artikelen - Page 4

De Kosten van het Koningshuis: het volledige rapport

Woord vooraf

Dit onderzoek naar de kosten van het Nederlandse koninklijk huis is erop gericht te komen tot de vaststelling van een nettobedrag dat de Nederlandse burger jaarlijks gemiddeld kwijt is aan het in stand houden van de Oranje-monarchie en op grond daarvan aan de hand van vergelijkingen met andere landen (zowel republieken als koningshuizen) te zien of de huidige Nederlandse staatsvorm duur dan wel goedkoop uitvalt.

Het gaat om een optelsom van kosten, die in sommige gevallen uit de diverse begrotingen kunnen worden gehaald (uitkeringen, vergoedingen etc.) maar in veel gevallen creatief rekenwerk vereisen. Vitaal onderdeel van deze exercitie is een schatting van het vermogen van het koningshuis, hetgeen relevant is omdat dit vermogen vanwege de grondwettelijke gunsten die de monarchie ten deel vallen voor een belangrijk deel fiscaal onbelast blijft. De aldus aan de nationale schatkist onttrokken sommen dienen te worden opgeteld bij de kosten van de monarchie, zo is de hier gehanteerde methode. Net zoals bij de Belastingdienst te doen gebruikelijk, werken we aan de hand van aannames op basis van de beschikbare gegevens, en mochten deze aannames foutief zijn – hetgeen natuurlijk niet honderd procent valt uit te sluiten – horen wij graag van de regering of het koningshuis in welke zin we de uit de literatuur en eigen onderzoek gedistilleerde cijfers zouden moeten aanpassen, net zoals een belastingplichtige bezwaar kan aantekenen tegen de hem of haar opgelegde aanslag.

Het logo van het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders WillyLeaks. Ontwerp: Studio GoedZo, Amsterdam
Dit onderzoek is uitgevoerd door de redactie van tijdschrift De Republikein in opdracht van het Republikeins Genootschap en werd gefinancierd met behulp van crowdfunding. Een van de onderdelen van het onderzoek behelsde het in gebruik stellen van WillyLeaks, het ‘digitale meldpunt voor koninklijke klokkenluiders’, een nog altijd in gebruik verkerend mailadres (willyleaks@derepublikein.nl) voor tips en adviezen ten behoeve van het onderzoek, dat functioneert op basis van volstrekte vertrouwelijkheid.

Via WillyLeaks ontving het onderzoeksteam velerlei bruikbare wenken over grote en kleine aspecten van de met het koningshuis gemoeide kostenposten – ze zijn in deze rapportage verwerkt. Waar het gaat om vertrouwelijke informatie die alleen bij de gratie van anonimiteit is gedeeld, is er bij de verwerking in deze rapportage voor gezorgd dat e.e.a. niet herleidbaar is tot de bron.

Dit rapport is onderdeel van een vergelijkend onderzoek naar de kosten van de laatste zeven grote monarchieën in Europa zoals dat wordt uitgevoerd binnen de Alliance of European Republican Movements (AERM), de federatie van republikeins georiënteerde organisaties in Groot-Brittannië, Spanje, Zweden, Noorwegen, Denemarken, België en Nederland. De gehanteerde methodiek om te komen tot een totaalbeeld van de kosten van het vorstenhuis is geïnspireerd op het rapport Royal Expenses van de Britse republikeinse organisatie Republic.

Dit onderzoek kan worden beschouwd als een doorlopend proces en is met de publicatie van deze rapportage dan ook niet afgesloten. Dat kan ook moeilijk anders, aangezien veel van de hier besproken materie is omgeven door de geur van mysterieuze staatsgeheimen, hetgeen de discussie in de Tweede Kamer over het vermogen van de Koning en het Koningshuis keer op keer ernstig heeft vertroebeld. Het zou ten zeerste te zijn aanbevelen als de zittende regering een eind zou maken aan alle speculaties door de volksvertegenwoordiging het resultaat te bieden van een grondig boekenonderzoek van het koninklijke vermogen en dat van de andere vertegenwoordigers van het koninklijk huis.

De redactie van De Republikein dankt de volgende personen voor hun waardevolle tips en adviezen bij de totstandkoming van dit onderzoek: Gerard Aalders, Philip Dröge, Jan Maliepaard, Ries Roowaan, Martien Schurink en Gerard van der Zwan, plus alle anonieme tipgevers via WillyLeaks.

De eindredactie van dit rapport was in handen van René Zwaap en Maurits van den Toorn, met bijdragen van Maurits van den Toorn, Gijs Korevaar en Thom deLagh.

Inleiding

Het onderzoek ‘De Kosten van het Koningshuis’ , dat de redactie van dit tijdschrift uitvoerde in opdracht van het Republikeins Genootschap, kreeg breed aandacht in de media. Met name de berekeningen van het koninklijk vermogen – essentieel vanwege de fiscale vrijstellingen die daar in de Grondwet voor zijn gereserveerd – baarden veel opzien en misbaar.
Enkele dagen voor de presentatie in perscentrum Nieuwspoort in Den Haag op 29 april 2018 kwam de Rijksvoorlichtingsdienst met de mededeling dat de koning geen aandelen heeft in Koninklijke Olie Shell, noch in andere bedrijven die het predicaat ‘koninklijk’ in het banier voeren. Een unieke stap. Tot dan toe heerste in Den Haag een ‘omerta’ over het bezit van de koning(in). Slechts eenmaal vond er in naam van de regering een onderzoek plaats naar de hoogte van het vermogen van het koningshuis. Dat ging in 1968 van start op last van het kabinet-De Jong en werd uitgevoerd door de Commissie-belastingvrijdom Koninklijk Huis. In dat rapport stond alleen te lezen dat ‘de Koningin en leden van haar Huis’ niet beschikten ‘over geldelijk inkomen verschaffende vermogens van zeer grote hoogte’. Naar de pers werd indertijd een bedrag van 80 miljoen gulden aan privévermogen van Juliana gelekt.
Maar hoe betrouwbaar was die mededeling? De Rotterdamse hoogleraar Rechtsgeleerdheid H. van Maarseveen (1926-2012), die als ambtenaar van Binnenlandse Zaken gemoeid was bij de naspeuringen van de commissie, kwalificeerde het onderzoek in 1976 als ‘fake’. In een interview met het weekblad Haagsche Post op 28 februari 1976 stelde Van Maarseveen: ‘Het vermogen van de Oranjes moet veel groter zijn geweest dan toen is vastgesteld. De informatie die de regering destijds aan het parlement heeft gegeven – namelijk dat het vermogen niet zo groot is als werd verondersteld – is foutief.’
Aangezien het privévermogen van de vorst ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’ (een rekbaar begrip) vrijgesteld is van vermogensbelasting, was de hoogte van dat vermogen essentieel voor ons onderzoek. We kwamen uit op een bedrag van minstens 12 miljard euro. NRC Handelsblad had het in dit verband over een ‘losjes uitgevoerd onderzoek’. Maar zo losjes waren de berekeningen niet.
In 1824 verwierf koning Willem I een belang van 11 procent in de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van de ABN-Amro. De inleg van Willem I bedroeg 4 miljoen gulden, en daarmee werd het koningshuis de belangrijkste aandeelhouder van deze handelsbank. De NHM fuseerde in 1964 met de Twentsche Bank en heette vanaf dat moment de Algemene Bank Nederland (ABN), die weer fuseerde met de AMRO en zo uitgroeide tot een van de grootste bankbedrijven in Nederland. In 2007 bracht een consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland (RBS) en Santander een succesvol bod uit op alle uitstaande aandelen van ABN Amro. De totale overnamesom bedroeg ongeveer 72 miljard. De inleg van 4 miljoen door Willem I was daarmee in 2007 circa 6 miljard waard geworden, aangenomen dat het koningshuis bij elke (claim)emissie een proportioneel aantal aandelen had bijgekocht en dat die aandelen nooit zijn verkocht.

Koninklijke olie
Dan het belang in Shell. Volgens de RVD dus niet in handen van de koning, maar over zijn moeder en zijn echtgenote – die eveneens wettelijk zijn vrijgesteld zijn van vermogensbelasting – deed de dienst geen mededelingen. Ook heeft het koningshuis het vermogen geparkeerd in diverse stichtingen die fiscaal buiten schot blijven: de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden.
Koning Willem III nam in 1890 een fors belang in de aandelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, die in 1907 fuseerde met de Shell en sindsdien de Koninklijke/Shell Groep heette. In zijn studie Henri Deterding, De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds vermeldt financieel analist Paul Hendrix dat het Koninklijk Huis ‘als medeoprichter en grootaandeelhouder van de Koninklijke een belangrijke plaats innam’. Ook oud-directeur van het Koninklijk Huis B. Woelderink bevestigt in zijn boek Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975 het bezit van koninklijke zijde van een aandelenpakket in de oliemaatschappij.
Hoe groot het aandeel van Oranje in Shell is, is nooit officieel gemeld. Wettelijk is er een verplichting dat belangen van meer dan vijf procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van vijf procent zou anno 2018 goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Ook hier geldt: wellicht zijn die aandelen al doorverkocht en omgezet in andere belangen. Hoe dan ook moet er iets van de investering door Willem III terug te vinden zijn in het vermogen van het Koninklijk Huis. Zie daar de basis van de aannames in dit rapport. Gegevens uit het verleden geven weliswaar net als op de beurs geen garanties voor de toekomst of zelfs het heden, maar bieden wel aanknopingspunten. Wellicht zijn die grote belangen in de loop der decennia te gelde gemaakt, of in andere beleggingen of trustfondsen terecht gekomen. Maar dat geld is natuurlijk niet weg. Aangezien volgens de Belastingdienst elke modale sufferd een jaarlijks rendement van 4 procent op zijn vermogen moet kunnen behalen, zal het Koninklijk huis – gesteund door een legertje professionele beleggingsadviseurs – daar ook echt wel in slagen. De onduidelijkheid waar het geld is belegd wordt door dergelijke ontkenningen alleen maar groter, de onzekerheid over mogelijk ongewenste belangenverstrengeling ook.

Kern van het probleem bij die aannames is dat ze nodig zijn door de onduidelijkheid over de kosten en de weigering van opeenvolgende regeringen om meer duidelijkheid te verschaffen. De RVD kan het dan wel over ‘giswerk’ hebben, men draagt zelf aan de onduidelijkheid bij door geen opening van zaken te geven. Bovendien zijn de bedragen die het Koningshuis met zijn succesvolle optredens in binnen- en buitenland de Nederlandse economie jaarlijks zou opleveren net zo goed giswerk.
Een enkele reactie in de media was het gevolg van slecht leeswerk. Zo had Het Financieele Dagblad kritiek op de post van veertig miljoen euro voor beveiliging, die volgens de krant niet alleen de beveiliging van het Koninklijk Huis dekt, maar ook van leden van de Eerste en Tweede Kamer en het kabinet. Jammer voor het FD, maar uit het rapport-Zalm blijkt zonneklaar dat het bij dat bedrag toch echt alleen om beveiligingskosten voor het Koninklijk Huis gaat.
Uiteindelijk gaat het maar om één ding: maak de totale kosten van de monarchie inzichtelijk. Pas dan kunnen we als volwassen mensen op basis van betrouwbare gegevens een zinvolle discussie voeren of we dat wel over hebben voor het sprookje van Oranje.

Deel I: De officiële cijfers tegen het licht

De Grondwet bepaalt in artikel 40 dat de koning een uitkering van de staat ontvangt. De Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) uit 1972 werkt deze grondwetsbepaling verder uit.
In de rijksbegroting worden uitgaven voor koning, echtgenote en koning die afstand van het koningschap heeft gedaan, dus voor Willem-Alexander, Máxima en Beatrix, gesplitst in drie delen: een persoonlijk inkomen (A), personeels- en materiële kosten (B) en functionele uitgaven en doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken dan de eigen begroting van de koning (C). Het persoonlijk inkomen voor dit trio staat in de begroting van de koning in 2018 op 8,2 miljoen euro, 143.000 euro meer dan in voorgaande jaren. In 2022 stijgt dit trouwens tot bijna 9,7 miljoen euro, omdat prinses Amalia dan 18 jaar is geworden en als ‘vermoedelijke opvolger van de Koning’ op 1,5 miljoen per jaar kan rekenen.
De ‘functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap’, zoals de officiële formulering luidt, zijn goed voor 28,3 miljoen euro. Voor de C-component (doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken) komt daar nog 5, 8 miljoen euro bij. In 2018 is dat in totaal dus 42,3 miljoen euro. Dit is inclusief het gebruik van luchtvaartuigen (geraamd op bijna 834.000 euro); eerder betrof dat grotendeels het gebruik van het regeringsvliegtuig PH-KBX. Nu dat niet meer beschikbaar is en de aangeschafte Boeing pas begin 2019 arriveert, wordt het geld besteed aan de huur van andere vliegtuigen. Wie mocht twijfelen over het nut daarvan wordt op de website van het Koninklijk Huis terecht gewezen: ‘De Koning en de echtgenote van de Koning vliegen altijd in het openbaar belang,’ heet het daar.

Extracomptabele bijlage
Maar dit is nog niet alles. Er komt nog 17,1 miljoen euro bij, zo blijkt uit de zogenaamde ‘extracomptabele’ bijlage bij de begroting. Het gaat daarbij om 2 miljoen euro voor uitgaande staatsbezoeken, officiële bezoeken en werkbezoeken (dit slaat neer op de begroting van Buitenlandse Zaken), 15 miljoen euro voor de paleizen Huis ten Bosch, Noordeinde en het Koninklijk Paleis in Amsterdam (op de begroting van Wonen en Rijksdienst) en 87.000 euro onderhoudskosten van het jacht De Groene Draeck (op de begroting van Defensie). De officiële totale kosten bedragen daarmee 59,4 miljoen euro.
Een groot deel van de kosten zit ‘onder water’ in de vorm van beveiliging en bewaking. Dit vormt een onderdeel dat voor rekening komt van de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Defensie.
Ook in de genoemde bijlage, die sinds 2016 bij de begroting zit, blijven die kosten onzichtbaar. Daarin is slechts te lezen: ‘Uit dit budget worden uitgaven voor alle beveiliging van personen en objecten gedaan, dus voor zowel leden van het Koninklijk Huis als leden van het kabinet en de Eerste en Tweede Kamer. Het budget laat niet zien hoe de uitgaven in het budget worden verdeeld over de verschillende personen en objecten. Dat zou veiligheidsrisico’s kunnen opleveren, omdat dit ongewenst informatie over de beveiliging zou kunnen geven’.
Opvallend daarbij is dat die ongewenste informatie een paar jaar geleden wél openbaar is gemaakt en toen weinig opzien heeft gebaard. In 2009 waren de ‘overige uitgaven’ voor het Koninklijk Huis namelijk ruim 77 miljoen euro, inclusief beveiligingskosten. Die kwamen toen nog voor rekening van het ministerie van BZK (13.750.000 euro) en van Defensie (25.898.000 miljoen euro), bij elkaar dus bijna 40 miljoen euro. Samen met de declarabele functionele uitgaven in dat jaar van ruim 25 miljoen euro en de grondwettelijke uitkeringen van bijna 7 miljoen euro leverde dat een totaal kostenplaatje op van 110.036.000 euro op aan kosten Koninklijk Huis.
Dit bedrag komt uit een rapport dat is opgesteld door oud-minister van Financiën Gerrit Zalm in opdracht van minister-president Balkenende. Aanleiding daarvoor was de wens de begroting van het Koninklijk Huis een andere vorm te geven, wat vervolgens ook is gebeurd (alle aanbevelingen uit het rapport werden overgenomen).
Van 2009 is zonder al te veel problemen naar het heden te extrapoleren, want we kunnen aannemen dat de kosten voor beveiliging sindsdien niet substantieel zijn gewijzigd. Als het al is gelukt om efficiënter te werken – wat immers het nobele streven van elk kabinet is – dan wordt de eventuele opbrengst daarvan ongetwijfeld teniet gedaan door de (lichte) inflatie en de scherpere beveiliging als gevolg van de toegenomen terreurdreiging in de afgelopen jaren. Anders gezegd: we kunnen stellen dat ook nu de beveiligingskosten voor de leden van het Koninklijk Huis neerkomen op zeker 40 miljoen euro. Als we dan de A-, B- en C-componenten plus de bedragen in de extracomptabele bijlage plus beveiligingskosten bij elkaar optellen, komen we op 99,4 miljoen euro. Dat is conservatief gerekend, grote kans dat het meer is. Bovendien is ook dit bedrag nog aan de krappe kant, want ter wille van de monarchie worden ook elders uitgaven gedaan.

Koningsdag
 
Zo is er Koningsdag, in 2016 gevierd in Zwolle. De gemeente had daar een begroting van 920.000 euro voor opgesteld. Dordrecht deed het in 2015 voor 955.198 euro, Tilburg was in 2017 de gelukkige en had er in de begroting 700.000 euro voor gereserveerd. In alle gevallen gaat het alleen om externe kosten, de ongetwijfeld vele werkuren van de gemeenteambtenaren zijn niet berekend. Al met al kunnen we ramen dat elke Koningsdag rond één miljoen euro kost, waarmee het tussenbedrag oploopt naar 100,4 miljoen euro.

Er is meer: wat kost het een gemeente als een royal een ‘eenvoudig’ werkbezoek brengt? In 2013 legde het koninklijk paar een twintig minuten durend ‘flitsbezoek’ af aan de stadskern van Hoorn. De kosten daarvan ten laste van de gemeentelijke begroting bedroegen 75.000 euro, zo deelde het college van B en W mee na vragen vanuit de gemeenteraad. Het overgrote deel van dit bedrag ging op aan incidentele beveiligingsmaatregelen. Een deel van de binnenstad werd gedurende een groot deel van de dag afgesloten. Ondernemers klaagden over omzetverliezen. Die zouden eigenlijk ook bij de monarchale kosten moeten worden opgeteld, maar laten we uitgaan van dat bedrag van 75.000 euro voor 20 minuten.
 
In het Jaaroverzicht van het Koninklijk Huis, in februari 2016 voor de zevende keer verschenen, staan over het jaar 2015 zo’n 340 publieke activiteiten, zoals werk- en streekbezoeken, openingen van tentoonstellingen, het bijwonen van herdenkingen en toespraken. De ene activiteit is uitgebreider en gecompliceerder qua organisatie dan de andere, maar als we – op basis van de kosten in Hoorn – de kosten per keer op 75.000 euro schatten (grote kans dat het meer is), dan komt dat voor 300 activiteiten neer op 22,5 miljoen euro op jaarbasis. De keuze om slechts 300 bezoeken te tellen in plaats van 340 is omdat buitenlandse bezoeken niet zijn meegerekend. Daarvoor zijn immers al kosten opgevoerd in de begroting van Buitenlandse Zaken.

Daarmee komen we op een tussenstand van totale koninklijke kosten à 122,9 miljoen euro op jaarbasis, en dat alles gebaseerd op cijfers die we hebben geput uit officiële rapportages van de overheid.
 
Veel uitgaven zijn niet of nauwelijks en/of alleen bij benadering terug te vinden. Dat is niet slim, want elke keer dat er weer iets aan het licht komt, leidt dat tot heisa in de media en in de Kamer. Dat gebeurt over van alles, ook betrekkelijke kleinigheden als de onderhoudskosten van De Groene Draeck. Aan voorbereidings- en vergadertijd is er over deze kwestie zo langzamerhand meer dan dat bedrag uitgegeven. Het gebeurt ook over wat er aan kosten nog gaat komen, zoals de aankondiging van de toelage van 1,5 miljoen euro die kroonprinses Amalia vanaf haar achttiende krijgt. Overigens: toen de toenmalige kroonprinses Juliana in 1927 achttien jaar werd, kreeg ze uit ‘s Rijks kas een jaarlijkse toelage van 200.000 gulden. Als je de koopkracht van dat bedrag omrekent naar het heden (het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een handige omrekentool) komt dat, misschien niet eens heel toevallig, neer op 1,5 miljoen euro.

Alle, maar dan ook écht alle uitgaven op een rijtje leidt ook tot verontwaardiging en gedoe, maar het is voor een vaardige premier beter uit te leggen. Bovendien is de discussie dan in één keer gevoerd, terwijl die nu steeds weer opnieuw oplaait. Het ooit bestaande idee ‘zolang het maar niet al te duidelijk is wat het koningshuis kost, komt er geen gedoe over’ is al lang is zijn tegendeel omgeslagen. Niet voor niets vroeg de Kamer in oktober 2014 in een motie van Pechtold en Van Toorenburg om meer transparantie ten aanzien van de kosten van het koningshuis. Toevoeging van een extracomptabele bijlage aan de begroting zonder dat alle kosten daarin te vinden zijn, heeft daar weinig verbetering in gebracht
 
Deel II: Verborgen kosten binnen het ambtelijke apparaat

De leden van het Koninklijk Huis hebben een aantal privileges die de Staat geld kosten, zonder dat die in de boeken staan als uitgaven voor het Koninklijk Huis. Omdat deze kosten niet opvraagbaar zijn, betreden we hier het domein van het creatieve rekenwerk.
Nederland heeft wereldwijd circa 140 ambassades en consulaten. De ambassades hebben niet zelden een ruimte beschikbaar die uitsluitend ten dienste staat voor een bezoek van het Nederlandse staatshoofd, bestaande uit slaapgelegenheid en ruimtes voor sanitaire voorzieningen. Vanzelfsprekend staan deze ruimten bijna voor 100 procent van de tijd leeg. Deze leegstand brengt wel veel kosten met zich mee. Ze moeten worden schoongehouden en bij tijd en wijle een verfje krijgen. Het hoeft geen betoog dat deze kosten niet in verhouding staan tot het weinige gebruik dat er door het staatshoofd – of door familieleden die uit naam van het koningschap waarnemen – van wordt gemaakt.
  (Voormalige) ambtenaren bij het ministerie van Buitenlandse Zaken wisten ons via WillyLeaks te melden dat het in het verleden veelvuldig is voorgekomen dat het staatshoofd de ruimte op de ambassade niet toereikend vond en de voorkeur gaf aan een verblijf in een veel-sterren hotel, waarmee de kosten nog hoger opliepen.
Veelvuldig gefrequenteerd werd sinds de komst van Máxima Zorreguieta in de Oranje- gelederen de Ambassade in Buenos Aires. Voordat Willem-Alexander staatshoofd werd heeft hij, als prinsenpaar samen met Máxima, vele malen voor langere tijd de familie Zorreguieta bezocht. Onmiskenbaar betrof het een familiebezoek, maar voor deze gelegenheden werd de beschikbare ruimte in de ambassade voor het staatshoofd dankbaar gebruikt. De grens tussen functioneel en privégebruik is hier vaag.
  Ook de ambassade in Parijs werd volgens onze ambtelijke bronnen veelvuldig gebruikt door Máxima, die daarbij vooral werd gelokt door de haute couture van de modestad.
  Ambassades plegen op A-locaties in de duurste steden ter wereld te staan. De bouw van de ambassade in Berlijn kostte bijvoorbeeld 57,5 miljoen euro en de ambassadeur in Moskou is jaarlijks 1,5 miljoen euro aan huisvesting kwijt. Het exacte aandeel dat hier wordt opgeofferd aan een mogelijk koninklijk bezoek valt natuurlijk niet te becijferen – maar een schatting 10 miljoen euro op jaarbasis lijkt wel het allerlaagste minimum.
 
122,9 miljoen plus 10 miljoen levert een tussenstand op van 132,9 miljoen euro per jaar in de meest behoudende berekening denkbaar.
 
Eveneens niet zichtbaar in de rijksbegroting is het feit dat diplomaten van Buitenlandse Zaken, direct en ook ondersteunend werkzaam zijn voor het Hof (o.d.i. het Kabinet van de Koning(in)), de privésecretarie van de majesteit op Noordeinde en allerlei andere privé- en zgn. functionele uitjes en ontmoetingen van de familie van Oranje.
 
Al deze ambtelijke kosten (uren, extra werkzaamheden, allerlei inzet van ambassades in het buitenland) zouden bij de kosten voor het koningshuis moeten worden opgeteld. Het gaat hier voornamelijk om medewerkers op academisch niveau die volgens het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren (BBRA) tussen de schalen 11 tot 20 zitten, hetgeen minimaal goed is voor een maandsalaris van 2.996,94 euro (schaal 11) en maximaal 9.159,50 (schaal 18).
Alle buitenlandse contacten van het Hof en de familie van Oranje worden voorbereid en begeleid door Buitenlandse Zaken. Dat betreft niet alleen de inhoudelijke, maar ook de praktische zaken bij staatsbezoeken (inkomend en uitgaand) en allerlei andere bezoeken van buitenlandse functionarissen en ook (semi-) privéreisjes van de Oranjes. Voor officiële bezoeken en contacten moet altijd een (omvangrijk) achtergrond- en gespreksdossier worden samengesteld – zeer tijdrovend werk. Al het andere werk moet daarvoor namelijk wijken: het Hof heeft altijd voorrang. Jarenlang was een oud-ambassadeur (niveau directeur-generaal) volledig vrijgesteld om fulltime al deze Hofdossiers nauwgezet te bekijken en beoordelen.
Voor een inkomend staatsbezoek moet niet alleen voor de majesteit zelf een (gespreks)dossier worden voorbereid maar ook voor diens partner – die immers ook een gesprek gaande moet zien te houden.
In de tijd dat Willem-Alexander nog kroonprins was, was er volgens de ambtelijke bronnen die ons via WillyLeaks contacteerden op het Ministerie van Waterstaat een complete ambtelijke unit voor hem werkzaam vanwege zijn waterbeheer-hobby. Ambtenaren op BZ maakten mee dat de kroonprins jaarlijks naar Duitsland afreisde (ook voor privébezoeken) en dat hij daar bezoeken en gesprekken had die ook moesten worden voorbereid. Ook moest dan het complete Consulaat-Generaal wekenlang in de touwen om e.e.a. voor te bereiden. Ambtenaren die weigerden dit op zich niet binnen hun functieomschrijving vallende werk te doen, eindigden hun ambtelijke bestaan op de Boulevard of Broken Dreams (het souterrain bij BZ waar alle hopeloze gevallen hun dagen slijten met zinloze projecten).

Marathon van New York
 
Hierbij ook relevant is dat als iemand van de koninklijke familie ook maar ergens heen gaat, ook voor vakantie of weekendtrip, de hele ambassadestaf in dat land klaar moet staan om te assisteren. Er gaat dan een officieel bericht uit aan de ambassadeur dat een lid van de koninklijke familie ‘in uw ambtsgebied verblijft, dan-en-dan aankomt (vervoer klaarstaand graag)’, waarbij verwacht wordt dat aan alle behoeften tegemoet wordt gekomen. Berucht bij het Consulaat te New York is de marathon van New York, waar de broers Van Vollenhoven altijd graag meelopen, volledig gefaciliteerd door de rijksambtenarij. De gehele consulaatsstaf is dan z’n hele weekend kwijt om de prinsen te accommoderen.
Bij een staatsbezoek moeten er ook tafelredes worden geschreven. Die van de MP en andere ministers worden uiteraard geschreven op hun departementen en die van de majesteit plegen te worden geschreven op BZ in samenwerking met het Kabinet van de Koning (ook rijksambtenaren). In de tijd van het koningschap van Beatrix kwam het regelmatig voor dat de majesteit dat zelf wilde doen, althans, niet zelf natuurlijk, maar wel uit het zicht van de verantwoordelijke ministers, dus: op haar eigen Noordeinde-privé- secretariaat. Ook daar werden dan ambtenaren van BZ bij ingezet, aangezien BZ’ers geacht worden goed gescreend te zijn.
Voorts moet hier ook de andere dan inhoudelijke bijstand tijdens staats- en andere bezoeken worden genoemd, oftewel alle klusjes om de koninklijke familie tevreden te houden.
Natuurlijk, ook een president zou bij de uitoefening van zijn functie ambtelijke ondersteuning behoeven, maar in dat geval zou er niet een hele familie moeten worden bediend, en zou het maar een fractie kosten van het nu gespendeerde bedrag. We schatten de kosten van deze ambtelijke hulptroepen die niet als zodanig in de rijksbegroting te traceren zijn als koninklijke kosten heel conservatief op 5 miljoen euro per jaar, waarmee de tussenstand inmiddels is opgelopen op 137,9 miljoen euro per jaar.

Aansturing Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging

Naast de ambtenaren van BZ waarover het Koninklijk Huis kennelijk vrijelijk mag beschikken zonder dat hun kosten worden opgeteld in de officiële rekensommen van de koninklijk kosten, werd in de affaire die speelde rond Edwin de Roy van Zuydewijn in 2013 ook duidelijk dat het koningshuis kennelijk ook als opdrachtgever fungeert van diverse veiligheidsdiensten. Zo moest premier Rutte de Tweede Kamer in 2013 bekennen dat het wijlen prins Bernhard was geweest die in 2000 de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) opdracht gaf om de gangen van Edwin de Roy van Zuydewijn na te gaan. Dat bleek uit Rutte’s antwoorden na Kamervragen die volgden op een onthulling van journalist Joost Ramaer in weekblad De Groene Amsterdammer van 27 november 2013. Behalve de ex-van prinses Margarita zouden ook zijn ‘ouders en zusters’ zijn onderzocht.
Toenmalig minister-president Balkenende verklaarde in maart 2003 in een brief aan de Tweede Kamer dat de geheime diensten tegen De Roy van Zuydewijn waren ingezet door Felix Rhodius, de toenmalige directeur van het Kabinet der Koningin. De Roy van Zuydewijn bleek ook nog onderzocht door de AIVD (voorheen de BVD), die het dossier van De Roy van Zuydewijn bij de sociale dienst in Amsterdam lichtte nadat Bernhard De Roy van Zuydewijn – zo blijkt uit een mededeling van ex-Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Broertjes, die Bernhard lang heeft geïnterviewd – had omschreven als ‘een vijandelijk projectiel dat onschadelijk moet worden gemaakt’. Uit een onthulling van EenVandaag in 2006 bleek dat het particuliere detectivebureau K-2 in 2003 was ingezet om De Roy van Zuydewijn te schaduwen. Onder de camouflage van de ministeriële verantwoordelijkheid ligt er kennelijk een open mogelijkheid voor de koninklijke familie om veiligheidsdiensten en privédetectives op kosten van de Staat aan te sturen met opdrachten die hun privédomein betreffen.
Ook van de verantwoording van dit ‘meerwerk’ ontbreekt ieder spoor in de boeken. We hanteren bij deze cijferexercitie een jaarlijkse post van een – wederom minimaal geschat – miljoen euro per jaar, waarmee we uitkomen op een tussenstand van 138,9 miljoen euro.

Deel III: Fiscale privileges

Illustratie: Joep
‘Koning dumpt belastingmannetje’ kopte De Telegraaf op 3 mei 2016. Op basis van ‘betrouwbare bronnen rond het koningshuis’ wist de krant te melden dat het Koninklijk Huis na ruim een halve eeuw had besloten zijn belastingaangifte niet langer te laten verzorgen door het accountantsbureau KPMG Meijburg in Amstelveen, waar accountant Jos de Bruyn bekend stond als de ‘boekhouder van Oranje’. Geruchten dat er een ‘zakelijk conflict’ ten grondslag lag aan de breuk konden niet worden bevestigd.
  De behandeling van de meest prestigieuze klant van het belastingadviesbureau, dat sinds 1939 de aangiftes van de leden van het Koninklijk Huis zou hebben verzorgd, ging binnen Meijburg decennialang met extreme geheimhouding gepaard. ‘De medewerker die de aangifte van het Koninklijk Huis uitvoerde, beschikte over een aparte kamer met een eigen kluis’, verklapte een voormalige manager aan De Telegraaf. ‘Voordat hij naar de wc ging of koffie wilde halen, moest hij eerst alle papieren in de kluis leggen en vervolgens ook zijn kamer op slot doen.’
Die extreme geheimhouding behoeft niet te verbazen, want de grootte van het vermogen van het koningshuis is zonder enige twijfel het best bewaarde geheim van Nederland. Een geheim dat niet louter een privéaangelegenheid van de Oranjes is, aangezien het vermogen van de vorst, alsmede dat van Máxima en Beatrix, volgens artikel 40 van de Grondwet ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’vrijgesteld is van vermogensbelasting.
  De drie zijn met hetzelfde artikel in de Grondwet ook vrijgesteld van het betalen van belastingen over schenkingen en erfenissen die ze van een ander lid van het Koninklijk Huis ontvangen. Artikel 33 van de Successiewet voorziet er in dat iedereen die een schenking of een erfenis ontvangt van de Koning of een ander lid van het Koninklijk Huis daarover geen belasting betaalt.
Dat is alles bij elkaar een genereus pakket aan maatregelen voor het koninklijk huis om uit het zicht van de fiscus te schuiven met kapitaal en goederen.
  Daarnaast zijn de royals volgens de Wegensverkeerswet vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting en hoeft de koning op grond van een Europese verordening geen invoerrechten te betalen over giften of geschenken die in het kader van internationale betrekkingen zijn gedaan, maar die privileges blijven in dit verband buiten beschouwing, al doen verhalen de ronde als zou wijlen prins Bernhard gebruik makend van deze omstandigheden een leuke bijverdienste hebben gehad aan het belastingvrij importeren van luxe auto’s om deze door te verkopen.

Vermogensbelasting
Voor een privépersoon bedraagt de vermogensbelasting sinds 2017 maximaal 1,6 procent, schenk- en erfbelasting kan oplopen tot 40 procent. Schenk- en erfbelasting wordt progressief berekend, afhankelijk van de hoogte van de verkrijging en de relatie van de overledene met de ontvanger. Al die koninklijke vrijstellingen staan dus voor geld dat de schatkist misloopt wegens het bestaan van de monarchie met haar huidige spelregels. De relevante vraag in dit verband is over hoeveel kapitaal het Koninklijk Huis (dus anno 2018 Willem-Alexander, Máxima en Beatrix) beschikt dat bij de gratie van het bestaan van de monarchie wordt onttrokken aan de schatkist.
 
Rijkste vrouw ter wereld
 
Slechts eenmaal vond er in naam van de regering een onderzoek plaats naar de hoogte van het vermogen van het koningshuis. Dat ging in 1968 van start op last van het kabinet- De Jong en werd uitgevoerd door de Commissie-belastingvrijdom Koninklijk Huis, onder leiding van de VVD’er David Simons, hoogleraar staats- en administratief recht aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam, de PvdA’er Jo van der Hoeven, hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, en Jan de Pous, die namens de Christelijk-Historische Unie minister van Economische Zaken was geweest in het kabinet-De Quay (1959-1963), en sinds 1964 voorzitter was van de Sociaal-Economische Raad. Het doel was dat aan de belastingvrijdom die de Oranjes tot dan toe hadden genoten paal en perk werd gesteld, maar dat bleek niet zo eenvoudig. De commissie kreeg ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken ter beschikking gesteld die een blikje in de koninklijke boekhouding mochten werpen.
De bevindingen van de commissie over de hoogte van het Oranje-vermogen werden nooit naar buiten gebracht, alleen dat dit vermogen veel kleiner zou zijn dan was aangenomen. Naar de pers werd gelekt een bedrag van 80 miljoen gulden aan privévermogen van Juliana, de toenmalige vorstin. Wanneer men de historische opbouw van het Oranje-kapitaal sinds de eerste Oranje-koning Willem I overziet, mocht dat bedrag opvallend laag worden genoemd.
Binnen de commissie-Simons bestond grote onenigheid over de vraag of de leden van het Koninklijk Huis ook successierechten (erf- en schenkbelasting) zouden moeten betalen, zo blijkt uit het rapport Het inkomen van de koning, dat eind 2017 in opdracht van premier Rutte werd gepubliceerd door een commissie onder leiding van hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Radboud Universiteit Carla van Baalen. Deze had opdracht gekregen om uit te zoeken of een onthulling van RTL Nieuws over een geheime deal tussen het Koninklijk Huis en het kabinet-De Jong, waarbij het koningshuis werd gecompenseerd voor de belasting die het vanaf 1970 moest gaan afdragen, op waarheid berustte.
De PvdA’er Van der Hoeven was binnen de commissie belastingvrijdom voorstander van de lijn dat de leden van het Koninklijk Huis voortaan ook belasting zouden afdragen over erfenissen en schenkingen, zo blijkt uit het rapport van de commissie-Van Baalen, die onder meer toegang had tot de aantekeningen van de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken jhr. A.J.M. van Nispen tot Pannerden, die in het herzieningstraject van de financiële relatie tussen de koning en het Rijk een cruciale rol speelde. Van der Hoeven bewoog hemel en aarde om de koning te verplichten successierechten af te dragen, maar het kabinet-De Jong wenste daar niet op in te gaan en liet in de Grondwet opnemen dat de leden van het Koninklijk Huis vrij zijn van erf- en schenkbelasting. Van der Hoeven beklaagde zich steen en been, maar werd overruled door staatssecretaris van Financiën Grapperhaus, vader van de huidige minister van Justitie.

‘Kom niet aan het inkomen van de Oranjes’
 
Toen Van der Hoeven vervolgens in 1980 voorgedragen werd als vicevoorzitter van de Raad van State, stak Beatrix daar een stokje voor. ‘Je moet niet aan het inkomen van de Oranjes komen’, verklaarde toenmalig premier Van Agt daaromtrent tegenover H.U. Jessurun d’Oliveira in De Republikein van juni 2016.
In het rapport van de commissie-Simons werd het vermogen van het Koninklijk Huis niet gespecificeerd. Er stond alleen in te lezen dat ‘de Koningin en leden van haar Huis’ niet beschikten ‘over geldelijk inkomen verschaffende vermogens van zeer grote hoogte’.
Maar hoe betrouwbaar was die mededeling? Een ex-ambtenaar van Binnenlandse Zaken die betrokken was geweest bij de naspeuringen van de commissie-Simons, de latere hoogleraar Rechtsgeleerdheid aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam H. van Maarseveen (1926-2012), kwalificeerde het onderzoek naar het vermogen van de Oranjes als ‘fake’. In een interview met Jan Brokken van het weekblad Haagse Post op 28 februari 1976 stelde Van Maarseveen: ‘Het vermogen van de Oranjes moet veel groter zijn geweest dan toen is vastgesteld. De informatie die de regering destijds aan het parlement heeft gegeven – namelijk dat het vermogen niet zo groot is als werd verondersteld – is foutief.’
Andere autoriteiten op dit gebied hebben eveneens hun scepsis over de lage schatting van de commissie-Simons geuit. Hoogleraar Algemeen Belastingrecht van de Universiteit van Leiden H. Vording schreef in zijn Fiscale positie van de koning (2015): ‘Met betrekking tot de vrijstelling voor het successierecht is de vraag, of de in 1970 aangevoerde overweging dat het staatshoofd “niet beschikt over een zeer hoog vermogen” nog immer juist is.’
Bijkomend probleem bij deze discussie is dat het vermogen deels is ondergebracht in stichtingen die niet belastingplichtig zijn. Premier Rutte verklaarde in 2012 in de Tweede Kamer dat de financiële belangen van de koning veelal weggestopt zijn in beheersstichtingen die niet meer terug te voeren zijn op personen en fiscaal onbelast blijven zolang dit vermogen niet wordt aangesproken. Dat werd ook bevestigd in een rapport in 2015 door de Algemene Bestuursdienst (ABD), een collectieve denktank van topambtenaren die was ingeschakeld om de belastingvrijdom van het koningshuis te voorzien van een onderbouwing.
In hun rapport ‘Begroting van de Koning, evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen’ schrijven de ABD- ambtenaren Geert van Maanen en Marcel van Gastel: ‘Indien de belastingvrijdom zou vervallen voor de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie, lijkt dat geen gevolgen te hebben aangezien deze zijn ondergebracht in stichtingen.’ Dat is echter maar de vraag: zolang het geld op de rekeningen van de stichtingen staat geparkeerd, is er sprake van fiscale neutraliteit, zodra er echter uitgekeerd zou gaan worden aan de royals, zou de belastingplicht bij opheffing van de belastingvrijdom even goed weer gelden.
Het bestaan van deze stichtingen wordt gememoreerd in het rapport-Van Baalen. Het gaat om de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau genoemd, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden.
Er was, concludeerde de commissie-Van Baalen, eind jaren zestig geen ‘geheime belastingdeal’ om de Oranjes te compenseren voor het verlies van een stukje van hun belastingvrijdom. Maar er was wel degelijk een deal. ‘Het was duidelijk dat er een relatie was tussen de afschaffing van de gedeeltelijke belastingvrijdom en de invoering van het inkomensbestanddeel’, aldus de commissie in het rapport. ‘Maar minder duidelijk was hoe deze relatie precies in elkaar stak. Daarover werd in de openbaarheid niets gezegd. Tijdens de interne discussies kwam dit punt echter nadrukkelijk naar voren.’

Deal of geen deal?
Kortom: die compenserende maatregelen waarmee RTL Nieuws op de proppen kwam, bestonden wel degelijk en ze zijn anno 2018 nog steeds van kracht. Ze waren alleen niet zo geheim als werd gesuggereerd. De leden van het Koninklijk Huis verloren hun belastingvrijdom maar zeer gedeeltelijk. Ze bleven vrij van vermogensbelasting ‘voor het deel van het vermogen dat dienstbaar is aan de uitoefening van hun functie’ en erfbelasting hoefden ze onder het nieuwe regime vanaf 1970 ook niet af te dragen. De PvdA legde zich daarbij neer, ondanks de terechte constatering van PvdA-Kamerlid Van den Bergh in 1971 dat ‘successierecht een gezonde zaak is. Als dat aantasting van het vermogen betekent – het zij zo. Dat is normaal. Zoals het voor iedereen opgaat, geldt dat dan ook hier’.
Het zijn niet de minste stemmen die zich hebben gekeerd tegen de koninklijke belastingvrijheid. In zijn in 2014 verschenen werk Inkomstenbelasting 2001 uit emeritus- hoogleraar Leo Stevens, die kroonlid is van de Sociaal-Economische Raad (SER) en betrokken was bij de herziening van het Nederlandse inkomstenbelastingstelsel in 2001, stevige kritiek op de ‘achterhaalde’ wetgeving inzake de fiscale positie van het Koninklijk Huis. ‘Het is opmerkelijk dat in 2008 bij herziening van het financieel statuut niet tevens de gelegenheid te baat is genomen de achterhaalde fiscale regels rond het Koninklijk Huis bij de tijd te brengen door daarvoor een eigentijdse regeling te treffen’, aldus Stevens. ‘Het onbelast laten van het koninklijk vermogen is niet overeenstemming met de Wet IB 2001. Opmerkelijk is dat dit nog steeds niet is gebeurd.’
Ook Hoogleraar Algemeen Belastingrecht Henk Vording van de Universiteit van Leiden liet zich in die richting uit in zijn artikel ‘De fiscale positie van de Koning’ in het Weekblad voor Fiscaal Recht. Hij opperde daarin kritisch te kijken naar de ‘vrijstellingen in de vermogenssfeer’ van de koning.
 
Boze Bernhard
Hoeveel geld zou er voor de schatkist verloren kunnen gaan aan deze gedeeltelijke belastingvrijdom? In zijn boek Het Oranjekapitaal – een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland uit 2004 schat Philip Dröge het door de eeuwen opgebouwde vermogen van het koningshuis op 1,3 miljard euro. In de Quote 500 van 2016 wordt het Oranje-kapitaal wat bescheidener op 900 miljoen euro geschat. In 2002 kwam het Amerikaanse zakenblad Forbes in zijn immer spraakmakende lijst van de rijken der aarde nog op een bedrag van 2,5 miljard dollar voor de Oranje-vorstin. Dat leidde tot een boos telefoontje en daarop een brief op poten van prins Bernhard. Die deed de schatting af van Forbes af als ‘belachelijk’. Aangeslagen begon Forbes het Oranje-kapitaal vervolgens te downplayen. Er bleef 250 miljoen dollar over. Volgens de Financial Times, die melding maakte van het contact tussen de prins en Forbes, was het ‘enige echte geld weggestopt in een bescheiden aandelenpakket Koninklijke Shell en ABN Amro’.
Gezien de historisch traceerbare opbouw van het Oranje-kapitaal moet dat bedrag onwaarschijnlijk laag worden genoemd.

Op naam geregistreerd aandeel van Wilhelmina bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van ABN.
In 1824 verwierf koning Willem I een belang van 11 procent in de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van de ABN-Amro. De inleg van Willem I bedroeg 4 miljoen gulden, en daarmee werd het koningshuis de belangrijkste aandeelhouder van deze handelsbank. Dat het koningshuis ook na de dood van Willem I een dikke vinger bleef houden in de Nederlandse Handelsmaatschappij blijkt uit een opmerking in het proefschrift Voor Handel en Maatschappij Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, 1824-1964 van T. De Graaf. Deze meldt dat in 1956 een besluit van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de NHM om het presidentschap af te schaffen werd teruggedraaid vanwege bezwaren van prins Bernhard, hoewel deze na zijn korte ‘stage’ bij de bank bij zijn komst in Nederland geen officiële functie bij de NHM had. De NHM fuseerde in 1964 met de Twentsche Bank en heette vanaf dat moment de Algemene Bank Nederland, die weer fuseerde met de AMRO en zo uitgroeide tot een van de grootste bankbedrijven in Nederland.
In 2007 bracht een consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland (RBS) en Santander een succesvol bod uit op alle uitstaande aandelen van ABN Amro. De totale overnamesom bedroeg ongeveer 72 miljard. De inleg van 4 miljoen door Willem I was daarmee in 2007 circa 6 miljard waard geworden, aangenomen dat het koningshuis bij elke (claim)emissie een proportioneel aantal aandelen had bijgekocht en dat die aandelen nooit zijn verkocht. Tot voor enkele maanden voor het overnamegevecht vanaf eind 2006 schommelde de koers van de ABN Amro op iets boven de 40 miljard. Dat betekent: als de koninklijke familie de aandelen voor 2007 al verkocht zou hebben, zou het dus niet gaan om zes miljard, maar eerder om 4 miljard.
 
Koninklijke olie
 
Koning Willem III, de kleinzoon van Willem I, nam in 1890 een fors belang in de aandelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, die in 1907 fuseerde met de Shell en sindsdien de Koninklijke/Shell Groep heette. In zijn studie Henri Deterding, De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds, over de directeur van de Shell-groep van 1901 tot 1937 Henri Deterding, vermeldt financieel analist Paul Hendrix dat het Koninklijk Huis in het perspectief van Deterding ‘als medeoprichter en grootaandeelhouder van de Koninklijke een belangrijke plaats innam’. Ook oud-directeur van het Koninklijk Huis B. Woelderink bevestigt in zijn boek Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975 het bezit van koninklijke zijde van een aandelenpakket in de oliemaatschappij.
 
Hoe groot het aandeel van Oranje in Shell is, is nooit officieel gemeld. In april 2018 wist de Rijksvoorlichtingsdienst te melden dat Willem-Alexander zelf geen aandelen had in de oliemaatschappij. Maar die aandelen kunnen even goed in handen zijn van zijn moeder of van zijn vrouw (die er ook geen belasting over hoeven te betalen) of geparkeerd bij een van de stichtingen waar het Oranje-vermogen is ondergebracht.
 
Wettelijk is er een verplichting dat belangen van meer dan vijf procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van vijf procent zou anno 2018 goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Ook hier geldt: wellicht zijn die aandelen al doorverkocht en omgezet in andere belangen. Hoe dan ook moet er iets van de investering door Willem III terug te vinden zijn in het vermogen van leden van het Koninklijk Huis.
 
Het aandelenpakket van de Oranjes moet in de loop der tijden breed zijn uitgewaaierd over de hele wereld. In Nederland gelden ook Philips, KLM, DSM, Heineken, Unilever en Boskalis als bedrijven waar de Oranjes aandelen in hebben of hadden. Via WillyLeaks kwamen ook berichten binnen dat het koningshuis een aanzienlijk belang heeft in het miljardenbedrijf Urenco in Almelo, producent van verrijkt uranium. Wijlen prins Friso was daar werkzaam.
 
Ook interessant in dit verband is het door Dröge genoemde Bureau voor vermogensbeheer (Buvermo), later opererend onder de naam ON Groep, vernoemd naar de Oranje Nassau Mijnen in Limburg. Buvermo werd opgericht door de familie Teulings van uitgever VNU. Petro Antonio Ursone van de Hollandse Beton Groep, vriend van Bernhard, speelde een grote rol. Volgens een bron van Dröge investeerde Juliana een miljoen gulden in Buvermo, hetgeen een prima investering bleek toen het kabinet-Den Uyl de mijnen sloot en de aandeelhouders in de mijn met 300 miljoen werden gecompenseerd. Daarna werd Buvermo omgedoopt in de ON Groep en werd het kapitaal dat de sluiting van de mijn had opgeleverd belegd in olie en gas op de Noordzee, aldus Dröge. Dat zorgde ervoor dat de investering al snel werd verdubbeld.
 
Internationaal worden onder meer Exxon, American Express, British Petroleum, Goldman Sachs, Morgan Stanley, Anaconda Copper Inc, US-Steel, General Motors, Fiat en Rolls Royce genoemd als bedrijven met een Oranje-belang. Het koninklijk belang in de mijnbouwmaatschappij van de Rockefeller-dynastie zou dateren uit 1943, toen 14 procent van Anaconda werd gekocht via de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten, die klaarblijkelijk door de koninklijke familie in ballingschap was ingeschakeld om de aandelenportefeuille breder te spreiden. Het ging om een aankoop ter waarde van meer dan 80 miljoen dollar, zoals het zakenblad Fortune meldde  in de editie van 12 oktober 1987.
 
Goed verdeeld
 
De Oranjes schijnen hun geld goed onder elkaar te hebben verdeeld. Dat doen ze al sinds oudsher. Zo stond prins Frederik, een oom van koning Willem III, in 1861 met een persoonlijk vermogen van 30 miljoen gulden te boek als de rijkste Nederlander en niet de koning zelf. In onze tijd was het Goldman Sachs-werknemer wijlen prins Friso die als de beheerder van het familiekapitaal te boek stond, en hij was vanwege zijn huwelijk met Mabel Wisse Smit uitgesloten van de erfopvolging.

Boekhouder dreigt met openbaarmaking
 
Uit berichtgeving van Het Financieele Dagblad bleek in januari 2018 dat de koninklijke familie minstens 51 beleggingsrekeningen heeft lopen bij Box Consultants in Waalre. Een ex- boekhouder van Box, Erwin Hogers, dreigde in een juridisch conflict met zijn ex-werkgever met openbaarmaking van de gegevens over deze koninklijke beleggingen. ‘Weet de koning wel dat zijn vermogensbeheerder wordt verdacht van valsheid in geschrifte?,’ zou de ex-boekhouder – die inmiddels de wijk naar Zuid-Afrika zou hebben genomen – hebben gezegd tijdens een rechtszaak waarin zijn ex-werkgever hem op straffe van dwangsommen het zwijgen probeerde op te leggen. De advocaat van Box stelde bij die gelegenheid ‘onomkeerbare gevolgen’ in het vooruitzicht als de ‘uiterst gevoelige informatie over cliënten van Box Consultants c.s. – onder wie leden van het Koninklijk Huis – op straat kan komen te liggen’.
 
De boekhouder kreeg een sanctie van 2 miljoen euro opgelegd door het Gerechtshof als hij zijn mond tegen derden over Box zou openen. Vooralsnog is deze zaak in nevelen gehuld, maar het maakt wel duidelijk dat het aandelenbezit van de koninklijke familie inmiddels breed moet zijn verdeeld. Hier kan gerust over een zakenimperium worden gesproken – een imperium dat zich bovendien kan beroepen op unieke fiscale privileges.
 
Op grond van de hiervoor in beeld gebrachte historische opbouw van de Oranje- aandelenportefeuille sinds koning Willem I zou het vermogen van het minimaal moeten worden geschat op 12 miljard euro. Dat vermogen kan deels onder Willem-Alexander, deels bij zijn vrouw en deels bij zijn moeder zijn ondergebracht, of geparkeerd zijn in de stichtingen die het Koninklijk Huis heeft opgericht, en blijven zo uit het schotveld van de fiscus. En het zou wel een heel moedige belastinginspecteur moeten zijn om daar moeilijke vragen over te gaan stellen.
 
Een einde aan de gedeeltelijke belastingvrijdom van de Oranjes zou de Nederlandse schatkist een aanzienlijke inkomstenbron kunnen opleveren. Bij 1 miljard vermogen loopt de schatkist jaarlijks ruim 16 miljoen inkomsten mis, dat is al bijna gelijk aan het salaris van het volledige personeelsbestand van de Oranjes. Met 12 miljard gaat het om 192 miljoen euro. Daarmee kunnen alle kosten van het Koninklijk Huis worden voldaan. Vooralsnog moet dit hypothetische bedrag worden gerekend bij de kosten van het Koninklijk Huis – zodat de tussenstand inmiddels van 138,9 euro naar 330,9 miljoen euro is opgelopen.
 
Vrijstelling erfbelasting
 
Daarbij opgeteld dienen nog de gederfde inkomsten vanwege de vrijstelling van erfbelasting. Volgens de huidige regels bedraagt erfbelasting bij een vermogen hoger dan 123.248 euro 20 procent voor echtgenoten en kinderen en 36 procent voor kleinkinderen. Bij een vermogen van 12 miljard euro gaat er dus met elk overlijden van een Oranje-vorst een bedrag van minimaal 240 miljoen euro aan erfbelasting verloren voor de schatkist. Gelet op de gemiddelde leeftijd van 75 die de Oranje-vorsten tot nu toe bereikten (Willem I 1772-1843, Willem II 1792-1849, Willem III 1817-1890, Wilhelmina 1880-1962, Juliana 1909-2004) kosten deze belastingvrijstellingen de schatkist minimaal 3,2 miljoen euro op jaarbasis, waarmee we uitkomen op een tussenbedrag van 334,1 euro aan kosten per jaar
 
Onroerend goed
 
In het huidige bestel worden paleis Noordeinde, paleis Huis ten Bosch en het Koninklijk Paleis Amsterdam door de staat gratis aan de koning tot gebruik ter beschikking gesteld. Daarnaast komt de rekening voor renovatie en onderhoud en de WOZ-waarde ook bij de belastingbetaler terecht. Wanneer deze dure woon- dan wel kantoorruimtes op A-lokaties tegen commerciële tarieven zouden worden verhuurd dan wel verkocht – hetgeen een gevolg zou kunnen zijn van de invoering van een republikeinse staatsvorm – zou dat de staat veel geld kunnen opleveren.
 
In de periode 1997-2000 bepaalde de gemeente Den Haag de waarde van Paleis Noordeinde op 18 miljoen euro en die van Huis ten Bosch op 7,5 miljoen euro, terwijl het paleis op de Dam een waarde vertegenwoordigt van maar liefst 100 miljoen euro, want tot die waarde is het bedrag van 10 miljoen gulden waarvoor de gemeente Amsterdam in 1936 afstand deed van alle rechten op het voormalige stadhuis inmiddels opgelopen. De gederfde staatsinkomsten als gevolg van het bestaan van de monarchie lopen daarmee op met 130 miljoen.
 
Belastingvrije schenking

Eind 2017 werd bekend dat prinses Beatrix haar landgoed De Horsten in Wassenaar en Voorschoten zeer recent aan haar zoon de koning had geschonken. Dankzij het belastingvrije schenkingsregime hoefde Willem-Alexander daar geen euro belasting over te betalen. De waarde van het geschonken landgoed wordt geschat op 25 miljoen euro, de waarde van de huizen en andere gebouwen die op de grond staan niet meegerekend. Met een heffing van 20 procent die normaal zou zijn voor andere stervelingen krijgt de BV Oranje hier ten koste van de Nederlandse staatskas een douceurtje van minimaal 5 miljoen euro.
 
Begin juni 2017 werd bekend dat de Nederlandse staat het paleis Soestdijk voor 1,7 miljoen euro heeft verkocht aan het concern Made by Holland, dat van het voormalige paleis van Juliana en Bernhard een centrum voor innovatie annex hotel wil maken. Dat is een opmerkelijk laag bedrag, aangezien het koningshuis Soestdijk in 1970 aan de staat verkocht voor 4.288.000 gulden. Heeft de staat Juliana indertijd veel te veel betaald? Het lijkt er sterk op.
 
In 2008 was er al commotie over de verkoop door de Oranjes aan het Rijk van het Haagse Oranje-pand Noordeinde 66 – direct naast paleis Noordeinde gelegen. Willem-Alexander verkocht dat pand voor 3,25 miljoen euro aan de Rijksgebouwendienst. Zelf had hij het in 1993 voor slechts 750 duizend gulden (zo’n 340 duizend euro) van zijn grootmoeder Juliana gekocht. Die enorme winst duidde er volgens critici op dat het koningshuis systematisch wordt bevoordeeld door de Rijksgebouwendienst. Het pand in kwestie ging, nadat de Staat het had verworven, dienen als pied à terre voor Beatrix. Daartoe moest het pand wel even worden opgeknapt: kosten 3,7 miljoen euro. De rekening natuurlijk voor het Rijk.

Verbouwingskosten
De Oranjes krijgen hun aan de staat verkochte paleizen ‘om niet’ tot hun beschikking gesteld. Ze hebben dus wel de lusten, niet de lasten. De belastingbetaler draait op voor de verbouwingskosten van de diverse paleizen.
 
Zo wordt nu al jaren het 17e eeuwse paleis Huis ten Bosch grondig opgeknapt en gemoderniseerd. Het paleis was toen het nog bezit was van de Oranjes totaal door hen verwaarloosd. Huis ten Bosch kampte onder met waterschade en houtrot. Stopcontacten zouden niet geaard zijn en de waterleidingen zouden nog van lood zijn. De bedoeling was dat Willem-Alexander hier in 2016 zijn intrek zou nemen, maar dat wordt telkens uitgesteld omdat de renovatie nog niet klaar is. De verbouwingskosten zijn volgens de laatste melding van de Rijksvoorlichtingsdienst inmiddels toegenomen tot 63,1 miljoen euro.
 
Tot die tijd woont de koning met zijn gezin in Villa Eikenhorst in Wassenaar. Op dat landgoed werd voor 400 duizend euro een ‘noodgebouw’ opgetrokken met een hal, vergaderzaal en twee spreekkamers – natuurlijk mocht de staat opdraaien voor de rekening.
 
Renovatie Drakensteyn

 
De staat draaide ook op voor de grote renovatie van kasteel Drakensteyn, dat tegenwoordig weer als woonhuis van Beatrix dient. Na de publicatie van de eerste versie van dit rapport werd bekend dat het kasteeltje naar beproefd recept zal worden verkocht aan de staat, maar wel blijft dienstdoen als woning van de gewezen vorstin. De kosten van de eerdere verbouwing worden deels opgevoerd als veiligheidsmaatregelen. Opvallend is ook dat het kasteeltje aan de Slotlaan in Lage Vuursche een opmerkelijk lage WOZ-waarde heeft: 2.338.000 euro voor 893 vierkante meter. Ter vergelijking: de WOZ-waarde van een vergelijkbaar optrekje in het naburige Baarn heeft een WOZ-waarde van 8.126.000 euro. Dat is met 1782 vierkante meter weliswaar twee keer groter dan Drakesteyn, maar wordt bijna vier keer zo hoog aangeslagen.
 
Al deze vaak incidentele posten zijn moeilijk terug te berekenen tot een jaarlijke kostprijs, maar ter behoud van het overzicht stellen we dat de huisvesting van de royals de staat jaarlijks minstens 10 miljoen euro aan meerkosten (inclusief gederfde inkomsten) brengt – waarmee we komen op een tussenstand van 344,1 miljoen euro aan koninklijke kosten per jaar.
 
Kunst en juwelen
 
De Oranjes verdienen ook de nodige miljoenen aan kunsthandel en ontduiken daarbij soms ook aantoonbaar de belasting. Zo gingen op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s twee schilderijen onder de hamer uit de particuliere collectie van prins Bernhard en prinses Juliana. De veiling, A Future for Nature genaamd, was georganiseerd door baron Heinrich Thyssen-Bornemisza. De opbrengsten zouden ten goede komen aan het Wereldnatuurfonds (WNF). Juliana en Bernhard doneerden twee schilderijen: De heilige familie, van de Spaanse meester Bartolomé Esteban Murillo en De verkrachting van Europa, toegeschreven aan de Italiaanse Elisabetta Sirani. Murillo’s doek zou volgens het veilingboekje weg moeten voor een bedrag tussen de 60.000 en 80.000 Britse ponden.
 
De vermeende Sirani was geschat op een bedrag tussen de 6000 en 8000 pond. De binnengehaalde bedragen waren spectaculair hoger: De heilige familie deed 600.000 pond, terwijl De verkrachting van Europa ook het veelvoud van 100.000 pond opbracht. De gulle gever bleef anoniem. Uit een brief van de schatkistbewaarder van Juliana, R.M. Smits, blijkt dat Juliana de royale gift in de vorm van een lijfrente weer kon aftrekken van de door haar te betalen belasting . Juliana verplichtte zich tot het jaarlijks betalen van  200.000 pond over een periode van vijf jaar ten bate van het WNF. Als ze eerder zou komen te overlijden, zou het resterende bedrag in één keer aan het WNF worden uitgekeerd. Schatkistbewaarder Smits in zijn brief aan het WNF: ‘As the installments of the life-annuity are income-tax deductible you will no doubt understand our interest in this instrument’. Kortom: Juliana had er zo een aftrekpost bij, en dat voor twee schilderijen die eigenlijk nog geen tiende waard waren van de som waarvoor ze uiteindelijk werden aangekocht. Boze tongen in het kunstbedrijf beweren dat deze tactiek van het kunstmatig ophogen van de waarde van kunst wel vaker wordt gevolgd. Doordat kopers anoniem blijven, is het bijvoorbeeld heel goed mogelijk om de doeken zelf te kopen, zodat men zichzelf een geweldige fiscale aftrekpost bezorgt, terwijl de opbrengsten gewoon weer kunnen worden besteed. In dit geval bleek de opbrengst van de veiling echter helemaal niet te gaan naar het Wereldnatuurfonds, want dit fonds maakte de opbrengst vervolgens over naar een Zwitserse privérekening van prins Bernhard, die het geld besteedde aan Operation Lock, de codenaam voor een – desastreus uitgepakt – plan van de Nederlandse prins om handel in illegaal verworven ivoor van de zwarte neushoorn en olifanten tegen te gaan met inzet van een duister legertje huurlingen, zoals beschreven staat in het boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015) van de hand van de Britse natuurbeschermer John Hanks. Los van politieke complicaties riekte deze transactie ook naar belastingontduiking.
 
In 2016 kwam de onthulling dat het Koninklijk Huis in 2012 en 2014 in het geheim belangrijke historische kunstwerken had verkocht aan een buitenlands museum en een Nederlandse privéverzamelaar. Het schilderij Bosbrand van de befaamde negentiende eeuwse Javaanse schilder Raden Saleh was door de kunstenaar geschonken aan koning Willem III, maar was door de veertien kleinkinderen van Juliana verkocht aan de National Gallery Singapore nadat het was gerestaureerd door de Stichting Restauratie Atelier Limburg in Maastricht. De vraag is wie voor de restauratiekosten is opgedraaid. En daarnaast: aangezien het schilderij een geschenk aan het staatshoofd was, mocht deze schenking dan wel als privébezit van het koningshuis worden verkocht?
Een niet nader genoemd lid van het Koninklijk Huis verkocht de waardevolle Atlas Munnicks van Cleeff, een verzameling van 1.200 oude tekeningen van de stad en de provincie Utrecht, aan zakenman John Fentener van Vlissingen.
 
Deze transacties hebben gemeen dat het Koninklijk Huis ze heimelijk had uitgevoerd en dat zij alleen door toedoen van de pers in de openbaarheid kwamen. Het is een indicatie dat het Koninklijk Huis opereert in de kunsthandel, dat het dit het liefst in anonimiteit doet, dat de verhandelde kunstwerken mogelijk geschenken aan de Staat waren, dat de opbrengst van zogenaamd ten bate van charitatieve doeleinden geveilde kunstwerken in werkelijkheid weer op privérekeningen van de royals kwamen en dat het ook onduidelijk is voor wiens rekening de restauratiewerkzaamheden van sommige kunstwerken zijn gekomen. Opheffing van de monarchie zou een einde kunnen maken aan deze dit koninklijke gehossel met kunst, hetgeen wij becijferen als een besparing ten gunste van de overheidskas van 1,4 miljoen euro per jaar, waarmee de tussenstand van deze rekensom is opgelopen tot 345,5 miljoen euro.
 
Duurste monarchie van Europa
 
Met 345,5 miljoen euro aan kosten per jaar is de Oranje-monarchie met stip de duurste monarchie van Europa. De Belgische hoogleraar Herman Matthijs vergeleek in 2012 de kosten van de diverse monarchieën en staatshoofden met elkaar. In 2013 verscheen een samenvatting van zijn onderzoek in het Tijdschrift voor Openbare Financiën. Hij kwam tot de conclusie dat Groot-Brittannië (38 miljoen) de duurste monarchie had. Dat was echter zeer geflatteerd, want de Britse organisatie Republic raamde de totale kosten van de Britse monarchie in 2017 op 345 miljoen pond, wat in de huidige koersverhouding neerkomt op 398 miljoen euro. Groot-Brittannië is met 65,6 miljoen inwoners echter bijna vier keer zo groot als Nederland. Daarmee heeft Nederland met stip de duurste monarchie van Europa. 345,5 miljoen aan kosten gedeeld door 17,2 miljoen inwoners komt neer op een bedrag van 20 euro aan kosten per jaar per bewoner in Nederland voor de monarchie, terwijl de 65,6 miljoen Britten per hoofd een bedrag van ongeveer 6 euro kwijt zijn.Inmiddels zijn van diverse landen cijfers bekend. Na Nederland (345,5 miljoen euro) en het Verenigd Koninkrijk (345 miljoen pond) is nu ook Zweden klaar met het becijferen van de werkelijke kosten het koningshuis. Zweedse Republinska Föreningen het houdt op op 137 miljoen Zweedse kronen, hetgeen in euros ongeveer 13,7 miljoen zou zijn. Invoering van het Zweedse model in Nederland zou om budgettaire redenen in ieder geval hogelijk gewenst zijn.
 
Tot slot moeten we in dit verband nog even stilstaan bij de bewering van econoom Harry van Dalen, verbonden als econoom aan de Universiteit van Tilburg, dat het koningshuis jaarlijks 4 tot 5 miljard euro bijdraagt aan de schatkist.
 
De Tilburgse econoom vergeleek monarchieën met andere staatsvormen. Van Dalen constateerde dat het nationale inkomen van monarchieën over de afgelopen decennia 1 procent meer groeide dan een willekeurige republiek of dictatuur. Volgens Van Dalen trekt een monarchie door zijn stabiliteit eerder buitenlandse investeerders aan. Bovendien brengen de handelsmissies die op staatsbezoeken meegaan in het kielzog van het Nederlandse staatshoofd 200 miljoen euro per keer op, zo becijferde het ministerie van Economische Zaken.
 
In dat verband is het de moeite waard de woorden te herhalen van journalist Max Westerman tijdens het jaarcongres van het Republikeins Genootschap in 2017 over de rol van de koning en aanhang tijdens de zakenmissies van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland:
 

Max Westerman
‘Er kan geen enkele grote economische deal worden aangewezen waarbij hun betrokkenheid een rol zou hebben gespeeld. Het is ook idioot om te denken dat ondernemers op een handelsmissie een transactie zou worden gegund omdat zij vergezeld worden door een koninklijke entourage. Zo werkt het kapitalisme toch echt niet. Ik denk eerder dat het tegendeel waar is. Dat de koning meer hindert dan helpt. (…) De meeste handelsmissies doen het zonder koninklijke franje. En dat is maar goed ook, zo vertelden mij een paar functionarissen die de handelsmissies helpen organiseren. Als de koning erbij is, is de sfeer totaal anders, vertelden ze. Formeel, gespannen, krampachtig. Iedereen loopt op eieren. Dat is nu eenmaal wat royalty met de mens doet; burgers worden tot dweperige onderdanen, en ook veel buitenlanders staat het klamme zweet in de handen. Dat is niet de beste sfeer voor creatief zakendoen. Degenen die handelsmissies met en zonder koning met elkaar kunnen vergelijken zeggen dan ook: geef ons maar de missies zonder. Althans dat vertellen ze je ’s avonds bij de borrel. Ze zullen het niet in hun hoofd halen dat op het NOS-journaal te herhalen. En de staatsomroep zou het natuurlijk ook niet uitzenden. In dertig jaar buitenlandjournalistiek heb ik met eigen ogen kunnen constateren dat de toegevoegde waarde van het koningshuis voor het Nederlandse imago en de Nederlandse economie nihil is.’
 
Wij sluiten ons geheel bij die woorden aan – het valt op geen enkele manier te bewijzen dat koninklijke deelname aan handelsmissies daadwerkelijk heeft bijgedragen aan toename van het aantal opdrachten voor het nationale bedrijfsleven.De bewering van Van Dalen in casu de louterende werking van de monarchie op de stabiliteit van een land en daarmee op de economische groei kan met een verwijzing naar Zwitserland – dat in zijn geschiedenis nog nooit een gekroond hoofd heeft gekend – ook al makkelijk worden ontkracht.

Zwitsers model
Geconcludeerd moet worden dat opheffing van het koningshuis ten faveure van een republikeinse staatsvorm zoals bijvoorbeeld Zwitserland, een land van vergelijkbare grootte als Nederland, waar het presidentschap jaarlijks rouleert tussen de leden van de Bundesrat (de ministersploeg), tegen een jaarvergoeding van 445.163 Zwitserse franken per jaar, aangevuld met een vergoeding van 30.000 franken en 12.000 franken. Verder krijgt de roulerende president zijn kosten voor telefoon en computer vergoed, een representatief voertuig in gebruik en een eerste klasse treinabonnement. Totale kosten: minder dan 500.000 Zwitserse franken, is 424.000 euro.
 
Er valt dus meer dan 345 miljoen euro jaarlijks te besparen bij de afschaffing van de Nederlandse monarchie ten gunste van een presidentschap naar Zwitsers model. Daarbij dient dan – wellicht – wel afgetrokken het bedrag dat de Nederlandse staat bij wet zal moeten ophoesten ter compensatie van de kroondomeinen. Volgens de Wet op de Kroondomeinen (1959) schonk Wilhelmina dit grootste landgoed in Nederland (10.00 hectare) aan de staat, onder voorwaarde dat de Oranje-vorst zou blijven beschikken over alle inkomsten van het domein, inclusief het genot van de jacht. De staat draaide voortaan op voor de onderhoudskosten. Bij wet werd vastgelegd dat het hele bezit bij het uitroepen van de republiek of verandering van koningshuis zou worden teruggegeven aan de Oranjes dan wel financieel zou worden gecompenseerd, vermeerderd met de wettelijke rente.
 
‘Mocht ooit de republiek uitbreken, dan wacht de Oranjes – met dank aan de genereuze Nederlandse staat en de Hoge Schenkster – een mooie toekomst als grootgrondbezitter’, zoals historicus Gerard Aalders schrijft in zijn biografie Wilhelmina, werkelijkheid, mythe en fictie(2018). Wellicht zou een nationalisering hier op zijn plaats zijn. Niettemin blijft afschaffing van de monarchie ook met inbegrip van deze verliespost een  bezuinigingsmaatregel waarvan elke minister van Financiën zou moeten watertanden.

Wat levert de monarchie op?

Na het onderzoek naar de kosten van het koningshuis is het hoog tijd uit te zoeken wat het oplevert.

Tekst Hans Maessen

Volgend op het onderzoek naar de kosten van de monarchie is het Republikeins Genootschap nu van plan een onderzoek te doen naar de opbrengsten van de monarchie. Ook daar gaan allerlei ongefundeerde verhalen over de rondte. Bij elk staatsbezoek van Willem-Alexander, zo wil de mythe, komt er een stortvloed aan zakelijke transacties vrij en explodeert onze export naar het uitverkoren land. Net als bij het onderzoek naar de kosten van de monarchie willen we nu de onderste steen boven krijgen over die opbrengsten.
In 2011 schreef een van onze gewaardeerde leden, wijlen Ton Johannisse, een artikel over dit onderwerp in De Republikein. Een staatsbezoek was volgens hem ‘meer folklore dan een economische activiteit’. Een staatsbezoek voorbereiden kost vaak bijna twee jaar. Er gaat alleen een handelsdelegatie mee als dat ook zakelijk interessant is. Het staatshoofd bemoeit zich in het algemeen juist niet met zakelijke contacten tijdens zo’n bezoek. Dat is logisch want dat is niet zijn taak. We hebben met Bernhard gezien waar dat soort contacten toe kunnen leiden.
Belangrijke zakelijke contracten hebben vaak eveneens een lange voorbereiding nodig. Die lopen natuurlijk nooit parallel met de voorbereidingen van een staatsbezoek. Voor de vorm wordt er wel eens achteraf een contract officieel bekrachtigd om het wat feestelijk cachet te geven. Dat levert een mooie foto op en wellicht wat aandacht in de Nederlandse pers.

Onbenaderbaar
Vaak loopt de koning ook wat in de weg tijdens een staatsbezoek, omdat hij de sfeer erg formeel maakt. Voor zakelijke succes zijn informele contacten juist belangrijk. Een staatsbezoek levert ook vaak weinig publiciteit op in het bezoekende land, juist omdat onze koning volstrekt onbenaderbaar is voor de pers. Een journalist kan hem dus nooit eens een vraag stellen of zijn mening horen om er een leuk verhaal van te maken. Dus dan schrijven ze maar geen verhaal!
Ton Johannisse vergeleek ook de ontwikkeling van de exportcijfers na een staatsbezoek. Volgens de monarchistische theorie schieten die na een staatsbezoek omhoog. Maar helaas niets bleek minder waar. Er was nooit een knik omhoog in de exportgrafieken te bespeuren. Staatsbezoeken worden ook vaak gebracht aan landen waar de economische banden zich toch al juist positief ontwikkelen. Dan is de stijging van de export een ‘self-fulfilling prophecy’.
Professor Harry van Dalen van de Universiteit in Tilburg beweerde dat de koning ons jaarlijks 4 tot 5 miljard aan welvaart oplevert. Dat zou dan komen omdat hij zo’n symbool is van een stabiel land! Toch knap dat andere landen met een gekozen staatshoofd ook stabiel en welvarend kunnen zijn. Het zijn sprookjes. Elk staatsbezoek kost ongeveer 1,5 miljoen euro en levert niets op. De monarchie is er alleen voor binnenlands gebruik en kost per jaar 345 miljoen euro. Voorwaar, de leugen regeert!

Mabel vroeg hulp aan Ed van Thijn

/

Oud-burgemeester van Amsterdam Ed van Thijn (PvdA) maakte zich sterk voor de rehabilitatie van Mabel van Oranje, zo onthult Willem van Bennekom in zijn biografie Ed van Thijn: Leven als opdracht.

Dat Mabel van Oranje nog een appeltje te schillen heeft met oud-premier Balkenende was al langer duidelijk.Ze heeft het nooit kunnen verkroppen dat premier Balkenende indertijd weigerde een Goedkeuringswet in te dienen voor haar huwelijk met Prins Friso. Dit op grond van de ‘onjuiste informatie’ die Mabel zou hebben verteld over haar relatie met drugsbaas Klaas Bruinsma. Friso kwam voor de keuze te staan: ‘de troon of het meisje’. Dus verloor Friso zijn plek in het Koninklijk Huis toen hij met Mabel trouwde. In 2007 kwam het paar in het nieuws toen bekend werd dat zij vanuit paleis Huis ten Bosch een uitspraak van Balkenende over de affaire op eigen houtje hadden gewijzigd in de Engelstalige Wikipedia. Balkenende had het nu niet meer over ‘onjuiste’ informatie maar ‘onvolledige’. Mabel moest diep door het stof.
Uit de biografie Ed van Thijn: leven als opdracht van Willem van Bennekom blijkt dat het daarmee voor Mabel nog niet gedaan was. De voormalige burgemeester van Amsterdam leerde Mabel Wisse Smit kennen tijdens zijn activiteit als verkiezingswaarnemer namens de Verenigde Naties in Bosnië in 1996. In een café werd hij bestormd door een ‘uitbundig-enthousiaste, attractief blonde dame’ die hem ‘hartstochtelijk’ begroette. Mabel stelde zichzelf voor als directeur van de European Action Council for Peace in the Balkans. Van Thijn maakte ook kennis met haar vriend Mohamed Sacirbey, de vertegenwoordiger van de Bosnische Federatie bij de VN. ‘Het werd het begin van een overdonderende avond,’ aldus Van Thijn.

Als een blok gevallen
Volgens biograaf van Bennekom viel Van Thijn ‘als een blok’ voor Mabel. Al werd hij wat ongemakkelijk toen ze plotseling voor deur van zijn kantoor in Sarajevo stond om hem te doordringen van de ernst van zijn werk als verkiezingscontroleur namens de VN. De kennismaking verdiepte zich toen Van Thijn werd uitgenodigd voor Mabels verjaardagsfeest in haar ‘stamkroeg’ in Sarajevo. ‘In haar zwarte, afkledende, diep uitgesneden japon’ zag ze er prachtig uit’, noteerde Van Thijn.
Een kleine tien jaar later, op 6 februari 2004, stond Mabel weer bij Van Thijn op de stoep, nu in Amsterdam, inmiddels als de verloofde van prins Friso. Het was enkele maanden na de scoop van Peter R. de Vries over Mabels relatie met hasjkoning Bruinsma. Van Bennekom: ‘Hoewel de aanstaande echtelieden zich ermee hadden verzoend dat er geen goedkeuringswet bij het parlement was ingediend, waren ze nog altijd ongelukkig met de manier waarop ze toen waren behandeld. Met name door premier Jan Peter Balkenende. Het was niet eerlijk geweest. Inderdaad had Mabel de premier onvolledig geïnformeerd over de aard en de duur van haar omgang met de vermoorde drugshandelaar Klaas Bruinsma, en natuurlijk had Friso ten onrechte niet ingegrepen, maar was wat Mabel had gezegd, hoe onvolledig het aanvankelijk ook geweest was, ook onjuist? Nee, vonden de verloofden. In zijn kennelijke haast om tot een besluit te komen had de premier hun in de beslissende fase bovendien nauwelijks gelegenheid tot wederhoor geboden.’
Balkenende had geweten dat Mabel niet dé vriendin van Bruinsma was geweest, vertelde Mabel. Hij had zelfs geweten wie het wel was: Ottolien Lels, een vriendin van Mabel. Maar had de AIVD ooit serieus met deze Ottolien gesproken? Ze vroeg Van Thijn was of hij haar rehabilitatie op zich wilde nemen. Ook twee andere vertrouwenspersonen waren ingeschakeld. Die waren echter tot het advies gekomen de zaak te laten rusten. In hun taxatie zou hernieuwde aandacht werken als een boemerang.
Van Thijn zette zich aan de zaak. ‘Het kwam tot verschillende vervolggesprekken waarbij “de feiten” beetje bij beetje verder werden uitgediept en steeds bleek hoe diep de frustratie bij Friso en Mabel nog zat’, schrijft Van Bennekom. ‘Van Thijn wist dat het ingewikkeld zou worden – en probeerde geen valse verwachtingen te wekken. Wat hem uiteindelijk voor ogen kwam te staan, was niet zozeer een parlementair onderzoek als wel een nuchter feitenoverzicht in een serieuze krant of een opinieblad’.

Ottolien Lels
In december 2012 had Van Thijn een lang gesprek met Ottolien Lels, het echte vriendinnetje van Bruinsma. Ze bevestigde hem wat ze ook al eerder had gezegd, dat niet Mabel maar zijzelf de vriendin was geweest. ‘Het was de wetenschap dat er in Den Haag iets niet had gedeugd,’ zegt Van Thijn in het boek. Maar het lukte hem niet daar een goede vorm voor te vinden. Tot zijn grote frustratie.
Inmiddels is Friso gestorven en Van Thijn werd getroffen door een ziekte die hem in een rolstoel deed belanden. Mabel zoekt hem nog regelmatig op, aldus de biograaf. ‘Zijn enige troost is dat zij hem inmiddels heeft gezegd het besluit om “ermee te stoppen” te kunnen billijken. Haar vasthoudendheid, zegt Van Thijn, vloeide voort uit de opvatting dat ze in het belang van haar kinderen alles moest hebben gedaan om haar naam te zuiveren. Dat de inspanningen nergens toe hebben geleid – Mabel kan er volgens Van Thijn inmiddels mee leven’.

Ed van Thijn: leven als opdracht, geschreven door Willem van Bennekom, verscheen bij uitgeverij Boom.

Prins Zonder Franje: hoe een rebels tv-programma de kop werd ingedrukt

Met de satirische tv-serie De Prins zonder Franje vatte omroep BNN in 2003 het plan op om de discussie over het erfelijk koningschap voor een breed publiek op de agenda te zetten. Vlak voor de start werd het programma de nek omgedraaid.

Tekst Frits Hendrik Emmerik
Fotografie: Ruben Renaud

Ons erfelijk koningshuis is een verbazingwekkend instituut. Het is een speelbal tussen terecht en onterecht, tussen functioneel en zinloos en tussen werkelijkheid en fictie. In de discussies kaatsen de meningen heen en weer tussen twee weerbarstige wallen. Zo is er de eeuwige prijsvergelijking tussen het koningshuis en een president. Over het nut en de onzin raken we niet uitgepraat. Goed dat er een persoon met aanzien boven alle partijen staat, voor het geval het er politiek om spant? Maar nu de feitelijke functie zo goed als totaal is uitgekleed, wat heeft die poppenkast dan nog aan autoriteit in te brengen? Kortom, wat overblijft zijn de vastgeroeste standpunten van drie partijen: voor of tegen, en als derde die van de gemakzucht: ‘Ach, het is nou eenmaal zo, je doet er toch niks aan, dus maak je niet druk.’
De oorlogsgeneratie wil nog wel eens aanhalen dat de koninklijke familie een grote steun was voor de achterblijvers in de bezette gebieden. Als iemand dan tegenwerpt dat de Oranjes als eersten op de boot naar Engeland en Canada zaten, dan wordt dat weer verdedigd als noodzakelijk om het verzet te kunnen leiden. Kortom, het is een eindeloze discussie zonder bevredigende conclusie. Niemand heeft helemaal ongelijk.

Succesvol merk

Feit blijft dat de populariteit van ons koningshuis schommelt tussen de zestig en tachtig procent en dat je op basis van democratische overwegingen kan stellen dat Nederland een erfelijk koningschap toejuicht, tot die met vlaggetjes zwaaiende meerderheid er de waanzin van zou inzien. Nu doet de marketingmachine van ons vorstenhuis fantastisch werk om dat te voorkomen. ‘Oranje’ is een succesvol merk dat met veel public relations en promotie wordt onderhouden. De doelgroep wordt op de wenken bediend met nieuws, leuke en spannende weetjes en vermeend stiekeme roddels. Het als moderne tool in de marketingcommunicatie gepresenteerde ‘storytelling’ is nergens zo succesvol als met het product ‘Oranje’. Het houdt de omzet stabiel en de aandeelhouders tevreden.
Wie de onzin van het erfelijk koningschap wil aantonen moet van goeden huize komen. En lef tonen, want wanneer je aan de poten gaat zagen, begeef je je op gevaarlijk terrein. Er staat een vijfde colonne klaar, die onzichtbaar zijn werk doet. De leden van het koningshuis zwijgen altijd en hun cordon beschermt het instituut zonder zich op de voorgrond te begeven. De trouwe aanhangers hebben toegang tot de hoogste kringen waar ze in alle stilte de wensen – nooit orders – van de top kunnen aangeven. Het systeem steekt zo sluw in elkaar, dat die wensen wel als strikte orders worden uitgevoerd zonder dat er iemand verantwoordelijk voor is. Onder politici hebben zelfs principiële tegenstanders van het erfelijk koningschap zich ontpopt als hoeders van de continuïteit van het koningshuis. Die vanzelfsprekendheid van de Oranje heerschappij over Nederland sterkt de massa nog eens te meer in hun verzetsloze acceptatie van het fenomeen. Je moet dus een alternatieve route bewandelen om concreet aan te tonen dat het erfelijk koningschap als middeleeuwse erfenis niet past in een moderne samenleving.

Vrolijke satire
Dat is begin deze eeuw precies wat een conceptmaker doet besluiten een televisieprogramma te schrijven waarin de onzin op een humoristische wijze wordt belicht: De Prins zonder Franje, een vrolijke concurrent van de troonopvolger.
In de aanloop naar de opvolging van koningin Beatrix krijgt Willem Alexander alle gelegenheid zich te profileren. Als enige, en op de keper beschouwd sluit hij daarmee alle andere Nederlanders uit van het begeerlijke ambt. Is dat niet strijdig met Artikel 1 van de Grondwet? Juristen buigen zich met enige regelmaat over deze kwestie en menigeen komt tot de conclusie dat een rechter zich daar over zou moeten uitspreken. Met zijn erfelijke kenmerken staat de troonopvolger vast en daarmee discrimineert hij alle overige Nederlanders. Maar welke rechtbank durft het aan de eis tot een eerlijke en algemene sollicitatieprocedure ontvankelijk te verklaren?

De Prins zonder Franje maakt er een vrolijke satire van. In de aanloop, die de prins neemt om zijn moeder te gaan opvolgen, creëert het programma een tweede sollicitant. Een concurrent, die het doen en laten van de prins parodieert. Niet als chique en afstandelijke heer, maar als vriendelijke gozer van het volk. De één in een zwart rokkostuum, de medekandidaat in een overall en met een kartonnen kroon op het hoofd. Van de toespraken tot de ontmoetingen en presentaties van Willem Alexander die het journaal en de diverse blauw bloed-programma’s ons tonen, maakt de Prins zonder Franje een eigen versie. Schip gedoopt? Onze volksprins blaast zijn rubberboot op om in de sloot een stukje te gaan varen. De prins heeft zijn prettig ogende prinses, de Prins zonder Franje stelt ons zijn lieve buurmeisje voor. Kortom, het programma creëert een vrolijke concurrent, die doorlopend aantoont dat al die koninklijke activiteiten allemaal maar opgeklopte niemendalletjes zijn.

Maar tegelijkertijd vraagt hij zich meer en meer af waarom hij niet werkelijk een kans maakt om naar het koningschap te solliciteren. Het cabareteske programma krijgt een verdieping als hij de kijker meeneemt naar advocaten om zijn zaak voor te leggen. Hij onderzoekt de kansen op een gunstige uitspraak en toont meer en meer aan dat het erfelijk koningschap niet strookt met de letter van de wet en zeker niet met de bedoeling ervan. Met de televisiekijker komt de Prins zonder Franje per aflevering tot meer inzicht. De illusie dat het koningshuis een logisch, vaststaand en onomstreden feit is wordt gaandeweg doorgeprikt. In welke andere zaken zijn erfelijke factoren doorslaggevend bij het uitspreken van voorkeuren? Dat station zijn we in onze meningsvorming toch al lang en breed voorbij? Waarom zouden we ons zo’n ethische uitglijder in het geval van een koningshuis dan wel mogen permitteren?

Van Kooten en De Bie-aanpak

In 2003 komt het concept voor De Prins zonder Franje in handen van een impresario. Hij ziet een rol voor één van de cabaretiers in zijn stal en neemt de schrijver mee naar een invloedrijke televisieproducent. Die reageert slagvaardig en informeert een collega, die voor alle uitzendgemachtigden doorlopend naar vernieuwende ideeën zoekt. Binnen enkele dagen zitten schrijver en producent aan tafel bij BNN. Die omroep voelt het gemis van de in 2002 overleden Bart de Graaff en is naarstig op zoek naar een stout en spraakmakend programma. Het enthousiasme binnen de burelen van de omroep overtreft alle verwachtingen. Er wordt uit de kring van bekende programmamakers en presentatoren onmiddellijk een creatief team samengesteld. Er wordt weken achtereen gebrainstormd en geschreven. Om straks zo actueel mogelijk te reageren op de activiteiten van Willem Alexander wordt de aanpak van programma’s als die van Van Kooten en De Bie gekozen. Elke week improviseren op basis van de actualiteit, veel materiaal schieten, selecteren, monteren en uitzenden. Vooraf worden locaties uitgezocht. Het huis van de Prins zonder Franje. Een bordes op het Lange Voorhout voor zijn publieke toespraken. De omgeving waar hij leeft. De winkelstraten waar hij zijn toekomstige onderdanen ontmoet om in gesprek te gaan over zijn kandidatuur en de onredelijkheid van het erfelijk koningschap.
Er wordt gebrainstormd over een programma om met de Prins zonder Franje aan ledenwerving voor BNN te gaan doen. Zijn kartonnen kroon als bouwplaat, voor promotionele activiteiten. Ansichtkaarten met steunbetuigingen. De tekst van het lied ‘Prins zonder Franje’ wordt geschreven.

Repressie
Het team roept het advies van de voorzitter van het Nieuw Republikeins Genootschap (NRG) in en laat zich zowel voorlichten als angst aanjagen. Jazeker, er zijn kansen om die ouderwetse erfelijkheid aanhangig te maken, maar waarom zou dat nog nooit zijn gebeurd? Zijn de rechters niet voor het leven benoemd door de kroon? En als het programma in de publiciteit komt en de makers voor het voetlicht worden gebracht, welke repressie wordt dan in stelling gebracht?
Ach kom toch, brengen de BNN-vertegenwoordigers daar bijna verontwaardigd tegen in. We leven toch in een rechtsstaat? De NRG-voorzitter helpt de creatieve geesten uit de droom. Volgens hem zal alles uit de kast worden getrokken om het programma zo niet te voorkomen, dan wel op alle mogelijke manieren tegen te werken. Niet in het openbaar, want daar komen Kamervragen van. Op alle niveaus wordt de subtiel afgeschermde repressie in werking gezet. Dat de telefoons zullen worden afgeluisterd doet de wenkbrauwen van de programmamakers fronsen, maar echt geloven doen ze het niet.
De voorzitter van het NRG zegt toe het team te blijven adviseren, want ook hij ziet de potentie van de Prins zonder Franje. De waarschuwingen van de ervaren republikein verminderen het enthousiasme van de makers niet. Wel haakt menig gegadigde voor de rol van de Prins zonder Franje af. Binnen BNN is er niemand voor te porren, ondanks het onwrikbare geloof in het programma. Terecht misschien, want haal je met de controversiële Prins de publiciteit, dan is je carrière getekend. Een Swiebertje-effect is nog het minste nadeel. Je gaat als een aanvechter van een bijna heilig instituut de geschiedenis in. Vooral ook omdat alle betrokkenen het over één ding eens zijn: het hilarische programma met serieuze ondertoon zal minimaal aantonen dat de erfelijkheid een vorm van discriminatie inhoudt. En wanneer het een succes wordt kan het sprookje van het koningshuis een stevige knauw krijgen. Dat maakt de vertolker van de Prins zonder Franje niet algemeen geliefd en vermindert de bewegingsruimte binnen zijn toekomstige carrière.

Moeizame casting
Zo toert het team zonder al te veel resultaat langs theaters om cabaretiers te polsen voor de bij voorbaat gewraakte rol. Er zijn zeker gegadigden. Het koningshuis is een dankbaar onderwerp voor conferenciers. Deze sketch kan de kroon op je werk zijn en dat leidt tot veel interesse. Ook van de neef van een huisprediker van de Oranjes. Hij ambieert de rol, maar wil vooraf wel overleg met de familie. Hij haakt vervolgens meteen af. De moeizaam verlopende casting brengt wel de nodige voorkennis in de theaterwereld. Ook het vastleggen van de rechten op het idee en de teksten, als het concept bij een chique Haagse notaris in depot wordt gegeven, geeft ongewild riskante informatie vrij. Nu zijn niet alleen de omroep, de medewerkers en de schrijver op de hoogte van wat er op de tv gaat komen. Maar de voorbereidingen gaan door en het programma krijgt steeds meer vorm en inhoud. De Prins zonder Franje wordt aangebracht bij de programmadirectie van de publieke omroep om over enkele maanden een plaats te krijgen in het uitzendschema.
De planning voorziet eind 2003 in de première van de Prins zonder Franje. De maanden daarvoor maakt BNN zich klaar om de opnames van enkele vaste items op te nemen, meteen als de casting voor de hoofdrolspeler is afgerond. Maar het stille rumoer rond De Prins zonder Franje weerhoudt menig gegadigde ervan de rol te accepteren. Toch gaan de voorbereidingen door en iedereen is er van overtuigd dat er uiteindelijk een Prins zonder Franje zal opstaan. Het programma moet er hoe dan ook komen. Toch? Voor het geval zich onverhoopt geen cabaretier aandient wordt zelfs de bedenker van het programma als protagonist achter de hand gehouden.

Koude douche
Plotseling, uit het niets, komt er een kort bericht van BNN. Een koude douche. De Prins zonder Franje gaat niet op de buis verschijnen, de voorbereidingen worden gestaakt en alle plannen, ideeën en teksten gaan in de papierversnipperaar. Het waarom is niet duidelijk. Overleg tussen alle betrokkenen over dit onverwachte einde levert slechts vraagtekens op. De ware reden komt onder geen beding aan het licht. De directie maakt slechts duidelijk dat op veel vragen geen antwoorden zullen volgen. Is er van hogerhand een verbod opgelegd? Geen antwoord. Stond de kwaliteit van het idee ter discussie? Integendeel, zo wordt de medewerkers verzekerd. Alle betrokkenen kunnen alleen maar gissen naar de waarheid. Volgt er een antwoord dan blijft het beperkt tot ‘sommige zaken kan je maar beter niet weten’ en ‘het gaat niet door; het waarom doet niet ter zake’. Externe medewerkers worden keurig uitbetaald en bedankt voor de tijd en inzet.

Waarom nu dit min of meer suggestieve artikel? De ware reden voor het vroegtijdig einde van De Prins zonder Franje zal nooit aan het licht komen. Er zijn betrokkenen die zeggen dat er geen vertrouwen was dat het leuk en onderhoudend zou worden. Dat strookt niet met de voortvarendheid waarmee de productie werd opgepakt en langdurig uitgewerkt. Ervaren televisiemakers kunnen zich op basis van een concept al een betrouwbaar oordeel vormen. Het lijkt meer op een excuus om niet te hoeven verklaren dat het simpelweg niet mocht van de overheid, dat het werd verboden. Omdat die reden weer tot allerhande andere speculaties zou leiden, werd er simpelweg geen ruchtbaarheid aan het stoppen van de productie gegeven. Was het de publieke omroep, die de confrontatie met de Oranjes niet aandurfde? Kregen de Oranjes er lucht van en deden zij hun invloed gelden? Het was een vele malen indringender aanval op het erfelijk koningshuis dan zoiets als Lucky TV, dat slechts bijdraagt aan de populariteit van Willem Alexander en Máxima. De betrokkenen zullen de waarheid nooit onthullen en worden ze ernaar gevraagd, verschuilen ze zich achter uiteenlopende drogredenen. Je kunt altijd beweren dat er twijfels waren over de invulling. Je kunt zeggen dat de zender geen ruimte had voor een dergelijk programma en dus geen zendtijd kon reserveren. Onschuldige verklaringen om de eventueel harde waarheid te kunnen verzwijgen.

Al snel verdween de Prins zonder Franje in de vergeetput. Weg was de kans om een groot publiek op zowel hilarische als indringende wijze uit te leggen hoe raar het is dat iemand voor een functie in de wieg wordt gelegd zonder dat anderen de kans krijgen er voor in aanmerking te komen. Dat je wellicht in strijd met de grondwet alle overige Nederlanders discrimineert. En dat niemand de misstand aanhangig zal maken, puur omdat niemand dat durft.

Tenslotte:

In dit artikel zijn de namen van de betrokkenen zorgvuldig weg gelaten. Waarom? De gang van zaken met De Prins zonder Franje wijst op de reëel aanwezige kans dat er enige invloed is uitgeoefend op de betrokkenen om te stoppen en te zwijgen. Zij kunnen dus ernstig in verlegenheid worden gebracht als zij aan De Prins zonder Franje worden herinnerd.
Wat het artikel wel aantoont is dat de positie van het koningshuis uiterst stabiel is en steunt op een meerderheid van al dan niet weldenkende mensen. Incidenten uit het verleden hebben slechts een lichte wankeling veroorzaakt. Je moet een snijdend argument formuleren en dit met grote kracht in stelling brengen om de logge meerderheid aan het twijfelen te brengen.
Of je legt je erbij neer, onder de verzuchting ‘ach, het is nou eenmaal zo, je doet er toch niks aan, dus maak je niet druk’ en je laat de tijd zijn werk doen. Want eens komt de dag dat het verdienmodel van een sprookjesfamilie leegloopt op een overdaad aan redelijk inzicht. Dan is de tijd van Nederland zonder Franje eindelijk aangebroken.

De Thyssens – bankiers van Oranje en het Derde Rijk

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 14, NR. 2, JUNI 2018

De Thyssens – bankiers van Oranje en het Derde Rijk

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

De Thyssens: bankiers van Oranje en het Derde Rijk
René Zwaap

Prins zonder franje
Frits Hendrik Emmerik

De dood van Spinoza’s leermeester
Tseard Zoethout

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Het gelijk van Nanda van der Zee
René Zwaap

Van het republikeins front: de verborgen schatten van het koningshuis

Privatiseer de monarchie
Ricus van der Kwast

Journalistiek gaat ten onder aan nulnieuws
Ricus van der Kwast

Grenzen aan de Hollandomania
Anton van Hooff

De opstand van het ressentiment
Serge van Duijnhoven

Dichtende hermenlijnvlooien (aflevering 3 en slot)
Paul Damen

Boekrecensie: een boeiend contact
Gijs Korevaar

Boekrecensie: eerherstel voor wijdlopige twijfelaar met faalangst
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: de Mannen van Gods woord zijn niet vies van politiek stuntwerk
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Buigen voor Bhumipol
Manuel Kneepkens

Column Hans Maessen: een formidabele tegenstander

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Boeksignalementen

 

De verloren zoon

Het is niet zo bekend dat Willem van Oranje naast de vaderlandse helden Maurits en Frederik Hendrik nóg een zoon heeft gehad: Philips Willem, geboren in 1554 uit het huwelijk van Willem van Oranje en Anna van Buren. Deze zoon, tevens graaf van Buren, is in 1568 vanuit Leuven, waar hij studeerde, naar Spanje ontvoerd door Philips II van Spanje – een fieltenstreek waaruit blijkt dat er ook vroeger al met alle geoorloofde en ongeoorloofde middelen werd gestreden. Hij bleef als gevolg daarvan niet meer dan een voetnoot in de geschiedschrijving van de Nederlandse opstand en de tachtigjarige oorlog. Het verhaal heeft gelukkig nog wel een enigszins happy end: Philips Willem kon aanvankelijk studeren aan de universiteit van Alcalá de Henares in de buurt van Madrid, omringd door een entourage van zestien personeelsleden. Nadat hij achttien jaar gevangen was gehouden in het kasteel van Arévalo, mocht hij in 1595 terugkeren naar de zuidelijke Nederlanden. Hij werd gezien als pion van de Spaanse koning, wat betekende dat er voor hem geen rol van betekenis was weggelegd in de opstandige gewesten in het noorden. Uiteindelijk werd hij eind 1608 – het Twaalfjarig Bestand met Spanje was bijna een feit – met alle eerbewijzen ingehuldigd als graaf van Buren. Precies vierhonderd jaar geleden, in februari 1618, overleed hij in Brussel.

Om over zo iemand, die nauwelijks een rol in de geschiedenis heeft gespeeld en over wie bovendien niet zo heel veel bekend is, een biografisch boek van 400 bladzijden te schrijven, is een prestatie. Het is dan ook niet alleen een biografie, maar een uitgebreid verhaal over de eerste decennia van de Nederlandse opstand in de periode 1560-1609. Een gedetailleerd verhaal, dat soms zelfs van dag tot dag beschrijft hoe de verhouding tussen de koning en zijn Nederlandse onderdanen door de starheid en het onbegrip van Philips II en handlangers als Alva steeds verder uit de hand loopt. Het is klassieke vaderlandse geschiedenis (Maurits van den Toorn).

 

P.J. Schipperus

Philips Willem. De verloren zoon van Willem van Oranje

Uitgeverij Omniboek

ISBN 978 94 019 1070 5

ISBN e-book 978 94 019 1071 2

Prijs € 29,99

 

 

Grote jongen zijn

 

Wat moeten we hiermee? Het begin van het boek – een beschrijving van de vele goede daden en het grote inzicht van Frank de Grave (onder meer wethouder in Amsterdam, staatssecretaris van Sociale Zaken en minister van Defensie) – doet wat pompeus aan, maar het zal als een vorm van hogere ironie zijn bedoeld. Het boek blijkt vervolgens geen biografie te zijn, maar ‘een verza­meling bestuurlijke en politieke leermomenten, soms zwaar­wichtig, soms vrolijk van aard, opdat de lezer er ook iets aan heeft. Geen studieboek en ook geen Handboek Soldaat met pas­klare wenken en voorschriften’. Het levert in ‘54 merendeels opgewekte scènes’ een beeld van wat een politicus annex bestuurder allemaal kan beleven en wat hij/zij wel of juist liever niet moet doen. Over de onmogelijkheid om als wethouder zelf brieven te beantwoorden, de staatssecretaris als hulpsinterklaas, emotie & impulsiviteit, ronkend zelfvertrouwen en nog veel meer. Inderdaad, vrolijke verhalen, ook de min of meer gênante, verteld door een oude rot in het politieke vak aan een minstens zo oude rot in de journalistiek. Voor analyses moet je bij een ander wezen (Maurits van den Toorn).

 

Jan Tromp en Frank de Grave

Grote jongen zijn. Hoe macht werkt in 54 merendeels opgewekte scènes.

Uitgeverij Boom

ISBN 978 90 587 5692 3

Prijs € 20

 

Tegenpolen in de sociaal-democratie

De sociaaldemocratie kent vogels van uiteenlopende pluimage. Neem jhr. Marinus van der Goes van Naters, de flamboyante fractieleider van de PvdA in de eerste naoorlogse jaren. Of Max van der Stoel, minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl. Twee mannen van totaal verschillende herkomst, karakter en wijze van optreden. Het is ‘de rode jonker’ versus ‘de sobere burger’. Over beiden zijn lezenswaardige biografieën verschenen.

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

Jonkheer Marinus van der Goes van Naters (1900-2005) had de pest aan zijn bijnaam ‘de rode jonker’ en kon flink boos worden als iemand hem zo betitelde. Daarentegen gebruikte hij de term ‘salonsocialist’, een benaming die hij vanwege zijn kapitale villa in Wassenaar onvermijdelijk wel eens te horen kreeg, soms als een soort geuzennaam. Ondanks die riante behuizing was hij door-en-door democratisch socialist, van 1937 tot 1967 als Kamerlid. Na 1945 was hij nog eventjes de laatste fractieleider van de SDAP en vervolgens de eerste fractieleider van de nieuwe PvdA. We kunnen hem dankbaar zijn voor zijn initiatief om een parlementaire enquête in te stellen naar het regeringsbeleid in de jaren 1940-1945 om achteraf het ontbreken van parlementaire controle enigszins te compenseren. De uitkomsten van dat negen jaar durende onderzoek waren zeker niet tot ieders vreugde; Van der Goes kon het later dan ook hebben over ‘de zeldzame imbeciliteit van de zwakkeling De Geer’, en zo vielen er wel meer mensen en instanties van hun voetstuk. Jammer genoeg bleef het optreden van Wilhelmina, inclusief haar onconstitutionele fratsen, buiten beschouwing.

Een groot succes als fractieleider was Van der Goes niet, daarvoor soleerde hij te veel en vloog hij iets te vaak uit de bocht. De opmerking in een interview in 1951 dat het oplossen van de kwestie Nieuw-Guinea hem wel een kabinetscrisis waard was, betekende het einde. Het kabinet viel trouwens korte tijd later over dezelfde kwestie, daar was die uitspraak niet voor nodig geweest, maar de toch al weinig hartelijke verhoudingen tussen de gelijkmatige Drees en de opvliegende Van der Goes waren sindsdien voorgoed verpest. Het bracht Van der Goes ertoe jaren later op te merken: ‘En toen kwam Drees, een fatsoenlijk stuk kurk eigenlijk. Razend knap hoor, dat stuk kurk had alles gelezen, wat er maar te lezen viel. Maar je had nooit de indruk dat het tot zijn gemoed sprak.’

 

Vervlogen Europeaan

Van der Goes was ook een vervlogen Europeaan die in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de Parlementaire Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zitting had. Ook daarbij stonden Drees en Van der Goes qua opvattingen tegenover elkaar, want Drees vond als typische man-van-het-haalbare de hele Raad van Europa met z’n Parlementaire Assemblee maar utopisch gedoe. Juist dat utopische zal Van der Goes hebben aangesproken. Als rapporteur namens de Raad van Europa kwam hij met het plan om het Saarland, na 1945 een semi-zelfstandig gebied onder Franse invloed, te ‘Europeaniseren’. Als dat was gelukt, was nu Saarbrücken de Europese hoofdstad geweest in plaats van Brussel. Er kwam zoals bekend niets van terecht.

Dat Van der Goes ondanks al zijn activiteiten in de vergetelheid is geraakt, komt waarschijnlijk vooral doordat hij het nooit tot minister heeft gebracht. Hij zal er te eigenzinnig en te weinig plooibaar voor zijn geweest, een soort ouderwetse adellijke regent die weinig geduld kon opbrengen voor het dagelijkse gemier van zijn partijgenoten en politieke tegenstrevers. Ook al heb je gelijk, met zo’n houding krijg je het niet. Als je leest wat hij in 1945 over staatkundige vernieuwing schreef in zijn boek De Leiding van den staat, dan is dat jammer. Uiteindelijk was hij vooral, zoals zijn biografe schrijft, ‘enfant terrible van de Partij van de Arbeid’ dat tot op hoge leeftijd ‘vloekend en tegelijkertijd geanimeerd de actuele en voorbije politiek’ becommentarieerde.

 

Onkreukbaar

Op zulke verbale uitspattingen was Max van der Stoel (1924-2011) nooit te betrappen. Het eerste woord dat me te binnen schiet als het over hem gaat is ‘onkreukbaar’. Sterker, je zou hem misschien zelfs saai kunnen noemen of, zoals het tijdschrift The Economist het ooit wat fraaier formuleerde, ‘stunningly unglamorous’.

Ook hij was een man met rotsvaste overtuigingen: sociaaldemocraat en voorvechter van mensenrechten, Atlanticus en voorstander van de NAVO, met warme gevoelens voor het huis van Oranje. Anders dan Van der Goes moest hij het vooral hebben van subtiel opereren achter de schermen, ‘nauwgezet, behoedzaam en stoutmoedig’. Echt een diplomaat, maar desondanks toch ook politicus als Kamerlid, staatssecretaris en minister. Gedurende zijn politieke carrière werd hij, een mainstream sociaaldemocraat, achtereenvolgens gezien als een links gevaar (op het oerconservatieve departement van Buitenlandse Zaken, toen hij in 1965 onder Joseph Luns staatssecretaris was geworden) en slechts een paar jaar later als ‘visieloze rechtse bal’ (door zijn Nieuw Linkse-partijgenoten in de PvdA). De ironie daarvan is hem vast niet ontgaan. Ook later als Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden kreeg hij allerlei invectieven naar zijn hoofd geslingerd; hij was er inmiddels wel gewend aan geraakt, mogen we aannemen.

 

Oranjekwesties

In het kader van dit tijdschrift is vooral interessant hoe beide heren tegenover (leden van) het Oranjehuis stonden, waar ze uit hoofde van hun functies regelmatig contact mee gehad hebben. Van der Goes van Naters heeft zich er niet over uitgelaten, er is in de biografie althans geen spoor van te vinden. Ook in zijn autobiografie uit 1980, Met en tegen de tijd, komt het onderwerp niet aan de orde; kennelijk boeide het hem niet zo. Als je zijn, laten we zeggen, ‘overduidelijke’ typeringen van veel andere mensen leest, dan hebben we daar bepaald wat aan gemist.

Onvertogen woorden zijn van Van der Stoel sowieso niet te verwachten en bovendien had hij een warme band met het Oranjehuis. Mede daardoor raakte hij nauw betrokken bij twee delicate kwesties. Dat was in de jaren zeventig als minister met de Lockheed-affaire en begin deze eeuw als speciaal gezant, zeg maar trouble shooter, voor het huwelijk van Willem-Alexander en Máxima. Ook daarbij opereerde hij vooral achter de schermen.

Bij de kwestie-Lockheed was zijn betrokkenheid niet zo heel groot, maar als minister van Buitenlandse Zaken was hij eerder dan veel anderen geïnformeerd dat er iets mis was door berichten van de Nederlandse ambassadeurs in Parijs en Washington, al leidde dat aanvankelijk nog niet tot activiteit van zijn kant. Toen de affaire eenmaal was losgebarsten hoorde hij tot de intimi in het kabinet-Den Uyl die snel werden bijgepraat over de ontwikkelingen. Boeiend is het verhaal dat de ministers zich grote zorgen maakten dat Bernhard zich niet zou neerleggen bij de sancties die hem waren opgelegd. De biografie bevat citaten uit een briefwisseling tussen Van der Stoel en de met de prins bevriende Ernst van der Beugel (waarbij en passant ‘het geheim van Drakesteyn’ wordt geschonden, want volgens een van die brieven blijkt dat Beatrix en Claus ‘in diepe bezorgdheid [verkeren] over wat zij noemden de onwerkelijkheidszin van Soestdijk en met name en in het bijzonder van hun vader en schoonvader.’). Uiteindelijk legde Bernhard zich neer bij de feiten, al leek het hem te ontgaan dat hij iets onoorbaars had gedaan. Ongetwijfeld zal zijn – vermoedelijk selectief – slechte geheugen hem daarbij hebben geholpen.

Terzijde: dat Bernhard in het in 2004 postuum verschenen interview in de Volkskrant ondanks dat beroemde slechte geheugen eindelijk toch nog opening van zaken zou hebben gegeven, zoals de biografe opmerkt, getuigt van een nogal zonnige kijk op het karakter van de prins. Hij gaf in dat stuk inderdaad veel toe, maar het was natuurlijk wel ‘de wereld volgens Bernhard’, inclusief het verhaal dat de miljoen dollar die Lockheed op een Zwitserse rekening had gestort niet voor hem was geweest maar voor anderen. De prins als weldoener, het is geen rol die hem past.

 

Huwelijksprobleem

Uitgebreid komt de nóg delicatere klus aan de orde die Van der Stoel in 2000 moest opknappen in opdracht van premier Kok: voorkomen dat Jorge Zorreguieta het huwelijk van zijn dochter zou bijwonen. Zodra bekend werd wie Zorreguieta was, kwam er al snel een aangifte tegen hem. Het OM besloot weliswaar om niet tot vervolging over te gaan, maar Kok en met hem politiek Den Haag was wakker geschrokken. Dat er echt een probleem was, bleek vervolgens uit het rapport dat speciaal onderzoeker Michiel Baud in opdracht van de premier had opgesteld, met als een van de conclusies: ‘Als we dan tenslotte willen oordelen […] over morele schuld, dan moeten we vaststellen dat Zorreguieta zich vijf jaar lang in een hoge politieke functie actief en met overtuiging heeft ingezet voor een regime dat in binnen- en buitenland veroordeeld is voor het uitschakelen van democratische grondrechten en het op grote schaal schenden van de mensenrechten. In de Nederlandse oorlogsterminologie zou het vervullen van zo’n positie als “fout” worden bestempeld.’ De gebeurtenissen daarna – ontmoetingen met Zorreguieta die de portee van die uitspraak aanvankelijk niet snapte (is het gek als we hier een parallel met Bernhard signaleren?), maar gaandeweg tot het inzicht werd gebracht dat er geen redden meer aan was – lezen als een thriller, ook al is de afloop bekend: de sfeer én de monarchie werden gered. Het leverde Van der Stoel een bedankbriefje van Beatrix op (geciteerd in het boek) en het koninklijk paar als huwelijkscadeau van Van der Stoel een peper-en-zoutstel. Het klinkt niet als een erg fantasievolle gift, maar dat past wel een beetje bij de gulle gever.

 

Operatiën en Inlichtingen

Een van de vreemdste activiteiten van Van der Stoel was in de jaren 1988-1992 zijn leidinggevende positie bij Operatiën en Inlichtingen, de in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog opgetuigde stay behind-organisatie voor het geval ‘de Rus’ West-Europa zou bezetten. De Italiaanse variant, Gladio, was gaandeweg ontspoord en verworden tot een club van ultrarechts en fascistisch georiënteerde lieden die eigenmachtig alvast aan de anticommunistische strijd waren begonnen. Nederland bleef iets dergelijks bespaard. Het Nederlandse paramilitaire O&I was weliswaar net zo geheim, maar het nut ervan was al in de jaren vijftig, nota bene bij militairen, ter discussie komen te staan: het leek vooral een poging om alsnog de vorige oorlog te winnen. Toen Van der Stoel de leiding erover kreeg, in het jaar waarin Gorbatsjov de Breznjev-doctrine ten grave droeg, was het al weinig meer dan een fossiel uit voorbije tijden. Dat hij als chef opereerde onder het tamelijk doorzichtige pseudoniem Van der Kruk maakt het tot een soort padvinderij voor heren op leeftijd.

De vraag is natuurlijk hoe Van der Stoel, altijd een voorvechter van democratie en mensenrechten, tot het besluit is gekomen om aan het hoofd te gaan staan van deze supergeheime paramilitaire organisatie. Misschien om, als een soort burgemeester in oorlogstijd, erger zoals in Italië te voorkomen? Biografe Anet Bleich vermoedt dat het te maken heeft met het traumatische effect van de Duitse inval in mei 1940 waardoor er een abrupt einde kwam aan vanzelfsprekend geachte vrijheden en aan zijn verknochtheid aan de Amerikaanse bevrijders en de Europees-Atlantische alliantie. Het blijft giswerk, want jammer genoeg heeft hij zich er nooit over uitgelaten. Wellicht omdat hij het achteraf zelf een beetje een faux-pas vond?

 

Anet Bleich:

Max van der Stoel. De stille diplomaat 1924-2011

Uitgeverij Balans

ISBN 978 94 600 3801 3 (hardcover)

ISBN 978 94 600 3840 2 (e-book)

Prijs € 34,95 (hardcover) en € 17,99 (e-book)

 

Anne-Marie Mreijen:

De Rode Jonker. De eeuw van Marinus van der Goes van Naters 1900-2005

Uitgeverij Boom

ISBN 978 90 895 3339 5

Prijs € 24,50

 

Voorpublicatie: Niets te kiezen (of: Hoe sterk is de republikeinse burgemeester op Koningdag?)

Het is Koningsdag in Meerloo, een fictieve gemeente aan de Noord-Hollandse kust. Burgemeester Jan van Maanen wandelt met zijn vrouw Carla door de straten en lanen van het welvarende forensendorp. Een voorpublicatie uit de roman In de Duinen van Ries Roowaan.

Tekst: Ries Roowaan

Toen Jan en Carla aankwamen, stond de voorzitter van Meerloo in Vroeger Tijden al klaar om hen te ontvangen. Naast hem zag Jan de journalist van Duin & Heide, het plaatselijke sufferdje, door wie hij zich voor elke lezing samen met Carla liet fotograferen. Op dat vlak liepen zijn belangen en die van de voorzitter van de historische vereniging volstrekt parallel: beiden vonden het – zij het ieder om zijn eigen  redenen – belangrijk dat de aanwezigheid van de beschermheer breeduit in het krantje kwam.

De voorzitter wilde daarnaast koste wat het kost met de burgemeester over Koningsdag praten. Net als vorig jaar en het jaar daarvoor en het jaar daar weer voor beloofde Jan, zij het ook nu weer met lichte tegenzin, een korte toespraak te houden en aansluitend het startschot van de spelletjesmiddag te geven. Bovendien zou hij zich door de journalist van Duin & Heide laten interviewen, die het evenement zoals altijd uitgebreid zou verslaan. De voorzitter van de vereniging was zichtbaar opgelucht dat hij de burgemeester ook dit jaar weer gestrikt had, want op normale dagen kreeg hij maar moeilijk toegang tot Van Maanen en voor Koningsdag vond nog slechts één donderdagmiddaglezing plaats. Dat was in maart; de laatste donderdag van april viel net na de feestdag.

De spelletjesmiddag tijdens de verjaardag van de koning was zuivere nostalgie: zaklopen, ezeltje prik en koekhappen. Eigenlijk vond iedereen het te oubollig voor woorden, maar het bestuur van Meerloo in Vroeger Tijden slaagde er elk jaar weer in om het koningsdagscomité te overtuigen. Jan had als burgemeester uiteraard zitting in het overleg en onthield zich, als beschermheer van de historische vereniging, van stemming, maar de meeste commissieleden was wel opgevallen dat het ware vuur bij hem ontbrak. De vereniging was in handen van enkele oudere inwoners die ook in het dorp waren geboren. Zij verwachtten dat een bijzonder gewicht aan hun mening werd toegekend, in ieder geval meer dan aan de opvattingen van de import en Jan wilde hen niet voor het hoofd stoten.

Op normale dagen werd zelden naar de historische vereniging geluisterd en ook de donderdagmiddaglezingen werden op z’n best matig bezocht, maar tijdens Koningsdag bleken ze meer feeling met het dorpsleven te hebben dan algemeen werd gedacht: in ieder geval de kinderen vonden het zaklopen, ezeltje prik en koekhappen fantastisch. In de ochtend hadden de meesten op de vrijmarkt hun nog zo goed als nieuwe elektronische speelgoed verkocht, om van de opbrengst nog nieuwer elektronisch speelgoed te kunnen kopen, maar in de middag stortten zij zich vol overgave op activiteiten die al werden beoefend, toen de radio en televisie zelfs nog moesten worden uitgevonden.

Jan hield van Koningsdag, ook al had hij niets met traditionele spelletjes. Hij hield van Koningsdag, vanwege het mooie weer: het was vrijwel altijd de eerste echt zomerse dag van het seizoen. Tijdens de vorige Koningsdag was het zo geweest en in alle jaren daarvoor – ook toen het feest nog Koninginnedag heette – eveneens. Jan kon het zich maar moeilijk voorstellen en toch had hij tijdens de meer dan tien jaar dat hij nu in Meerloo werkte, elke keer weer geconstateerd dat de weergoden blijkbaar een zekere sympathie voor de monarchie koesterden. Het was altijd zonnig, geen zuchtje wind, de hemel strakblauw en in diepe rust, zonder zelfs maar een sliertje bewolking.

In de avond bracht de muziekvereniging op het Stadsplein klassieke stukken ten gehore. Anders dan bij muziekverenigingen in de wijde omtrek was de kwaliteit van de uitvoering hoog. Een aantal inwoners speelde in professionele orkesten en trad samen met de wat minder getalenteerde leden op; elk jaar weer maakten zij er een onvergetelijke avond van. Na afloop werd vuurwerk ontstoken. Het was de afsluiting van een feest waarvan de inwoners van het dorp intens genoten. De enigen die niet meededen, was de hangjeugd die tijdens Koningsdag in Amsterdam de beest uithing.

Ook inspecteur de Waart nam geen deel aan de feestelijkheden: hij zat met twee dienders in het Meerloose crisiscentrum. De kelder van het stadskantoor, uitgerust met de modernste communicatiemiddelen, bood plek aan zes of zeven personen en moest in geval van rellen, een terroristische dreiging, een zwaar misdrijf of een ander ernstig probleem met de openbare orde als commandocentrale fungeren. Als een dergelijke crisis intrad, dan zouden de burgemeester, de verantwoordelijke wethouder, de gemeentesecretaris, de politiechef en nog twee of drie functionarissen plaatsnemen aan de bureaus en de veiligheidsdeuren sluiten. Elk jaar weer wilde De Waart tijdens Koningsdag de situation room op volle sterkte bemannen. Dat vond Jan compleet overbodig en hij verbood elke ambtenaar om zelfs maar in de buurt van de kelder te komen. Iedereen had een vrije dag en moest kunnen gaan en staan waar hij of zij wilde. Wel vroeg Jan zijn wethouders en de ambtelijke top om te allen tijde een mobiele telefoon mee te nemen – niet omdat hij onheil verwachtte, maar hij wilde evenmin het noodlot tarten. Voor De Waart hield hij deze instructie geheim. Om hem een beetje te sarren, gaf hij de politiechef het telefoonnummer van Carla.

 

‘Weet u, De Waart, meestal vergeet ik mijn telefoon. Als er wat is, bel dan gewoon mijn vrouw. Wij gaan tijdens Koningsdag samen op pad en zij gaat nooit zonder de deur uit. ’

‘Maar burgemeester, u moet voorbereid zijn. In een noodsituatie heeft u de leiding.’

‘Dat komt wel goed. Ik kan me niet voorstellen dat er iets gebeurt. Al onze raddraaiers en drinkebroers zijn in Amsterdam, om te zuipen, over te geven en wie weet te copuleren met een meisje uit een ander dorp dat ook naar de hoofdstad is afgereisd om in het openbaar te zuipen en te kotsen.’

‘U stelt het wel heel erg ver eenvoudig voor.’

‘De Waart, we hebben ongeveer vijf draaideurcriminelen, die we heel goed in de gaten houden. Met hen komt het waarschijnlijk nooit meer goed. Dat is triest, niet in de laatste plaats voor henzelf, maar evengoed zijn dit beheersbare aantallen en kunnen wij ook zonder extreme maatregelen de veiligheid en de rust in dit dorp garanderen. Als u dat vergelijkt met de grote steden, waar in de regel meer dan duizend van dergelijke gevallen rondlopen, dan valt het allemaal reuze mee. U heeft lang in Amsterdam gewerkt en u weet dat net zo goed als ik.’

‘Ik wil alleen maar zeggen dat we juist tijdens Koningsdag extra alert moeten zijn.’

‘Dat is waar en dat ben ik ook zeker van plan. Mocht ik één van onze topcriminelen op straat signaleren, dan vraag ik mijn vrouw om haar telefoon en bel direct naar het crisiscentrum. Stelt u dat gerust?’

 

***

 

Tijdens Koningsdag kon Jan – even afgezien van zijn toespraakje en het startschot van de spelletjesmiddag – zonder enige verplichting, helemaal op z’n gemak, door het dorp lopen, overal rondkijken en met iedereen een praatje maken. Koningsdag was, kortom, een van de allermooiste kanten van het burgemeesterschap, dat had hij direct al tijdens de eerste keer in zijn nieuwe baan, nu meer dan tien jaar terug, vastgesteld. Carla en hij hadden enthousiast deelgenomen aan het feest, dat toen nog Koninginnedag heette.

De dag ervoor had hij de lintjes uitgedeeld. Jan herinnerde zich nog de ambtenaar die meer dan veertig jaar een lovenswaardige inzet aan de dag had gelegd, een ziekenverzorgster die ook in haar vrije tijd kwakkelende bejaarden bezocht, een voormalige lerares die dag en nacht klaarstond in het buurthuis en een uiterst loyaal lid van de vrijwillige brandweer. In totaal waren er tientallen kandidaten voorgedragen; slechts vier zouden daadwerkelijk een lintje krijgen. Telkens opnieuw moest Jan memoreren wat de ontvanger voor bewonderenswaardigs had verricht en benadrukken dat het ‘Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd’ om de gemeenteambtenaar, de ziekenverzorgster, de voormalige lerares, de brandweerman te benoemen ‘tot Lid in de Orde van Oranje-Nassau’.

Vier keer, telkens toen aan het eind van de lofrede moest worden verkondigd dat het Hare Majesteit had behaagd, haperde Jan. Opeens blokkeerde hij tijdens zoiets eenvoudigs als het uitspreken van een paar loze woorden. Dat had hij niet van zichzelf verwacht: dat hij tijdens een feestelijke gelegenheid, die hij op professionele wijze diende te leiden, toch nog over zijn eigen overtuigingen zou struikelen.

 

Sinds het allereerste begin van zijn loopbaan was Jan een overtuigd republikein. Dat had niets te maken met de gebruikelijke bezwaren tegen de monarchie, zoals de jaarlijks terugkerende kosten of het eventueel matige functioneren van de majesteit. Het koningshuis kon duur, zeer duur of peperduur zijn, de vorst kon goed, matig of slecht zijn, – dat maakte allemaal niet uit, want het principe klopte niet. Jan was tegen erfopvolging. Dat was slecht voor de grootste talenten van het land, die nooit het hoogste ambt zouden bekleden, domweg omdat het niet voor hen openstond. Erfopvolging was ook tragisch voor het land, omdat de beste kandidaten nooit dat hoogste ambt zouden vervullen. Het allerergst vond Jan het echter voor de vorst zelf, die als enige in het land niets te kiezen had: de koning moest gewoon het beroep uitoefenen dat zijn moeder voor hem had uitgeoefend. Dat was in strijd met de mensenrechten, die voor iedereen golden, anders waren het immers geen mensenrechten, behalve voor de vorst. Misschien dat de man droomde van een bestaan als zakenbankier, banketbakker of wetenschapper – dat kon zijn, maar het bleef honderd procent vergeefs. Hij had geen enkele keuze: niets, nada, niente, op hem waren als enige van alle Nederlanders laatmiddeleeuwse regels van toepassing.

Carla was het volstrekt oneens met Jan. Zij vond de monarchie een vertrouwenwekkend en warm instituut. In plaats van kille machtspolitiek, die volgens haar onontkoombaar met een gekozen staatshoofd verbonden was, ging de monarchie om mensen van vlees en bloed. Bovendien verbond het ons met honderden jaren vaderlands verleden, zei Carla en liet niet na te benadrukken dat het overgrote deel van de Nederlanders er precies zo over dacht. Over democratie gesproken… Telkenmale als zij deze discussie voerden – of eigenlijk: de over en weer bekende argumenten verwoordden – voelde Jan zich een beetje moedeloos: als hij zelfs zijn vrouw niet van de republikeinse staatsvorm kon overtuigen, hoe zou hij dan zijn eigen partij, die wat dit betreft een nogal halfslachtig, om niet te zeggen uitgesproken laf standpunt innam, kunnen overtuigen? En zelfs als hij een groepje gelijkgestemden om zich heen zou weten te verzamelen en uiteindelijk zijn partijgenoten kon overhalen, hoe zouden zij dan die andere zeventien miljoen Nederlanders moeten overtuigen?

Paul Damen over hermelijnvlopoëzie (deel 2)

 

  1.  De Oranjes staan niet bekend als groot cultuurliefhebbers. De odes, ereverzen en lofzangen aan hun adres zijn er dan ook naar. Zelden werd zoveel literaire bagger, al dan niet in opdracht, uitgestort als over hun koninklijke hoofden. Het tweede deel van Paul Damen’s drieluik over dichters in de schaduw van Oranje.

 

Tekst Paul Damen

 

In het vorige artikel zagen we waarom het Wilhelmus niet te zingen was (en is), en hoe met een overdadige oogst aan Zegezangen, Klinkdichten, Lof en Eerrijmen de grote dichter Joost van den Vondel behoorlijk bijverdiende. Teruggrijpend op de Gouden Eeuw waren dichters nooit te beroerd om, God aanroepend, de Oranjes Zijn hemel in te prijzen.

Maar in de Bataafse tijd veranderde dat radicaal. Tijdens die Franse bezetting en de Napoleontische tijd daarna draaide de poëtische mening over de Oranjes een halve slag om. Zelfs de in ballingschap in Londen levende ‘sufferd’ Willem V werd geprezen. De nogal opportunistische Willem Bilderdijk wist in die stad, in een aan een dame aangeboden gedicht, Willem V de lucht in te prijzen met zinnen als:

 

‘ô dat men ’t U op nieuw in Holland aan mocht bieden,

Gelijk men ’t voor eene eeuw aan Koning Willem bood:

Verwinnaar van’t geweld van Neeêrlamds Spartaciden,

Zoo aangebeên als hy, zoo machtig , en zo groot.’

 

Bilderdijk ‘vergat’ even, met Franse slag als het ware, dat alle vorige Willems nimmer koning waren. Maar om dat goed te maken deed hij er een pakje ‘Hollandsche Wafelen’ bij.

 

De dichter Jan Frederik Helmers plande zijn lofdicht op Oranje helaas iets te vroeg. Hij schreef zijn ‘De Hollandsche natie’ in 1812, toen de Franse bezetters nog niet vertrokken waren. Het is tot op heden veruit het meest nationalistische gedicht uit de Nederlandse literatuur. En, begonnen bij de fiere Batavieren, ook het meest bombastische:

 

‘Zoo was ook, Nederland! in vroeger tijd, uw grond;

Eerst zwalpte ’t nat der zee uw bosch en weiden rond!’

 

En tussen het zwalpen door zette Helmers de Nederlandse Maagd neer in een potje onvervalste nationaalporno:

 

‘Gelijk een jonge vrouw, ter slaapzaal ingetreden,

Met maagdelijke schaamte, en weigerende schreden,

Met halfgeloken oog, den aangebeden’ man

’t Verborgen schoon bedekt, maar niet verbergen kan:

Zoo ook onttrok aan ons het Voorgeslacht zijn daden:

(…) De zwakke windsels aan haar borst en heup ontrukt,

En in haar liefde zwelgt met niet verzaadbre teugen;

Zoo willen we in den roem der Vadren ons verheugen.’

 

En dat dan exact 3545 regels doordenderend. Wij moeten de Franse censor-inspecteur dankbaar zijn voor het schrappen van enkele honderden regels, zoals ’t Land wordt gezuiverd van het ongediert’. Want die Fransen waren ook niet gek: wie zoals Helmers zowel Maurits als Frederik Hendrik prijst met ”k wil u beiden de offers wijden, / Die onze erkentnis op ’t altaar der Vrijheid biedt, / Het offer van ons hart; versmaadt die hulde niet…’, maar niet één maal koning Lodewijk Napoleon noemt, maakt zich niet populair bij de bezetter. Drie maanden en drie drukken van ‘De Hollandsche Natie’ later, kwam men Helmers arresteren. Helmers’ zwager, de dichter Cornelis Loots, deed open en wees pathetisch naar de bedstee: ‘Zie daar uw gevangene!’ Helmers was zo verstandig geweest om zojuist te overlijden. Deze ultieme heldendaad leverde hem de naamgeving van drie Amsterdamse straten op.

 

Neêrlands bloed

 

Na de Bataafse en Franse tijd bleken de patriottische dichters uit de eeuw daarvoor uitgestorven. De Fransen hadden onder Napoleon in Rusland klop gekregen, en de nieuwe gedwongen werving van soldaten maakte het patriottisme er ook niet populairder op. Nadat Willem geland was en tot koning Willem I gebombardeerd was, gingen alle poëtische remmen los. De ophemeling van de Gouden Eeuw werd het nieuwe ijkpunt voor koningsgezinde, godvruchtige en nationalistische poëzie. Zelden is dan ook zo’n hoop Oranje-femelarij en pluimstrijkerij de dichtkunst binnengemarcheerd als begin 19e eeuw. Zo rijmelde de voorheen vurig patriot Rhijnvis Feith op zijn oude dag nog:

 

‘Ook ik, ik schrei van vreugd en smaak verrukt Gods zegen

Wat kon de naar het Graf gebogen Grijsaard meer?

Zijn hart aanbidt Gods gunst, gloeit Neêrlands Redder tegen.

En legt zijn Zwanenzang aan zijne voeten neer.’

 

Hij is toch nog eenenzeventig geworden. Maar dan de Rotterdammer bard Henricus Franciscus Caroluszoon (Hendrik) Tollens! Tollens! Wie zijn ellenlange rijmdicht ‘Overwintering op Nova Zembla’ overleeft, verkiest voortaan de vrieskou boven het uitzitten van deze 717 strofen. Bij het aantreden van de nieuwe koning schreef Tollens een ‘Lierzang’ waar God zélf de koning aanbeveelt, en de overige Europese royalty maant voor de nieuwkomer een stukje op te schuiven:

 

‘Kort in uw schepters en uw kroonen, / Schuift op, ô Vorsten, met uw troonen:

Want Nassau zet zich naast u neêr. / Triomf! laat klinken stem en snaren!

De kelk des onspoeds is geleêgd! / De smaad van zoo veel bange jaren

Is door Gods vinger uitgeveegd.’

 

Tollens schreef ook ‘Wien Neerlands Bloed’ als nieuw volkslied voor de heraangetreden Oranjes. Tegenwoordig omstreden en vanwege de eerste regels (‘Wien Neerlands bloed door de aderen vloeit; Van vreemde smetten vrij’) nogal eens als racistisch beschouwd – terwijl Tollens uiteraard met die ‘vreemde smetten’ duidde op de jarenlange Franse bezetters. Om te vervolgen:

 

‘Hij zett’ met ons, vereend van zin / Met onbeklemde borst

Het godgevallig feestlied in / Voor vaderland en vorst!’

 

Geen wonder dat krap een halve eeuw het Rotterdams standbeeld van de dichter onthuld werd door koning Willem III. De dichter prijkt sindsdien, gekleed in een kamerjas, in een buitenwijk die het bombardement oversloeg. Tollens was niet de enige die God als getuige opriep. Ook in het dichtwerk van E.J. Potgieter, met name in ‘Noord en Zuid onder Willem I’, draaft het Opperwezen hoogstpersoonlijk op:

 

‘Bataaf en Belg zij één!’ zoo klonk de stem van God.

‘T verdeelde Kroost zij één en minne d’eigen Vader!’

En van d’Oranjestaf druipt zegen en genot

Wij treden beter eeuw door ’s Konings wijsheid nader.’

 

Dat Oranje druipen duurde dus niet zo lang, en ook die Koninklijke wijsheid schoot tekort, want nauwelijks een jaar na dit nota bene door Potgieter in Antwerpen geschreven gedicht breekt dankzij Willems dwarsheid de Belgische opstand uit, voorbode van de breuk. Dit bewijst eens te meer dat poëten, met name Potgieter, niet aan politiek moeten doen.

Stevig los ging ook de naar het protestantisme overgestapte joodse bankierszoon en dichter Isaäc da Costa. Tussendoor tierend tegen de moderne tijdgeest leverde hij met ‘Rouw en Trouw’ een kunststukje af bij de dood van Willem II. Middels een Bijbelcitaat de link met David leggend, publiceerde hij in het Handelsblad:

 

‘Het klokgebom van oord tot oord / plant voort het zieldoorvlijmend woord:
“Aan de overzij van den Moerdijk / daar ligt des Konings dierbaar lijk!”
De doodsklok dreunt, heel Neêrland weent, / en om het Delftsche grafgesteent
pleegt het den TWEEDEN WILLEM rouw, / zweert het den DERDEN WILLEM trouw.’

 

En over ‘klokgebom’ gesproken: de onverholen bombast tekent het fanatisme van de bekeerling. Da Costa had al eerder de wederopstanding van Nederland in Bijbelse termen gegoten:

 

‘O, Nederland!, Gij zult eens weêr / Het Israël van ’t Westen worden!
God zal uw kerk met licht omgorden / uw koningen met Davids eer.’

 

Da Costa blééf, als overtuigd calvinist, de Oranjes steunen, maar die stelden hem steeds meer teleur. Koning Willem I trouwde een katholieke vrouw, diens zoon Willem II sympathiseerde met de papen, en koning Willem III was zo pervers dat er met fatsoen geen gedicht meer aan te wijden was. Maar dan vroeger: ‘Oranje, eenmaal het ultimum refugium, de kleur des lichts, als alles aan de horizon donker was!’

 

Naakt

 

De onbetwiste kampioen in het schaamteloos ophemelen der Oranjes was Willem Bilderdijk. Er kon in de 19e eeuw niet koninklijk aangetreden, verloofd, getrouwd of geworpen worden of Bilderdijk begon prompt aubades af te scheiden. Bilderdijk bejubelde Willem I, daarbij even zijn innige vriendschap met de weggejaagde Lodewijk Napoleon vergetend, van wie hij zelfs een hofbaan had geaccepteerd. Daar deed Bilderdijk niet moeilijk over. Hij bezuinigde evenmin op uitroeptekens:

 

‘Vlecht Oranje om de hoed! / Holland rijst met nieuwe moed
Uit de schoot der waat’ren! / Huppel vrolijk in het rond!
Daver Hollands vruchtbre grond! / Laat de vreugde schaat’ren!’

 

Vooral verbijstert de brutaliteit van Bilderdijk, die immers ook volgens toenmalige begrippen een Frangezinde collaborateur was geweest. Het weerhield hem niet om een nieuw Wilhelmus te schrijven voor de net aangetreden Oranjevorst, integendeel. Hier enkele strofen:

 

‘Het bloed van onze vaad’ren / Is niet in ons verfranscht:

Het huppelt door onze aaad’ren / waar ’t blijd Oranje glanst.’

‘De tweedracht is verbannen: / Ons Vaderland is vrij: /

De geessel der tyrannen / Oranje staat ons bij.’

 

Niet verfranst – je moet maar durven. De nu geheel vergeten dichter Carel Godfried Withuys – er is nog geen steeg naar hem genoemd – weerde zich vooral vaderlandslievend gedurende de Belgische opstand. Hij hield zijn Oranjeliefde dapper vol: een decennium later begroette hij Willem III, die zijn vader opvolgde toen die na acceptatie van de Grondwet prompt was overleden, met juichende strofen:

 

‘Ontbloot de kruin! De Koning naakt! / Hij komt, nog in de kracht der jaren;

Zoo noodig, om de rijksbezwaren / Te torschen, die hem ’t lot vermaakt.’

 

Geen wonder dat van Withuys aan het eind van zijn leven gehakt wordt gemaakt door de nieuwlichters van het blad De Gids. Volgens sommigen bezorgde de keiharde kritiek van C. Busken Huet hem de fatale bloedspuwing. Ja, de tijden waren aan het veranderen: en wie over Willem III nu Withuys’ regels ‘De koning naakt’ leest, denkt onwillekeurig aan dezelfde Willem III die inderdaad naakt op een Zwitsers balkon verscheen. ‘Te C. in het hotel R. vertoonde hij zich naakt als een zwijn in den tuin, terwijl dames voorbij kwamen,’ om het onvolprezen anonieme schotschrift Koning Gorilla nog maar eens te citeren.

Inderdaad: de koning had langzamerhand geen kleren meer aan, en nu kwamen de kinderen aan de kant in opstand tegen hun nationale Vader. Typerend is de houding van Multatuli, die het niet eens de moeite vond om nog van leer te trekken tegen de Oranjes. Aan J. de Geyter schreef hij begin 1867:

 

‘Waarlyk ik loop niet hoog met koningen! En al ware dit zoo, dan nog zou ik niet spoedig partytrekken voor koninkjes uit het liederlyk, uit het dom en wurmstekig huis van Oranje! (O, flinke Belgen van 1830!) Maar… de ellendigste koning staat myns inziens hooger dan ’t valsch Republicanisme dat in Holland regeert. Dat roepen van Leve de koning! waarmee ik myn stukje besluit heet eigenlyk: dood aan de rest, ’t is een pis aller.’

Een lapmiddel. We moeten er maar mee leven, ook in de literatuur, maar eigenlijk is het niks. Met Multatuli, en niet minder met het opkomend socialisme, was een nieuwe tijd aangebroken – ook voor hofpoëten. Die liepen voortaan ofwel aan de leiband, of het liet hen koud wat de koning deed. Het patriottisme van de 18e eeuw was nog praktisch gericht op machtswisseling, op het vervangen van de adellijke elite.

De net genoemde Feith bijvoorbeeld had geen hekel aan de Oranje-stadhouder, maar wél haatte hij de aristocratische staatsgezinde partij. (Hoewel het dan wel wat vreemd is dat hij dat deed onder zware invloed van zijn Zwolse buurman aan de Bloemendalstraat, de radicale aristocraat (!) Joan Derk van der Capellen tot den Pol, auteur van het anonieme pamflet Aan het volk van Nederland, dat van Willem V weinig heel liet.)
Maar de moderne republikein van een eeuw later wilde geen machtswisseling, die streefde naar een heel andere maatschappij: desnoods een socialistische waarin voor de Oranjes geen plaats meer was. Het zou zijn weerslag hebben op de hermelijnvlopoëzie: waar de professionals het lieten afweten, nam het Volk het over.

 

Volgende keer in het derde en laatste deel van hermelijnvlopoëzie: de spontane zelfverbranding van de poëzie in het Koningslied en andere eigentijdse monarchale liefdesuitingen.

Tom Poes en het Kroonjuweel

Slaagt de list van Thom ‘Poes’ de Graaf alsnog en stevent Nederland straks na de gekozen burgemeester en de gekozen gouverneur af op een gekozen staatshoofd? Manuel Kneepkens over de geheime agenda van D66.

 

Tekst Manuel Kneepkens

 

Het is een listig voorstel dat D66 voorstel om te komen tot een gekozen burgemeester . Geheel verwonderlijk is dat niet. De list is immers van oudsher zeer verankerd in de geschiedenis van de Lage landen. Denk bijvoorbeeld aan Erasmus, die in zijn tijd Kerk en Staat niet rechtstreeks kritiseerde, maar via de hoofdpersoon van zijn boek Lof der Zotheid Stultitia. Een pure list.

En uiteraard aan de Vos Reynaerde. In dat middeleeuwse meesterwerk maakt de hoofdpersoon met zijn listige streken de autoriteiten in de Lage Landen– door dierfiguren gerepresenteerd – hoogst belachelijk. In die traditie prijkt ook Marten Toonder’s Bommel-saga, een verhaal in vele afleveringen, dat zich afspeelt in een tijd, die ons nog zeer nabij is, de 20e eeuw. Ook hier worden de notabelen in de vermomming van dierfiguren ten tonele gevoerd. En ook hier worden zij geridiculiseerd.

Burgemeester Dickerdack

Aan het Marten Toondermonument in Rotterdam wordt dat fraai weergegeven in het nijlpaardbeeldje, voorstellende Burgemeester Dickerdack. Wie in diens fysionomie één van de twee ‘Rommeldamse’ regenten, óf de voormalige burgemeester Peper óf de voormalige burgemeester Opstelten, óf misschien wel allebei, meent te herkennen, zou het heel goed bij het rechte eind kunnen hebben.

En nam niet Dries van Agt ooit afscheid als premier met enkele, herfstig weemoedige woorden ontleed aan het oeuvre van Markies de Cantecler, dat haantje in de Bommel-strip, dat denkt dat hij een dichter is? Er zijn eigenlijk maar weinig literaire werken, die zo’n impact hebben gehad op de Nederlandse ‘elite’ als de Tompoes en Heer Bommel-saga.

Met dat Marten Toondermonument is trouwens iets bijzonders aan de hand. Tom Poes staat er helemaal aan de top, dat wel. Maar waar is zijn grote vriend Ollie B. Bommel? Welnu, Tom Poes prijkt boven op een wereldbol, die is geel weergegeven met rode meridianen – precies als de jas van Heer Bommel. Het kunstenaarscollectief De Artoonisten, dat het monument heeft ontworpen, wilde daarmee aangeven dat heer Bommel de speelbal is van zijn lot. Hij raakt steevast in de problemen. En mist elk verweer. Dan roept hij in zijn hulpeloosheid: ‘Tom Poes, verzin een list!’ En dat doet zijn kleine vriend dan. En dan komt het allemaal toch nog goed. En kan hij, Heer Bommel, opgelucht het glas heffen, aangezeten bij het ‘eenvoudige doch voedzaam maal’ waarmee elke Bommelstrip traditiegetrouw pleegt te eindigen.

Welnu, D66 blijkt de Tom Poesfiguur in een strip, die Marten Toonder, helaas niet meer onder ons, vast ook nog wel zelf had willen schrijven, geheten ‘ Tom Poes en het Kroonjuweel ’. Heer Bommel representeert daarin het (apolitieke) Nederlandse volk, dat maar niet van zijn verslaving aan het erfelijke koningschap weet af te kicken. Maar een staatshoofd van een democratische staat dient gekozen te zijn. We leven inmiddels in de 21e eeuw. Eens moeten we van die anomalie van het erfelijk koningschap af. Daar helpt geen moedertje lief aan.

Tom Poes heeft daarvoor dus een list bedacht. Hij laat Nederland van Oranje afkicken in drie fasen. Of hij dat plan daadwerkelijk geheel en al zelf heeft bedacht of dat door D66 Poes heen de werking van ‘de list van de rede’ aan de orde is, zoals de filosoof Hegel dat ongetwijfeld zou zien…Wie het weet mag het zeggen.

De eerste fase van het Tom Poesplan is de invoering van een benoemde burgemeester. Heet de benoemde burgemeester niet steevast het Kroonjuweel van D66? En waaraan geeft die term te denken? Aan de Kroon. Waaraan anders? Het is dus blijkbaar een plan, dat ook, zij het indirect, over de Kroon gaat. Dat kroonjuweel ‘de gekozen burgemeester’ stond vijftig jaar geleden al in het eerste verkiezingsprogramma van D66. Vijftig jaar! Een gouden jubileum.

De vorige keer dat het voorstel van de gekozen burgemeester in beide Kamers aan de orde kwam – D66 zat toen in de regering – was de verwezenlijking zowaar zelfs dicht bij.

Nacht van Van Thijn

Ook toen was de grondwetswijziging van artikel 131 aan een tweede lezing toe. Want met een grondwetswijziging moet het parlement twee keer instemmen . De tweede keer met tweederde meerderheid. In maart 2005 hoefde alleen de Eerste Kamer nog maar ja te zeggen. Maar minister Thom (Poes) de Graaf ( Bestuurlijke Vernieuwing, D66) kreeg het niet voor elkaar. Hij wilde meteen al in 2006 in alle gemeenten een gekozen burgemeester. Van haast houdt de Eerste Kamer niet, zij pleegt zich in ons staatsbestel immers te afficheren als de Kamer van de Bedachtzaamheid. Voormalig burgemeester van Amsterdam Ed. van Thijn liet zijn PvdA-fractie in de Eerste Kamer (vrij onverwacht ) tegenstemmen en weg was de vereiste meerderheid. Deze zogenaamde ‘Nacht van Van Thijn’ leidde tot het aftreden van De Graaf en zorgde ervoor dat ‘de gekozen burgemeester’ liefst voor twaalf jaar de la in ging.

Maar nu is het dan toch opnieuw zover. En het ziet er naar uit dat het ditmaal gaat lukken. Art. 131 van de Grondwet wordt gewijzigd . Maar laten we de tekst daar van eens nader bezien. Die gaat namelijk niet alleen over de burgemeester: ‘De Commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij Koninklijk Besluit benoemd’. Ja, hoe zit dat met die Commissaris van de Koning? Diens benoeming is dus ook uit de Grondwet gehaald. Die kan dus straks óók gekozen. Dat feit heeft tot nu toe weinig aandacht gekregen. Dat hoofd van de provincie, eenmaal gekozen, zal dan uiteraard niet meer Commissaris van de Koning kunnen heten. Hoe dan wel? Commissaris van de Provincie? Dat is een besmette term. Zo waren onder de Duitse bezetting de hoofden van onze provincies genaamd, en die toenmalige Commissarissen van de Provincie dat waren allemaal NSB’ers. Dus dat gaat niet. Commissaris van het Volk ? Dat lijkt op een besmette term uit het Sovjet-jargon: de Volkscommissaris. Dat gaat dus ook niet.          De oplossing is: Gouverneur. De hoofden van Aruba, Curaçao en Sint Maarten heden heten al zo. Ook de hoofden van onze provincies voor de grondwetswijziging van 1848 droegen die naam. In onze buurstaat België heten alle hoofden van de provincie gouverneur. En in ons eigen land pleegt men in Limburg sinds jaar en dag de Commissaris aldus aan te spreken. Een precedent ! Het wordt dus gouverneur. De gekozen gouverneur.

Maar als de hoofden van de gemeente worden gekozen en de hoofden van de provincie eveneens, is dan de logische consequentie van dit alles niet… dat ook het hoofd van de staat dient te worden gekozen? Het antwoord op die vraag (‘Ja’), wekt dan allang niet meer zo’n consternatie als dat vandaag de dag nog zou hebben, want het volk ( (Heer Bommel) is dan immers al behoorlijk gewend geraakt aan gekozen staatsbestuurders. Het zal eindelijk een niet gekozen staatshoofd niet langer als normaal ervaren, maar als abnormaal. Dan zijn we er! Dan kan de definitieve stap voor de Oranje-addicts om af te kicken eindelijk gezet.

 

Amalia bevrijd

 

Kortom, Willem Alexander zal onze laatste koning zijn. Voor prinses Amalia een hele opluchting! Voor haar betekent het immers ontsnapping uit het korset, waarin men haar bezig is in te persen namelijk om straks Koningin Beatrix II te moeten worden. Zij krijgt, wat iedere andere Nederlander allang heeft: een vrije beroepskeuze en ook niet onbelangrijk : een vrije partnerkeuze. Zij leeft daardoor ongetwijfeld nog lang en gelukkig. En zie, aangezeten aan een ‘eenvoudig, doch voedzaam maal’ in het Paleis op de Dam zal de eerste President der Nederlanden een toast uit brengen op de laatste Koning der Nederlanden…ten afscheid!

En daarmee is de Oranje saga – een 200-jarig Nederlands stripverhaal ! – eindelijk voorgoed ten einde!

 

 

1 2 3 4 5 6 19