een ander boek, Masquerade, schrijft zijn vader hoe hij in het door de nazi’s bezette Duitsland rond de dood danste en hoe hij wéér wist te ontsnappen, dit keer om zijn familie en gemeenschap te redden. Het is duidelijk dat die verhalen over de gevaren van het communisme en het totalitarisme en de discriminatie indruk maakten op de jonge George, die een belangrijke les leerde die zijn hele leven lang een mantra zou blijven: anticiperen op het verloop van de gebeurtenissen is een kwestie van overleven. Een goede les.


Karl Popper

In 1947 was George aan de beurt om de proef te doorstaan en te ontsnappen uit het door de USSR bezette Hongarije. Hij slaagde erin om eerst een Esperanto-conferentie in Zwitserland te mogen bijwonen. Van daaruit ging hij op zijn 17e naar Engeland, waar hij aan de London School of Economics ging studeren. Het was daar dat hij professor Karl Popper ontmoette, een in Wenen geboren filosoof, die een boek schreef met de titel Open Society and Its Enemies. ‘Ik koos hem als mijn mentor, mijn leraar. Ik kwam onder zijn invloed, zijn denken. Ik werd een grote gelovige in een open samenleving. Ik ontwikkelde een conceptueel kader gebaseerd op de twee pijlers van feilbaarheid en reflexiviteit dat de leidende filosofie van mijn leven blijft. In feite is het een instrument om te anticiperen op gebeurtenissen en het heeft me ook geholpen bij het succes op de financiële markten. En ik heb veel geld verdiend.’

Hij heeft inderdaad veel geld verdiend. Na 32 miljard dollar aan filantropie te hebben weggegeven, heeft Soros nog steeds een persoonlijk fortuin van ongeveer 8 miljard dollar. Zijn financiële carrière begint in 1954 bij de zakenbank Singer en Friedlander in Londen, in 1956 gaat hij in New York werken voor F.M. Mayer. In 1969 richt hij een heel klein fonds op, Double Eagle genaamd, met een investering van 4 miljoen dollar. Een van de eerste hedgefondsen in die tijd. En de rest is geschiedenis.

Double Eagle wordt in 1973 het Soros Fonds en later het Quantum Fonds. In 1992 levert het zijn grootste prestatie, een investering van 10 miljard dollar om het Britse pond te shorten. In die tijd moest Duitsland zijn hereniging financieren en leende het enorme hoeveelheden op de markt, waardoor het toenmalige Europese Monetaire Stelsel onder enorme druk kwam te staan. Uiteindelijk stortte de Britse pond in en verdiende Soros 1 miljard dollar.


Bitterzoete overwinning

De overwinning was bitterzoet, want in die deal was een duidelijke tegenstrijdigheid: de man die al een stichting had opgericht om Europa te steunen, was ook bereid om voor eigen gewin een klap uit te delen aan de Unie die hij koesterde. Een aantijging die hij volledig afwijst. Hij zegt: ‘In 1992 zag ik een kans waarbij het risico beperkt was, maar de beloning veel groter in geval van succes. Het was een asymmetrische gok in mijn voordeel. Ik was bereid om mijn hele kapitaal te riskeren door hier op te wedden. En ik was ook niet de enige die het deed. Ik was een belangrijke factor, maar als de inefficiëntie in de markt was, dan speculeerden andere mensen ook. Misschien deed ik het op grotere schaal dan anderen deden in verhouding tot mijn vermogen’.

Om zijn punt over het nemen van risico uit te leggen gaat Soros terug naar 1979, toen hij ook al een belangrijke gok nam. Hij stond onder grote druk. Zoals hij zich herinnert, liep hij in Leadenhall Street in Londen op zoek naar financiering voor zijn deal. ‘De druk was zo groot dat ik dacht dat ik een hartaanval zou krijgen. Het was vals alarm. Maar het zette me aan het denken dat als ik was gestorven, ik een verliezer zou zijn geweest, omdat ik mijn leven zou hebben verloren toen ik geld probeerde te verdienen’. Uiteindelijk zou die gok mislukken.

Het was rond die tijd dat Soros besloot om zijn stichting te starten. Geld verdienen was niet genoeg; hij begreep de noodzaak van een missie voor het algemeen belang en hij richtte zich op Europa, dat nog steeds in de voorhoede van zijn zorgen ligt. Zijn missie was het naar voren brengen en verder ontwikkelen van het idee van zijn oude mentor voor een Open Samenleving, het versterken van de pijlers van democratie, burgerrechten, onderwijs. Dat hij succesvol was, weten we uit de aanvallen die hij op het internet krijgt van de krachten van het nationalisme. Nu hij 90 jaar oud is, is het triest om te zien dat 76 jaar nadat hij in zijn geboorteland Boedapest aan deportatie was ontsnapt, diezelfde krachten van nationalisme, vooroordelen en racisme weer terug zijn. Daarom is zijn missie nog steeds springlevend: het is waar dat de geschiedenis zich herhaalt, maar er kan iets aan gedaan worden.

Het nieuwe coronavirus heeft het leven van ieder mens op aarde verstoord. Hoe ziet u de situatie?

‘We bevinden ons in een crisis, de ergste crisis in mijn leven sinds de Tweede Wereldoorlog. Ik zou het omschrijven als een revolutionair moment waarop het scala aan mogelijkheden veel groter is dan in normale tijden. Wat in normale tijden ondenkbaar is, wordt niet alleen mogelijk, maar gebeurt ook daadwerkelijk. Mensen zijn gedesoriënteerd en bang. Ze doen dingen die slecht voor hen zijn en slecht voor de wereld.’


Hoe ziet u de situatie in Europa en de Verenigde Staten?

‘Ik denk dat Europa zeer kwetsbaar is, veel meer dan de Verenigde Staten. De Verenigde Staten zijn een van de langst bestaande democratieën in de geschiedenis. Maar zelfs in de Verenigde Staten kan een zelfverzekerde bedrieger als Trump tot president worden gekozen en de democratie van binnenuit ondermijnen.

‘Maar in de VS bestaat er een grote traditie van checks and balances en vaste regels. En bovenal is er de Grondwet. Dus ik heb er alle vertrouwen in dat Trump een voorbijgaand fenomeen zal blijken te zijn, hopelijk eindigend in november. Maar hij blijft zeer gevaarlijk omdat hij vecht voor zijn leven. Hij zal praktisch alles doen om aan de macht te blijven omdat hij de Grondwet op veel verschillende manieren heeft geschonden en als hij het presidentschap verliest, zal hij ter verantwoording worden geroepen.

‘Maar de Europese Unie is veel kwetsbaarder omdat zij een onvolledige Unie is. En ze heeft veel vijanden, zowel intern als extern.’

Wie zijn de vijanden binnenin de Europese Unie?

‘Er zijn veel leiders en bewegingen die zich verzetten tegen de waarden waarop de Europese Unie is gegrondvest. In twee landen hebben ze de regering zelfs overgenomen, Viktor Orbán in Hongarije en Jaroslaw Kaczyński in Polen. Toevallig zijn Polen en Hongarije de grootste ontvangers van het door de EU verdeelde structuurfonds. Maar eigenlijk is mijn grootste zorg Italië. Een zeer populaire anti-Europese leider, Matteo Salvini, won terrein totdat hij zijn succes overschatte en de regering liet vallen. Dat was een fatale fout. Zijn populariteit neemt nu af. Maar hij is vervangen door Giorgia Meloni van Fratelli d’Italia, die nog meer een extremist is. De huidige regeringscoalitie is uiterst zwak.

Ze worden alleen bij elkaar gehouden om een verkiezing te voorkomen waarbij de anti-Europese krachten zouden winnen. En dit is een land dat vroeger de meest enthousiaste aanhanger van Europa was. Want de mensen vertrouwden de EU meer dan hun eigen overheid. Maar nu blijkt uit onderzoek van de publieke opinie dat het aantal aanhangers van Europa afneemt en dat de steun om lid te blijven van de Eurozone afneemt. Maar Italië is een van de grootste leden, ze is te belangrijk voor Europa. Ik kan me geen EU zonder Italië voorstellen. De grote vraag is of de EU in staat zal zijn om Italië voldoende steun te bieden.’

De Europese Unie heeft zojuist een herstelfonds van 750 miljard euro goedgekeurd…

‘Dat is waar. De EU heeft een zeer belangrijke positieve stap voorwaarts gezet door zich ertoe te verbinden op veel grotere schaal dan ooit tevoren geld te lenen van de markt. Maar toen slaagden verschillende landen, de zogenaamde Gierige Vijf – Nederland, Oostenrijk, Zweden, Denemarken en Finland – erin om het daadwerkelijke akkoord minder effectief te maken. Het tragische is dat ze in principe pro-Europees zijn, maar ze zijn erg egoïstisch. En ze zijn erg zuinig. Dat heeft geleid tot een overeenkomst die ontoereikend zal blijken te zijn. Met name de omvang van de plannen voor het klimaatveranderings- en defensiebeleid is teleurstellend. Ten tweede willen ze er ook voor zorgen dat het geld goed wordt besteed. Dat schept problemen voor de zuidelijke staten die het hardst door het virus zijn getroffen.’

Gelooft u nog steeds in een Europese eeuwigdurende obligatie?

‘Ik denk nog steeds dat het een goed idee zou zijn: bij een eeuwigdurende obligatie hoeft de hoofdsom nooit te worden terugbetaald; alleen de jaarlijkse rentebetalingen zijn verschuldigd. Uitgaande van een rentepercentage van 1 procent zou een obligatielening van 1 biljoen euro per jaar 10 miljard euro kosten. Dit levert een verbazingwekkend lage kosten-batenverhouding op van 1:100. Bovendien zou de 1 biljoen euro onmiddellijk beschikbaar zijn op een moment dat het dringend nodig is. Dat zou vooral de zuidelijke landen ten goede kunnen komen.
De kopers van de obligatie moeten er zeker van kunnen zijn dat de EU over voldoende middelen (d.w.z. fiscale bevoegdheden) beschikt om de rente te betalen. Het zou slechts een formele aangelegenheid kunnen zijn, maar de Gierige Vijf staan in de weg. Ik neem dus afstand van het standpunt dat de uitgifte van eeuwigdurende obligaties in de nabije toekomst onmogelijk is.

‘Ik heb het idee niet opgegeven, maar ik denk dat er niet genoeg tijd is om te zorgen dat het geaccepteerd wordt. Laat me eerst uitleggen wat eeuwigdurende obligaties zo aantrekkelijk maakt en dan toelichten waarom het op dit moment een onpraktisch idee is. Zoals de naam al aangeeft, hoeft de hoofdsom van een eeuwigdurende obligatie nooit te worden terugbetaald; alleen de jaarlijkse rentebetalingen zijn verschuldigd. Uitgaande van een rentevoet van 1 procent – wat vrij royaal is in een tijd waarin Duitsland obligaties met een looptijd van dertig jaar tegen een negatieve rentevoet kan verkopen – zouden de betalingen voor een obligatie van 1 biljoen euro per jaar 10 miljard euro kosten. Dit geeft je een verbazingwekkend lage kosten-batenverhouding van 1:100. Bovendien zou deze 1 biljoen euro onmiddellijk beschikbaar zijn op een moment dat het dringend nodig is, terwijl de rente in de loop van de tijd betaald moet worden en hoe verder in de tijd, hoe lager de verdisconteerde contante waarde.

Wat staat de afgifte ervan in de weg? De kopers van de obligatie moeten er zeker van kunnen zijn dat de Europese Unie in staat zal zijn de rente te betalen. Dat vereist dat de EU over voldoende middelen beschikt (d.w.z. fiscale bevoegdheid) en de lidstaten staan dergelijke belastingen absoluut niet toe op dit moment. De Gierige Vier – Nederland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden (het zijn er nu vijf omdat Finland zich bij hen heeft aangesloten) – staan in de weg. De belastingen zouden niet eens hoeven te worden opgelegd, het zou voldoende zijn om ze te autoriseren. Eenvoudig gezegd is dit wat het uitgeven van eeuwigdurende obligaties onmogelijk maakt.’


Kan bondskanselier Merkel, die vastbesloten is om het Duitse voorzitterschap tot een succes te maken, daar niet iets aan doen?

‘Ze doet haar best, maar ze heeft te maken met een diepgewortelde weerstand tegen het niet betalen van schulden. Het Duitse woord Schuld heeft een dubbele betekenis. Het kan duiden op een geldelijke schuld en op schuldgevoel. Degenen die een schuld hebben zijn schuldig. Dit erkent niet dat de schuldeisers ook schuldig kunnen zijn. Het is een culturele kwestie die heel, heel diep in Duitsland geworteld is. Het heeft een conflict veroorzaakt tussen het feit dat ze tegelijkertijd Duitser en Europeaan zijn. En het verklaart de recente beslissing van het Duitse Hooggerechtshof die in strijd is met het Europese Hof van Justitie.’

Wie zijn de externe vijanden van Europa?

‘Dat zijn er veel, maar ze hebben allemaal een gemeenschappelijk kenmerk: ze zijn tegen het idee van een open samenleving. Ik ben een enthousiast voorstander van de EU geworden omdat ik het een belichaming van de open samenleving op Europese schaal vond. Vroeger was Rusland de grootste vijand, maar onlangs heeft China Rusland ingehaald. Rusland domineerde China tot president Nixon, die een groot inzicht had in de internationale politiek en begreep dat door zich open te stellen voor China en China op te bouwen, het communisme ook in de Sovjet-Unie zou kunnen verzwakken. Ja, hij werd afgezet. Maar hij was eigenlijk, samen met Kissinger, een groot strategisch denker. Hun stappen leidden tot de grote hervormingen van Deng Xiaoping. Vandaag de dag liggen de zaken heel anders. China is een leider in kunstmatige intelligentie. Kunstmatige intelligentie produceert controle-instrumenten die nuttig zijn voor een gesloten samenleving en een dodelijk gevaar vor-men voor een open samenleving. Het draait de tafel voor gesloten samenlevingen. Het huidige China is een veel grotere bedreiging voor open samenlevingen dan Rusland. En in de VS is er een tweeledige consensus die China tot strategische rivaal heeft uitgeroepen.’


Terugkomend op het nieuwe coronavirus, is het nuttig of schadelijk voor open samenlevingen?

‘Zeker schadelijk, omdat de bewakingsinstrumenten die door kunstmatige intelligentie worden geproduceerd, zeer nuttig zijn om het virus onder controle te krijgen en dat maakt deze instrumenten zelfs in democratische landen acceptabeler.’

Wat heeft u zo succesvol gemaakt op de financiële markten?

‘Zoals ik al eerder zei, heb ik een conceptueel kader ontwikkeld dat mij een voordeel heeft opgeleverd. Het gaat niet om de markten, maar om de complexe relatie tussen denken en werkelijkheid, maar ik heb de markt als proeftuin gebruikt voor de validiteit van mijn theorie. Ik kan het samenvatten in twee eenvoudige stellingen. De ene is dat in situaties met denkende participanten de opvattingen van de deelnemers over de wereld altijd onvolledig en vervormd zijn. Dat is feilbaarheid. De andere is dat deze vertekende opvattingen de situatie waarop ze betrekking hebben kunnen beïnvloeden, omdat vertekende opvattingen tot ongepaste handelingen leiden. Dat is reflexiviteit. Deze theorie heeft me een duwtje in de rug gegeven, maar nu mijn Alchemie van de financiën praktisch verplicht leesmateriaal is voor professionele marktpartijen ben ik mijn voorsprong kwijt en ben ik niet langer een marktdeelnemer.

Zegt uw kader u dat u zich zorgen moet maken over de gepercipieerde ontkoppeling tussen marktwaarderingen en de zwakte van de economie? Zitten we in een zeepbel door de enorme liquiditeit die het Federale Reservesysteem (FED) ter beschikking stelt?

‘U slaat de spijker op de kop. De FED deed het veel beter dan president Trump, die er kritiek op had. Het overspoelde de markten met liquiditeit. De markt steunt nu op twee overwegingen. De ene is dat het in de nabije toekomst een nog grotere injectie van fiscale stimulans verwacht dan de CARES-wet van 1,8 biljoen dollar; de andere is dat Trump een vaccin zal aankondigen voor de verkiezingen.’


U heeft onlangs 220 miljoen dollar gedoneerd aan de strijd tegen de rassenongelijkheid van de zwarte gemeenschap. Hoe ziet u de Black Lives Matter beweging?

‘Het doet er echt toe, want dit is de eerste keer dat een grote meerderheid van de bevolking, naast de zwarte gemeenschap, erkent dat er een systemische discriminatie tegen donkere Amerikanen bestaat die terug te voeren is op de slavernij.’

In deze revolutie worden standbeelden neergehaald en wordt de politieke correctheid cruciaal.

‘Sommigen spreken van de cancel-cultuur. Ik denk dat het een tijdelijk fenomeen is. Ik denk dat het ook overdreven is. Ook de politieke correctheid op de universiteiten is veel te overdreven. Als voorstander van een open samenleving beschouw ik politieke correctheid als politiek incorrect. We mogen nooit vergeten dat een pluraliteit van meningen essentieel is voor de democratie.’

 

Velen zeggen dat na COVID-19 en de ervaring met werken op afstand de toekomst van steden en grootstedelijke gebieden gedoemd is.

‘Veel dingen zullen veranderen, maar het is nog te vroeg om te voorspellen hoe. Ik herinner me dat na de verwoesting van de Twin Towers in 2001 de mensen dachten dat ze nooit meer in New York zouden willen wonen en binnen een paar jaar waren ze dat vergeten.’

Als u een boodschap zou kunnen sturen naar de mensen in Europa, wat zou dat dan zijn?

‘S.O.S. Terwijl Europa geniet van haar gebruikelijke augustusvakantie, dreigt het bijbehorende reizen een nieuwe besmettingsgolf te veroorzaken. Als we op zoek gaan naar een parallel, schiet ons de Spaanse griepepidemie van 1918 te binnen. Er waren drie golven, waarvan de tweede de meest dodelijke was. Epidemiologie en de medische wetenschap hebben sindsdien grote stappen gezet en ik ben ervan overtuigd dat een herhaling van die situatie kan worden vermeden. Maar eerst moet de mogelijkheid van een tweede golf worden erkend en moeten er onmiddellijk maatregelen worden genomen om deze te voorkomen. Ik ben geen deskundige op het gebied van de epidemiologie, maar het is mij duidelijk dat mensen die gebruik maken van massavervoer gezichtsmaskers moeten dragen en andere voorzorgsmaatregelen moeten nemen.

‘Europa wordt geconfronteerd met een ander existentieel probleem: ze hebben niet genoeg geld om het hoofd te bieden aan de dubbele dreiging van het virus en de klimaatverandering. Achteraf gezien is het duidelijk dat de bijeenkomst van de Europese Raad een betreurenswaardige mislukking was. De weg die de Europese Unie is ingeslagen, zal te weinig geld opleveren. Dit brengt me terug bij het idee van de eeuwigdurende obligatie. Naar mijn mening moeten de Gierige Vier of Vijf dit erkennen en in plaats van in de weg te staan, moeten ze veranderen in enthousiaste voorstanders. Alleen door een echte conversie kunnen door de EU uitgegeven eeuwigdurende obligaties voor beleggers aanvaardbaar worden gemaakt. Anders overleeft de Europese Unie misschien niet. Dat zou een groot verlies zijn, niet alleen voor Europa maar voor de hele wereld. Dit is niet alleen mogelijk, maar kan ook daadwerkelijk gebeuren.’

Dit interview verscheen oorspronkelijk in het Italiaanse dagblad La Repubblica.© Mario Platero/La Repubblica


Een giftige cocktail

Tekst René Zwaap

Hoezeer de samenzweringstheorieën met George Soros in het middelpunt al gemeengoed zijn geworden bleek toen de website van Nos Nieuws op 21 oktober 2018 een profiel van hem plaatste onder de titel ‘George Soros: invloedrijke bemoeial met tentakels ver in de wereldpolitiek’. In het artikel werd verder gesproken van ‘de jood Soros’ en ook gegeven de verdere toonzetting van het artikel leek het er sterk op dat de Nederlandse publieke omroep inspiratie had opgedaan bij de Protocollen van de Wijzen van Zion, het beruchte frauduleuze geschrift over een Joods wereldcomplot waarmee eind 19e eeuw de pogroms in tsaristisch Rusland werden uitgelokt, de nazi’s hun vernietigingskampen rechtvaardigden en tegenwoordig de islamitische wereld wordt opgehitst tegen Joden in het algemeen en de staat Israël in het bijzonder. Na een storm van kritiek haalde Nos Nieuws-hoofdredacteur Marcel Gelauff het gewraakte stuk van de website, maar het signaal was al afgegeven. De riolen van het internet hadden aansluiting gevonden bij de Nederlandse staatsomroep.

De campagne tegen George Soros en zijn Open Society wordt steeds harder en steeds feller gevoerd. In zijn geboorteland Hongarije verklaarde premier Viktor Orbán, die in zijn jonge jaren nota bene een jaar in Oxford kon studeren dankzij een beurs van Soros,de oorlog aan de filantroop met een lastercampagne die zo door Joseph Goebbels had kunnen zijn bedacht. Het was reden voor Soros om het kantoor van de Open Society in Boedapest te sluiten vanwege het ‘steeds repressiever wordende politieke en juridische klimaat’. Ook Donald Trump vond in Soros een geschikte vijand. In Nederland zijn er vooral binnen de PVV en Forum voor de Democratie steeds meer variaties op het anti-Soros-evangelie te beluisteren, waarbij de filantroop een prominente positie wordt toegedicht in het extreemrechtse hersenspinsel dat er een georganiseerde ‘omvolking’ plaatsvindt in westerse landen.


Mabel van Oranje

George Soros wordt in Nederland vaak in één adem genoemd met Mabel Wisse Smit, tegenwoordig Mabel van Oranje geheten, sinds 2013 weduwe van prins Friso van Oranje-Nassau van Amsberg. Dat komt doordat Mabel voor haar huwelijk werkzaam was voor Soros’ Open Society Institute in Brussel, een stichtingennetwerk dat zich richt op aan het bevorderen van democratie, mensenrechten en de onafhankelijke rechtsstaat en het bestrijden van aids. Voor tal van complotdenkers is dit gegeven uiterst verdacht en je hoeft op Google maar ‘Soros’ en ‘Mabel’ in te tikken en een onwelriekende beerput van kwaadaardige verzinsels stijgt je tegemoet. Bijna onveranderlijk overheersen ook hier variaties op het idee van een Joods wereldcomplot, aangelengd met een snufje anti-koninklijke gezindheid. Het is een giftige cocktail waarmee het anti-monarchale gedachtengoed in Nederland helaas maar al te vaak is behept.
Het is daarom belangrijk dat we op deze plek het interview met George Soros kunnen plaatsen, wiens ideeën en inzichten van het grootste belang lijken voor een democratische en vrijheidslievende ontwikkeling van Europa. Zijn concrete voorstellen voor de uitgifte van ‘eeuwigdurende obligaties’ kunnen ook een uitweg bieden uit de doodlopende weg van de huidige coronacrisis, die snel cumuleert in een economische crisis, en verdienen ook in Nederland serieuze aandacht. Dat George Soros verstand heeft van de internationale geldmarkt hoeft hij niet meer te bewijzen.

Pleidooi voor de Verlichting: Jonathan Israel over de Franse en de Amerikaanse revolutie

De vermaarde Britse historicus Jonathan Israel is 13 oktober 2020 te zien en te horen bij de herdenking van de Amsterdamse vrijdenker Adriaan Koerbagh (1633-1669) in Culemborg. Koerbagh was onder de invloed van Spinoza gekomen tot radicale verlichtingsideeën, waarin hij onder meer het bestaan van de hel en het dogma van de goddelijke drieënheid afwees. Hij moest dat bekopen met een verbod van zijn geschriften, in Amsterdam werden zijn boeken op last van het stadsbestuur verbrand en hij belandde in het cachot, waar hij door de barre omstandigheden overleed. Momenteel loopt er een campagne om Koerbagh te rehabiliteren met de vernoeming van een Amsterdamse straat naar hem. Jonathan Israel wijdde een hoofdstuk aan leven en werk van Koerbagh in zijn boek Radicale verlichting (2001). De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap volgt het werk van Jonathan Israel op de voet en wijdde besprekingen aan zijn twee meest recent in het Nederlands verschenen werken. Ter ere van Israels komende optreden in Nederland worden deze twee besprekingen hier integraal gepresenteerd.


De Amerikaanse revolutie

Tekst Maurits van den Toorn

De Amerikaanse revolutie die leidde tot de onafhankelijkheid in 1776 bood volgens filosoof Thomas Paine een ‘kans om de wereld opnieuw te beginnen’ en ‘een nieuwe regeringsvorm tot aanzijn te brengen die de rechten van alle mensen zou beschermen’. Misschien wat hoogdravende, maar zeker welgemeende woorden. Merkwaardig genoeg is die revolutie in later jaren vooral als iets exceptioneels gezien, iets wat typisch Amerikaans was en juist geen universele geldigheid zou hebben. Dat is een grote vergissing, vindt de Britse historicus Jonathan Israel. In zijn boek Lopend Vuur probeert hij die te corrigeren.

Israel is onder meer bekend geworden door zijn in 1995 verschenen geschiedenis van de Nederlands Republiek, The Dutch Republic: Its Rise, Greatness, and Fall, 1477-1806. Hij is ook gespecialiseerd in de Verlichting, waarbij de Amerikaanse revolutie is te beschouwen als de Amerikaanse vorm van de Verlichting. Zijn nu vertaalde boek The Expanding Blaze: How the American Revolution Ignited the World, 1775-1848 uit 2017 gaat over die revolutie die de eerste en meteen een van de belangrijkste was in een reeks van revolutionaire gebeurtenissen die in de driekwart eeuw van 1775 tot 1848-’49 de Atlantische wereld overspoelde.


Historische vergissing

Het is een invloed die volgens Israel nogal onderschat is: ‘In plaats van een scherp contrast te maken tussen de Franse en Amerikaanse Revolutie, wat een grote historische vergissing is, zal een bruikbaar schema juist de parallellie laten uitkomen en laten zien dat de Amerikaanse en de Franse revolutie (tot juni 1793) in grote lijnen hetzelfde traject volgden, en dat ze allebei evenzeer een strijdperk waren van twee Verlichtingskampen: gematigd en radicaal.’

Ook de latere revoluties en revolutiepogingen streefden in essentie hetzelfde na als de Amerikaanse revolutie: vrijheid, democratie en gelijkheid, plus vrijheid van meningsuiting en drukpers en onschendbaarheid van persoon en eigendom. Een nogal onderbelicht aspect van die revolutie was de veranderende positie van religie. Calvinistische rechtlijnigheid en dogmatiek verloren terrein, er kwam een scheiding van kerk en staat, staatssteun voor religieus gezag verdween en er werden geen religieuze voorwaarden gesteld aan het bekleden van overheidsfuncties in de Verenigde Staten.

Patriottenbeweging
Zo vormden de Amerikaanse ontwikkelingen de inspiratie voor de eerste openlijk democratische beweging van Europa vanaf 1780: de Nederlandse, pro-Amerikaanse ‘Patriottenbeweging’, die alle Europese en Amerikaanse hervormingsgezinden aandachtig volgden en die in 1787 met Pruisische hulp werd neergeslagen (het gehucht Goejanverwellesluis kreeg er nationale faam door). Deze grote internationale samenhang bleef de hele revolutieperiode tot 1848 bestaan. Israel noemt als een van vele voorbeelden de Belgische opstand van 1830, waarbij er volgens hem veel sprake was van ‘een grote hang naar federalisme volgens het Amerikaanse voorbeeld en staatsbestel’. Dat men desondanks eindigde met een monarchie kwam doordat de ‘restauratieve machten’ Groot-Brittannië, Frankrijk en Pruisen de Belgische onafhankelijkheid alleen wilden erkennen als er een conservatief staatsbestel inclusief een monarchie kwam.

In de jaren na 1850 gingen de ontwikkelingen aan beide zijden van de oceaan uit elkaar lopen. De Verenigde Staten verloren gaandeweg hun rol als progressief voorbeeld. De slavernij werd een steeds grotere schandvlek, de rol van religie nam weer toe en het land raakte verzeild in isolationisme. De radicale stroming verloor terrein, conservatisme en nationalisme groeiden, de ‘geest’ van 1776 verdween steeds meer. ‘Onze voortgaande degeneratie lijkt mij tamelijk snel te gaan,’ schreef Abraham Lincoln in 1855 in een brief. Tegelijkertijd werden landen als Canada, Australië en Nieuw-Zeeland overtuigender voorbeelden van democratische vooruitgang en mensenrechten. De rest van de wereld kwam overigens in de tweede helft van de negentiende eeuw ook in de ban van allerlei ‘-ismen’, van nationalisme en imperialisme tot socialisme en marxisme, waarbij ook daar de Amerikaanse revolutie als – al dan niet afschrikwekkend – voorbeeld buiten beeld raakte.

‘De gangbare opvatting werd dat de Amerikaanse Revolutie fundamenteel anders was dan de Franse en ook anders dan alle Europese en Latijns- Amerikaanse revoluties, en geen brede invloed had gehad,’ schrijft Israel. Hij hekelt de geschiedschrijving aan beide zijden van de oceaan die tot de huidige dag ‘opmerkelijk kortzichtig’ is gebleven door de Amerikaanse revolutie te zien als een vorm van exceptionalisme, een ‘voor anderen niet geheel toegankelijke en begrijpelijke ervaring’ die niet goed bruikbaar is als voorbeeld voor de revoluties die vanaf 1789 elders in de wereld volgden.

Was die ‘voorbeeldrevolutie’ dan perfect geweest? Verre van, vonden sommige tijdgenoten al. Zo werd er ook toen al geageerd tegen het voortbestaan van de slavernij (en wordt er nog steeds wat besmuikt gedaan over het feit dat president Washington, toch een beetje de Vader des Vaderlands, slaven had en zelfs een advertentie liet plaatsen om een ontsnapte slaaf op te sporen).

Nog een imperfectie: in de meeste staten was het kiesrecht zeer beperkt, alleen in Pennsylvania en Vermont was er kortstondig algemeen kiesrecht, dat wil zeggen voor volwassen blanke mannen. De beperking werkte het ontstaan van een informele ‘aristocratie’ in de hand.

De Engelse predikant en democraat Richard Price signaleerde bovendien dat de Amerikaanse ‘jacht naar vrijheid’ ook tot een onverhulde jacht op rijkdom leidde, die volgens hem botste met ‘de deugdzame en eenvoudige omgangsvormen zonder welke geen Republiek langdurig standhoudt’. Het is een opmerking die nog steeds hout snijdt, zeker nu we afstevenen op presidentsverkiezingen met een hoogst ongewisse uitkomst.


Jonathan Israel
Lopend Vuur. Hoe de Amerikaanse revolutie de wereld in vlam zette, 1775-1848
Uitgeverij Van Wijnen, Franeker
840 pagina’s
ISBN 9789051945546
Prijs € 59,50

Terreur versus Verlichting: Jonathan Israel rehabiliteert de Franse Revolutie

Tekst: René Zwaap

De handelingen voltrokken zich ruim 230 jaar geleden, maar niet zelden bekruipt de lezer van Jonathan Israels magistrale Revolutionaire ideeën, een intellectuele geschiedenis van de Franse revolutie de sensatie midden in het heden te staan. Neem zijn beschrijving van de ‘autocratische populisten’ (de definitie van de historicus kan ook moeiteloos naar deze tijd worden getransplanteerd) Marat, Robespierre en Hébert: ‘Zij bleven liever voortbouwen aan hun achterban van licht ontvlambare, paniekgevoelige, ongeletterde en opvliegende lieden, waarbij sensatie, theatrale overdrijving en het cultiveren van geruchten hun belangrijkste instrumenten waren‘. Het lijkt zo te komen uit een handleiding voor internet-agitprop anno 2019.

In de visie van Jonathan Israel was de Terreur van Robespierre niet het onvermijdelijke gevolg van de democratisch-republikeinse revolutie van 1789, maar het absolute tegendeel ervan. In feite stonden Robespierre en zijn linkerhand Saint-Just voor de verwoesting van de Revolutie. Zij waren de apostelen van een virulente vorm van contra-Verlichting en anti-intellectualisme, vijandig tegen vrijheid van denken, individuele vrijheid, eruditie en het recht op het uiten van kritiek. ‘In principieel opzicht was Robespierre de tegenspraak van de Revolutie en niets anders dan de antithese van de Verlichting’, schrijft hij in Revolutionaire Ideeën. Robespierre en zijn factie – de zogeheten ‘Montagne’- waren niet de prominentste vertegenwoordigers van de Revolutie, maar de perverse omkering ervan.

Proto-fascisme
Marat en Hébert, de meest invloedrijke rattenvangers van de publieke opinie tijdens de Revolutie, waren met hun invloedrijke bladen L’Ami du Peuple (Marat) en Le Père Duchesne (Hébert) even bekwaam in het bespelen van de onderbuik van de massa als later Steve Bannon’s Breitbart. Jonathan Israel: ‘Steeds waren zij gericht op de minst opgeleiden en hun credo behelsde een polariserend populistisch chauvinisme, een soort proto-fascisme, dat in het geval van Marat voortdurend opriep tot een dictatuur van het onverbiddelijkste soort, teneinde “het volk” te redden. Volgens Marat was er een persoonlijke dictatuur nodig, liefst door Robespierre, in wie hij een boven iedereen uittorenende leider zag die even gestaald, onbuigzaam en Machiavellistisch was als hijzelf, iemand die de hele mensheid indeelde in goeden en kwaden, onderdrukten en onderdrukkers, onophoudelijk strijdend tegen corruptie in de hoge kringen en de lof zingend van “het volk”.’

De moordaanslag door Charlotte Corday op Marat – van origine een Zwitser uit Genève – in diens badkuip op 13 juli 1793 was bedoeld om diens tirannie te breken, maar resulteerde in het postume tegendeel. Jonathan Israel: ‘Op de een of andere manier, groeide deze schrille, onappetijtelijke fanaticus uit tot een figuur die door het regime en het volk vereerd werd in een mate die vrijwel niemand anders in de geschiedenis ooit ondervonden heeft. Het was het eerste voorbeeld van een georganiseerde politieke cultus waardoor een non-entiteit, die niemands respect waard was, werd getransformeerd tot een kolossale “held van het volk”, oneindig geliefd door de massa’s.’

Marats lichaam werd gebalsemd en publiek tentoongesteld in de kerk van de Cordeliers nabij zijn woning op een speciaal bed dat was bedekt met bloemen, omringd met kaarsen en getooid door de grootste kunstenaar van de Revolutie, Jacques-Louis David: half ontbloot om zijn steekwond en zijn bebloede hemd te kunnen tonen, en zijn hoofd gekroond met eikenbladeren. Een menigte mensen, vooral vrouwen, stortten hun harten vol ontroostbaar verdriet uit over het verlies van hun martelaar, hoewel slechts een teleurstellend klein aantal kwam kijken bij de begrafenisstoet zelf. Het was het startsein voor een ongebreidelde golf van terreur.


Nationale scheermes

Ook Le Père Duchesne van Jacques René Hébert was gespecialiseerd in grofheid gericht op de mobilisering van de allerlaagste instincten van de massa, zijn antenne voor het zogeheten onderbuikgevoel was zijn politieke kapitaal. Zolang het volk nog vertrouwen vertoonde in de koninklijke mystiek van de vorst, had Hébert dat ook, na de mislukte vlucht van de koninklijke familie in 1793 schreef hij Lodewijk XVI af met de woorden ‘Wat moeten we doen met dit vette varken?,’ noemde hij hem ‘Lodewijk de Verrader’ en Marie Antoinette ‘zijn hoer’. Hébert raakte niet moe de lof van de guillotine te bezingen als het ‘nationale scheermes’, en toen op 24 maart 1794 zijn eigen beurt was gekomen, zal hij daar vast aan hebben gedacht. Hébert stierf na een gruwelijk voorspel – de beul van dienst liet tot vermaak van het publiek het hakmes tot drie keer net tot boven zijn nek hangen. Robespierre – de ‘allesverslindende krokodil’ in de woorden van de Zweedse radicaal Thomas Thorild – volgde dezelfde route vier maanden later met een half weggeschoten kaak, samen met de even jeugdige als meedogenloze Saint-Just – en daarmee kwam het schrikbewind van de Terreur na ongeveer 50.000 doden langzaam tot zijn einde.

Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger
De belangrijkste slachtoffers van die Terreur waren de authentieke democratische republikeinen. Het eerste belangrijke slachtoffer van Marat en Robespierre in die kringen was Jacques-Pierre Brissot, geguillotineerd op 31 oktober 1793, de kampioen van de vrijheid van meningsuiting, leider van de democratische factie van de Girondijnen, die – geïnspireerd door de republikeinse bewegingen in Genève en de Lage Landen – een van de hoofdarchitecten van de Franse Revolutie was. Brissot was een voorvechter van mensenrechten, internationalisme en emancipatie van de zwarte bevolking, net als markies Jean-Antoine Nicolas de Caritat Condorcet, opsteller van ’s werelds eerste democratische republikeinse grondwet, die de guillotine maar net wist te ontlopen door gif in te nemen. Condorcet was samen met graaf Honoré Gabriel Riquetti Mirabeau (die in 1791, net op tijd , een natuurlijke dood stierf) de hoofopsteller van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789. Dat was het kroonstuk van de Franse Revolutie, geïnspireerd door de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1776, maar tegelijkertijd veel ambitieuzer en radicaler door ‘de vrije uitwisseling van gedachten en meningen’ als ‘een van de meest kostbare rechten van de mens’ centraal te stellen. ‘Voor het eerst in de geschiedenis waren gelijkheid, individuele vrijheid, het recht op gelijke bescherming door de staat en vrijheid van denken en meningsuiting vastgelegd als basisbeginselen die als inherent werden beschouwd aan alle rechtvaardige en rationele samenlevingen’, aldus Jonathan Israel. ‘Het fundament van de moderne democratie was gelegd. De rechten die de Fransen zichzelf toekenden werden geproclameerd als universele rechten, die in gelijke mate toebehoorden aan iedereen, van welk volk, welke rang, welke geloofsovertuiging en welk ras dan ook.’

Al deze authentieke democratische republikeinen – onder wie ook George Danton en Camille Desmoulins, beiden geguillotineerd – hadden zich op alle mogelijke manieren moedig verzet tegen de repressie en Terreur van Robespierre en Saint-Just, en zij waren in feite de belangrijkste slachtoffers van de Terreur. ‘Omdat zij voorvechters van de kernwaarden van de Revolutie waren, werden de meeste democratisch-republikeinse leiders en krantenredacteuren tussen september 1793 en juli 1794 geëlimineerd’, aldus Jonathan Israel. De Terreur begon met de nederlaag van de Brissot-gezinden in juni 1793 en ‘bloeide op hun graf’, zoals de Zwitserse revolutionair Benjamin Constant het uitdrukte.

Historiografisch obscurantisme
Het was niet voor niets dat Marat en Robespierre groot misprijzen aan de dag legden voor de hoge filosofische idealen die spraken uit de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, aldus Jonathan Israel. In het diepst van hun wezen verwierpen zij dit verlichtingsdenken. Israel verwijt zijn collega-geschiedschrijvers dan ook dat zij zo makkelijk zijn meegegaan in de these dat de Terreur van Robespierre het uitvloeisel was van het verlichtingsdenken. Terecht omschrijft hij dit gedachtengoed als ‘historiografisch obscurantisme’. Hij schrijft: ‘Misbruik en instrumentalisering van het feit dat de Verlichting de overheersende vormende factor was van de Revolutie hielpen dus de poort wijd open te zetten voor de dominante royalistisch aristocratisch- kerkelijke reactie van het begin van de negentiende eeuw, en voor een treurig stemmende lijst van contra-Verlichting-ideologieën die de moderne democratie en het republicanisme sindsdien steeds hebben gekweld en er afbreuk aan hebben gedaan’. Aan deze ‘betreurenswaardige consensus’ heeft zijn studie zeker een eind gemaakt.

Jonathan Israel
Revolutionaire ideeën, een intellectuele geschiedenis van de Franse revolutie
Uitgeverij Van Wijnen
1200 pagina’s
€75,00
ISBN9789051945355

Jonathan Israel spreekt op 13 oktober 2020, ter gelegenheid van de Koerbagh-herdenking in Culemborg, die plaatsvindt in het kader van de expositie Koerbagh, Eerherstel voor een dwarse denker.

www.weeshuismuseum.nl
www.voetvanoudheusden.nl.

De staatsgreep van de Soldaat van Oranje

/

Alleen het kroonvirus Corona was in staat de musical Soldaat van Oranje te doen verstommen. Deze hoogmis van het orangistische levensgevoel trok reeds meer dan drie miljoen bezoekers . De voorstelling is gebaseerd op de autobiografie van Engelandvaarder Erik Hazelhoff Roelfzema. Maar hoe heldhaftig was diens betrokkenheid bij de planning van een naoorlogse staatsgreep, waarbij PvdA-coryfee Koos Vorrink zou worden geliquideerd?

 

Tekst Bart Gruson

In een onbezonnen moment heb ik de redactie aangeboden om een recensie te schrijven over een voorstelling die de zintuigen nu al tien jaar lang teistert: Soldaat van Oranje – De Musical. Alleen het SARS-CoV-2 virus is in staat gebleken om aan dit oor- en oogverdovende spektakel een einde te maken, weliswaar voorlopig, maar in elk geval tot ver na de datum waarop ik mijn stukje moet inleveren. Geen recensie dus, maar in plaats daarvan aandacht voor de minder belichte kanten van de held waar het in deze karikaturale musicalproductie om draait: Siebren Erik Hazelhoff Roelfzema, Erik voor zijn vrienden, Soldaat van Oranje voor de inmiddels meer dan 3 miljoen bezoekers van de musical.

Hazelhoff Roelfzema wordt in 1917 in Soerabaja geboren in een Nederlandse patriciërsfamilie. In 1930 verhuist hij met zijn oudere zuster naar Nederland, omdat vader de kinderen een goede opleiding wil laten volgen. De ouders volgen een paar jaar later en het gezin vestigt zich uiteindelijk in Wassenaar. Na het eindexamen gymnasium begint hij in 1937 met de studie rechten aan de Universiteit Leiden. Hij wordt lid van Minerva, de sociëteit waar kinderen uit gegoede families de gelegenheid wordt geboden hun sociaal kapitaal na het afstuderen om te zetten in klinkende munt.

‘Drang naar avontuur’ dreef hem vaak naar het buitenland. Zo maakt Hazelhoff Roelfzema in 1938 een rondreis door de VS en het jaar daarop doet hij als correspondent verslag van de Russisch-Finse oorlog. Die drang naar avontuur vertaalt zich niet in betrokkenheid bij de strijd tegen het opkomende fascisme. We horen of lezen hem niet over Mussolini’s bewind of over Franco’s opstand tegen de Spaanse volksfrontregering. Hij sluit zich evenmin aan bij het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische Intellectuelen, opgericht door onder anderen Menno ter Braak, Annie Romein-Verschoor, Rosa Manus, Simon Vestdijk en Jan Tinbergen. Onze rechtenstudent lijkt helemaal geen interesse te hebben in wat zich afspeelt in het Derde Rijk. In 1937, toen hij met de studie begon, was Duitsland al enkele jaren een éénpartijstaat waar tegenstanders van het regime wanneer ze niet direct vermoord werden in concentratiekampen crepeerden. In november 1938, toen hij door de VS toerde, werden overal in Duitsland joodse winkels geplunderd, joodse scholen, ziekenhuizen en synagogen in brand gestoken en joden op straat mishandeld en vermoord.

Op 10 mei 1940 laat Hazelhoff Roelfzema wél van zich horen, maar doet dat in bewoordingen die niet zouden misstaan op een Minerva-borrel: ‘Die kerels waren hier binnengekomen terwijl we ze echt niet hadden uitgenodigd. Ze moesten eruit, daar deed je alles voor, omdat je van Nederland hield’. Ook dan ontbreekt een onverbloemde veroordeling van het nazibewind. ‘Ik ben geen idealist, het was mijn vaderlandsliefde, ik handelde vanuit verontwaardiging’, aldus Hazelhoff Roelfzema in een televisie-interview met Ivo Niehe.

Oorlog of geen oorlog, in 1941 legt Hazelhoff Roelfzema zijn doctoraalexamen rechten af. Even later in dat jaar stapt hij op een Zwitserse boot die hem naar Engeland zal brengen. In de Canon van Museum van Engelandvaarders lezen we dat het schip op weg was naar Kiel en onderweg onderschept werd door een Engels marineschip. Hij is dus bij toeval in Engeland aangeland. Hij noemde zich dan ook in het eerdergenoemde interview een ‘ex-Leidse student die toevallig in die oorlog terecht is gekomen’.

Contact Holland

In Engeland raakt hij betrokken bij het plan om Nederlandse geheimagenten per boot af te zetten op de stranden van bezet Nederland. De praktische uitwerking wordt aan Hazelhoff Roelfzema overgelaten en de regering belast Peter Tazelaar met de operationele leiding van wat Landing Operations Contact Holland gaat heten. Beiden wagen een paar maal de oversteek naar Nederland en riskeren daarbij hun leven. In Hazelhoff Roelfzema’s boek Soldaat van Oranje is het de schrijver zelf die de talrijke spectaculaire acties tot een goed einde weet te brengen. Maar de familie van Peter Tazelaar stelt dat deze de meeste risico’s nam. Na zijn avonturen bij Contact Holland meldt Hazelhoff Roelfzema zich aan bij de RAF en voert als piloot missies uit boven het bezette Europa. Vlak voor het einde van de oorlog wordt hij adjudant van Wilhelmina en samen met haar betreedt hij op 13 maart 1945 Nederlandse bodem.

Al in Engeland is het duidelijk dat onze mannetjesputter zich het prettigst voelt in het gezelschap van lieden die het niet zo nauw nemen met de democratische spelregels. Hij noemt de leden van de regering in Londen ‘ingesukkelde lamzakken’ en laat zich weinig aan hen gelegen liggen. Hazelhoff Roelfzema komt ermee weg omdat hij kan rekenen op de steun van Bernhard en Wilhelmina. Deze laatste voelde, zo schrijft zij in haar autobiografie Eenzaam maar niet alleen, een ‘begeerte naar vernieuwing’. Deze begeerte vertaalde zij in een plan om ‘naar welgevallen’ een koninklijk kabinet samen te stellen dat zonder parlementaire controle drie jaar zou regeren. Daarna moest een grondwetswijziging ervoor zorgen dat haar positie tegenover regering en parlement werd versterkt. Voor de uitvoering van dit plan rekende zij op door haar goedgekeurde verzetsmensen en op Engelandvaarders. Het is dan ook geen wonder dat een aantal Londense Nederlanders, onder wie Jacques Gans, Loe de Jong, A. den Doolaard en Hans Gomperts, in 1944 het Comité van Actie tegen het Neofascisme oprichtten. Zij meenden dat ‘in bepaalde kringen van de Nederlandse gemeenschap absolutistische opvattingen worden gehuldigd’.

Linggadjati-akkoord

Hoewel harde bewijzen ontbreken, bestaat er een redelijk vermoeden dat Hazelhoff Roelfzema in april 1947 een van de architecten was van de staatsgreep die had moeten leiden tot de val van de regering-Beel. Aanleiding is het besluit van het rooms-rode kabinet om een overeenkomst te sluiten met de pas uitgeroepen Republik Indonesia. Dit in de herfst van 1946 gesloten Linggadjati-akkoord leidt tot grote verontwaardiging bij rechts Nederland, omdat erin werd afgesproken dat Indië na een korte overgangsperiode onafhankelijk zou worden. Ook Hazelhoff Roelfzema maakte zich zorgen over het mogelijke verlies van de kolonie. ‘Zeker niet in het minst dat het onbestaanbaar is dat als je je gedurende de oorlog voor vier jaar uitgesloofd hebt voor het herstel van het koninkrijk, je onverschillig zou kunnen zitten toekijken als er nu na de oorlog ietwat mee gegoocheld wordt, om het zo maar uit te drukken’, vertelt hij in 1946 aan Rosette Herzberger.

In april 1947 laat Hazelhoff Roelfzema aan François van ’t Sant, hoofd van de Centrale Inlichtingen Dienst en vertrouweling van de koningin, weten dat leden van het voormalig verzet de regering-Beel zullen afzetten. Hij vraagt hem om Wilhelmina in te lichten en waarschuwt Van ’t Sant dat een besluit van de regering om de putschisten de voet dwars te zetten veel doden zou kosten. Tegelijkertijd ontvangt Van ’t Sant een telegram van ex-premier Gerbrandy waarin deze hem opdraagt zijn medewerking aan de plannen te geven. Gerbrandy was de leider van het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, dat het verzet onder rechtse politici en hoge legerofficieren tegen het regeringsbeleid bundelde. Onder de laatste groep was ook de Commandant der Zeestrijdkrachten, admiraal Helfrich. Hij had na het sluiten van het Linggadjati-akkoord in een brief aan zijn vice-admiraal de vraag opgeworpen of de vreedzame ‘staatsgreep in Indië’, zo noemde hij het akkoord, niet met ‘een andere staatsgreep’ moest worden beantwoord.

De coupplegers hadden het volgende scenario voor ogen. Op maandag 14 april 1947 moest een parachutisteneenheid de ministers en staatssecretarissen van het kabinet-Beel oppakken en ergens in het land gevangenzetten. De leiding van de coup zou de staat van beleg afkondigen en het land via de radio en de schrijvende pers daarvan op de hoogte stellen. Er zou een nieuw kabinet gevormd worden waarin Hazelhoff Roelfzema een rol van betekenis zou spelen. Dit kabinet zou alle ‘nationaal georiënteerde’ groepen vragen om een convent te sluiten waarin zou worden vastgelegd dat Indië voor Nederland behouden zou blijven en, niet minder belangrijk, dat de CPN met alle mogelijke middelen zou worden bestreden. Gerbrandy zou de ‘groot-Nederlandse leider’ worden. Het Nederlandse volk moest ervan doordrongen worden dat het ernst was. Om dit te bewerkstelligen zouden de coupplegers Koos Vorrink, de politiek leider van de Partij van de Arbeid, liquideren.

De staatsgreep werd op het laatste moment afgeblazen. Historici vermoeden dat Wilhelmina het plan afkeurde en dat Gerbrandy, die het sein tot de coup moest geven, zonder haar instemming niet tot actie durfde over te gaan. Koos Vorrink had geluk. Het commando dat hem moest vermoorden ­ zij wisten niet dat de coup inmiddels was afgeblazen ­ trof hem niet thuis in zijn Haagse woning. Van een tweede poging is het niet gekomen. Rechts Nederland kalmeerde toen de regering in de zomer van 1947 besloot tot een ‘politionele’ actie om de koloniale belangen te verdedigen.

Gotspe

Alles in ogenschouw nemend is het een gotspe dat de makers van de musical de honderdduizenden bezoekers wijsmaken dat Erik Hazelhoff Roelfzema, deze met zichzelf ingenomen praatjesmaker, iemand die nauw betrokken was bij het plan om de wettige regering met geweld af te zetten en een keurige sociaaldemocraat te vermoorden, ‘een van de grootste verzetshelden van Nederland’ was, zoals het programmaboekje van de musical vermeldt.

Zou het niet prachtig zijn als de makers hun dwaling goedmaken door een productie op de planken te zetten onder de titel Willem Kraan – De Musical? Ik ben bang dat het er nooit van zal komen. Willem Kraan, de man die op 24 februari 1941 op de Amsterdamse Noordermarkt de menigte opriep om in staking te gaan als protest tegen de razzia’s in de Amsterdamse Jodenhoek, was stratenmaker en lid van de communistische partij. Bovendien liep het slecht met hem af. Welke musicalliefhebber wil zich nu met zo iemand identificeren?

 

Voor het relaas over de rol van Erik Hazelhoff Roelfzema bij de poging tot staatsgreep in 1947 leze men  de in 2015 verschenen biografie van François van ’t Sant, Harer Majesteits trouwste onderdaan, geschreven door Sytze van der Zee, waarin deze affaire voor het eerst uit de doeken werd gedaan.   

 

Versteende vorsten: kleine routewijzer voor een Amsterdamse beeldenstorm

Een nieuwe beeldenstorm op Oranje-monumenten zou gezien de rol van het koningshuis in het koloniale bedrijf geenszins misplaatst zijn, maar het basismateriaal daarvoor blijkt in Amsterdam nogal schamel. Onze redacteur Paul Damen maakte een indexering van alle Oranje-monumenten in de hoofdstad.

Tekst Paul Damen

Wie op internet ‘gedenktekens Oranjes Amsterdam’ zoekt, stuit subiet op een steenhouwer voor grafmonumenten. Dat is wat overdreven, maar gezien de slordige manier waarop de hoofdstad omgaat met haar Oranje-monumenten, is begraven ervan inderdaad een betere optie.

Amsterdam telt zo’n honderd monumenten die verwijzen naar de koloniale tijd (zie Ewald van Vugt’s De maagd en de soldaat) maar het vorstenhuis kreeg nauwelijks monumenten toegeschoven. Op de gevel van de Beurs prijken de koloniaal J.P. Coen, de rechtsgeleerde Hugo de Groot en de bestuurder Gijsbrecht IV van Amstel. Waar entertainers als J. Jordaan, W. Alberti en T. Leen hun overigens spuuglelijke monumentje kregen, waar zelfs de politiehond Albert wordt herdacht in het Oosterpark, en waar bekende Amsterdammers als Batman en Robin nog een plekje kregen op de Spaarndammerdijk, daar ontbreken de Oranjes opvallend. Dat heeft een reden. Beeldhouwers waren doorgaans niet zo Oranjegezind, en het stadsbestuur al helemaal niet. Stadsbeeldhouwer Hildo Krop, volgens Gerard Reve een ‘communistische koekebakker’ en maker van ‘verschrikkelijke geslachtsloze beelden’, leverde honderden gevelstenen, brugbeelden, visarenden, stoomlocomotieven, Eskimo’s en de nodige ‘Moeder Aarde’s’, maar nimmer een Oranje.

Dus kan in de huidige Black Lives Matter-beeldenstorm ook geen Oranje-bestuurder beschadigd worden – een voordeel. Het bekende ‘Lieverdje’ op het Spui werd ooit in brand gestoken, gekidnapt en omver gereden, maar het enige beeld dat écht werd weggesleept, was dat van wethouder Floor Wibaut. Deze sociaaldemocratische grondlegger van de volkswoningbouw werd in 1982 weggesleept naar het kraakpand ‘Blaaskop’ bij de Wibautstraat door krakers die blijkbaar weinig historische kennis bezaten, gezien hun motto: ‘Hoedt u voor de als links vermomde rechtsen, mijdt ze als de pest, want zij zijn erger dan de rest.’ Reparatiekosten: 30.000 gulden.

Plaquette ter ere van Willem de Zwijger aan de Schubertstraat

 

Aan onze échte eerste koning Lodewijk Napoleon hielden we het in Koninklijk Paleis veranderde stadhuis op de Dam over, als monument voor de usurpatiedrang van de Oranjes. Hofstad Den Haag heeft alleen al drie Willem de Zwijgers. In Amsterdam hangt Willem enkel als plaquette aan de Schubertstraat, op een steigerend paard, met de tekst ‘stantvastig is ghebleven / mijn hert in teghenspoet.’ Sowieso knap om standvastig in het zadel te blijven op een steigerend paard, maar hier maakt de viervoeter een zogeheten ‘levade’ , waarbij het beide voorbenen tegelijk van de grond verheft. In het echte leven zie je zoiets nauwelijks, want krijg je paard maar es zo gek.

De versregels zijn ontleend aan het dertiende couplet van het Wilhelmus, maar zo standvastig was Willem, de opportunist die met alle politiek-religieuze winden mee waaide, niet. En dan kleeft aan deze steen uit 1935 nog een pijnlijke smet: vervaardigd door de beeldhouwer Johan Polet, bekend als de maker van het Domela Nieuwenhuis-standbeeld in de Spaardammerbuurt, maar in de Tweede Wereldoorlog zó Duitsgezind dat hij zelfs bijna naar dat land was verhuisd, ware het niet dat het Herrenvolk kort daarna weer huiswaarts keerde wegens een verloren oorlog.

Dat deze gevelsteen hangt in de zijmuur van het Hervormd Lyceum Zuid, mag daarom als extra straf gelden: op de richel daaronder rookt nu menig puber stiekem zijn eerste peuk. De stoep is dan ook bezaaid met filters, waar de alerte gemeente Amsterdam een tegel tegen aanbracht met de tekst ‘Duiven Niet Voeren.’

De Schilddrager van den Koning prijkt boven het koninklijke toilet op Centraal Station.

Het meest onbekende, onopgemerkte en anonieme Oranjebeeld: de sneue Schilddrager van den Koning bovenop de rechtertoren van het Centraal Station. Drie meter vijftig hoog, in 1889 ontworpen door de Leuvense kunstenaar Jean-François Vermeylen, Volgens de NS bekroont de schilddrager het ‘Koninklijk Paviljoen’ – nauwelijks meer dan een aparte poort voor een koets en een sjieke plee waar nog nimmer een Oranjetelg zetelde. Nu recent de poort is vervangen door glas, kan ook het plebs de koninklijke plee bewonderen. En zich afvragen van wie toch het wapen boven die poort is, want zowel gemeente als NS hebben geen idee.

 

Het beeld van Hendrik de Zeevaarder werd tot drie keer toe verplaatst.

Hendrik, de derde zoon van koning Willem II, was een geliefde prins. Nou was élke Oranje geliefd in vergelijking met zijn broer, de psychopatische bruut Willem III. Marineman Hendrik kreeg, naar een Portugese Hendrik die in de 15e eeuw de West-Afrikaanse kust exploiteerde, de bijnaam ‘De Zeevaarder’ omdat hij als eerste Oranjetelg Ons Indië bezocht. Weliswaar als grootaandeelhouder in Indische fondsen op zoek naar meer winst, maar toch. Niet over zeven zeeën maar wel naar minstens drie lokaties werd zijn beeltenis verzeuld. Eerst, in 1885, keek hij bij het Victoriahotel uit op het IJ, maar slechts drie jaar na de onthulling werd daar het Centraal Sation gebouwd. Weg uitzicht. Het duurde tot 1979 tot een ambtenaar inzag dat hij beter tot zijn recht kwam naast de toenmalige Oosterdoksdam. Helaas had men hem met zijn gezicht van het IJ af geplaatst, zodat hij enkel het Scheepvaarthuis zag. In 2018 werd hij nogmaals verplaatst, nu wel gezicht zeewaarts, bij de Kraansluis. Nu ziet hij nog steeds geen zee, maar kijkt hij uit op de Openbare Bibliotheek, de tragische zeeman die op de valreep, op zijn sterfbed, nog tot admiraal werd benoemd.

Het beeld van Emma op het Emmaplein werd in juni 1940 eventjes het centrum van anti-Duits bloemenprotest.

Qua tragiek scoort ook prinses Adelaïde Emma Wilhelmina Therèse Prinzessin zu Waldeck und Pyrmont, in de wandeling Emma, hoog. Als twintigjarig fokvee deze kant op gehaald, als tweede vrouw voor de eenenzestigjarige koning Willem III, nadat die zijn eerste vrouw Sophie de dood in had gedreven, om van zijn zonen maar te zwijgen. Willem wou liever met een operazangeres trouwen, of desnoods met Emma’s oudere zuster Pauline, maar toen alle andere kandidates subiet afhaakten, moest Emma wel voor nageslacht zorgen – een hele opgave met de bejaarde, syfilitische Willem. Die sprak geen woord Duits, negeerde haar na de geboorte van Wilhelmina en alleen daarom is empathie met Emma op zijn plaats. Toen hij na elf jaar huwelijk stierf, was zowel volk als vorstin opgelucht. Emma werd regentes, en deed dat naar verluidt goed. Dit beeld, op het Emmaplein, geeft haar die krediet niet. Gestoken in de rouwkleding die ze vierenveertig jaar droeg, oogt zij als een barse boerin op dit tweedehandsje, want Lambertus Zeil maakte het voor Den Haag. Onthuld in 1938 verkreeg het beeld ongekende populariteit op 29 juni 1940, toen het als protest tegen de Duitse bezetter bedolven werd onder de bloemen. Niet eens Emma’s verjaardag, maar van schoonzoon Bernhard. Het beeld deed haar ogen als de barse uitbaatster van een bloemenzaak.

Het beeld van het kind Wilhelmina door Mari Andriessen.

 

Zeulen met Oranjebeelden, het lijkt Amsterdamse mores. Ook Wilhelmina, als tienjarig meisje in brons verbeeld door Mari Andriessen, stond vanaf 1967 op het terrein van het Wilhelmina-gasthuis, maar werd na de opheffing van het ziekenhuis verzeuld naar het AMC in Holendrecht. Eerst nog buiten maar al spoedig binnen, waar de bewaking thans het fotograferen ervan verbiedt.

 

Het beeld van Wilhelmina te paard werd Amsterdam ongevraagd opgedrongen.

Het bekende beeld van Wilhelmina te paard, geplaatst op het Rokin, had daar eigenlijk helemaal niet mogen staan. Sterker nog: het had er helemaal niet zo mogen uitzien. Twee jaar na Wilhelmina’s dood in 1962 wilde het Contactorgaan van Vrouwenorganisaties in Amsterdam haar eren met een beeld, zittend achter een microfoon het Volk toesprekend. Alleen zag beeldhouwster Theresia van der Pant die Wilhelmina nooit ontmoet had, daar niks in. En dus maakte ze een prinses te paard, waar ze twee jaar over deed, en toen bleek het hele beeld weer veel te groot. En naar verluidt wilde de gemeente ook niet opdraaien voor de extra kosten voor het brons. Het zou op het Damrak komen, maar de gemeente wist er geen raad mee en plaatste het acht jaar later dan maar op het Rokin, pal naast de rondvaartbotenrederij Kooij. Het verwierf enkel een plaats in de geschiedenis door de beschutting die het bij de kroningsrellen op 30 april 1980 bood tegen de lange lat van de Mobiele Eenheid.

 

Wilhelmina in bont bij het Confectiecentrum.

Wihelmina’s toch al pronte postuur was bekleed met zoveel bont, dat van een pelsdierenpension gesproken mag. Of zoals de de christelijke dichter J.W. Schulte Nordholt bij haar dood in november 1962 dichtte: ‘Ach God, is Wilhelmina dood? / Die vrouw was groot, / groot en sterk; in al dat bont, / in al die jassen daar zat een ziel / van zuiver staal en vol met God.’

Geen wonder dat deze propagandaprinses voor de bontjas geplaatst werd pal voor het confectiecentrum. Onthuld in 1968 door prins Bernhard, die in de oorlog ook in het buitenland verbleef, wat de tekst op de achterkant nóg navranter maakt: ‘Gedenk hen die toen het volk verslagen en machtloos scheen / de vaan der vrijheid hebben hoog gedragen door alles heen.’ Met daaronder ‘Jan Campert’. Alleen, gemeente Amsterdam, die tekst ís helemaal niet van de in de oorlog gefusilleerde Campert, maar van collegadichter Yge Foppema, die na de oorlog zelfs 92 werd. Foute naam dus op de sokkel. Oeps. Ten overvloede, want zo kennen we Amsterdam, wordt Wilhelmina afgedekt door tientallen plakkaten met ‘Vrouwen in Nieuw-West’. Omdat de hoofddoekjes niet in beeld wilden, bekijkt de arme vorstin nu een zestal bilpartijen. Plus een reclamepaal met ‘Jezus christus rechter van levende en doden bekeer je’. Dat zal haar wél bevallen.

 

De Juliana-boom werd keer op keer vervangen.

 

De Wilhelmina-boom langs de Haarlemmerweg.

Niettemin is Wilhelmina in Amsterdam bekender door haar bomen dan haar bontjas. Eerst stond op de Zandhoek een bij haar geboorte geplante Wilhelminaboom, gekoesterd door ene ‘Opoe Vork’. Die boom begaf het in de Tweede Wereldoorlog; de boot naar Londen gemist en bewerkt tot brandhout in de hongerwinter. De Wilhelmina-linde langs de Haarlemmerweg, geplaatst in 1898 door ‘kinderen van Christelijke bewaarscholen’, overleefde wél door drie keer te worden vervangen. Een ‘Hollanse linde’, dus zonder ‘d’ aldus de gemeente Amsterdam. Je zou haast aan opzet gaan denken,.

Ook dochter Juliana kreeg bij haar kroning in 1948 een boom met gedenksteen, in het Oosterpark. Ook aangeboden door schoolkinderen – het zijn altijd dezelfden die het voor de rest verknoeien. Deze boom, een smal stammetje, is ook een substituut voor eerdere versies. En de meest recente sneuvelde in mei 2016 bijna onder de actie-auto’s van de in het park protesterende FNV. Maar toen was Juliana al twaalf jaar dood.

 

Juliana onthult haar plaquettte in Slotervaart. Foto: Beeldbank Amsterdam.

Het gemeentelijk gekluns met Oranje bereikt een waar dieptepunt met de ‘Juliana-plaquette’ in Slotervaart. Brons, op brug 601, beeldhouwer onbekend, onthuld door de vorstin zelf bij de bouw van de eerste tuinstad buiten de ringspoorbaan. Over naamloos water heen, en volgens de gemeente ‘op 27 oktober 1950’ onthuld. Nee, gemeente, het was op 7 oktober, en het jaar was 1952. Dat weten we zo precies omdat Juliana die dag geen genoeg kon krijgen van de ‘gewone mensen’, zoals op de thee bij de familie van trambestuurder Reusch aan Walraven van Hallweg 5. Koekje erbij, aangeboden door de kinderen Marijke en Chrisje en gadegestaard door de kleine Flipje, vastgesnoerd aan de kinderstoel.Weerloos moesten de koters afwachten hoe de vorstin de ene na de andere peuk wegpafte uit het zicht van de pers. De buren, de familie Van Poelgeest stonden reserve. Dat vond Juliana zo sneu, ‘na al dat schoonmaken en zo’, dat ze daar ook aanwipte. Uiteraard om de ene met de andere sigaret aan te steken.

De gemeente doopte haar anonieme brug in mei 2016 om in ‘Hannie Schaft-brug’. Volgens het naambord is verzetsstrijder Hannie Schaft ‘op 17 april 1945 overleden.’ Alleen: ze is in het zicht van de bevrijding wraakzuchtig gefusilleerd door de Duitse bezetters.

 

Met de datering van de koninklijke bank in het voormalige stadhuis ging iets mis.

Ogenschijnlijk om het goed te maken liet de gemeente de al genoemde ‘communistische koekebakker Hildo Krop’ een eikenhouten bank uitkappen. Bedoeld voor het zogeheten ‘Koningsvoorhuis’, dat is de werkelijke woning aan de Noordkant van het paleis op de Dam. Daar kon de bank vanwege de forse omvang niet geplaatst. Je kan er ook niet op zitten vanwege de uit de rugleuning priemende wapens, met scènes uit Vondels Gijsbrecht. De gemeente zette ‘1655’ op het ding, in september 1958 aan Juliana aangeboden, ‘bij het 300-jarig bestaan van het Koninklijk Paleis’. Voor in een stadhuis dat pas sinds 1808 als paleis gebruikt wordt.

 

Kopieën van Nel van Lith’s borstbeeld van Beatrix dalen sterk in waarde.

Het borstbeeld van Beatrix werd bij de opening van het AMC in 1984 niet van harte onthuld door het onderwerp zelf. Beatrix had niet zo’n beste ervaringen in Mokum, en bovendien is van haar bekend dat ze, zelf beeldhouwer van gedrongen gedrochtjes als ‘Jantje Beton’, andermans werk kritisch bekijkt. Van het beeldje, door ene Nel van Lith, werd drie jaar na de onthulling al een kopie op Marktplaats verkocht voor € 6.599,00. In 2019 bracht een kopie op de Catawiki-internetveiling nog maar 600 euro op.

 

Het beeld van ‘Amelia’ wekt reminiscenties aan kroonprinses Amalia.

Van Willem-Alexander, vrouw en kroost, bestaat nergens in de hoofdstad een beeld. Of toch wel? Bij het vernieuwde Marnixbad staat ene ‘Amelia’. Gezien alle gemeentelijke gekluns zou dat zomaar kroonprinses Amalia kunnen zijn. Ook qua omvang gelijkend, beleeft het enigszins obese meisje in badpak veel plezier aan haar tussenbeense behandeling van een skippy-bal. Uit nader onderzoek blijkt hier echter de dochter van Filips van Marnix van St. Aldegonde verbeeld, vriend van Willem van Oranje, kort burgemeester van Antwerpen. Aangeboden door het Stadsdeelbestuur op 8 december 2006 bij de heropening van het bad. Alleen: die Brabantse burgemeestersdochter heette ‘Amelie’, niet Amelia of Amalia. En de kans dat deze jonge barones, die op haar 38ste stierf, bij leven ooit in badpak op een skippybal aan haar gerief kwam, mag wel worden uitgesloten.

Complotprofessor Karel weet raad (6): ‘Nee’ tegen Coronagate

/

Professor Karel beantwoordt  wekelijks brandende vragen vanuit zijn achterban over de tentakels van de Deep State. In deze aflevering: professor Karel zegt ‘nee’ tegen Coronagate.

Tekst en illustraties: Sjoerd de Jong

Amice,

Al geruime tijd voel ik de behoefte u te schrijven, omdat u een van de weinigen bent die, net als ik, zeker en vast de ware aard van de ‘pandemie’ doorzien. Ik heb dat woord bewust tussen ironietekens geplaatst, al is er natuurlijk niets om te lachen. Wij worden op een schandelijke manier bedrogen door onze eigen overheden, die deze pandemie verzonnen hebben óf (u kunt daar waarschijnlijk meer over zeggen) op hun beurt zelf voor het lapje worden gehouden door een coterie met grote belangen in de farmaceutische industrie. Zij regelen alles. Daar komt men als psychiater, mijn eigen professie, gewoon niet tussen.

Welnu, toch heb ik onlangs in een schrijven aan de heren Rutte en Van Dissel mijn diensten aangeboden aan het Nederlandse Outbreak Management Team (OMT). Wij Vlamingen en u in zitten in hetzelfde bedje, niet?

Ik ben ervan overtuigd dat mijn educatie als pater (Dominicaner Orde) alsmede mijn latere studies psychiatrie en differentiedenken (Freud, Lacan, Deleuze) goed van pas zouden komen nu onze samenleving ten prooi valt aan wat wij intussen toch alleen maar noemen kunnen: virale entropie.

Maar wat dacht u? Geen antwoord, niet eens een ontvangstbevestiging. Ook de bijgesloten diploma’s en mijn internationale rijbewijs kreeg ik niet retour.

Ik dacht: wablief? Wat vindt u daar van?

Hoogachtend,

Pierre VanderKletse

 

Beste Pierre,

U bent verbaasd? Ik niet.

Uiteraard heeft men in Den Haag, Parijs, New York of Washington geen behoefte aan kritische stemmen, laat staan aan experts zoals u.

Gelet op uw professie en achternaam spelen hier mogelijk ook de zogenaamde Hollandse nuchterheid en Belg-o-fobie een rol, niet ongebruikelijk in Den Haag. Ik hoorde onlangs een vergelijkbaar verhaal van uw collega-psychiater Josephine DeZwetsenaere. Zij had voorgesteld het voltallige kabinet (kosteloos) te behandelen met edelstenen en EMDR-therapie om de besluitvorming terug te voeren naar de baarmoeder. Ook zij kreeg geen enkele respons.

Het is ook geen wonder. Weet u wat ik schokkend vind? Er zijn steeds meer signalen dat tot deze verzonnen pandemie niet eens is besloten tijdens een vergadering van de politieke, zakelijke en farmaceutische elites in Davos, zoals ik eerder meende, maar pas na afloop, tijdens de après-ski. Men ziet het voor zich. Met een glas in de hand is daar bedacht dat een gefabriceerd virus het beste middel kon zijn om in te breken in ons leven en de hele wereldbevolking tot een nieuw soort horigheid te dwingen. En wie geeft men de schuld? Een Chinese vleermuis. Het cynisme van de elites is werkelijk ongelooflijk.

En dan morgen wéér een persconferentie om de duimschroeven in de vorm van mondkapjes nog meer aan te draaien? Ik zeg: nee. Het is genoeg geweest. We kunnen dit gewoon niet meer accepteren.

Daarom ben ik trots en blij langs deze weg de oprichting bekend te kunnen maken van een nieuw college deskundigen, dat niet de Nederlandse overheid maar de bevolking zal gaan adviseren over de te nemen maatregelen.

Dit team vol knappe koppen, dat zal gaan werken onder de naam Inbraak Management Team (IMT), is het afgelopen weekeind voor het eerst bijeen geweest, op een niet nader te noemen locatie bij mij thuis. Het team zal wekelijks bijeen komen en langs diverse kanalen en fietsroutes de bevolking raad geven hoe men zich het beste kan onttrekken aan de ongekend totalitaire maatregelen die de overheid ons wil opleggen.

Wat zijn onze plannen, en wat kunt u bijdragen?

Misschien moet ik eerst iets vertellen over onze oprichtingsbijeenkomst, die reeds zeer vruchtbaar was. Na een zogeheten binge-watch van relevante documentaires als Plandemic, Corona Zombies, Coastal Elites, Carrie en The Shining om in de juiste gemoedstoestand te komen, hebben wij in één sessie een Coronagate-routekaart gemaakt, plannen bedacht voor anti-corona-app-software en een begin gemaakt met een Deep State-dashboard. U zult er de komende weken nader over worden geïnformeerd.

Overigens, het zal u plezier doen te vernemen dat uw collega De Zwetsenaere deel uitmaakt van ons team. Haar behandeling bracht mij en enkele andere teamleden binnen luttele minuten terug naar onze eerste dagen in de wieg. Ik zag ineens vlijmscherp hoe men toen al de werkelijkheid voor mij begon te construeren, met simpele woordjes, vreemde gebaren en kleurige objecten. Het bleek opnieuw terecht dat ik de zaken nooit heb vertrouwd.

Wat kunt u doen? Stuur vragen, suggesties en mogelijk nuttige informatie naar het Inbraak Management Team, onder vermelding van ‘Coronagate‘. Om de autoriteiten niet op uw spoor te brengen, ontvangt u van ons natuurlijk geen reactie of antwoord. Toegestuurde documenten blijven bezit van het IMT.

Wij zeggen nee!

 

Wat is een republiek? De staatsleer van Spinoza, Johan de Witt en Hugo de Groot

In onze wereld is het duidelijk wat een republiek is: een staat met een gekozen hoofd en liefst ook in andere opzichten een democratie, dat wil zeggen een bestel waarin alle macht teruggaat op het volk. Als politieke voorloper ontdekte de eerste Nederlandse Republiek pas gaandeweg dit concept.

Tekst Anton van Hooff

De preambule van de Duitse Grondwet zegt het duidelijk: ‘… het Duitse volk heeft zich krachtens zijn grondwetgevende bevoegdheid deze constitutie gegeven’. Wat in Nederland voor grondwet doorgaat, heeft niet eens zo’n bekentenis tot de democratie. Nog onlangs verbijsterde ik een Amerikaanse studente in mijn gehoor met de mededeling dat de Nederlandse Grondwet geen wet is, waarop de burger zich dus kan beroepen.
Van alle 195 staten in de wereld heeft slecht een handjevol een erfelijk staatshoofd. Geen van de talrijke ex-kolonies die in de twintigste eeuw staat werden werd een monarchie. Veel staten hebben ‘republiek’ in hun naam. Alleen aan de randen van Eurazië komt het monarchale systeem nog voor. In 2006 nodigde Elisabeth II ter gelegenheid van haar zestigjarige queenschap de fossielen naar Londen. De groepsfoto toont de monarchale malaise. Vijf gasten waren allang afgezet. En de Arabische wereld was vertegenwoordigd door types in wier gezelschap een fatsoenlijk mens niet wenst te verkeren. Het is duidelijk dat de monarchie historisch een doodlopende weg is. Niet voor niets zeggen we dat Nederland nog een koninkrijk is.

Wat betekent res publica?
Onder de Republiek werd de staat die sinds het verlaten van Filips II in 1581 ontstond, al gauw bekend. Maar pas de Bataafsche Republiek van 1795 nam het woord in haar naam op. In de zestiende eeuw was ‘republiek’ een open term voor alle niet-feodale staatsverbanden. Van zulke systemen waren er niet veel in het toenmalige Europa. Het bekendst was de Repubblica di Venezia met een gekozen doge. De Latijnse naam Venetiarum Respublica maakte overduidelijk wat het historische voorbeeld was, te weten de Romeinse Republiek. Zo heet in de geschiedschrijving de periode na de afzetting van koning Tarquinius Superbus in 509 vC. Het systeem had twee gekozen en jaarlijks wisselende consuls als hoogste magistraten. Het bestond tot 27 vC, het jaar waarin Augustus monarchale bevoegdheden kreeg ofwel keizer werd.
Het Latijnse res publica is een ruime uitdrukking voor ‘publieke zaak’ of ‘gemeenschap’. Jan de Oude van Nassau, de oudste broer van Willem van Oranje, gebruikte ‘gemeente’ (gemeynte) als synoniem voor Republicque. Een monarchie kon ook als een res publica gelden, mits de vorst maar het algemeen belang behartigde. In de Nederlanden werd die verplichting vastgelegd bij de Blijde Inkomst. Daarnaar werd verwezen in de vloed van geschriften die meekwam in de stroomversnelling van de Nederlandse Revolutie.
De Staten-Generaal besloten op 22 juli 1581 Filips II de rug toe te keren, te verlaten – want hij had zijn Nederlandse schapen in de steek gelaten. Op 26 juli fiatteerden ze de uitvoerige rechtvaardiging van het besluit (Placcaert) goed. Het stuk, een verordening, is door zijn principiële motivering de eerste onafhankelijkheidsverklaring ter wereld. Toch meenden de vroede vaderen nog het niet zonder een landsheer te kunnen stellen. Na de teleurstellende ervaring met François van Anjou, broer van de Franse koning, richtte men de blik naar het westen, naar Elisabeth I. Zij stuurde Leicester, naar de Nederlanden, maar ook zijn missie werd geen succes. Toen begon men zich af te vragen of een vorst zo nodig moest. Konden de Statenvergaderingen het niet alleen af?

Vrancken: het zijn de Staten
In 1587 schreef François Vrancken een stuk van vijf pagina’s met de lange titel Corte Verthooninge van het Recht by den Ridderschap, Edelen, ende Steden van Hollandt ende Westvrieslant van allen ouden tyden in den voorschreven Lande gebruyckt, kortheidshalve aangeduid als Justificatie of Deductie. Het werd als standpunt van de provinciale Staten in 1588 gepubliceerd.
Vrancken betoogde dat de steden van Holland, West-Friesland en Zeeland al achthonderd jaar steeds in goed overleg met de graven hun gewesten bestuurden. Pas in de afgelopen vijftien jaar was door Filips II aan deze ideale verhouding een einde gemaakt. Daarmee waren de fundamentele rechten van de Staten aangetast. Zij spraken namelijk namens de eenheden (steden en adelschap). Het was daarom ondenkbaar dat de Statenleden zich door eigenbelang zouden laten leiden – een aanvechtbare aanspraak. Maar goed, Vrancken stelt vast: ‘Daarom zal iedereen moeten begrijpen dat zij die verklaren dat de soevereiniteit over de landen bij de Staten berust, daarmee niet in het bijzonder bepaalde personen of afgevaardigden van het land bedoelen, maar hun mandatarissen, te weten de edelen en steden van het land die zij uit hoofde van hun mandaat vertegenwoordigen’ (Deductie, par. 20).

Vrancken legde scherper dan het Plakkaat deed, de soevereiniteit bij de Staten. Feitelijk, maar geenszins principieel maakten de Staten-Generaal hun gewesten tot een staat zonder landsheer op 12 april 1588. Toen besloten ze op voorstel van Holland om een Raad van State, een orgaan met een vertrouwde naam, in te stellen en dat tot het hoogste staatsorgaan te maken.
Behendig inspelend op de internationale verhoudingen wist Johan van Oldenbarnevelt vanaf 1588 de Verenigde Nederlanden een plaats onder de Europese staten te bezorgen, maar tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) kwam het tot een uitbarsting tussen hem en Maurits. Het ging niet alleen om de beruchte theologische twist over de goddelijke voorbestemming van het individu, maar er was ook een fundamenteel meningsverschil over de verhouding tussen de Staten en de stadhouder.

Hugo de Groot: wij leven vrij
In de polemiek stond Hugo de Groot, aan de kant van Van Oldenbarnevelt. In 1610 publiceerde hij het Tractaet Vande Oudtheyt vande Batavische nu Hollantsche Republique. Op uiterste creatieve wijze gaat De Groot daarin met het verleden om. De Bataven waren echte inheemsen. Komend uit Hessen vestigden zij zich hier – na het fameuze afzakken van de Rijn – op het onbewoonde eiland tussen de grote rivieren, het Bataveneiland, dat nog steeds naar hen Betuwe heet. Zij namen het gebied in volgens de ‘alder-billickste wet der nature’ volgens welke onbeheerde goederen toekomen aan de vinder. De Bataven, wij Hollanders dus, waren een ‘volck vry van sijnen oorspronck, in een vry landt’, autochtonen in de ware zin van het woord.

Hugo de Groot (1583-1645)
Uit wat de Romeinse geschiedschrijver Tacitus over de Germanen schreef, maakte De Groot op dat de Batavieren een regering van de voortreffelijksten (treffelickesten) hadden – net als de Republiek van zijn tijd. Er waren twee soorten ‘treffelicksten’: aanzienlijksten van oudsher en de gekozenen uit het gewone volk (de verkorenen uyt het gemeene volck), een soort Statenvergadering dus.
Tijdens de middeleeuwen, waaraan De Groot nogal snel voorbij gaat, wisselde het respect van de vorsten voor de vrijheid wel, maar in principe bleef zij van kracht. Ten slotte trad het gezag van de Staten ‘wederom klaerlick aen den dagh’. Toen koning Filips wiens gezag steeds was geëerbiedigd, door smeken noch vermaningen tot een andere gezindheid kon worden gebracht, hebben ten slotte de Staten-Generaal op 26 juli 1581 Filips wegens het schenden van de regeerregels, de iure en de facto van zijn ‘Vorstendom’ vervallen verklaard.
Johan de Witt (1625-1672)
De Witt: macht is niet aangeboren
Tot de nationale mythologie behoort de Groots ontsnapping in een boekenkist uit slot Loevestein (22 maart 1621). ‘Loevestein’ kreeg een politieke betekenis doordat daar in 1650 enkele Staatsgezinden enkele maanden opgesloten zaten, onder wie de vader van Johan de Witt. Na zijn vrijlating zou vader De Witt zijn zoon hebben toegevoegd: ‘Vertrouw nooit een Oranje.’
Door Johan de Witt’s leiding werd in 1654 een einde maakte aan de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) door de Vrede van Westminster. De overeenkomst kon alleen worden gesloten door een geheim bijvoegsel te aanvaarden, de Acte van Seclusie (Uitsluiting). Daarin beloofden de Staten van Holland dat zij nooit een nakomeling van Willem II tot stadhouder van Holland zouden benoemen.
Toen de zaak uitkwam moest De Witt de stap verdedigen. Hij deed dat in een betoog, Deductie, waarin hij een duidelijker inhoud gaf aan het concept republiek dan Hugo de Groot. In zijn Deductie ofte Declaratie van de Staten van Hollandt en West-Vriesland betoogt De Witt dat het principieel onjuist zou zijn de functie van kapitein- en admiraal-generaal aan het zoontje van Willem II, de later Willem III, toe te kennen. Sommigen hadden daarvoor gepleit, maar ‘hoe zou vrijheid kunnen worden genoemd dat in een Republiek de hoogste waardigheid iemand werd aangeboren? En zou het een bewijs van vrije keus zijn om de hoogste functies aan kinderen toe te wijzen?´(2, 1, 8).
Men moest ‘veeleer de gedachtegang volgen van alle politieke auteurs met gezond verstand dat in een Republiek zulke functies niet zonder aanmerkelijk risico voor de vrijheid kunnen worden toegewezen aan degenen van wie de ouders dezelfde functies tevoren hebben bekleed’ (1,1,9).
Men moest kijken naar landen die als ‘welgestelde en welgevormde Republieken’ hun vrijheid behielden. Daar werd het hoogste ambt nooit gecombineerd met militair bevelhebberschap. De hoogste macht was daar gedeeld. Daar werd geen militaire bevoegdheid voor een langere periode toegekend. Zo deden dat eertijds de Romeinen met hun twee consuls, die ook nog jaarlijks wisselden. ‘Zoals wij dat ook tegenwoordig in deze staat en vooral in de provincie van Holland en West-Friesland bij alle hoge functies navolgen’ (2,126). De Statenleden dienden afstand te nemen van de stelregel ‘dat in een Vrije Republiek de waardigheden van de vaders de zoons enigszins aangeboren zouden zijn’ (2,1,34).
Grote leiders brachten onenigheid in de gemeenschap. Juist de spreiding van macht maakte de sterkte van de Verenigde Nederlanden uit: ‘Dit zijn naar het oordeel van de Staten van Holland de echte banden die de zeven pijlen verbinden die in de klauw van een en dezelfde leeuw moeten worden vastgehouden.’
Natuurlijk hadden de Oranjes het land belangrijke diensten bewezen, maar ze hadden er meer dan genoeg voor teruggekregen, zeker tweehonderd ton goud oftewel twintig miljoen gulden. ‘Bovendien hebben de Oranjevorsten, hun hele familie en aangetrouwden vrijdom van ’s lands belastingen en bijzondere heffingen genoten, wat op een excessive fortune zou komen te staan’ (2,6,5). Het debat over de belastingvoordelen van de Oranjes is dus bepaald niet iets van onze tijd.

De la Court: welvarender in een republiek
Acht jaar na de Deductie, in 1662, verscheen Interest van Holland ofte gronden van Hollands-Welvaren van Pieter de la Court (1618-1685). Hij noemde het een godsgeschenk dat Willem II vroegtijdig overleden was en bij zijn dood geen volwassen nazaat had achtergelaten. Daardoor kon Holland zijn enorme nationale schulden afbetalen; onder het bewind van een stadhouder was het zeker failliet gegaan, want monarchen geven altijd grote sommen geld uit aan de krijgsmacht. Natuurlijk verheerlijken niet alleen ambtenaren, hovelingen en soldaten en allen die zich ook graag door corruptie zouden willen verrijken ‘de Monarchale regeringe, om eigen profijt, ten Hemel, als daar uit nedergedaald zijnde.’ Maar uit De Courts betoog bleek ‘dat de Ingezetenen van een Republik oneindelik gelukkiger zijn, als (= dan) de onderdanen van een land, geregeert door een Heer.’

Baruch Spinoza (1632-1677)
Spinoza: een republiek is democratisch
Spinoza prijst in algemene termen de ‘vrije republiek, libera republica. Opmerkelijk is dat hij in zijn Theologisch-politieke verhandeling de termen democratia en democraticus in positieve zin gebruikt, terwijl antieke filosofen, in het bijzonder Plato, Europa tot na 1800 een afkeer van de volksmacht hadden bezorgd. Volgens Spinoza voldoet alleen democratie aan de eisen van het natuurrecht; het vrije individu draagt uit eigen keuze rechten over aan de staat. Als voorbeeld van een voorbeeldig functionerende democratie geeft hij de stad Amsterdam, ‘die met zijn zo grote groei, en met bewondering van alle naties de vrucht van deze vrijheid geniet, want in deze uiterst welvarende republiek en stad die alle steden van welke natie ook overtreft, leven ook mensen van diverse achtergrond in een hoogste harmonie.’ (Tractatus theologico-politicus, hoofdstuk 20).

We zien dat bij Vrancken, De Groot, De Witt, De la Court en Spinoza zich een staatsleer ontwikkelt die de Republiek ook in staatkundig opzicht in de vroege verlichting plaatst. Laten we die traditie weer oppakken en de republiek herstellen.


Dit artikel is de bewerking van een hoofdstuk uit het onlangs bij uitgeverij Omniboek verschenen Het Plakkaat van Verlatinge. De eerste onafhankelijkheidsverklaring , auteur: Anton van Hooff.