artikelen - Page 6

Schaamteloos cashen

Tekst René Zwaap

Terwijl in Den Haag de commissie-Van Baalen in opdracht van premier Rutte probeerde de ophef over de belastingvoordelen van het koningschap van zijn politieke angel te ontdoen, incasseerde Koning Willem IV een kapitaal geschenk van zijn moeder in de vorm van het luisterrijke landgoed De Horsten. Belastingvrij, want de koning is dankzij powerplay van het kabinet-De Jong eind jaren zestig vrijgesteld van erf- en schenkbelasting. Pogingen van de PvdA om daar een eind aan te maken – terecht merkte PvdA-parlementariër  Van den Bergh indertijd op dat ‘successierecht een gezonde zaak is. Als dat aantasting van het vermogen betekent – het zij zo. Dat is normaal. Zoals het voor iedereen opgaat, geldt dat dan ook hier’ – strandden op  de ‘God, vaderland en Oranje’-kongsi van christendemocraten en liberalen.

Dat rücksichtlose cashen van de fiscale privileges, juist op het moment dat de Tweede Kamer in alle staten was over een vage belastingdeal ten gunste van het koningshuis, kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een opgestoken middelvinger vanuit het paleis richting het parlement. Kennelijk is de BV Oranje nu werkelijk alle schaamte voorbij. Waant men zich beschut door het feit dat de PvdA inmiddels zo goed als in rook is opgegaan? Dat de voorheen zo koningskritische D66-leider Pechtold inmiddels vakkundig lijkt ingepakt in een coalitie die als speerpunt heeft de jeugd van Nederland de glorie van het Wilhelmus bij te brengen?

Nederland is anno 2017 meer dan ooit eerder in de 20e eeuw een bananenmonarchie. De BV Oranje Nassau lijkt overal mee weg te komen – ook dat prins Bernhard jr. inmiddels een grote huisjesmelker te Amsterdam geworden is, en daarbij met droge ogen volhoudt dat hij zijn onroerend goed-imperium geheel op eigen kracht heeft opgebouwd in plaats van als onderdeel van de gespreide investeringsportefeuille van zijn familiesyndicaat. Opa Bernhard sr. had bij leven al een heel aardige verzameling investeringsobjecten in de Amsterdamse grachtengordel bij elkaar gescharreld.

Inmiddels heeft de redactie van dit blad in opdracht van het Republikeins Genootschap een eigen onderzoek naar de kosten van de monarchie in Nederland uitgevoerd. Mede dankzij tips via onze koninklijke klokkenluidersmeldpunt willyleaks@rotestsite.nl wisten we talrijke mazen in het Nederlandse staatsbestel te vinden waardoor uw belastinggeld heel discreet naar de BV Oranje Nassau vloeit. Natuurlijk, de discussie over de staatskundige toekomst van Nederland mag niet alleen een centenkwestie zijn, maar ook de monarchie zou een stuk goedkoper kunnen als het werd bestierd door een andere familie dan die van Oranje Nassau, die het uitknijpen van departementaal Den Haag als een sport is gaan beschouwen en iedere zwakte aan de zijde van de politiek onmiddellijk omzet in harde valuta. Het rapport is deze maand aangeboden aan voorzitter Hans Maessen van het Republikeins Genootschap en publicatie zal op korte termijn plaatsvinden. In het volgende nummer van De Republikein zullen de belangrijkste bevindingen met u worden gedeeld.

In dit voorliggende nummer kozen we voor een nadere blik op de sporen die het Oranje-huis in de Nederlandse letteren heeft achtergelaten. Paul Damen, auteur van de bloemlezing poëzie geschreven door dictators en andere potentaten Bloemen van het kwaad, presenteert het eerste deel van zijn drieluik over ‘hermelijnvlopoëzie’. Van harte aanbevolen! Dit kostelijke verhaal maakt direct duidelijk, dat ook vanuit literair perspectief een zo rap mogelijk opdoeken van de monarchie van de Oranje-clan een goede zaak zou zijn.

Gedichten voor deze tijd: De Koning-Historicus

De Koning-Historicus

 

In mijn studie over Europa (die niemand ooit zag…)

laat ik de twee Wereldoorlogen samensmelten

tot één

Het Interbellum is dan niets dan een Pauze

 

En in die Pauze werd mijn Mama verwekt

Beatrix

de moeder aller koninginnen…

 

Als haar zoon en troonopvolger

verricht ik nu de geijkte ceremonieën

zij het wat losser. Openingen, lintjes knippen.

Het wordt puik betaald. Gelukkig maar

Máxima moet steeds duurder jurken…

 

Maar als ik ooit een werkelijk historische zin

zou uitspreken, bv

 

               Liever (salon)socialist dan (wc)liberaal!

 

word ik schielijk afgevoerd in een Glazen Koets

naar de Staten- Generaal

 

Daar Troont de Rede….

 

Niemand spreekt zich daar zo zwijgend uit als ik!

 

 

Manuel Kneepkens

Moeder aller republieken

De onafhankelijkheidsstrijd van de Verenigde Staten in de achttiende eeuw zou je de ‘moeder aller onafhankelijkheidsoorlogen’ kunnen noemen. Dat verzet tegen Londen kreeg al snel ook anti-monarchale trekken, zo laat Frans Verhagen zien in zijn onlangs verschenen Geschiedenis van de Verenigde Staten.

Tekst Maurits van den Toorn

Hoewel sindsdien tientallen koloniën zich vaak gewelddadig hebben losgemaakt van hun vroegere moederland, blijft de afscheiding van de VS iets bijzonders: niet de inheemse bevolking kwam tegen de Britten in opstand, maar de  immigranten en hun nazaten uit het moederland hadden geen zin meer in de bedilzucht van de andere kant van de oceaan.

Aanvankelijk werd vooral het parlement vanwege de aan de kolonie opgelegde heffingen en belastingen op de korrel genomen (‘no taxation without representation’), maar na de Boston Tea Party in 1773, de boze reactie daarop van de koning en de benoeming van een ‘koninklijke gouverneur’ in Massachusetts, werd George III steeds meer het mikpunt van de kritiek. Het zal hebben bijgedragen aan de afkeer van een monarchaal stelsel. Overigens opvallend hoe alle betrokkenen haast voorgeprogrammeerd met feilloze precisie die dingen deden die de tegenstander in de gordijnen joegen. Ik moest denken aan het huidige Spaans-Catalaanse conflict, dat daar ook trekken van begint te vertonen.

Je kunt de VS ook goed ‘de moeder aller republieken’ noemen. De keuze om de monarchie na 1776 te vervangen door een republiek klinkt ons nu dan wel logisch in de oren, maar was dat toen veel minder. Zie Griekenland en de Zuidelijke Nederlanden, die toen ze begin negentiende eeuw zelfstandig waren geworden, allebei op zoek gingen naar een loslopende prins of koning. Weliswaar was er sinds 1588 de Republiek der Verenigde Nederlanden, maar dat was een geheel van soms elkaar meer tegen- dan samenwerkende soevereine gewesten, met bovendien een erfelijk stadhouder. Founding Father James Madison was in ieder geval niet erg onder de indruk van de Nederlandse Republiek, zo blijkt uit zijn geschriften in de Federalist Papers.

Perfecte scheiding van machten

Het Amerikaanse staatsbestel was beter doordacht, met een in theorie bijna perfecte scheiding van machten. Hoewel die machtenscheiding in 1787 is vastgelegd in de Constitution, wil dat niet zeggen dat het een statisch geheel is. Aanvankelijk ging het vooral om de keuzes van en voor Thomas Jefferson of Alexander Hamilton. Jefferson dacht aan spreiding van macht, een kleine overheid en veel zelfstandigheid voor de staten. Daarmee was hij romantischer van opvatting dan Hamilton (minister van Financiën), die meer in een sterke federale regering zag die kon handelen ten faveure van handel en industrie.

Hamilton was de modernere denker van beide en kreeg met zijn opvatting gelijk, maar dat wil niet zeggen dat de ideeën van Jefferson niet meer leven. Als buitenstaanders ontgaat ons wel eens hoeveel beleidsvrijheid de vijftig staten nog steeds hebben op allerlei terreinen. Bovendien borrelt het verzet tegen een te machtige overheid – in Washington, wel te verstaan – met grote regelmaat op. De recentste aflevering daarvan was de Tea Party. Gaandeweg worden dergelijke verzetsbewegingen in afgezwakte vorm onderdeel van de mainstream politiek, waarna er een of twee decennia later opnieuw verzet oplaait, waar een van de presidentskandidaten-van-dienst dan weer gebruik van kan maken. De continuïteit van veel dingen is groter dan we vaak denken. Andrew Jackson, ook een ondernemer die zich succesvol als outsider tegen het Washingtonse establishment profileerde, ging Trump al in 1828 voor.

Daarmee komen we op de uitvoerende macht, die zich de afgelopen 230 jaar ontwikkeld heeft op een manier die de Founding Fathers nooit hadden kunnen dromen. Het bijna koninklijke presidentschap dat we tegenwoordig hebben, is heel iets anders dan wat hun voor ogen stond. Ze vreesden zeer voor een eenhoofdig leiderschap dat zich zou kunnen ontwikkelen in de richting van een monarchie. Dat ze desondanks de president vergaande bevoegdheden gaven verbaast nogal. Aanvankelijk waren er zelfs geen beperkingen aan het aantal zittingstermijnen. Pas na de vier termijnen van Roosevelt (door historicus Alfons Lammers ooit ‘koning van Amerika’ genoemd) werd in 1947 in het 22e amendement op de Constitutie vastgelegd dat een president maximaal twee termijnen heeft, ongeacht of die aaneengesloten zijn of niet.

Gelukkig verdwijnen niet alleen goede maar ook slechte presidenten. Tegenstanders van een republiek, die zich in hun afkeer daarvan bevestigd zien door de verkiezing van incompetente of onbetekenende lieden als Rutherford Hayes, Ulysses Grant (een goede generaal maakt nog geen goede president), Chester Arthur (ooit van gehoord?) en vooruit maar, Donald Trump, hebben daar geen repliek op. Dat hadden de Founding Fathers heel goed in de gaten, met hun verse herinnering aan de onafhankelijkheidsoorlog: van een slechte of gekke president kom je heel wat makkelijker af dan van een dito koning.

Ondanks de steeds sterker geworden uitvoerende macht zien we regelmatig dat die macht nog steeds tegen grenzen aanloopt, in de vorm van rechters die besluiten ongrondwettig verklaren en volksvertegenwoordigers in Senaat en Huis van Afgevaardigden die zich niet laten ringeloren en tegen wetsontwerpen stemmen. Dat is precies wat in 1787 de bedoeling was en in die zin functioneert het Amerikaanse staatsbestel nog steeds . Het is goed om daar in deze actuele en goed geschreven geschiedenis van de USA (die uiteraard over veel meer gaat dan alleen de staatsinrichting) weer eens op gewezen te worden, te midden van de opgewonden tweets uit het Oval Office.

 

Frans Verhagen:

Geschiedenis van de Verenigde Staten

Uitgeverij Boom, Amsterdam

Boek ISBN 978 90 5875 814 9

€ 39,90

E-boek ISBN 978 90 5875 815 6

€ 17,90

Zwarte bladzijden met tinten oranje

Zou het een modeverschijnsel zijn, een soort zelfhaat om in de geschiedschrijving vooral oog te hebben voor de verfoeilijke kanten van het eigen verleden? Of is het een reactie op de vooral protestants en oranje getinte geschiedschrijving? In zijn boek Zwarte Bladzijden uit de vaderlandse geschiedenis ontvouwt Rob Hartmans een breed palet aan gruweldaden begaan in naam van vorst en vaderland.

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

De Engelse filosoof Roger Scruton muntte het begrip ‘oikofobie’ oftewel ‘een ziekelijke afkeer van het eigene’. Je gaat bij het zien van de titel Zwarte bladzijden uit de vaderlandse geschiedenis van Rob Hartmans haast vermoeden dat daar inderdaad sprake van is. Toch valt dat mee, de auteur maakt in een prettig-ironisch geschreven inleiding duidelijk waarom hij juist aan de minder fraaie kanten uit ons verleden aandacht besteedt: ‘Wanneer we onze hedendaagse maatstaven klakkeloos op het verleden toepassen, zitten we vrijwel de hele tijd afkeurend met ons hoofd te schudden. Je moet dus wel kijken naar de waarden en normen die in een bepaalde tijd golden, maar dat wil niet zeggen dat je geen enkel oordeel kunt vellen. Het is belangrijk om te kijken of er in die tijd zelf al protesten te horen waren, of er toen al kritiek was op bepaalde zaken die wij nu afkeurenswaardig vinden’.

 

Chinezenmoord

Hartmans behandelt een breed palet van zwarte bladzijden, met usual suspects als Jan Pieterszoon Coen (op wiens hardvochtige optreden op Banda ook in zijn eigen tijd al kritiek te horen was), de slavenhandel en de Atjehoorlog, maar ook een aantal minder voor de hand liggende keuzes, zoals de (op z’n minst deels van hogerhand gestimuleerde) Chinezenmoord van 1740 in Batavia, het Zuid-Molukse terrorisme, de krakersoorlog en de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, met een kritische beschouwing over het populisme en de manier waarop de Nederlandse samenleving daarop heeft gereageerd. De nuchterheid lijkt bij velen nog altijd ver te zoeken, wat blijkt uit het eeuwige gezeur over de “Nederlandse identiteit”, constateert Hartmans.

Of de periode 1795-1813 ook bij deze zwarte bladzijden hoort is twijfelachtig – Hartmans zelf lijkt er ook niet helemaal goed weg mee te weten. Het was immers ondanks opportunisme, baantjesjagerij en samenwerking met de steeds dwingender Franse overheerser een periode waarin het vermolmde staatsbestel werd onderworpen aan een grote verbouwing tot de op moderne leest geschoeide gecentraliseerde staat die in verschillende opzichten de basis vormde waar we nog steeds op voortbouwen. Bovendien blijkt uit recent historisch onderzoek dat zeker niet iedereen klakkeloos collaboreerde, om dat besmette begrip te gebruiken, met de Franse bezetter.

Een paar van die zwarte bladzijden zijn ook oranje bladzijden. Dat geldt voor de executie van Van Oldenbarnevelt, een ‘gerechtelijke moord’ op bevelhebber van stadhouder Maurits, die een soort staatsgreep pleegde door in enkele steden ‘de wet te verzetten’, oftewel  het stadsbestuur te vervangen door mannen die meer op zijn lijn zaten. Een aardig detail over het lakeiengedrag dat wordt vertoond zodra er royalty in beeld komt (het komt niet uit Hartmans’ boek): de gemeente Den Haag heeft in 1934 (!) lang getwijfeld of er wel een standbeeld van Oldenbarnevelt moest komen, omdat het wellicht pijnlijk voor het koningshuis zou zijn.

Ook verbonden met ‘oranje’, hoewel iets minder direct, is ook de moord op de gebroeders De Witt in 1672, de apotheose van de allang woedende strijd tussen staats- en prinsgezinden. Willem III werd stadhouder na herroeping van het ‘eeuwig edict’ uit 1667 waarin de Staten van Holland het stadhouderschap hadden afgeschaft. Raadpensionaris Johan de Witt verloor zijn machtspositie, zijn broer Cornelis werd op vermoedelijk valse beschuldigingen gevangengezet, waarna beiden in Den Haag werden gegrepen en vermoord door een razende menigte, die mogelijk opgehitst was door ‘hooggeplaatsten’. Directe betrokkenheid van Willem III is nooit aangetoond (het Haagse gemeentebestuur hoefde zich dan ook geen zorgen te maken over een standbeeld voor de twee broers), maar de moord op zijn tegenstanders kwam hem wel goed uit. Dat bleek wel uit het vervolg: de daders zijn niet bestraft, enkele betrokkenen maakten mooi carrière en kregen later een jaargeld van de prins.

Moeten we ons als dragers van een Nederlandse paspoort na lezing van dit boek gebukt onder zondebesef door de wereld begeven? Dat lijkt me niet, Nederlanders hebben zich in de mate van wangedrag niet wezenlijk onderscheiden van pakweg Engelsen of Fransen, zeker niet als het ging om het optreden in de koloniën. En eerlijk gezegd voel ik me ook niet verantwoordelijk voor iets dat anderen pakweg twee eeuwen geleden hebben misdaan, net zo min als ik trots kan zijn op, laten we zeggen het winnen van de Tachtigjarige Oorlog. Maar het is wel goed om je er weer eens van bewust te worden dat de zwarte bladzijden er zijn, en na te denken over de manier om ermee om te gaan.

 

Rob Hartmans:

Zwarte bladzijden uit de vaderlandse geschiedenis

Uitgeverij Omniboek, Utrecht

ISBN 9789401910385

Prijs € 20

 

Leiden in last om Claus in uniform

Als hoofdredacteur van het Leids Universiteitsblad haalde Manuel Kneepkens zich de woede van de rector magnificus op de hals vanwege een artikel over de consternatie die was ontstaan over het voorgenomen huwelijk van Beatrix met ex-Wehrmachtofficier Claus von Amsberg. Een Oranje herinnering.

 

Tekst Manuel Kneepkens

Het academiejaar dat ik aankwam in Leiden (1960) was het jaar waarin Beatrix van Oranje-Nassau bezig was cum laude af te studeren. Anders dan jaren later bij haar zoon Willem-Alexander haalde niemand het toentertijd in zijn hoofd om de scriptie, die haar dat predicaat cum laude had op geleverd, op te vragen. Wat dat betreft is de journalistiek inzake het koningshuis toch wat assertiever geworden. Overigens is het resultaat hetzelfde gebleken: nul komma nul. De universiteit bij monde van geschiedenisprof. Henk Wesseling, de scriptiebegeleider van Willem-Alexander – weigerde botweg. En onder de W.O.B., de wet openbaar bestuur, werd het document niet geacht te vallen.

Beatrix woonde toen aan het Rapenburg, vlak naast het Academiegebouw.

Of ze daadwerkelijk in Leiden was, de Kroonprinses, en niet bv. weer eens op  wintersport was of ergens een lintje aan het knippen, kon je weten omdat dan haar sportwagen , een Jaguar, voor haar ‘studentenhuis’ geparkeerd stond.

Daar ook bevond zich zo nu en dan een man in een regenjas op opvallende onopvallende wijze tussen de bomen. Haar beveiliger.

Je kon Beatrix in die dagen ’s ochtends met ferme tred vandaar de brug over

het Rapenburg over zien gaan , de Kloksteeg in, op weg naar ‘het Gravensteen’, het Juridische Instituut. Vaak op gepaste afstand gevolg door de Regenjas.

 

Blozende sinaasappelwangetjes

Ik vond Beatrix niet onappetijtelijk toentertijd, met die blozende sinaasappelwangetjes met een kuiltje erin en die enigszins deinende loop van haar. (Waarschijnlijk veroorzaakt door een lichte bekkenverbuiging, het gevolg van te veel paardrijden, aldus een toenmalig jaargenoot van me, een wijsneuzig student medicijnen.)

Beatrix droeg toen het haar ook nog tamelijk normaal en niet zoals later in die merkwaardige gietijzeren pruikvorm als van de Kaartenkoningin (‘ Kop eraf !’) in Alice in Wonderland. Ze deinde daar dan over de kasseien van de Kloksteeg met zo’n rieten mandje aan haar arm, het èle-mandje geheten . Èles zo heetten toen in Leiden de leden van de VVSL, de Vereniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden. En die meisjesvrouwen droegen allemaal zo’n mandje, alsof ze allemaal Roodkapjes waren op weg naar Bedlegerige Grootmoedertjes om daar te gaan mantelzorgen avant la lettre in plaats van naar het ochtendcollege Burgerlijk Recht.

Nu het incident. Ik stond met een  handjevol  eerstejaarsrechten in de pauze een kopje thee te drinken in de hal van het Gravensteen. Verderop stond de Prinses, omringd door wat jaargenoten. Opeens kwam de Regenjas als uit het niets te voorschijn en richtte zich tot ons: ‘Heren, het zou zomaar kunnen, dat het de Prinses behaagt om een praatje met u te maken. Als zij zich dan tot u richt, denkt u er aan dat u niet antwoordt met Beatrix en je en jij, maar met Koninklijke Hoogheid en u, daar staat zij op’.

De kiem voor mijn huidige republikeinse gezindheid moet daar toen zijn gelegd. Niet veel later was daar plotseling Claus… en Leiden in Last!

Want…was de Universiteit niet gesticht door Willem van Oranje en alleen daardoor al diep verbonden met het Koningshuis? Kritiek op het koningshuis was absoluut uit den boze in Leiden. Maar een mof als prinsgemaal van de toekomstige koningin, dat was evenzo onverteerbaar. De Telegraaf had namelijk een foto afgedrukt van Claus von Amsberg in Wehrmachtskostuum. Gevolg: grote consternatie. Beelden zijn nu eenmaal dringender dan woorden.

Uit het overwegend rechts te noemen docentencorps van de Leidse universiteit stond zowaar een aantal hoogleraren op die publiekelijk protesteerden tegen het voorgenomen huwelijk , de groep-Bachrach. Er bestond toen in Leiden van universiteitswege het Pro en contra-gezelschap dat discussies organiseerde over actuele onderwerpen. Om de affaire Claus-Beatrix kon men niet heen.

Er werd een debatavond georganiseerd. Ik was toen hoofredacteur van het LUB, het Leids Universiteitsblad, d.w.z. van het studenten-LUB. Het kwam eens in de veertien dagen uit. In de week daartussen kwam het blad uit als… het Docenten-LUB. Dat stond toen onder leiding van de latere D66-coryfee, prof. Glastra van Loon. Beide bladen bestaan niet meer. Zij zijn opgevolgd door het huidige blad van de Leidse universiteit Mare.

Ik stuurde mijn huisgenoot op Rapenburg 24, Jan van der Putten, naar het Forum voor een verslag van de avond. Feitelijk kun je zeggen dat diens carrière als journalist min of meer met dat stuk is begonnen. Want Jan is weliswaar als classicus afgestudeerd, maar zijn hart lag al in zijn studententijd bij de journalistiek.

Hij zal zijn glanzende carrière als journalist beëindigen als correspondent China voor De Volkskrant en is ook heden nog actief als schrijver van boeken over China en als medewerker van De Groene Amsterdammer. Ik vroeg hem toestemming om bijgaand relaas Sinterclausavond (zie hieronder) opnieuw te publiceren. En daar heb ik mijn reden voor, zoals zal blijken. Een toestemming, die ik natuurlijk prompt kreeg. Wel merkte Jan op dat hij ‘zijn jeugdwerk’ bar slecht geschreven vond. Tja… herlees ik mijn werk, dan lees ik een grafschrift, heeft eens Marsman opgemerkt…

Het nummer was nog niet uit of ik werd door de secretaresse van de Rector

Magnificus gebeld met het dringende verzoek nog die dag bij de hotemetoot langs te komen. Dat deed ik. De man bleek in alle staten. Voor hem op het bureau lag het nummer van het LUB met een paar woeste strepen bij het artikel Sinterclausavond. ‘Koningin Juliana is reüniste! Zij krijgt uw blaadje bij het ontbijt! U dient publiekelijk uw excuses te maken voor deze schandelijke tekst! En als hoofdredacteur per direct af te treden’.

‘Wat is er zo schandelijk aan deze tekst?’

‘Dát u mij dwingt mij het woord uit te spreken! Dat van die venerische ziekte, natuurlijk …ongelofelijk ! Schandalig!’

‘De verslaggever heeft niets anders gedaan dan opgeschreven wat er die avond gezegd is’.

Dit had nooit geschreven mogen worden, meneer! U biedt uw excuses aan. U treedt af. Mijn kamer uit’.

‘Maar, meneer de rector, Art 7 van de grondwet – dat heb ik hier in Leiden geleerd, trouwens – verbiedt censuur. U wilt het studenten-LUB de mond snoeren. Ik bied geen excuses aan en ik treed ook niet af’.

‘De deur uit!’

 

Verdienmodel

Een uur later had ik Stenfert Kroese aan de telefoon, de uitgever van het LUB, maar tevens ook van alle Leidse universitaire boekuitgaven – daar zat zijn verdienmodel… –  en hij smeekte mij af te treden. Natuurlijk had ik gelijk, maar de rector had gedreigd de samenwerking te stoppen – geen tekst zou er nog van universiteitswege naar zijn bedrijf komen – als hij, Stenfert Kroese, er niet voor zorg zou dragen , dat ik aftrad…

En ja, als ik volhardde in mijn principiële houding, als dat inderdaad gebeuren ging dan zou hij vrijwel geheel zijn personeel moeten ontslaan. Want dan was er nauwelijks nog werk voor zijn uitgeverij. Voor dit argument ben ik toen door de knieën gegaan. D.w.z. ik ben afgetreden. Excuses heb ik geweigerd te maken. Excuses moet je maken als je iets verkeerds hebt gedaan.

Aan het LUB heb ik toen nog stiekem een heel jaar meegewerkt onder het pseudoniem Dubrakjee ( Du Perron-Ter Braak- Jezus…)

 

 

Sinterclaus-avond

 

(Uit het Leids universiteitsblad studentennummer 4 november 1965

31e jaargang – nummer 7)

 

Amsterdam was tegen geweest, dat was duidelijk. Leiden was allebei. De zaal klapte na een briljant of pathetisch betoog of na een puntig aforisme, ongeacht of er vóór- of tegenstanders aan het woord waren geweest. Bedoelde voorzitter dominee Eekhof dát, toen hij al direct bij het begin zo dringend verzocht om Leidse Waardigheid?

Het was geen échte pro et contra-vergadering geworden, want dan zou er een stemming moeten plaatsvinden en dat was blijkbaar o, zo gevaarlijk, zeker in deze o, zo oranjetraditionele stad. Het wás nu trouwens ook al gevaarlijk. Niets voor niets bracht de presiderende dominee aan de Curatoren zo nadrukkelijk dank.

Dezelfde Curatoren, die doodsbenauwd waren geweest dat het uit de hand zou lopen, o.a. door de vrees van een plechtig bezoek van een pronte provoploeg uit Amsterdam. Een ongetwijfeld waardige knokploeg werd achter de hand gehouden. Misschien waren er, net zoals in Amsterdam, rechercheurs in burger aanwezig. Custos Erades was in ieder geval zeer bedrijvig.

Er heerste dus een paniekerige sfeer. Toen Maarten Biesheuvel quasi-kwaad een zakboekje naar de forumtafel wierp, waarachter Pedro van Hoek juist over de geslachtelijke kwaliteiten van het Oranjehuis aan het oreren was, gaf de voorzitter de zaal een stevige uitbrander die iedereen de schrik in de benen deed slaan. Als er nóg eens met propjes zou worden geschoten, zou de hele klas naar huis worden gestuurd ! Nou dan pas je wel op. Het incident Biesheuvel werd door de meesten niet begrepen. Een plaatselijk blad schreef dat de enige uitzondering op het ordelijk verloop van de bijeenkomst betrof een uitlating van het forumlid A.P. van Hoek, die een minder vriendelijke opmerking over prins Hendrik(!) plaatste, hetgeen door een van de aanwezigen niet werd genomen.

Biesheuvel vroeg later het woord. Dat kon hij alleen krijgen als hij naar voren wilde komen; hij mocht niet op zijn plaats blijven. Al gauw werd duidelijk dat iedere spreker die zich verstaanbaar wilde maken wel naar voren moest komen! Symptomatisch voor de in ieder geval zorgen dat-er-niets- gebeurt-sfeer.

 

Het Forum

Theoretisch zaten er in dit forum evenveel vóór- als tegenstanders van het huwelijk Beatrix-Claus. In de praktijk kwam vóór op 4 en tegen op 2, want Reina Prinsen Geerligs prijs-winnaar Van Hoek slaagde er niet in, zo hij dat al wilde…, zijn argumenten-pro te verkopen. Ik zie hem als een van de beste sprekers-contra, ware het niet dat zijn aanpak veel weg had van de onthulling van een chronique scandaleuse en dit deed bepaald afbreuk aan de serieuze, zelfs ‘beklemmende’ (prof. Daalder) discussie van deze avond.

Een zin als: ‘Er zijn sterke aanwijzingen dat Willem III tegen 1880 venerisch al zo ver heen was, dat hij onmogelijk voor de conceptie van Wilhelmina kan hebben zorg gedragen’ hoort zonder meer niet thuis in een Beatrix-Claus debat 85 jaar post conceptionem.

De Volkskrant-journalist J. van Schaveren gooide zijn verdediging over de ethische  boeg. Europa wordt één, de Duitsers – althans hun geld –  zijn welkom in ons land, in Rotterdam is een Duitse week gehouden. A.F. Luyendijk: ‘Onzin, die Duitse week was leuk georganiseerd , maar lang niet iedereen stond te juichen’.

Daags daarop redacteur Luyendijk in de NRC: ‘Hij (de heer Van Schaveren) vestigde ook de aandacht op de handelsbetrekkingen met Duitsland, op de samenwerking met Duitsland in de E.E.G. en op de ontwikkeling in Rotterdam, die naar hij zei, niet te denken is zonder het Duitse achterland.

Forumlid Van Maris: ‘De Duitsers zorgen voor Rotterdams achterland, hetzelfde achterland dat Rotterdam bombardeerde’. Uit de zaal werden onvriendelijke dingen tegen de heer Van Schaveren. Het had eleganter gekund.

Het bewogen betoog dat prof. Drion de zaal inslingerde vormde geen front

met dat van de Volkskrant-redacteur. Uit meer punten bleek dat de voorstanders van dit huwelijk het heel moeilijk hebben met het zoeken naar argumentatie.

Prof. Drion zei dat hij een eventueel verlies van de monarchie zou betreuren, ‘maar we zullen het wel overleven’.

Toen hij het warme, menselijke hart liet spreken, ontdooide hij bijna het gladde ijs waarop hij zich begaf. Het ging over de vraag of de koningin staatsrechtelijk niet te ver was gegaan met haar uitspraak (over de verbintenis Beatrix-Claus. M.K. ) tijdens het Felderhof-TV-interview : ‘En ik verzeker u, het is goed!’

De volksvertegenwoordiging had zich immers nog niet kunnen uitspreken.. .

Prof Drion: ‘In andere gevallen zou ik als jurist geprotesteerd hebben, maar deze koningin mocht deze woorden spreken zonder onze constitutie in gevaar te brengen’.

Volgens Van Hoek draaide deze woorden van de koningin de klok terug tot vóór 1848.

Van Maris: ‘Historische omstandigheden hebben in het algemeen de positie van het Oranjehuis bepaald. Eveneens historische omstandigheden maken ’t onaanvaardbaar, dat de heer Von (?)Amsberg naast de troon komt te staan.’ Niet iedereen begrijpt het.

De Rijks-daalder

Prof. Daalder is zoals bekend hier ter stede hoogleraar in de wetenschap der politiek en redacteur van het Docenten-LUB. De huwelijksvoorstanders mogen blij zij dat hij geen actieve rol speelt in de politiek, want dan houdt van hun standpunt geen puntje stand! Gelukkig is van een Rijks-daalder nog geen sprake. Hij hield een briljant en lucide betoog, niet alleen in eerste instantie toen men studeertafelwerk kon vermoeden. In tweede zitting was zijn niveau ongewijzigd, toen hij op onverwachte vragen inging. Zijn analyse van de gebeurtenissen gaf geen plezierig beeld te zien: ‘Er zijn nu al tekenen, dat Joodse landgenoten zich opnieuw bewust worden van het feit, dat zij zich voortaan in hun verhouding tot het Hof in de eerste plaats Jood zullen voelen en niet Nederlander’.

Het Parool had die dag de ‘geheime’ brief van Nederhorst gepubliceerd; een nieuw bewijsstuk in het requisitoir van mr Daalder te Leiden in het proces rond een omstreden huwelijk. In dit forum kwam overigens de houding van prinses Beatrix weinig uit de verf; maar dit werd door Nederhorst op zijn eigen unieke wijze hersteld.

Prof. Daalder bracht duidelijk de beklemmende sfeer over waarin deze hele kwestie is komen te verkeren.

De woorden van de heer Luyendijk zijn het beste te vinden in zijn eigen NRC-stukje. In de Volkskrant treffen we niets aan.

De wijze waarop door de beide hoogleraren van het forum gesproken werd over de heer De Quay , de man van de Nederlandse Unie van 1940 – 1941 en later minister-president, zou men tijdens het bewind van het kabinet-De Quay moeilijk voor mogelijk hebben kunnen houden.

Een aardig gezicht bood de eerste rij. Leidse Studenten Raad-voorzitter Kees Schuyt scheidde de hoogleraren Bachrach (van de anti-groep-Bachrach) en Berkhof (van de pro-groep-Verzijl.

‘Er zijn belangrijker kwesties. Het is niet de moeite waard om je hierover op te winden! Maar waar ik me werkelijk nijdig om kan maken, is…’

Daarom besteden we er toch maar aandacht aan.

 

J.M.P.B. van der Putten

 

 

 

 

 

De Boekverkoopster: ‘Het paleis verwacht geen rekeningen’

’s-Gravenhage, 1 juni 2002

 

Interviewer: In de serie ‘Mensen rond de troon’ praten we vanavond in Den Haag met mevrouw Theresa Kaft. Mevrouw Kaft is boekverkoopster en zij heeft een boekwinkel in Den Haag. Nu zult u zeggen, wat is daar zo bijzonder aan en waarom wordt mevrouw Kaft geïnterviewd in de serie ‘mensen rond de troon’. Wel, het bijzondere is dat de boekwinkel van mevrouw Kaft gelegen is aan het Noordeinde in Den Haag en wel dicht  bij het werkpaleis van hare majesteit.

De eerste vraag, die ik dan ook aan mevrouw Kaft wil stellen is of hare majesteit ooit bij haar in de winkel is geweest. Mevrouw Kaft, is dat het geval?

Kaft: Jazeker, hare majesteit is één keer in de winkel geweest, maar dat is nu al weer een paar jaar geleden.

Interviewer: Eh, en heeft de majesteit toen een boek bij u aangeschaft?

Kaft: Nou, nee, zo ver ik mij herinner niet.

Interviewer: U kunt uzelf dus geen hofleverancier noemen?

Kaft: Oh ja, dat wel. Dat Hare majesteit slechts eenmaal in de winkel is geweest en toen niet heeft gekocht wil nog niet zeggen dat ze geen boeken van mij afneemt. Meestal stuurt ze één van haar personeelsleden. Die komt dan eens in de twee weken om de nieuwste boeken in te zien.

Interviewer: Oh, dus u heeft al veel boeken aan het hof geleverd?

Kaft: Ja, dat is denk ik inderdaad het geval.

Interviewer: Mevrouw Kaft, u zegt dit op een toon alsof u er onder lijdt. Menig boekverkoper zou toch de hemel danken wanneer zij het koningshuis als klant zou hebben, een rijkere klant kun je je toch niet wensen. Wie wil zich niet hofleverancier kunnen noemen?

Kaft: Ach weet u, zo zou ik er vroeger ook over gedacht hebben, maar met de ervaring die ik de laatste jaren heb opgedaan zou ik niets prettiger vinden, dan mij geen hofleverancier te hoeven noemen. Ik zou het een voorrecht vinden wanneer ik niet aan het hof hoefde te leveren.

Interviewer: Tsja maar, wat bedoelt u? Geen hofleverancier. Waarom niet?

Kaft: Ach, als u dat wilt weten, dan wil ik u het wel vertellen. Het begon allemaal toen hare majesteit werd gekroond en zij vervolgens besloot in den Haag te gaan wonen. Tot die tijd had ik een goedlopende zaak. In het gebouw dat de majesteit nu als werkpaleis heeft zat tot die tijd het Institute of Social Studies, het opleidingsinstituut voor studenten uit ontwikkelingslanden. Dagelijks bezochten studenten van het instituut mijn winkel. In de loop van de tijd stemde ik mijn collectie daar op af. Op een gegeven moment had ik een collectie over de ontwikkelingssamenwerking opgebouwd, die je in heel Nederland niet kon vinden, maar kort na de kroning vertrokken de studenten uit het gebouw en nam hare majesteit Noordeinde nummer 68 in gebruik als werkpaleis.

Interviewer: Oké, u verloor de markt van arme studenten maar kreeg daar toch een nieuwe afzetmarkt voor terug en wel een rijke koninklijke familie?

Kaft: Was dat maar zo, qua inkomsten had ik liever die arme studenten uit de Derde Wereld gehouden in plaats van die rijke koninklijke familie.

Interviewer:  Maar waarom? Lezen de Oranjes dan geen boeken?

Kaft: Oh, dat wel. Ik zie ze nog komen in één van de eerste weken nadat de majesteit mijn winkel had bezocht. Een man in livrei komt de winkel in en zonder een woord te spreken – zelfs geen begroeting – begint hij de schappen te inspecteren om na een uur tegen mij te zeggen dat de collectie niet overeenstemt met de wensen van de nieuwe bewoners van het werkpaleis.

Interviewer: Dat werd zo tegen u gezegd?

Kaft: Ja, er werd ook nog bij gezegd dat het paleis verwachtte dat ik de collectie zou aanpassen. Tsja, wat doe je dan, je vraagt netjes, als ware het een lezersonderzoek, ‘en wat voor boeken wenst hare majesteit te lezen?’ Het antwoord was dat majesteit veel boeken leest over oorlog, andere staatshoofden en de jacht. Welke oorlog en wat voor jacht vroeg ik informatief. Het antwoord was nogal onthutsend. Elke oorlog en alle soorten jacht, antwoordde de livrei.

Interviewer: En vervolgens heeft u zich, de verlangens van de majesteit kennende, er op toegelegd om op de terreinen van oorlog, staatshoofden en jacht een collectie op te bouwen?

Kaft: Ja, maar zo makkelijk gaat dat niet. Je kunt wel van alles in huis gaan halen, maar alles wat je in huis haalt moert wel worden betaald en daarom moet je wel verkopen.

Interviewer: Maar u had toch een goede rijke afnemer, namelijk het koninklijk huis, beter kan het toch niet?

Kaft: Beter kan het toch niet? Slechter kan het niet zult u bedoelen.

Interviewer: Ik begrijp niet waar u het over heeft.

Kaft: Laat ik het u dan uitleggen. Nadat de livrei mij had uitgelegd wat voor boeken het koninklijk huis leest, heb ik mijn collectie over ontwikkelingssamenwerking in de ramsj gedaan en honderden boeken aangeschaft over oorlog, staatshoofden en jacht. Ik heb dat ook aan het paleis laten weten, je moet toch een beetje reclame maken. Een paar dagen laten kwam er een livrei in de winkel. Ook deze keer kon er geen begroeting af. Na vijf kwartier had hij zo’n 25 boeken uit de schappen gehaald en op de toonbank neergelegd. Het viel mij nog op dat er wel erg veel boeken over oorlog en jacht bij zaten. Maar goed, ook voor het koninklijk huis geldt de regel: de klant is koning. Vanuit het magazijn, dat achter de winkel ligt, had ik inmiddels een flinke doos gehaald om de boeken in te kunnen vervoeren. Wanneer de livrei de boeken in de doos begint te doen vraag ik – achteraf gezien nogal naïef – betaalt u contant of zal ik een rekening sturen. Ik kreeg geen antwoord, alleen een glimlach op het gezicht van de livrei. Dus op rekening, dacht ik.

Interviewer: En vervolgens heeft u een rekening gestuurd?

Kaft: Dat klopt, maar het leidde tot niets.

Interviewer: Leidde tot niets?

Kaft: Nee, de rekening werd niet betaald. In eerste instantie denk je dan dat de rekening in het ongerede is geraakt en stuur je een herinnering. Maar ook dat leidde niet tot betaling. En ondertussen verstrijken de weken en hebben de medewerkers van het paleis al weer drie ladingen boeken bij mij weggehaald. Wederom veel over oorlog en jacht. Dus besluit je op een dag om het paleis te bellen, maar zo makkelijk gaat dat niet. Na menig keer te zijn doorverbonden had ik dan eindelijk één van de particuliere secretarissen aan de lijn. Ik leg uit dat ik de boekverkoopster drie huizen verder op het Noordeinde ben en dat er vier maal een lading boeken bij mij is weggehaald. Ik vertel dat er inmiddels vier rekeningen naar het paleis zijn gestuurd, die allemaal nog niet zijn betaald en dat ik graag wil weten wat er mis is.

Interviewer: En wat was daarop het antwoord?

Kaft: Dat was nogal veelzeggend. Er werd gezegd: ‘Oh, u heeft een rekening gestuurd. Dat is niet de bedoeling. Het paleis verwacht geen rekeningen’.

Interviewer: Het paleis verwacht geen rekeningen?

Kaft: Dat werd inderdaad gezegd: ‘Het paleis verwacht geen rekeningen’. Ik werd toen pissig en heb gezegd: ‘En de boekwinkel verwacht geen wanbetalers’.

Interviewer: En zijn die rekeningen toen betaald?

Kaft: Ja, na een paar maanden zijn ze betaald, maar ik moet er wel bij zeggen, niet ten volle. Ze hadden van het totale bedrag 25procent afgetrokken voor, zoals onder mededelingen op de betaalopdracht stond, ‘trouwe klantenkorting’. Als u weet dat ik op boeken gemiddeld ongeveer 20 % verdien, begrijpt u wel dat ik er, met het koninklijk huis als klant, geld op toe moet leggen.

Interviewer: Maar sinds die tijd hebben ze wel netjes betaald?

Kaft: Nee, ze zijn overgeschakeld op een andere strategie.

Interviewer: Een andere strategie?

Kaft: Ja, de volgende keer kwam de livrei wederom een doos vol boeken halen – dit keer meer over jacht dan oorlog – maar toen hij deze had ingepakt zei hij: ‘Majesteit wil graag de boeken op zicht om een goede keus te maken. De boeken die zij niet wil, breng ik bij u terug’. Vervolgens kreeg ik zo’n drie weken later alle boeken terug met de mededeling: ‘Majesteit vindt deze boeken bij nader inzien niet interessant genoeg’.

Daarna vertrok de livrei, de doos vol boeken achterlatend. Toen ik de doos openmaakte, zag ik het meteen: ze waren allemaal gelezen, het ene boek was nog meer beduimeld dan het andere. In een geïllustreerd boek over middeleeuwse jachtpartijen trof ik koffievlekken aan. In een biografie over de Franse oud-president Charles de Gaulle zaten zelfs vetvlekken. Kortom, ik zat met een doos vol boeken die onverkoopbaar waren. Aan wie moet je ze verkopen? Kijk, ik ben geen tweedehands boekverkoopster. Ik kan mijn klanten toch niet opzadelen met boeken waar vetvlekken op zitten?

Interviewer: Wat heeft u toen gedaan?

Kaft:  Tsja, het zit je niet lekker. Heb je de rijkste familie van Nederland tot klant en dan blijkt dat ze te zuinig zijn om een boek te kopen. En weet u, ik moet ook leven. Maar op een zekere dag kwam ik op een idee. Het kwam eigenlijk doordat een oude kennis een bezoek aan mijn winkel bracht. Hij werkt bij de KB.

Interviewer: De KB?

Kaft: Ja, de KB.

Interviewer: Maar wat bedoelt u daarmee?

Kaft: Oh, sorry. De KB is de afkorting van de Koninklijke Bibliotheek, u weet wel dat grote witte gebouw dat naast het Centraal Station staat. Ik vertelde hem van mijn problemen met de zuinigheid van het koninklijk huis en heit feit, dat als het zo door zou gaan ik mijn winkel binnenkort zou moeten sluiten. Nu wil het geval dat de Koninklijke Bibliotheek op veel terreinen een grote collectie verzamelt. Mijn vroegere collega vertelde mij dat op het gebied van oorlog en staatshoofden zij in feite alles aanschaffen wat er verschijnt. Wat betreft de jacht lag dat wat anders, maar daar kon hij wel wat voor bedenken. En zo vertrok hij. Een paar dagen later was hij terug met de boodschap dat hij zijn superieuren had kunne overtuigen dat het verzamelen van boeken over de jacht toch ook een prioriteit zou moeten zijn, vooral omdat de koninklijke familie er zoveel interesse voor heeft en de Koninklijke Bibliotheek ten slotte een koninklijke bibliotheek is.

Interviewer: Maar hoe loste dit nu uw probleem op?

Kaft:  Oh, dat ging vervolgens vrij gemakkelijk. De Koninklijke Bibliotheek verzamelt nu de boeken die het koninklijk huis leest. Ik heb een afspraak met de Koninklijke Bibliotheek dat alle nieuwe boeken die zij kopen eerst bij mij in de winkel komen. Vervolgens leent het koninklijk huis die boeken, leest ze en geeft ze vervolgens aan mij terug onder de noemer dat ze toch niet zijn wat ze ervan hadden verwacht. Vervolgens gaan de boeken terug naar de Koninklijke Bibliotheek waar ze in de collectie worden opgenomen.

Interviewer: En de Koninklijke Bibliotheek heeft er geen bezwaar tegen dat er koffie- en vetvlekken op die boeken zitten?

Kaft: Nee, het is tenslotte een koninklijke bibliotheek en dan moet het toch kunnen, dat de boeken koninklijk vet en koninklijke koffievlekken bevatten.

Interviewer: Mevrouw Kaft, u heeft nu een afspraak met de Koninklijke Bibliotheek. Voor u is het denk ik de enige mogelijkheid als boekleverancier van het koninklijk huis om te overleven, maar waar ik toch nieuwsgierig naar ben is de vraag of u nu alle boeken, die hare majesteit ‘op zicht’ krijgt, ook altijd terug krijgt. Is er niet één keer geweest dat de boodschap van het koninklijk huis was dat ze een boek hebben gehouden omdat ze het interessant vonden?

Kaft:  Nee, ik geloof het niet. Of toch. Oh ja, één keer hebben ze een boek niet teruggegeven maar hebben ze het gehouden. Ik heb dat ook betaald gekregen, uiteraard onder vermindering van de 25 procent ‘trouwe klanten korting’, die het huis van oranje zichzelf toekent.

Interviewer: Weet u ook nog hoe dat boek heette?

Kaft: Hoe dat boek heette? Eens even denken. Oh ja, nu weet ik het weer, het was niet zo maar een boek, het was een studieboek en het heette: ‘Hoe verklaar ik mijn buren de oorlog tijdens een jachtpartij?’

Interviewer: Wat zegt u, hoe heette dat boek?

Kaft: Dat boek heette: ‘Hoe verklaar ik mijn buren de oorlog tijdens een jachtpartij?’

Interviewer: Mevrouw Kaft, hartelijk dank voor dit gesprek.

 

‘De Boekverkoopster’ is een hoofdstuk uit het boek Spuwen in de Koninginnesoep: Elf interviews met ‘Mensen rond de troon’, geschreven door Zet van Wander. Dit boek is te bestellen via http://www.bestselleraanzee.nl/zetvanwander.

 

 

Ontbijt royale

In zijn binnenkort te verschijnen roman Ontbijt Royale blikt Peter Schoenmaker vooruit naar een tijd dat Nederland na de zoveelste moeilijke kabinetsformatie weer een republiek is. De koninklijke familie wijkt uit naar Frankrijk om daar chambres de hôte uit te baten. Ze moeten wel omdat de nieuwe minister van Financiën een naheffing met boete oplegt vanwege 150 jaar belastingontwijking. Een voorpublicatie.

 

Tekst Peter Schoenmaker

 

 

‘Ik ken zomertijd, ik ken wintertijd, maar ik ken geen majesteit’

– Alfred Heineken

 

 

 September 20xx, ergens in de Limousin, Frankrijk

 

De gesoigneerde oude dame draait de deur van haar kamertje op slot en luistert nog even of er niemand aankomt. Dan doet ze voorzichtig een netje om haar kapsel en klimt in haar smalle bed. Uit haar tas haalt ze de iPad van haar schoondochter, die haar nog gewaarschuwd heeft: ‘Kijk nou niet Moeder. U kreeg het altijd al te kwaad bij Lucky TV’. Toch heeft ze besloten om naar de persiflage van Koefnoen te kijken waarin ‘Ik Vertrek’ op de korrel wordt genomen. Het duurt even voor ze doorheeft hoe ze de oordopjes moet aansluiten en stopt ze dan voorzichtig onder het netje in haar oren. Even later wordt ze inderdaad bozer en bozer als, na de begintitels, haar eigen familie op de hak wordt genomen:

‘Vandaag zijn we op bezoek bij de familie Van Buren. Vader Willy is werkzoekende, nadat zijn functie overbodig was geworden. Ook moesten ze hun dienstwoning bij Den Haag verlaten.  Ze zijn nu op zoek naar een geschikte locatie in Frankrijk om daar een chambre d’hôte en een mini-camping te beginnen. We treffen ze in de Corrège, waar ze tijdelijk in een blokhut wonen op het terrein van een camping. Náást de moeder van Willy, die op haar beurt het slachtoffer werd van het sluiten van het verzorgingstehuis waar ze woonde. De drie dochters zijn het huis uit en in Nederland gebleven om daar te studeren.’

Willy: ‘Ja, dit is maar tijdelijk hoor. Peter van der Vorst, die toevallig gelijk met mij werkloos werd, kende de zoon van de eigenaar hier van vroeger. Prachtig! Ik werk nu even in de keuken en in ruil mogen we hier gratis wonen tot het hoogseizoen begint’

Zijn vrouw: ‘Ja, maar je zei eerst dat we op een kasteel gingen wonen’

‘Nou ja, dat had ik ook begrepen en toen hij zei dat ik wel een handje mee moest helpen dacht ik dat ik de kasteelgasten moest ontvangen, een handje geven en zo, want daar ben ik goed in.’

Zijn vrouw: ‘Beetje dom, want nu sta je borden te wassen!’

Zijn moeder: ‘Als je opa nog leefde was het allemaal niet gebeurd.’

‘Rustig, moeder. Het is allemaal tijdelijk. Je weet het, Duitsers scoren altijd in de laatste minuut. Maar wat wou ik zeggen? O ja, we hebben het dus niet breed, want we kregen ook nog onverwacht een flinke aanslag voor honderdvijftig jaar achterstallige belasting en daar is al ons eh, spaargeld aan opgegaan. Ik heb nu tijdelijk een WW-uitkering. Dat is trouwens geen vetpot tegenwoordig. Ik dacht met zeventig procent van mijn laatstverdiende loon nog wel uit te kunnen komen, maar er zit een limiet aan, net geen drie mille in de maand en daar pikt de belastingdienst ook nog een deel van in. En me moeder heeft haar AOW natuurlijk. Gelukkig mocht ik de auto van de zaak houden, een hele veilige auto maar nogal zwaar, dus die lust wel een slokje. Ha, ha. Ja, en dan ga je zitten denken, wat nu? In mijn vak zijn vacatures schaars kun je wel zeggen en het zijn bovendien altijd familiebedrijven die de boel ondermekaar proberen te regelen. Het arbeidsbureau zag ook weinig heil in omscholing. Maar toen lag er in dit huisje een boekje dat een eerdere gast heeft achtergelaten. “Je maakt wat mee als hotelier” heet het en dat bracht me op het idee om een chambre d’hôte te gaan beginnen. Je wilt toch niet van een uitkering blijven leven, toch? We zoeken nog naar een pand, maar de slogan heb ik al. “Voor een vorstelijke vakantie”. Niet slecht hè? Voor de opening van de camping ga ik Armin van Buren vragen om plaatjes te draaien, vinden de meisjes ook leuk. Zal hij toch wel doen? Koffie, moeder!’

Moeder: ‘ Ja, lekker, waar is mijn belletje?’

Willy: ‘Ha,ha. Ze moet er nog steeds aan wennen dat ze niet meer in haar eh, verzorgingstehuis woont en is nog niet zo thuis in de keuken. Je schoondochter gaat wel effe koffie zetten moeder, komt eraan. Kijk, daarom is het ook zo moeilijk om een geschikt pand te vinden hè? De dames willen alleen naar chateautjes kijken en die zijn er genoeg natuurlijk. Maar dan? Ze staan niet voor niks al jaren leeg en moeder houdt toch wel van een beetje luxe. Jammer dat ze die pied-à-terre in Den Haag niet mocht houden, was net netjes verbouwd. Maar ja, toen kwamen ze met die achterstallige belasting, ook voor haar. Dus zo’n chateautje verbouwen en warm stoken zit er niet meer in.

Ik ben eerst nog naar de WA-verzekering gegaan omdat ik dacht – vanwege de naam – dat die mijn schade dekte, maar die bleken alleen schade te vergoeden die ik zelf veroorzaak. Daarna hebben KPMG nog gevraagd of ze niet een bezwaarschrift wilden indienen, maar als je hoort wat die vragen. Joh! Dat kun je als gewone man toch niet opbrengen?’

 

Op dit punt wordt het de eenzame kijkster te veel. Haar blauwe bloed bereikt het kookpunt en het scherm van de iPad spat uiteen tegen een muur, waarna het snoertje van de oordopjes nog onder haar trillende kin bungelt en langzaam nat wordt als tranen van woede beginnen te druppelen.

 

Citaat uit het ‘Van de Hoofdredactie’, De Telegraaf:

 

‘Vandaag is onze hele voorpagina zwart. Symbool van een inktzwarte bladzijde in de geschiedenis van ons mooie land. In hun liefde voor het pluche hebben zij die zich de vertegenwoordigers van het volk noemen hun kiezers keer op keer gemanipuleerd en hun keuze voor de republiek is zeker niet die van onze lezers.

Na al die jaren ons land onbaatzuchtig en met enorme inzet te hebben gediend is onze geliefde Koninklijke Familie aan de kant geschoven. De valse woorden van dank waarmee dat gebeurde verdronken in de krokodillentranen van de nieuwe machthebbers.

Die moeten toch even kijken naar het kleine oranje stipje op onze zwarte pagina. Een klein teken van hoop, een vonkje van warme liefde voor de Van Oranje-Nassaus. Een vonkje dat zal worden aangeblazen door het volk dat zich buitenspel gezet voelt. De talloze reacties die wij krijgen van onze lezers geeft aan dat het vonkje zal opgloeien en ontvlammen.

De tijd zal komen dat deze regering in haar eigen zwaard valt en onze voorpagina weer oranje kleurt…’

 

Peter Schoenmaker (69) verkocht koekjes bij Verkade, faalde in de IT-sector, had meer succes als meubelontwerper en belandde uiteindelijk in de reclame. Opende in Haarlem op zijn 49e Spaarne 8, het eerste boutique-hotel ter wereld, en verplaatste dat later naar Zuid-West-Frankrijk. Hij is overtuigd republikein en ziet de toekomst somber in. ‘Ontbijt Royale’ verschijnt in de loop van 2018 bij uitgeverij Van Dorp. Van elk verkocht boek zal 1 euro naar het Republikeins Genootschap gaan. Lezers van De Republikein kunnen voorintekenen op het boek door een e-mail te sturen naar peter@peterschoenmaker.nl.

Tomas Ross: ‘De Oranjes wanen zich onaantastbaar’

‘Nederland ligt op de knieën voor Oranje’, oordeelt Tomas Ross, succesvol auteur die veel spannende boeken over de koninklijke familie heeft geschreven. In het komende derde deel van zijn trilogie over Nederlands-Indië spelen Wilhelmina en Bernhard weer een belangrijke rol.

 Tekst Gijs Korevaar

De trilogie Voor koningin en vaderland. Bernhard, de schavuit van Oranje. Het meisje uit Buenos Aires. Het verdriet van Wilhelmina. Onze vrouw in Tripoli. Tomas Ross schrijft veel en vaak over de Oranjes. De schrijver zelf haalt er de schouders over op. Kan hij er wat aan doen dat de Nederlandse politiek zo saai is? Dat er zelden flamboyante figuren boven het maaiveld van ‘Den Haag’ uitsteken?

‘Mijn fascinatie met prins Bernhard is simpel. Hij was direct of indirect betrokken vanaf zijn intrede in Nederland – dat was omstreeks 1936 – betrokken bij alle bekende affaires en schandalen in ons land’, aldus de schrijver in de sfeervolle vergaderzaal van zijn uitgever De Bezige Bij. Hij draait nog eens een extreem dunne sigaret – ‘de enige die hier mogen roken zijn Remco Campert en ik, wij zijn de enige schrijvers die nog roken’ – en doet het raam open om de lucht te verversen.

Tomas Ross is het schrijverspseudoniem van Hagenaar Willem Hogendoorn, zoon van een verzetsman uit de Tweede Wereldoorlog die daarna lid werd van de meteen in 1945 opgerichte Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), voorloper van de huidige AIVD. Het is daarom ook niet zo verwonderlijk dat spionnen, intriges en veiligheidsdiensten vaak een rol spelen in zijn verhalen. In zijn boeken neemt hij altijd echte gebeurtenissen als uitgangspunt en daar spint hij een heel verhaal omheen. Het is veelal voor zijn lezers moeilijk vast te stellen waar feiten overgaan in fictie. Zijn werk wordt omschreven als ‘faction’, de samenvoeging van feiten en fictie.

Over Bernhard raakt Tomas Ross niet snel uitgesproken. ‘Wilhelmina heeft zich wezenloos gezocht naar een goede echtgenoot voor Juliana, maar de een na de ander haakte af. Uiteindelijk werd het Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, wetende dat hij een enorme playboy was, ook wetende van zijn lidmaatschap van de SS. Nog nooit vertoond: hij kreeg een salaris van 200.000 gulden netto. Natuurlijk netto, want de Oranjes betalen geen belasting. Prins Hendrik, de man van Wilhelmina, kreeg helemaal niks’.

 

Onderkoning van Indië

Voor Bernhard was het een stap omhoog wat betreft status en geld. Ross denkt echter dat de ambities van de prins-gemaal verder gingen. In de oorlogsjaren wilde hij met Wilhelmina naar Indië gaan, maar de koningin voelde daar niets voor. En dan als onderkoning van Indië? Mocht ook niet. ‘Wilhelmina hield niet van Londen en zat op een buitenplaats in de bossen. Daar zat Bernhard helemaal zonder controle, want Juliana was ver weg in Canada. Geheime agenten, het leger en allemaal mooie meiden om zich heen. Na de oorlog hoopte hij naast Juliana koning te worden. Dat ging niet door. De politieke partijen kwamen terug. Daar zijn de oude mannen weer, zou Wilhelmina hebben gezegd. Toen kwam in de jaren vijftig de affaire met gebedsgenezeres Greet Hofmans. Bernhard wilde Juliana onder curatele stellen, dan zou hij regent worden voor zijn dochter Beatrix. Die was toen veertien. Dat ging ook al niet. Dan maar het bedrijfsleven in, moet hij hebben gedacht. Tot de zaak Lockheed’.

Tomas Ross heeft over al deze zaken boeken geschreven. Over het omkoopschandaal rond Lockheed, over de reizen van de prins naar Argentinië en zijn bemoeienis met Zorreguieta en diens dochter Máxima. Het hof bleef ijzig stil. ‘Als het niet waar is, reageer dan’, zegt Tomas Ross. Een keer heeft prins Bernhard aan het eind van zijn leven een open brief in De Volkskrant geschreven waarin hij alle verhalen naar het land van de fabeltjes verwees. Ross: ‘Maar dat boek over Máxima dan? Reageer dan. Maar de koninklijke familie heeft goede adviseurs. Adviseurs waar Bernhard natuurlijk niet naar luisterde. Het is natuurlijk voor hen beter om niet te reageren, maar voor mij is dat wel jammer. Zo’n brief van prins Bernhard. Geweldige reclame voor mijn boeken’.

 

Onaantastbaar

En ondertussen blijft zo’n beetje heel Nederland braaf in de monarchie geloven. ‘Ze wanen zich onaantastbaar. Ik weet zeker dat mijn vader, als die nog had geleefd tijdens de Lockheed-affaire, zou hebben gezegd dat het een communistisch complot tegen Nederland was. Hij zou het niet hebben geloofd. Het Nederlandse volk ligt dagelijks op de knieën voor de Oranjes. Nog zo’n ding: bij bezoeken aan andere landen gaan de deuren sneller open als de koning erbij is. Dan krijgen de bedrijven extra opdrachten. Onzin natuurlijk’.

De mensen denken dat die monarchie echt iets van Nederland is. Maar daar denkt de auteur toch net anders over. ‘We zijn veel langer een republiek geweest dan een koninkrijk. Al de jaren van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren we hartstikke rijk en machtig. In de tijd van de koningen van Oranje zijn we gereduceerd tot een klein landje’.

Ross heeft net het manuscript voor het derde deel van zijn trilogie over Nederlands-Indië ingeleverd bij de uitgeverij. ‘Daarom zie ik moe uit’, lacht hij. Ook in die serie speelt het koninklijk huis – Wilhelmina en Bernhard vooral – een belangrijke rol. En daarna? Weer de Oranjes in een nieuwe episode? ‘Mijn volgende project wordt Blonde Dolly. De prostituee in Den Haag die is vermoord. Hoe kan het dat zo’n vrouw zoveel geld had? Waarom is ze vermoord? Nee, daar krijg ik geen Oranje in. Dat is ook maar goed ook. Een keer geen koning of koningin. Daar ben ik wel aan toe’.

 

Seks, Oranje en literatuur

Tekst Daphne Meijer

Waar is de Nederlandse tegenhanger van Hilary Mantels Wolf Hall? Of Nancy Mitfords Madame de Pompadour? Of desnoods Konsaliks Nadja, de dochter van de duivel, over Raspoetin? Deze boeken bestaan er niet over de Oranjes. Kees ’t Hart publiceerde niet zo lang geleden een historische roman over een vorst in ruste in een bosrijke omgeving ergens in Nederland, maar zijn boek gaat over ex-keizer Wilhelm II.

Zijn de Oranjes eigenlijk wel interessant genoeg om romanpersonages te zijn? Wie kan vijf boeken noemen waarin de Oranjes voorkomen als hoofd- of desnoods bijfiguren? Nou? Ja, die ene. Soldaat van Oranje van Erik Hazelhoff Roelfzema. En de werken van Tomas Ross.

Er is veel geschreven over de Oranjes, in de loop der eeuwen, dat wel. Maar fictie? Er is sprake van een paradox. Op een andere plek in de Nederlandse literatuur heerst er namelijk een overvloed aan Oranjes. In het theater en op de televisie. De langstlopende voorstelling in de Nederlandse theatergeschiedenis is toch echt Soldaat van Oranje. Dat is echt heel knap.

De grote bloeitijd van de Oranjes op het toneel en nadien ook op de televisie is begonnen in de jaren negentig , onder verantwoordelijkheid van de eerder dit jaar overleden toneelschrijver Ton Vorstenbosch. Hij begon in de jaren tachtig toneel te schrijven, onder andere voor actrice Nel Kars. Kars trok jarenlang de theaters rond met drie solovoorstellingen over koningin Sophie, koningin Anna Paulowna en prinses Marianne. Het menselijk drama achter de koningen Willem II en Willem III.  Vorstenbosch wist met Wilhelmina, Je Maintendrai in 1998 de stap te maken naar het grote publiek. Want Wilhelmina, daar lusten we als toneel- en televisiekijkers wel pap van. Van Wilhelmina en van Bernhard.

Britse theater- en televisiemakers keren steeds terug naar de Tudortijd. Dit heeft te maken met wat literatuurwetenschappelijke types als ik intertekstualiteit noemen. Iemand schrijft een roman/toneeltekst/scenario over een koning. Dat roept bij andere schrijvers de wens op om een eigen draai aan het verhaal te geven. Aangezien de historische afloop vast ligt, varieert men met vertelperspectief. Het verhaal van Hendrik VIII gezien door de ogen van ‘the other Boleyn girl’, of verteld door hoveling Thomas Cromwell.

Maar het heeft ook met iets anders te maken. Wat hebben Hendrik en Bernhard met elkaar gemeen? Seks. En Elisabeth I en Wilhelmina? Macht en eenzaamheid. It’s lonely at the top; wij die niet aan de top zitten, horen dat in elk geval graag.

Een theatervoorstelling over onze eigen Tudortijd zal er niet komen, bijvoorbeeld over de confrontatie tussen prins Maurits en Johan van Oldebarneveldt. Geen seks, immers. Wel nog altijd actuele ruzies over de autonomie van de Nederlandse steden, en over het dilemma doorvechten of een bestand sluiten. We weten hoe het afgelopen is. Het zwaard waarmee Maurits Van Oldenbarneveldt liet onthoofden, is te zien in het Rijksmuseum en anders kan iedereen het nalezen in ’t Stokske van Oldenbarneveldt van Joost van den Vondel.

‘Maak het kort’, waren Van Oldenbarneveldts laatste woorden. Die klinken door in menige onthoofdingsscène in Game of Thrones. Zodat Van Oldenbarneveldt en Maurits misschien toch op televisie zijn, maar dan anders.

 

 

Een enigszins absurde avond

Oswald Spengler betuigde zich in zijn boeken een enthousiaste voorstander van geweld, racisme en dictatuur. De feestelijke lancering van de Nederlandse vertaling van zijn hoofdwerk De Ondergang van het Avondland was dan ook opmerkelijk.

Tekst Merijn Oudenampsen

Het was een groots intellectueel evenement zoals we daar in Nederland er maar weinig van hebben. Afgelopen oktober presenteerde uitgeverij Boom in een afgeladen zaal van poptempel Paradiso de Nederlandse vertaling van Oswald Spenglers De Ondergang van het Avondland. Het controversiële en volumineuze boek van Spengler verscheen oorspronkelijk in het Duits, in twee delen in 1918 en 1922, en was nog niet eerder naar het Nederlands vertaald. En de controverse, zoals we weldra zullen zien, draait om de vraag wat nu precies de relatie is tussen de ideeën van Spengler en die van de nazi’s.

Het zou een enigszins absurde avond worden in Paradiso. Als eerste was de uitgever aan het woord, die met klem benadrukte dat het boek op velerlei manieren gelezen kon worden, en dat al deze perspectieven zo hun merites hadden. Vervolgens was de beurt aan de vertaler, Mark Wildschut, die in een soort pre-emptive strike besloot om op voorhand eventuele discussie over het boek de pas af te snijden.  Hij sloeg zijn ogen ten hemel en liet weten dat het toch absurd was dat Spengler door velen als een racist wordt gezien en zelfs een halve nazi. Hij zag het als een onbegrijpelijk onrecht dat Spengler was aangedaan. De onvermijdelijke politieke controverse over De Ondergang van het Avondland zou geen recht doen aan de intellectuele en literaire rijkdom van de tekst, die het volgens Wildschut verdient om op een open wijze gelezen te worden. Velen in het publiek knikten vol sympathie.

‘Interculturele dialoog’

Wildschut werd afgelost door de filosoof Ad Verbrugge, een drijvende kracht achter de publicatie van de vertaling. Verbrugge prees De Ondergang van het Avondland als het ‘beslissende boek voor de 21ste eeuw’. De enthousiaste visie van Verbrugge klinkt ook door in de promotieteksten van de uitgever en de flaptekst van het boek, waar het als ‘relevanter dan ooit’ wordt beschreven: ‘De ondergang van het Avondland biedt een manier van denken die vandaag de dag weer net zo actueel is als toen het boek voor het eerst verscheen’. Tevens zijn er van Verbrugge speciale videocolleges te vinden op de website van Boom, om de lezers op weg te helpen. Net als Wildschut ontkent Verbrugge de extreemrechtse associaties waar het werk van Spengler traditiegetrouw mee is omgeven. Hij liet zelfs weten dat Spenglers werk een belangrijke inspiratie kan bieden voor de ‘interculturele dialoog’.

Weliswaar waren er die avond in Paradiso ook kritische stemmen te horen. Maar toch, het perspectief dat overheerst in de vele besprekingen van het boek in de media is opmerkelijk mild en in sommige gevallen zelfs opvallend enthousiast.

‘Aanstellerig’

In een recent tweegesprek in Vrij Nederland lieten de schrijver Tommy Wieringa en de conservatieve politicus Thierry Baudet weten sterk geïnspireerd te zijn door Spengler. Het is verrassend dat de associatie met een denker als Spengler blijkbaar als aanbevelenswaardig geldt. In een bespreking van het boek in De Groene Amsterdammer stelde historicus Chris van der Heijden dat het ‘aanstellerig’ is om in Spengler een ‘voorafspiegeling van het hitlerisme’ te zien. En dat het een simplisme is om te stellen dat de man een voorloper van het fascisme zou zijn geweest. Het is allemaal onderdeel van de zeer merkwaardige receptie die Spenglers werk ten deel valt in Nederland.

Voor wie het werk van Spengler enigszins kent is de associatie met Hitler zeker niet aanstellerig. Spengler was een felle en activistische antidemocraat die opriep tot een ‘caesariaanse’ dictatuur, waarin het individu geheel opgaat in ‘de totaliteit’ en daarbij ‘bevelen ontvangt en gehoorzaamt’. Daarnaast entameerde Spengler een rassenstrijd op wereldschaal. Het Duitse ras zou de ‘witte volkeren’ moeten leiden in de strijd tegen wat Spengler presenteerde als het grootste gevaar: de opkomst van de ‘gekleurde rassen’. Je vraagt je af wat Ad Verbrugge en Boom precies voor ogen hebben met de stelling dat Spenglers werk net zo actueel is als toen het verscheen.

De relevante vraag is niet zozeer of Spengler beschreven kan worden als voorloper of voorafschaduwing van het nationaalsocialisme. Hij leefde en schreef tenslotte nog ten tijde van de opkomst van de nazi’s. Zijn relatie tot het nazisme is veel directer. De betere vraag is of Spengler toentertijd een actieve bondgenoot was van de nazi’s. Spengler ontmoette Hitler persoonlijk en wisselde met hem van gedachten. Hij stemde op Hitler in de presidentsverkiezingen van 1932. En hij verwelkomde de machtsgreep van de nazi’s in 1933 in zijn boek Jahre der Entscheidung (1933): ‘De nationale revolutie van 1933 was iets geweldigs en zal het in de ogen van de toekomst blijven, vanwege de elementaire, bovenpersoonlijke kracht en de spirituele discipline waarmee deze voltrokken werd. […] De Duitse dromers verhieven zich met een imponerende rust, om een pad naar de toekomst te openen’.

Het voert te ver om Spenglers gedachtegoed gelijk te stellen met het nazisme, daarvoor waren er te veel onderlinge meningsverschillen. Alhoewel Spengler zich in zijn boeken een enthousiaste voorstander betuigde van geweld, racisme en dictatuur, vond hij de nazi’s te volks, te anti-elitair en hun rassenleer te weinig verfijnd. Het gangbare perspectief onder historici is dat Spengler een belangrijke inspiratiebron vormde voor het nationaalsocialisme.

‘Germaans ideaal’

Zo vinden we in De ondergang van het Avondland begrippen die een vooraanstaande rol zouden gaan spelen in de ideologie van de nazi’s. De term ‘het Derde Rijk’ komt in het boek voor, beschreven door Spengler als ‘het Germaanse ideaal’. En er is de rechtse toe-eigening van het begrip socialisme als een conservatieve, hiërarchische en imperialistische orde, een visie die centraal zou komen te staan in het nationaalsocialisme. De Ondergang van het Avondland staat vol met passages die getuigen van een wereldbeeld dat zonder overdrijven sociaal-darwinistisch genoemd kan worden. Spengler behoort als denker ontegenzeggelijk tot het politieke spectrum dat politicologen ‘extreem-rechts’ noemen. Het etiket ‘extreem’ duidt hier op een principiële afwijzing van de democratie en de vergoelijking of verheerlijking van geweld.

Spenglers werk moet in de context gezien worden van de bredere conservatieve beweging waar hij deel van uitmaakte, de Konservative Revolution. Onder deze stroming van radicale conservatieven vinden we intellectuelen als Arthur Moeller van den Bruck, Edgar Jung, Ernst Jünger, Carl Schmitt en Hermann Rauschning. Deze aristocratische en/of monarchistische stroming, had zich gecommitteerd aan een broze alliantie met de nazi’s in de Weimar periode, beschreven door historici als een ‘fataal verstandshuwelijk’. Zoals de radicale conservatief Hermann Rauschning zelf stelde in zijn beroemde boek Die Revolution des Nihilismus (1937), geloofden de leden van de Konservative Revolution dat zij de nazibeweging voor hun eigen doeleinden konden gebruiken. Zij zagen de nazi’s als de Girondijnen en zichzelf als de Jacobijnen van de rechtse revolutie die in Duitsland gaande was. Het ‘duivelspact’,  zoals Rauschning het noemde, hield stand tot de machtsgreep van 1933, toen de nazi’s hun voormalige bondgenoten niet meer nodig bleken te hebben.

Het nazisme was voor een belangrijk deel een vulgarisatie van het werk van de intellectuelen van de Konservative Revolution. De notie van het Derde Rijk, ook gepopulariseerd door Spengler, werd uitgewerkt in Das Dritte Reich (1923) van Arthur Moeller van den Bruck. Hij gebruikte de term om een conservatief ‘socialistisch’ ideaal te propageren, dat alle klassen zou kunnen verenigen onder een autoritair militaristisch regime. Op basis van zijn aantekeningen voor het tweede deel van De Ondergang van het Avondland schreef Spengler het zeer expliciete politieke pamflet Preussentum and Sozialismus. Hierin roept hij op tot een wereldwijde rassenoorlog: ‘De enige echte Internationale is enkel mogelijk door de overwinning van het idee van een enkel ras over alle anderen, en niet door het vermengen van alle meningen in een kleurloze massa’. Samen met het werk van Moeller van den Bruck vormde het een van de bouwstenen van de doctrine van het nationaalsocialisme. Zoals Von Klemperer stelt in zijn klassieke ideeëngeschiedenis van de Konservative Revolution, werd de nazibeweging ideologisch gevoed door deze conservatieve intelligentsia. Na de machtsgreep van de nazi’s werden de radicale conservatieven kritischer op het nationaalsocialisme. Terwijl de nazi’s op hun beurt overgingen tot het vervolgen van de Konservative Revolution. Sommige leden van de beweging, zoals Rauschning, vluchten het land uit en ontwikkelden zich tot prominente critici van het nazisme. Anderen, zoals Jung, werden door de nazi’s vermoord. Weer anderen, zoals Spengler, verkozen een Innere Emigration. Sommigen, tot slot, gingen op in de NSDAP.

Onderbelicht

De prominente rol van Spengler en van de Konservative Revolution is lang onderbelicht gebleven in de dominante beeldvorming over het nationaalsocialisme. Dat heeft ten dele te maken met het feit dat de geschiedenis in sommige gevallen is geschreven door (radicale) conservatieven. Rauschning beschreef het nazisme in zijn invloedrijke boek uit 1937 als een beweging zonder serieuze ideeën; dynamiek en daadkracht waren doelen op zich geworden. Het nationaalsocialistische gedachtegoed was slechts een maskerade. De elite van de NSDAP geloofde niet werkelijk in concepten zoals Ras, Volk en Lebensraum. Het nazisme was een doctrineloze revolutie volgens Rauschning, bepaald door het ressentiment van de lagere klassen. Hitler leefde volgens hem ‘in een wereld vol ressentiment en wraakzucht’.

Rauschning had een belangrijke reden voor het naar voren schuiven van deze interpretatie: zo hield hij de sleutelrol van het gedachtegoed van de Konservative Revolution buiten zicht. Dit beeld van het doctrineloze fascisme vond breed opgang. We vinden we vandaag de dag nog immer terug in toonaangevende studies, zoals Robert Paxtons The Anatomy of Fascism. Gelukkig wordt deze lezing van de geschiedenis inmiddels door steeds meer historici betwist, zoals Robin te Slaa laat zien in zijn recente boek Wat is Fascisme?, dat dit jaar ook bij Boom is uitgegeven.

Menno ter Braak

Het werk van Rauschning, die zelf dus enige tijd een prominente nazi was, werd in Nederland vertaald en uitgedragen door Menno ter Braak. Het heeft onze visie op het nationaalsocialisme significant beïnvloed. Net als Rauschning stelde Ter Braak dat het fascisme geen beweging van ideeën was, het zou enkel bestaan uit de manipulatie van volksressentiment.

We zijn niet gewend om extreemrechts met een diepgaand gedachtegoed te associëren. Misschien is dat een deel van de verklaring voor de curieuze en soms weinig kritische omgang met het gedachtegoed van Spengler die we vandaag de dag in Nederland zien.

 

Merijn Oudenampsen is politicoloog en socioloog. Zijn proefschrift The conservative embrace of progressive values: On the intellectual origins of the swing to the right in Dutch politics is een ideologiestudie van de Fortuyn-revolte. Hij is momenteel als postdoc verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij onderzoek doet naar de politieke geschiedenis van het neoliberalisme in Nederland.

1 4 5 6 7 8 19