artikelen - Page 8

Column: De dag dat de barbaren kwamen

Het begon al de middag ervoor. Op het oog was het een normale zondag in de hoofdstad: de lucht was licht bewolkt en het grachtenwater lag stil tussen de eeuwenoude huizen, terwijl enkele bewoners door de lommerrijke lanen slenterden en aan hun zakelijke besognes dachten. Onderwijl was echter in de zuidelijke voorsteden reeds een karavaan gesignaleerd; tegen het avonduur arriveerden de eerste nomaden in de parken en sloegen daar hun tenten op. Anderen kwamen te voet en lieten geen moment onbenut: zij gingen onmiddellijk op zoek naar gerstenat, geestverruimende kruiden en terloopse seks.

 

Gedurende de nacht zwol de stroom alleen maar aan en tegen het ochtendgloren stond elk stukje groen vol. Ook aan de andere kant van de stad was de dijk gebroken: hele volkeren kwamen met de trein, allen in oranje plunje. Rond elf uur was het niet langer mogelijk om nog door de straten te lopen: overal stonden de mensenmassa’s klem. De koningsgezinden dronken het ene glas na het andere en raakten al snel de tel kwijt. Mannen urineerden waar het hun uitkwam, vrouwen als ze het niet langer konden ophouden.

De burgers van de stad keken met blanke verbijstering naar de holbewoners uit de gehuchten in de omtrek en de koedorpen verder weg in de provincie. Zelfs tot diep uit de generaliteitslanden waren ze gekomen. Menigeen liet de bezoekers weten dat vanaf volgend jaar wat hen betreft iedereen het feest gewoon thuis – in de eigen straat, op de eigen weide, voor de eigen plaggenhut – zou vieren. Als ze tussen de varkens en de geiten wilden wonen, waarom dan allemaal hierheen gereisd? En nog wel op een monarchale hoogtijdag, terwijl de meeste hoofdstedelingen het republikeinse gedachtegoed aanhingen en de vorst liever onder de guillotine zouden leggen en decapiteren dan zijn jaardag te vieren.

Het hielp allemaal niets. Afwachten was het parool, tot laat in de middag de eersten weer vertrokken en langzaam in de straten en op de pleinen een woest landschap van afgekloven kippenbotten, lege plastic bekers, pizzadozen en met mannensap gevulde schapendarmen zichtbaar werd. De laatste Neanderthalers bleven tot diep in de nacht, niet meer in staat om op de benen te staan, hooguit nog tot kruipen. Maar ook zij zouden uiteindelijk het veld ruimen.

In de weken na het feest der barbaren waren de bewoners dag en nacht in touw om de bergen afval stukje bij beetje af te voeren. Vervolgens schrobden ze hun stoepje schoon en troostten zich met de gedachte dat het gelukkig weer voor een jaar gedaan was.

 

Ries Roowaan is historicus

 

Koningin Minima

De dame op dit schilderij vertoont wellicht enige gelijkenis met onze geliefde vorstin. Ze is het uiteraard niet. Het was eerlijk gezegd wel mijn oorspronkelijke bedoeling om H.K.H. Máxima in een vreemde context – die van de Amerikaanse Depressie – te schilderen, maar dat is niet erg goed gelukt. Het project was waarschijnlijk iets te ambitieus.

Koningin Minima door Jan Maliepaard

In een vlaag van verstandsverbijsterende inspiratie vatte ik het idee op om een ‘Staatsieloos’ portret van Máxima te gaan schilderen: haar geheel af te takelen en te ontdoen van alle uiterlijke schijn die nu eenmaal bij een vorstin hoort. En daarbij ook nog te gaan rommelen met plaats en tijd. De artistieke vrijheid van de kunstenaar zou ik erop los gaan laten. Het was een beroerd idee. Er bleef gewoon niet Koninklijks van over. Alsof je van een Rolls Royce alleen de wielen laat staan.

Dus heb ik het schilderij uiteindelijk maar Minima genoemd.

Opsmukken was veel eenvoudiger geweest dan aftakelen. Geef een duplo poppetje lang geel haar met daarop een afklikbaar kroontje en nog wat symbolische toeters en bellen en een vierjarig kind zal er ogenblikkelijk onze vorstin in herkennen. Zodra je echter alle Koninklijks verwijderd, er een hongerdieet overheen gooit en haar vervolgens in een soepjurk ten vreemde tonele laat verschijnen, wordt het een stuk lastiger. Zelfs een achtjarig jongetje ziet er daarna alleen nog maar een onbekende magere mevrouw in. Overigens, zoals ik proefondervindelijk heb kunnen vaststellen tijdens de rondleiding van een onwillige schoolklas langs mijn schilderijen in een Gemeentehuis, wèl met een prima oog voor detail. Bij het bekijken van mijn Minima riep zo’n kereltje zijn vriendjes zeer enthousiast toe : ‘Kom eens kijken jongens; tieten!’

 

Jan Maliepaard is tekenaar en schilder in de hyperrealistische traditie. Ook is hij bekend als biograaf van de legendarische kinderboekenschrijver Chris van Abkoude. Van zijn hand verschijnt binnenkort bij uitgeverij Kluitman de nieuwe biografie ‘Dat is Pietje Bell’, geschreven in samenwerking met de Rotterdamse stadshistoricus Jan Oudenaarden.

Kenne Grégoire schildert Willem-Alexander

Het verzoek aan Zijne Majesteit was nog niet de deur uit of er verscheen een schrijven van de secretaris van de koning. Een zéér enthousiaste reactie: ‘zeer vereerd’ … ‘bijgeschreven te worden in de annalen van de oranje geschiedenis’ …. et cetera . ‘Uw verzoek te poseren zal derhalve met graagte door de koning gehonoreerd worden’ ; getekend door Willem-Alexander.

Koning Willem-Alexander door de ogen van Kenne Grégoire in het Stedelijk Museum van Kampen

Er waren nog een paar gaatjes vrij in de koninklijke agenda en of de schilder maar wou aangeven wanneer het hem schikte. Terwijl ik een nederig verzoek had gedaan voor een poseersessie van een half uurtje, had de koning hiervoor maar liefst een hele middag ter beschikking gesteld! Het moest tenslotte eeuwen meekunnen, zo’n portret …

Na de nodige plichtplegingen die met zo’n bezoek gepaard gaan, zoals heren van de beveiliging met van die oortjes die een uur van tevoren je huis komen inspecteren, kwam Hij in zijn gepantserde Audi 8 mèt Máxima  aan de atelierkant van mijn huis het erf opgereden. De hond hadden we voor de gelegenheid maar even uitbesteed – ze wil nog wel eens wildvreemde mensen een klein waarschuwend knauwt je geven in de kuit, en zó onvergetelijk hoefde het bezoek nou ook weer niet te worden …

Lampen, parasols om het licht te spreiden, achtergronddoeken, een kleine balustrade als décor, de camera op statief… alles was grondig voorbereid. Nadat ik het koninklijk paar een kleine rondleiding had gegeven in mijn werkruimte, suggereerde Alex dat het misschien het beste voor de concentratie was als de dames zich in de keuken zouden verpozen. Goed idee, die Maxima zuigt sowieso alle aandacht naar zich toe en dat kun je in die omstandigheden node missen.

Het viel me op dat naarmate de tijd verstreek Zijne Koninklijke Hoogheid steeds meer ontspannen werd. Dat was precies waar ik voor een ideaal koningsportret op gehoopt had! De belichting, schuin links van boven, bleek perfect. En alhoewel hij een vrij vlak, massief gezicht heeft, kreeg ik er door middel van het licht toch wat meer reliëf in.

Bij aankomst gekleed in een verbazend vale spijkerbroek en dito trui, stelde ik hem voor een net pak van mij te lenen. Een belletje van Majesteit naar de beveiliging die op een steenworp afstand in de limo zaten, was voldoende om de juiste, ter zake doende kleding tevoorschijn te toveren. Toen hij uiteindelijk vanuit de badkamer in mijn atelier stapte, was het plaatje bijna perfect. Als een koningsmantel drapeerde ik een oude deken over zijn schouder. ‘Heb je niks beters?!’, lachte Majesteit me toe, ‘wacht maar even dan ren ik even naar de auto.’

In werkelijkheid toch een heel gewoon mens, dacht ik toen hij weer terug was met de enige echte onvervangbare hermelijnen koningsmantel en hij een vrolijk “Surprise!!” liet horen.

Naar aanleiding van de schets begreep hij vrij snel wat de bedoeling was. Gooi die mantel maar op de grond.

Raap hem maar op. Nog een keer. Elke keer dat ik afdrukte werd het plaatje op de viewer van de camera beter.

‘Hebben we geen pauze vandaag?’, vroeg de koning. Het werd nog gezellig! Terwijl ik een kopje koffie wilde serveren, klonk de vraag: ‘Biertje?’.

Misschien mede door de biertjes verliep een en ander na de pauze nog gesmeerder. En weldra stond hij op de gevoelige plaat zoals hij eerder nog niet afgebeeld was. Koninklijk en toch iets los. Als toegift deden hij en Maxima een perfecte imitatie van Willy met Haags accent, inclusief paardengehinnik van Hare Koninklijke Hoogheid.

Bijna als oude vrienden namen we afscheid. ‘Hé schildertje, goed bezig jochie!’, grapt hij nog even na.

Zo had het kunnen gaan, in een ideale wereld. Maar dit is een fragment uit mijn imaginaire dagboek, en de werkelijkheid bleek weerbarstiger …

 

Kenne Grégoire kreeg als realistische fijnschilder van het Stedelijk Museum in Kampen de opdracht een portret van Koning Willem Alexander te maken voor de zogeheten Oranjegalerij van het museum, waar alle stadhouders en koningen van Oranje-Nassau met een portret zijn afgebeeld. Pogingen van de schilder om de koning te laten poseren voor zijn portret liepen op niets uit. Hij behielp zich met foto’s van de monarch. Bovenstaande is ontleend aan zijn woorden tijdens de feestelijke onthulling van het schilderij. 

Van gekozen burgemeester naar gekozen staatshoofd

Het aantal voorstanders van een gekozen burgemeester groeit gestaag. Maar waarom dan niet ook een gekozen premier en een gekozen staatshoofd? Hoogleraar Rudy Andeweg en Niesco Dubbelboer van Meer Democratie wegen de voor- en nadelen tegen elkaar af. ‘Als je het echt goedkoop wilt, moet je het doen als de Zwitsers, daar is feitelijk geen staatshoofd’.  

 

Tekst: Gijs Korevaar

 

Een gekozen staatshoofd. Afschaffen van erfopvolging, de koning en zijn familie bevrijden van die loden last, iedereen kan solliciteren naar de functie van staatshoofd. Het is een mooie boodschap om mee naar de kiezer te gaan. Maar is het ook realistisch? ‘Je komt er niet met alleen maar pleiten voor het gekozen staatshoofd’, zegt hoogleraar politicologie Rudy Andeweg van de Leidse universiteit. ‘Want welke bevoegdheden gaat die nieuwe man of vrouw krijgen, hoe verhoudt de nieuwe functie zich met het parlement?’

Een gekozen premier lijkt leuker dan het is, denkt Andeweg. ‘Het risico bestaat dat een gekozen premier nog machtelozer is dan nu. Bij Kamerverkiezingen weten kiezers dat zij stemmen op een partij en mogelijk op de premier. Want de grootste partij levert bijna altijd de premier. Daarom gaan mensen strategisch stemmen. Maar als de premier apart wordt gekozen, hoeven mensen niet meer strategisch te stemmen. Zij kunnen bij de Kamerverkiezingen hun hart volgen. In Israël is dat zo gegaan. Het gevolg van de gekozen premier was een enorme versnippering van de Knesset. Na twee verkiezingen is de gekozen premier weer afgeschaft’.

 

Paradoxaal

 

Bij een gekozen burgemeester geldt dat allemaal veel minder. De kiezers hebben niet het idee dat zij bij lokale verkiezingen ook stemmen op een burgemeester, alhoewel die in toenemende mate lid is van een van de grote partijen in de gemeenteraad. Andeweg: ‘Maar het is zelden de lijsttrekker van die partij bij de verkiezingen die dan burgemeester wordt. De band is veel losser. Ook met de gemeenteraad. Een burgemeester is minder afhankelijk van een raadsmeerderheid. Het is paradoxaal: een premier wordt niet machtiger als die wordt gekozen en een burgemeester door de bank genomen wel’.

De gevoeligheid over gekozen bestuurders bereikt natuurlijk een piek als het over het koningschap gaat. Niesco Dubbelboer, coördinator van de beweging Meer Democratie (en oud-Kamerlid voor de PvdA), zegt het ronduit: ‘Wij zijn niet voor een gekroond staatshoofd. Het is een functie als alle andere en iedereen moet er op kunnen solliciteren’.

Maar wat voor een soort staatshoofd zou die gekozen functionaris kunnen zijn? Dubbelboer: ‘Als het een president wordt, moet hij wel meer te zeggen krijgen. Meer het Amerikaanse model waarbij de president staatshoofd is en tegelijk regeringsleider is’.

De verkiezingen in Nederland draaien om politieke partijen en hun macht, aldus Dubbelboer. ‘Als we een president kiezen, ontstaat er wel een lastige situatie, want waar ligt dan de macht? In die lijn is het denk ik het beste om een soort districtenstelsel in te voeren, zoals in Amerika. Een macht en tegenmacht-verhaal, waarbij de president een veto kan uitspreken over wetgeving en waarbij het parlement dit veto met een gekwalificeerde meerderheid kan afwijzen. Natuurlijk zie ik ook de mankementen van het Amerikaanse systeem. Maar wij kiezen in Nederland alleen de controle, niet de macht’.

Ook Andeweg ziet nog wel problemen rond een gekozen staatshoofd. Is die gekozen functionaris alleen staatshoofd of ook regeringsleider? In die laatste versie wordt de president een machtig figuur in de Nederlandse politiek. En dan moet er een oplossing komen voor het geval president en parlement botsen.

In Amerika hebben presidenten 1505 keer een veto uitgesproken over een door het Congres aangenomen wet. In 110 gevallen heeft de volksvertegenwoordiging dat veto ter zijde geschoven. Daarvoor is overigens wel een tweederde meerderheid in beide Huizen van het Congres voor nodig.

Iets soortgelijks zou in Nederland moeten worden geregeld met een gekozen staatshoofd. ‘Koningin Juliana heeft in de jaren zeventig geweigerd de wet op het Koninklijk Huis te tekenen. Dat wetsontwerp is stilzwijgend ingetrokken. Maar met een direct gekozen president zullen er veel meer van deze problemen zijn’, stelt Andeweg. ‘Die is ten slotte met een eigen programma gekozen en die gaat geen wetten ondertekenen die daar tegen in gaan’.

Maar waarom zou je het veranderen, vraagt de hoogleraar zich af. De kabinetsformatie is al bij de koning weggehaald. En wat hou je dan over? Regering benoemen, wetten ondertekenen. ‘Als je goedkoop uit wilt zijn, dan moet je doen als de Zwitsers’, lacht Andeweg. Daar is namelijk feitelijk geen staatshoofd. Elk lid van de Bondsraad – de regering – vervult per toerbeurt een jaar lang die functie. Het dienstdoende staatshoofd mag bij bezoekende gasten onder aan de vliegtuigtrap staan om een hand te schudden. Meer houdt het in feite niet in.

 

Symbolische waarde

Overigens zet Andeweg wel een kanttekening bij het streven naar een gekozen staatshoofd. ‘Ik zelf vind het eigenlijk niet nodig, een koning. Maar de monarchie heeft psychologische en symbolische waarde. Een regering vertegenwoordigt niet iedereen, want die is alleen gebaseerd op een meerderheid in het parlement. En een staatshoofd is een symbool voor iedereen. Dat ben je kwijt als je een gekozen staatshoofd invoert. De voorstanders van de monarchie hebben daarmee wel een punt. Een klein puntje’.

Dubbelboer geeft graag toe dat aan de invoering van een gekozen staatshoofd haken en ogen zitten. ‘Het blijft natuurlijk goed om de boel op te schudden, maar het zal niet snel gebeuren’, aldus Dubbelboer. ‘Maar het is voor mij een wenkend perspectief’.

 

De zondebok van Operatie Lock

De Britse natuurbeschermer John Hanks moest zijn trouw aan Prins Bernhard gedurende de ultrageheime paramilitaire Operatie Lock in Afrika in de jaren ‘80 bekopen met het verlies van zijn baan. Dat de onthullingen in zijn boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015) onopgemerkt bleven, heeft de oud-topman van het World Wildife Fund (WWF) te wijten aan zijn voorliefde voor het understatement.

 Tekst René Zwaap

 

Eind jaren ’80 vergezelt de Britse natuurbeschermer John Hanks Prins Bernhard op een rondreis lang vijf Afrikaanse presidenten met het Nederlandse regeringsvliegtuig. Bij het naderen van het vliegveld van Lilongwe in Malawi sommeert ‘PB’ – na de consumptie van de nodige witte wijn bij de lunch – de kapitein de stuurknuppel over te geven.

Hanks beschrijft de episode in zijn boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015): ‘Ik zal de verbaasde blik op het gezicht van de kapitein nooit vergeten. Natuurlijk, hij wist dat PB een zeer ervaren piloot was met veel vlieguren op zijn naam, maar hij was 78 en strikt gesproken over de alcohollimiet voor piloten. Met tegenzin gaf de gezagvoerder de stuurknuppel over en PB nam de controle in handen. Toen we de landing inzetten zag ik tot mijn opluchting dat de landingsbaan erg lang was. Om het zacht uit te drukken zou ik de landing als ongewoon willen beschrijven – niet het normale contact met het asfalt en dan doorrijden, maar niet minder dan twee keer terug de lucht in voordat we naar het lange eind konden taxiën. PB grijnsde breed, draaide zich om naar de passagiers achter hem, en zei: “Oh well , you cannot get it right every time!”’

 

Gebrek aan tegenwerking

Dat geen van zijn begeleiders en beveiligers ook maar had geprobeerd de prins af te brengen van zijn riskante vliegwens, mag illustratief worden genoemd voor het gebrek aan tegenwerking dat Bernhard ook ondervond bij Operatie Lock, de codenaam voor zijn – desastreus uitgepakte – plan om handel in illegaal verworven ivoor van de zwarte neushoorn tegen te gaan met inzet van een duister legertje huurlingen.

Bernhard financierde Operatie Lock met de opbrengst van de veiling van twee schilderijen uit de privé-collectie van zijn echtgenote. Bij Sotheby’s gingen De verkrachting van Europa door Elisabetti Sirani en De heilige familie van Bartolomé Esteban Murillo voor 610.00 pond van de hand. De opbrengsten waren officieel bestemd voor het WWF, maar die stortte 500.000 pond daarvan op Bernhards verzoek in het geheim op diens privérekening voor het geheime project. De Zuid-Afrikaanse zakentycoon Anton Rupert, oprichter van tabaksconcern Peter Stuyvesant en ooit lid van de geheime pro-apartheid-club Broederbond, deed ook een duit in het zakje.

‘Shoot to kill’

John Hanks was als directeur Afrika bij het hoofdkwartier van het World Wild Life Fund (WWF) in Zwitserland nauw betrokken bij acties tegen stropers in de natuurparken van Afrika. In 1986 verordonneerde Robert Mugabe in Zimbabwe de beleidslijn ‘Shoot to kill’. Bij het WWF in Zwitserland werd daar verdeeld op gereageerd. Een hooggeplaatste official schreef in een memo: ‘Ik kan niet accepteren dat bescherming van bedreigde diersoorten het doodschieten van mensen rechtvaardigt’. Hanks toonde zich minder teerhartig: ‘Ik vroeg de critici wat zij zouden doen als ze zwaarbewapende en goed getrainde stropers zouden moeten arresteren die er niet voor zouden schuwen onmiddellijk het vuur te openen als men probeerde hen te arresteren’. Het kwam hem te staan op beschuldigingen dat hij antistroperij-maatregelen verdedigde die indruisten tegen de basisrechten van de mens. Ook Bernhard was voorstander van de harde lijn. Hij schreef een brief aan vijf Afrikaanse staatshoofden waarin hij pleitte het voorbeeld van China te volgen, waar op het doden van een panda de doodstraf stond.

Oorlog tegen ANC

De geheime operatie Lock liep binnen twee jaar gierend uit de klauwen. Agenten van de Zuid-Afrikaanse militaire inlichtingendienst waren geïnfiltreerd binnen Lock en maakten de operatie een verlengstuk van hun vuile oorlog tegen het ANC in de zogeheten ‘frontlijnstaten’. Britse huurlingen staken het geld van de infiltratie-acties in eigen zak en begonnen zelf een handeltje in onwettig verkregen ivoor van neushoorns en olifanten, dat als medicinale toepassing in China veel geld opleverde. Het regende liquidaties en mysterieuze ongevallen binnen dit obscure milieu.

Zondebok

Toen de media lucht kregen van de operatie en WWF-directeur Charles de Haes in 1990 haastig de stekker uit de operatie trok, fungeerde Hanks als zondebok, schrijft hij: ‘In plaats van de waarheid te vertellen -dat de operatie was opgezet en gefinancierd door Prins Bernhard – meende Charles de Haes dat het makkelijker was om een verklaring uit te geven dat ik het als privépersoon had geïnitieerd, in de hoop dat de media-aandacht dan zou wegzakken’, schrijft Hanks. Eenmaal uitverkoren tot Kop-van-Jut raakte Hanks zijn baan bij het WWF snel kwijt. Hanks: ‘De grootste teleurstelling was dat Prins Bernhard al snel naar de achtergrond vervaagde na alle risico’s die ik voor hem op zijn verzoek had genomen. Hij verkeerde in een ideale positie om de waarheid te vertellen. Als de operatie had kunnen doorgaan zonder dat samenzweringstheorieën het in diskrediet hadden gebracht, zouden hij en anderen zonder twijfel het krediet hebben opgeëist. Maar, zoals zoveel gebeurt, wanneer een riskante onderneming fout loopt, is er een zondebok nodig, en in dit geval was ik dat’.

Hanks hanteert zelf ook een zondebok voor het mislukken van Lock. Met name de onthullingen van Stephen Ellis – professor Sociale Wetenschappen aan de Vrije Universiteit – in o.m. De Volkskrant over de banden van Lock met het apartheidsregime deden de operatie de das om, meent hij. ‘Als een senior wetenschapper aan een goede universiteit, zou Ellis zich verre moeten houden van samenzweringstheorieën’, schrijft Hanks, die een proces wegens smaad naar eigen zeggen alleen maar niet doorzette vanwege de advocatenkosten.

WWF-directeur-generaal De Haes, een oud-werknemer in het tabaksimperium van Anton Rupert, nam na het ontbinden van Operatie Lock snel de kuierlatten. Zijn opvolger Claude Martin kritiseerde Lock om zijn ‘militair imperialistische benadering’. De Zuid-Afrikaanse rechter Kumleben onderzocht de affaire en kwam tot de slotsom: ‘Hoewel Lock met een respectabel doel startte, was haar fatale tekortkoming dat het een geheime operatie was, uitgevoerd door mensen met een zekere reputatie om onorthodoxe methodes te gebruiken. Ze waren aan niemand verantwoording schuldig. De verdenkingen jegens hen waren onvermijdelijk aangezien er geen opheldering kwam over de herkomst van het neushoorn ivoor, noch waar dit voor bestemd was.’

Dat hij er vooral is ingeluisd door PB, lijkt er bij Hanks niet in te willen. Bewondering voor Bernhards ‘non-conformisme’ eist zijn tol. Omgekeerd lijkt Hanks niet veel meer dan een lakei. Zoals hij schrijft in zijn boek: ‘Mijn grootste voordeel – hoe bizar dit ook mag lijken – was dat zowel mijn moeder als mijn vader serieuze drinkers waren, en vanaf jongs af aan wist ik hun behoeftes te accommoderen, in het bijzonder wat betreft hun voorkeuren qua drank, hoe de drankjes dienden te worden geserveerd, en wanneer. PB had zo zijn eigen voorkeuren en antipathieën op dit gebied, die ik vanaf het begin heel snel leerde kennen. Bij het opstellen van de diverse routeplannen […] zorgde ik ervoor dat de juiste drankjes op het juiste tijdstip beschikbaar waren. Ik constateerde ook al snel dat hoewel hij al in de 70 was, hij een attent oog voor mooie dames had (hetgeen tijdens zijn huwelijk met koningin Juliana meer dan eens had geleid tot een serieuze verhouding) en dat tijdens formele diners het ijs brak als er een mooie dame naast hem zat. Ik deed mijn best de tafelschikking conform deze omstandigheden in te richten, en als ik goed werk leverde, bleef hij veel langer zitten aan het diner’.

Al die ijver mocht niet voorkomen dat Bernhard hem als een baksteen liet vallen, net als overigens Prins Philip, die het presidentschap van het internationale WWF van Bernhard had overgenomen na het Lockheed-schandaal en ook tot over zijn oren in de illegale gewapende interventies in de toenmalige ‘frontlijnstaten’ verwikkeld was. De zwarte neushoorn is inmiddels zo goed als van de aardbodem verdwenen.

 

John Hanks

Operation Lock and the War on Rhino Poaching

Penguin Books

ISBN 9781770227293

Belastingparadijs van Oranje

Dankzij de belastingvrijdom voor de koning ontglipt de Nederlandse schatkist miljoenen euro’s, leert een blik op de historische opbouw van de koninklijke aandelenportefeuille.

Tekst René Zwaap

‘Koning dumpt belastingmannetje’, kopte De Telegraaf op 3 mei 2016. Op basis van ‘betrouwbare bronnen rond het koningshuis’ wist de krant te melden dat het Koninklijk Huis na ruim een halve eeuw had besloten zijn belastingaangifte niet langer te laten verzorgen door het accountantsbureau KPMG-Meijburg in Amstelveen, alwaar accountant Jos de Bruyn bekend stond als de ‘boekhouder van Oranje’. Geruchten dat er een ‘zakelijk conflict’ ten grondslag lag aan de breuk konden niet worden bevestigd.

Extreme geheimhouding

De behandeling van de meest prestigieuze klant van het belastingadviesbureau, dat sinds 1939 de aangiftes van de leden van het koninklijk huis heet te verzorgen, ging binnen Meijburg decennialang met extreme geheimhouding gepaard. ‘De medewerker die de aangifte van het Koninklijk Huis uitvoerde, beschikte over een aparte kamer met een eigen kluis’, verklapte een voormalige manager. ‘Voordat hij naar de wc ging of koffie wilde halen, moest hij eerst alle papieren in de kluis leggen en vervolgens ook zijn kamer op slot doen’.

Die extreme veiligheidsmaatregelen behoeven geen verbazing, want de grootte van het vermogen van het koningshuis is zonder enige twijfel het best bewaarde geheim van Nederland. Een geheim dat niet louter een privéaangelegenheid van de Oranjes is, aangezien het privévermogen van de vorst volgens de wetgeving ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’ (een rekbaar begrip) vrijgesteld is van vermogensbelasting. Daarbovenop werd verleden jaar via een onthulling van RTL bekend dat de koning dankzij een geheime afspraak uit 1973 tussen Bernhard en de regering een deel van de wel afgedragen vermogensbelasting gecompenseerd krijgt, zonder dat het parlement hiervan op de hoogte was. Premier Rutte beloofde een verbolgen Tweede Kamer hierover nader in te lichten, maar dat is nog altijd niet afdoende gebeurd. Ook is er bij wet geen erfbelasting in het spel als de ene koning(in) sterft en de andere hem opvolgt. Daarnaast is de koning(in) vrijgesteld van schenkbelasting. Dat is alles bij elkaar een genereus pakket aan maatregelen om uit het zicht van de fiscus te schuiven met kapitaal en goederen. Voor een privépersoon bedraagt de vermogensbelasting sinds 2017 maximaal 1,6 procent, schenk- en erfbelasting kan oplopen tot 40 procent. Schenk- en erfbelasting wordt progressief berekend, afhankelijk van de hoogte van de verkrijging en de relatie van de overledene met de ontvanger. (Voor ondernemers bestaat er een hele trits fiscale constructies waarmee deze belastingdruk kan worden beperkt of tot in lengte van jaren uitgesteld. Daar staan dan wel weer forse rekeningen van handige fiscalisten tegenover).

Al die koninklijke vrijstellingen staan dus voor geld dat de schatkist misloopt wegens het bestaan van de monarchie met haar huidige spelregels. De vraag dringt zich dan ook op over hoeveel kapitaal de Oranjes beschikken dat bij de gratie van het bestaan van de monarchie wordt onttrokken aan de schatkist.

Brief op poten

In zijn boek Het Oranjekapitaal – een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland uit 2004 schatte schrijver Philip Dröge het door de eeuwen opgebouwde vermogen van het koningshuis op 1,3 miljard euro. In de Quote 500 van 2016 wordt het Oranje-kapitaal wat bescheidener op 900 miljoen euro geschat. In 2002 kwam het Amerikaanse zakenblad Forbes in zijn spraakmakende lijst van de mega-rijkaards op aarde nog op een bedrag van 2,5 miljard dollar voor de Oranje-vorst. Dat leidde tot een boos telefoontje en daarop een brief op poten van Prins Bernhard. Die deed de schatting af van Forbes af als ‘belachelijk’. Aangeslagen begon Forbes het Oranje-kapitaal vervolgens te downplayen. Er bleef opeens een armzalige 250 miljoen dollar over. Volgens de Financial Times, die melding maakte van het contact tussen de prins en Forbes, was het ‘enige echte geld weggestopt in een bescheiden aandelenpakket Koninklijke Shell en ABN Amro’. Ten bewijze van het een en ander ontving de eindredactie van Forbes een brief van de prins, die nooit publiek werd gemaakt. ‘De informatie was overtuigend, maar we geloven nooit honderd procent van wat de mensen ons vertellen’, aldus redactrice Louisa Kroll van Forbes.

Pathologisch liegen

Aangezien Prins Bernhard in alle facetten van zijn turbulente levensloop de sterke neiging tot pathologisch liegen vertoonde, had men bij Forbes aan de prinselijke interventie niet al te veel waarde hoeven te hechten. Sterker nog, dat bij Forbes met veel koninklijke machtsvertoon afgedongen bedrag van 250 miljoen dollar moet gezien de historisch traceerbare opbouw van het Oranje-kapitaal werkelijk hilarisch laag worden genoemd. Of het moet zijn dat de Oranjes door de decennia heen helemaal blind zijn bestolen of al hun geld aan goede doelen dan wel drank en vrouwen hebben besteed. Voor dat laatste punt (drank en vrouwen) zijn er weliswaar verifieerbare aanwijzingen (prins Hendrik, prins Bernhard), voor de rest niet. De legendarische hebberigheid en schraperigheid die dit nobele geslacht door de eeuwen heen als een familietrekje heeft tentoongespreid, pleit ook tegen de visie dat de Oranje-miljoenen dan wel – miljarden over de balk heeft gegooid. Veel eerder ligt het voor het hand dat de BV Oranje Nassau vol gebruik maakt van het feit dat Nederland speciaal voor deze familie is ingericht als een privébelastingparadijs.

Fabel

De mededeling van Bernhard aan Forbes dat het koningshuis alleen over aandelen in Shell en ABN Amro zou beschikken, moet gezien de historisch verifieerbare opbouw van de koninklijke belangen eveneens als een fabel worden afgeschreven. Dat laat onverlet dat alleen al uit die inkomstenbronnen het kapitaal van het koningshuis aanzienlijk meer moet bedragen dan die 250 miljoen die Bernhard klaarblijkelijk noemde in zijn verklaring aan Forbes.

De grootste kluif is het aandelenpakket in Koninklijke Olie/Shell. De Rijksvoorlichtingsdienst bevestigt dat het koningshuis ‘niet meer dan vijf procent’ van het aandelenkapitaal zou bezitten. Dat strookt met de wettelijke verplichting dat belangen van meer dan 5 procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van 5 procent zou al goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Een aandeel Koninklijke Olie, dat in 1890 voor 1000 gulden was gekocht , was al in 1950 meer dan één miljoen gulden waard, terwijl de aandeelhouder bovendien 60 jaar lang gemiddeld per jaar een dividend zou hebben ontvangen van ongeveer 23.000 gulden per aandeel. Gedurende de twintigste eeuw was het Shell-aandeel jaarlijks gemiddeld goed voor een dividend van 14 procent.

De Sunday Times meldde op 14 maart 2004 dat het Nederlandse koningshuis 800 miljoen euro had verloren toen het aandeel Shell even in een dipje kwam nadat de oliemaatschappij in de clinch kwam met haar accountantsbureau KPMG, dat niet akkoord was gegaan met cijfers aangaande de beschikbare olievoorraad. Die daling was een tijdelijk incident, maar die 800 miljoen verlies was een indicatie van de grootte van het belang van de Oranjes in Shell. Zelfs bij een dalende olieprijs – zoals nu – staat een Shell-aandeel over een langere termijn garant voor een verdubbeling van de waarde over een periode van zeven jaar. Overigens geldt ook de Britse koningin Elizabeth als een grootaandeelhouder in de maatschappij.

Het koninklijke belang in Shell dateert van 1890, toen de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlands-Indië werd opgericht. Dat was toen nog een kleine maatschappij die haar positie alleen kon consolideren dankzij een kapitaalsinjectie van ‘koning-koopman’ Willem I, die in ruil voor zijn investering vanzelfsprekend een fors belang verkreeg.

Billiton

Het koningshuis duikt nogmaals op in de Shell-annalen wanneer de oliemaatschappij in 1970 de N.V. Billiton overneemt. Billiton was in 1860 opgericht met steun van Prins Hendrik alias ‘de Zeevaarder’, een broer van koning Willem III, die een belang van 40 procent in de maatschappij zou hebben. Twee maanden na de oprichting verkreeg het bedrijf een ontginningsconcessie voor het eiland Billiton in Nederlands-Indië. Aldaar werden alle bestaande tinmijnen overgenomen. Het gedolven tin- en looderts werd in Nederland verwerkt. Het bedrijf legde zich in de kolonie Suriname ook toe op de winning van bauxiet, een mineraal dat essentieel is voor het produceren aluminium, en groeide uit tot een wereldconcern met aluminiumsmelterijen in Zuid-Afrika en Mozambique. Het imperium besloeg voorts nog nikkelmijnen in Australië en Colombia en mijnen voor  metaal dan wel steenkool in Zuid-Amerika, Canada, Zuid-Afrika en Australië. Het concern verwierf daarnaast grote belangen in mijnen in Brazilië, Suriname, Australië en Zuid-Afrika. Shell nam de N.V. Billiton in 1970 over voor 422 miljoen gulden. Aangezien de reeds genoemde Prins Hendrik een belang van 40 procent in Billiton wordt toegedicht, moet ook hier een kapitaalsvergroting door Oranje zijn gerealiseerd. Ook wordt zo duidelijk dat de familie via meerdere spelers in Shell betrokken was en is. In 1994 verkocht Shell het concern aan de Zwitserse multinational Gencor voor 1,2 miljard dollar.

Via WillyLeaks, het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders dat ‘De Republikein’ openstelde ten behoeve van het onderzoek naar de verborgen kosten van het koningshuis, kwam tal van tips binnen over de aandelen die de Koninklijke Hoogheden in het verleden in ieder geval hebben gehad. Volgens een van de tipgevers ontvingen de Oranjes 933 miljoen euro voor de verkoop van hun deel van ABN-Amro toen het naar Royal Bank of Scotland ging. Totale dealwaarde was 72 miljard, hetgeen zou suggereren dat ze 1,2 procent in bezit hadden. Maar aangezien Koning Willem I medeoprichter van de bank was dat hoogstwaarschijnlijk heel wat meer.

In Nederland gelden ook onder meer Philips, KLM, DSM, Heineken, Unilever en Boskalis als bedrijven waar de Oranjes aandelen in hebben of hadden. Via WillyLeaks kwamen ook berichten binnen dat het koningshuis een aanzienlijk belang heeft in het miljardenbedrijf Urenco in Almelo, producent van verrijkt uranium. Wijlen prins Friso was daar werkzaam.

Door zichtbaar te maken waar de financiële belangen van de Oranjes zijn geconcentreerd, kunnen we ook hun gedragingen politiek interpreteren, aldus een van onze tipgevers via WillyLeaks. Valt het biertje van Willem Alexander met Poetin terug te voeren op een deal van Shell met het Russische Gazprom? Belde Beatrix ‘live’ in tijdens de onderhandelingen van de verkoop van KLM aan Air France omdat ze grootaandeelhouder in de luchtvaartmaatschappij is? Stond Willem Alexander als enige westers staatshoofd vooraan bij de uitvaart van de Saoedische koning Abdullah vanwege zijn status als grootaandeelhouder van Shell, de machtige zakenpartner van de Saoedi’s?

Limburgse mijnen

Ook interessant in dat verband is het door Philip Dröge genoemde Bureau voor vermogensbeheer (Buvermo), later opererend onder de naam ON Groep, vernoemd naar de Oranje Nassau Mijn in Limburg. Buvermo werd opgericht door de familie Teulings van uitgever VNU. Petro Antonio Ursone van de Holland Beton Groep, vriend van Bernhard, speelde een grote rol. Volgens een bron van Dröge investeerde Juliana 1 miljard gulden in Buvermo, hetgeen een prima investering bleek toen het kabinet Den Uyl de Oranje Nassau Mijnen sloot en de aandeelhouders in de mijn met 300 miljoen werden gecompenseerd. Daarna werd Buvermo omgedoopt in de ON Groep en werd het kapitaal dat de sluiting van de mijnen had opgeleverd belegd in olie en gas op de Noordzee, aldus Dröge. Dat zorgde ervoor dat de investering al snel werd verdubbeld. Hier wijzen de signalen overigens sterk op zaken doen met voorkennis.

Internationaal worden onder meer Exxon, American Express, British Petroleum, Goldman Sachs, Morgan Stanley, Anaconda Copper Inc, US-Steel, General Motors en Fiat genoemd als bedrijven met een Oranje-belang. Het koninklijk belang in Anaconda, de mijnbouwmaatschappij van de Rockefeller-dynastie, zou dateren uit 1943, toen 14 procent van Anaconda werden gekocht via de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten, die klaarblijkelijk door de koninklijke familie in ballingschap was ingeschakeld om de aandelenportefeuille breder te spreiden. Het ging om een aankoop ter waarde van meer dan 80 miljoen dollar. Het zakenblad Fortune meldde deze aankoop in de editie van 12 oktober 1987.

Rijkste Nederlander

De Oranjes schijnen hun geld goed onder elkaar te hebben verdeeld. Dat doen ze al sinds oudsher. Zo stond prins Frederik, een oom van koning Willem III, in 1861 met een persoonlijk vermogen van 30 miljoen gulden te boek als de rijkste Nederlander en niet de koning zelf. In onze tijd was het Goldman Sachs-werknemer wijlen prins Friso die als de beheerder van het familiekapitaal te boek stond, en hij was vanwege zijn huwelijk met Mabel Wisse Smit uitgesloten van de erfopvolging.

 Belangen onzichtbaar gemaakt

Familiekapitaal van de Oranjes is dus iets anders dan het kapitaal van de koning. Bijkomend probleem is dat de belangen ook zoveel mogelijk onzichtbaar zijn gemaakt. Premier Rutte verklaarde in 2012 in de Tweede Kamer dat de financiële belangen van de koning veelal weggestopt zijn in beheersstichtingen die niet meer terug te voeren zijn op personen. Dat werd ook bevestigd in een rapport in 2015 door de Algemene Bestuursdienst ABD, een collectieve denktank van topambtenaren die was ingeschakeld om de belangvrijdom van het koningshuis te voorzien van een onderbouwing. In hun rapport ‘Begroting van de Koning Evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen’ schreven de ABD-ambtenaren Geert van Maanen en Marcel van Gastel: ‘Indien de belastingvrijdom zou vervallen voor de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie, lijkt dat geen gevolgen te hebben aangezien deze zijn ondergebracht in stichtingen’.

Met andere woorden: ook in het geval dat de Tweede Kamer zou instemmen met een wijziging van de Grondwet om de belastingvrijdom van de koning af te schaffen zou het Oranje-kapitaal niet traceerbaar zijn. Anderzijds lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat het koningshuis niet zou willen profiteren van het voor de koning zo gunstige belastingklimaat. Om het kapitaal te beschermen tegen de fiscus en tegen de openbaarheid, zal het toch zaak zijn zoveel mogelijk ervan onder die kroon te parkeren.

Achterhaalde wetgeving

Het zijn niet de minste stemmen die zich de afgelopen tijd hebben gekeerd tegen deze koninklijke belastingvrijheid. In zijn in 2014 verschenen werk Inkomstenbelasting 2001 uitte emeritus- hoogleraar Leo Stevens, die kroonlid is van de Sociaal- Economische Raad (SER) en betrokken was bij de herziening van het Nederlandse inkomstenbelastingstelsel in 2001, stevige kritiek op de ‘achterhaalde’ wetgeving inzake de fiscale positie koninklijk huis. ‘Het is opmerkelijk dat in 2008 bij herziening van het financieel statuut niet tevens de gelegenheid te baat is genomen de achterhaalde fiscale regels rond het koninklijk huis bij de tijd te brengen door daarvoor een eigentijdse regeling te treffen’, aldus Stevens. ‘Het onbelast laten van het koninklijk vermogen is niet overeenstemming met de Wet IB 2001. Opmerkelijk is dat dit nog steeds niet is gebeurd’.

Ook Hoogleraar Algemeen Belastingrecht Henk Vording van de Universiteit van Leiden liet zich in die richting uit in zijn artikel ‘De fiscale positie van de Koning’ in het Weekblad voor Fiscaal Recht. Hij opperde daarin kritisch te kijken naar de ‘vrijstellingen in de vermogenssfeer’ van de koning.

12 miljard

Volgens een van onze tipgevers bij WillyLeaks zijn er op grond van de historische opbouw van de Oranje- aandelenportefeuille sinds Koning Willem I schattingen te maken in de orde van 12 miljard euro. Dat is wellicht een even overtrokken hoog bedrag als dat die 250 miljoen die Bernhard in 2004 door de strot van de Forbes-redactie duwde overtrokken laag was, maar koude logica doet toch vermoeden dat de eerste optie dichterbij de realiteit staat dan de tweede. Als de manmoedige geluiden uit de Tweede Kamer om een einde te maken aan de belastingvrijheid van de Oranjes toch eens tot politieke daden zou leiden, zou de Nederlandse schatkist een leuke vervangende inkomstenbron voor de tanende Groningse gasbel hebben gevonden. Zo bedraagt de gemiste belasting bij een (door Bernhard bijeen gelogen) vermogen van slechts 250 miljoen euro al ruim 4 miljoen euro per jaar. Bij 1 miljard vermogen loopt de schatkist jaarlijks ruim 16 miljoen inkomsten mis, dat is al bijna gelijk aan het salaris van het volledige personeelsbestand van de Oranjes.  Het werkelijke vermogen is waarschijnlijk zó hoog, dat met de daarover verschuldigde vermogensbelasting desgewenst alle kosten van het koningshuis kunnen worden voldaan. Kunnen de Oranjes mooi hun eigen koninklijke broek gaan ophouden.

 

WillyLeaks

Gesteund door tips van het publiek via het koninklijke klokkenluidersmeldpunt WillyLeaks startte ‘De Republikein’ een inventarisatie van de verborgen kosten van het koningshuis. Het onderzoek vindt plaats in opdracht van Nieuw Republikeins Genootschap, dat voor de financiering van het onderzoek een succesvolle crowdfunding in gang zette. De bevindingen zullen eind dit jaar worden gepresenteerd onder auspiciën van de Alliance of Republican Movements (AERM). Doel is te komen tot een vergelijkend onderzoek naar de kosten van de koningshuizen in Groot-Brittannië, Spanje, België, Zweden, Noorwegen, Denemarken en Nederland. Vragen, tips of opmerkingen? Meld het ons via willyleaks@rotestsite.nl. Alle inzendingen worden vertrouwelijk behandeld.

 

 

 

Hosselen met paleizen

Begin juni werd bekend dat de Nederlandse staat het paleis Soestdijk voor 1,7 miljoen euro heeft verkocht aan het concern Made by Holland, dat van het voormalige woonhuis van Juliana en Bernhard een centrum voor innovatie annex hotel wil maken. Dat is een opmerkelijk laag bedrag, aangezien het koningshuis Soestdijk in 1970 aan de staat verkocht voor 4.288.000 gulden. Heeft de staat Juliana indertijd veel te veel betaald? Het lijkt er sterk op. In 2008 was er al commotie over de verkoop door de Oranjes aan het Rijk van het Haagse Oranje-pand Noordeinde 66 – direct naast paleis Noordeinde gelegen. Willem-Alexander verkocht dat pand voor 3,25 miljoen euro aan de Rijksgebouwendienst, dat tegenwoordig Rijksvastgoedbedrijf heet. Zelf had hij het in 1993 voor slechts 750 duizend gulden (zo’n 340 duizend euro) van zijn grootmoeder Juliana gekocht. Die enorme winst duidde er volgens critici op dat het koningshuis systematisch wordt bevoordeeld door de Rijksgebouwendienst. Het werd nog erger, want het pand in kwestie ging nadat de staat het had gekocht dienen als pied-à-terre voor Beatrix. Daartoe moest het pand wel even worden opgeknapt: kosten 3,7 miljoen euro. De rekening ging natuurlijk naar het rijk.

De Oranjes krijgen hun aan de staat verkochte paleizen ‘om niet’ tot hun beschikking gesteld. Ze betalen geen huur, als er gerenoveerd moet worden gaat de rekening naar het Rijksvastgoedbedrijf. Ze hebben dus wel de lusten, niet de lasten. De belastingbetaler draait op voor de verbouwingskosten. Dat kost de staat volgens de laatste opgave in totaal 127 miljoen euro. Zo sleept de renovatie van paleis Huis ten Bosch zich nu al jaren voort. Het 17e-eeuwse paleis moet toen het nog bezit was van de Oranjes totaal door hen verwaarloosd zijn: het kampte waterschade en houtrot, stopcontacten bleken niet geaard en de waterleidingen waren nog van lood. Daar mocht de Staat voor opdraaien, kosten 35 miljoen euro. De bedoeling was dat Willem-Alexander hier in 2016 zijn intrek zou nemen, maar dat wordt telkens uitgesteld omdat de renovatie nog niet klaar is. De verbouwingskosten zijn naar verluidt inmiddels tot 60 miljoen euro opgelopen. Tot die tijd woont de koning met zijn gezin in Villa Eikenhorst in Wassenaar. Op dat landgoed werd voor 400 duizend euro een ‘noodgebouw’ opgetrokken met een hal, vergaderzaal en twee spreekkamers – natuurlijk mocht de staat opdraaien voor de rekening.

De overheid moest ook dokken voor de grote renovatie van Kasteel Drakensteyn, dat tegenwoordig weer als woonhuis van Beatrix dient. Het kasteeltje is privébezit, maar de kosten van de verbouwing werden deels opgevoerd als veiligheidsmaatregelen, en die komen voor rekening van de rijksbegroting. Zo schijnt er onder meer een atoomvrije bunker te zijn gebouwd. Opvallend is ook dat dit kasteeltje aan de Slotlaan in Lage Vuursche een opmerkelijk lage WOZ-waarde heeft: 2.338.000 euro voor 893 vierkante meter. Ter vergelijking: de WOZ-waarde van het gewezen optrekje van mediamagnaat Joop van den Ende in Baarn heeft een WOZ-waarde van 8.126.000 euro. Dat is met 1782 vierkante meter weliswaar twee keer groter dan Drakensteyn, maar hij wordt wel bijna vier keer hoger aangeslagen.

 

Een vliegtuig voor de koning

Maar liefst 92,7 miljoen betaalt de Staat der Nederlanden voor het nieuwe regeringsvliegtuig, een Boeing 737 Business Jet. De oude Fokker F70, geregistreerd onder PH-KBX (Koningin Beatrix) kon nog voor 3,7 miljoen euro worden verkocht aan de Australische vliegmaatschappij Alliance Airlines voor 3,7 miljoen, zodat de totale kosten 89 miljoen euro bedragen. Het nieuwe regeringsvliegtuig zal als registratie PH-GOV krijgen en zal bij gelegenheid worden gevlogen door de koning. Deze bleek daartoe les te hebben gevolgd in het vliegen van een Boeing 737. Daarom dook hij ook regelmatig in de cockpit van de KLM als assistent-piloot. Kennelijk wist de koning dus al welk type vliegtuig de regering wilde aanschaffen voordat de keuze was gevallen.

Deze koninklijke voorkennis staat dan echter in schril contrast met de mededeling van verantwoordelijk minister Schultz dat het hier toch echt een open inschrijving volgens de Europese aanbestedingsregels betrof. In totaal deden vier maatschappijen een aanbieding. De keuze voor de Boeing lijkt ingegeven conform de vliegwensen van de koning, want qua prijs en kwaliteit had de regering beter kunnen kiezen voor een aanbieding van de Europese vliegtuigbouwer Airbus, die een vergelijkbaar vliegtuig in de aanbieding had met nieuwere technologie en voor 18 miljoen euro minder.

Waarom de koning zo nodig zelf aan de stuurknuppel van een regeringsvliegtuig moet zitten blijft een Haags raadsel. Ministers kruipen toch ook niet zelf achter het stuur van een dienstauto?

‘Een duister stel’ schrijft geschiedenis

Twintig jaar geleden was het land te klein toen De Volkskrant het bestaan onthulde van het Republikeins Genootschap, een select gezelschap van vijftien hooggeplaatste heren die van mening waren dat het maar eens uit moest zijn met die Oranje-monarchie. Het RG bleek al een jaar te bestaan – de oprichtingsvergadering vond plaats op 11 september 1996 in het Delfste Princenhof, niet geheel toevallig de plek waar Balthasar Gerards in 1584 Willem van Oranje naar de andere wereld hielp – maar tot dan toe had deze Bende van de Zwarte Hand zijn bestaan discreet stil weten te houden. De geheimzinnigheid bleek niet eeuwig te handhaven. De Volkskrant legde de hand op de notulen en toonde zich ongevoelig voor de evidente ironie van de passage waarin stond dat het genootschap alleen toegankelijk was voor autochtone vaderlanders van mannelijke kunne. De Telegraaf rook bloed. ‘Antimonarchisten weren allochtonen’, kopte de krant in chocoladeletters. ‘Koningin werkt onverstoorbaar door’, stelde een nevenstaand bericht het volk gerust. De uit de kast gekomen republikeinen werden door de krant afgedaan als een ‘stel alcoholische lolbroeken dat thuis niets te vertellen heeft’. Een getergde premier Kok maakte gewag van ‘een duister stel’ en volkszanger Gerard Joling zag ‘landverraders’ in dit ‘zielige clubje oude, verzuurde mannetjes’ die hij maar wat graag ‘voor zijn bumper’ zou krijgen.

RG-lid Ben Knapen kreeg direct slappe knieën en sprak van een ‘schertsgezelschap’ dat te Delft ‘een premature 1 april-grap’ had uitgebroed. Daarmee daalde het aantal leden naar 14. Harry Mulisch had ‘als zoon van twee allochtonen’ al voor de eer had bedankt. ‘Allemaal onzin en aanstellerij’, commentarieerde diens medelid Martin van Amerongen in De Groene. Hij verzekerde manmoedig:  ‘Het feit dat sommige leden van het Republikeins Genootschap zich inmiddels, belaagd door de media en geïntimideerd door het gesundes Volksempfinden, in hun keukenkastje hebben verschanst, bewaakt door twee bodyguards en de directiesecretaresse, laat de authenticiteit van hun republikeinse sentimenten onverlet. Inmiddels hebben alle paarse jongerenorganisaties (de socialisten, de liberalen en de democraten) zich met de doelstellingen gesolidariseerd’.

En inderdaad: het RG deed eigenlijk niet zo veel maar zette toch het een en ander in gang. Bijvoorbeeld de oprichting van het Nieuw Republikeins Genootschap (NRG), dat nog immer groeit als kool. Onlangs kwam dan het officiële bericht dat het RG en het NRG vanaf nu samen doorgaan onder de naam Republikeins Genootschap. Vooralsnog ging dit wapenfeit niet gepaard met bloeddorstige koppen in De Telegraaf en ook Gerard Joling is nog niet in zijn bolide gesignaleerd. Blijkbaar is er dan toch gewenning ontstaan.

 

René Zwaap, hoofdredacteur

Wilhelmina lag dwars bij erkenning Sovjet-Unie

Vijfentwintig jaar moest het duren voordat Nederland de Sovjet-Unie als staat wenste te erkennen. Lag het aan de toorn van Wilhelmina, die grote verliezen had geleden door de communistische machtsovername van 1917 en als kwart Romanov ook een deel van haar familie had verloren? Maurits van den Toorn volgt het spoor terug.

 

Tekst Maurits van den Toorn

 

Nadat de bolsjewieken in 1921 de burgeroorlog hadden gewonnen, legden bijna alle landen zich bij het onvermijdelijke neer. Ze erkenden na verloop van tijd de nieuwe Sovjetstaat, al was het niet van harte. Alle landen? Nee, een klein landje aan de Noordzee bleef moedig weerstand bieden aan de realiteit en weigerde die te erkennen. De praktijk was ook in dat kleine landje ondertussen soepeler dan de leer, want er werd wel handel gedreven. Pecunia non olet, wisten de Romeinen immers al.

Dat de oktober/novemberrevolutie van 1917 met afschuw werd gadegeslagen had niet alleen te maken met angst voor het overslaan van de onrust naar het westen. Het ging ook om financiële belangen, want het nieuwe bewind staakte de betaling van rente en aflossing op Russische staatsobligaties en door de staat gegarandeerde spoorwegleningen. Ook aandelen waren in één klap niets meer waard. De Sovjets hadden niets te maken met die kapitalistische fratsen, zo vond het nieuwe bewind. Bovendien kwam het natuurlijk lekker goedkoop uit.

Dergelijke schuldpapieren waren in Nederland heel populair. De Vereniging voor de Effectenhandel schatte dat er hier te lande voor bijna een miljard gulden aan Russische staatsobligaties was geplaatst (omgerekend naar huidige waarde zo’n acht miljard euro). De bezitters van die papieren, in veel gevallen kleine beleggers, konden naar hun geld fluiten. Overigens kregen Groot-Brittannië in 1986 en Frankrijk in 1997 alsnog een beperkte schadeloosstelling. Dat lukte doordat beide landen nog geblokkeerde tegoeden uit de tsaristische tijd hadden, zoals goud. Nederland beschikte niet over zo’n ruilmiddel.

Verdrag van Rapallo

Het Sovjetbewind mocht dan gevreesd en gehaat zijn, het was realiteit en werd gaandeweg door steeds meer landen formeel erkend. Geruchtmakend was in april 1922 het Verdrag van Rapallo, waarmee Duitsland en de USSR elkaar erkenden en vergaande afspraken over samenwerking maakten. Dat kan worden gezien als een bondgenootschap tussen twee politieke outcasts, die weinig andere mogelijkheden hadden. In november 1923 erkende ook Italië – weliswaar sinds kort onder leiding van Mussolini, maar in veel opzichten nog een ‘normaal’ land – de Sovjet-Unie. Groot-Brittannië en Frankrijk volgden in 1924, China en Japan in 1925. Spanje en de Verenigde Staten erkenden het bewind in 1933, veel Balkanlanden in 1934 en België in 1935. Spanje verbrak trouwens na de overwinning van Franco de relaties weer.

De koningin dreigde met aftreden bij ja-stem Nederland

In Den Haag bleef het ondertussen oorverdovend stil, voor de buitenwereld dan. In november 1918 verliet waarnemend gezant Willem Jacob Oudendijk als laatste Nederlandse vertegenwoordiger de Sovjet-Unie en kwam er een einde aan de formele relaties tussen beide landen. Binnenskamers woedden er in de volgende jaren discussies over de omgang met het nieuwe bewind. De scheidslijnen lagen voor de hand: de confessionele partijen waren fel tegen het goddeloze bolsjewistische monster, de socialisten en natuurlijk vooral de communisten waren aanzienlijk welwillender gestemd, terwijl de liberalen vooral de handelsbelangen in het oog hielden. Het bedrijfsleven pleitte met het oog op dat laatste al snel voor een vorm van erkenning. Dat was vooral gemotiveerd door de economische terugval begin jaren twintig, want toen de economie vanaf 1924 weer aantrok en de handel met de Sovjetstaat weinig bleek op te leveren, ebde belangstelling uit die hoek weg. De directeur-generaal van de Koninklijke/Shell, sir Henry Deterding, publiceerde in 1927 zelfs een fel anti-Sovjet manifest. Voor die uitbarsting waren meerdere aanleidingen: behalve het kwijtraken van Shell-concessies in het land had Deterding ook persoonlijk financiële verliezen geleden. Bovendien was hij op dat moment getrouwd met Lydia Pawlowna Koudoyaroff, afkomstig uit Russische emigrantenkringen, en ontpopte hij zich gaandeweg tot nazi-sympathisant.

Het maakte allemaal weinig uit, de opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken – Van Karnebeek (1918-1927), Beelaerts van Blokland (1927-1933), De Graeff (1933-1937) en Patijn (1937-1939) – trokken hun eigen plan. Dat gebeurde vooral door hun persoonlijke afkeer van de bolsjewieken (onhebbelijk volk dat zich in deftige diplomatenogen niet wist te gedragen) en werd gevoed door informatie uit antibolsjewistische emigrantenkringen (gevluchte adel en andere mensen die wél wisten ‘hoe het hoorde’). Daarbij kan de bewindslieden een zekere halsstarrigheid worden verweten; naarmate ze langer in hun houding volhardden werd het steeds moeilijker om van opvatting te veranderen. Ze werden daarbij geholpen door de Nederlandse neutraliteitspolitiek, beter gezegd afzijdigheidspolitiek, die de luxe bood om zich van een onaangenaam verschijnsel als de Sovjet-Unie zo min mogelijk aan te trekken. Wat ook meespeelde was angst voor de communistische propaganda en agitatie van de Komintern, vooral in de koloniën. Twee communistische opstanden op Java en Sumatra in 1926 en 1927 bleken achteraf niet veel om het lijf te hebben en waren bovendien niet of nauwelijks gesteund door Moskou, maar ze wakkerden de vrees voor het rode monster wel aan. Ben Knapen oordeelt in zijn dissertatie De lange weg naar Moskou, over de Nederlandse relatie met de Sovjet-Unie in de periode 1917-1942, desondanks hard over het beleid van Van Karnebeek, dat hij ‘schuchter, angstig soms, en fantasieloos’ noemt.

 Twijfelachtige familietrekjes

Er is altijd veel te doen geweest over de blokkade voor erkenning die koningin Wilhelmina zou hebben opgelegd. Dit vanwege haar familieband met de in 1918 door de bolsjewieken vermoorde Romanovs. Die band bestond – via grootmoeder Anna Paulowna (1795-1865), de echtgenote van Willem II – uit overgrootvader tsaar Paul I (1754-1801). Die was excentriek of, duidelijker geformuleerd, krankzinnig. Na een bewind van vijf jaar werd hij door een groep hovelingen in zijn slaapkamer vermoord ‘om erger te voorkomen’, zoals het in een Sovjet-geschiedenisboek werd genoemd. Pauls zoon en opvolger Alexander I bestrafte de moordenaars niet, wat over zijn rol te denken geeft. Wilhelmina identificeerde zich dus met (verre) familie met op z’n zachtst gezegd twijfelachtige trekjes.

Of zou er nog een reden voor haar halsstarrigheid zijn geweest? Gezien de populariteit in Nederland van Russische spoorwegobligaties is het niet uit te sluiten dat ook de Oranjes daarmee in 1917 flink het schip zijn ingegaan. Mogelijk was de koppigheid van Wilhelmina dan ook (mede) financieel gemotiveerd. Grote kans dat we daar nooit achter zullen komen; de Vereniging voor de Effectenhandel meldde destijds al dat lang niet alle eigenaren aan het onderzoek hadden meegedaan.

Knapen nuanceert in zijn boek de rol van Wilhelmina en stelt dat Van Karnebeek verantwoordelijk was en niet de koningin. Formeel is dat waar, maar het is ook een nogal legalistisch standpunt dat geen rekening houdt met de serviele houding die bewindslieden plegen aan te nemen zodra het koningshuis ten tonele verschijnt. Overigens verschilden de opvattingen van Wilhelmina en Van Karnebeek niet erg van elkaar.

Hoewel de de jure erkenning dus werd geblokkeerd, ontstond er uiteindelijk toch een modus vivendi. Buitenlandse Zaken cq Van Karnebeek had daar geen bezwaar tegen. Kennelijk verwachtte hij dat geformaliseerde handelscontacten geen bron voor het verspreiden van propaganda zouden worden. Mogelijk speelde ook een zeker dedain voor zoiets platvloers als economie mee. Het betekende dat het ministerie van Economische Zaken gaandeweg meer invloed kreeg op de relaties met de Sovjet-Unie.

De handel daarmee bleef overigens beperkt van omvang en vormde in de jaren twintig en de eerste helft van de jaren dertig (veel) minder dan één procent van de totale Nederlandse export; de cijfers voor de import zijn vergelijkbaar. Pas in het midden van de jaren dertig nam de export toe tot ongeveer twee procent van het totaal, nog steeds veel minder dan ten tijde van het tsaristische bewind. Waarschijnlijk werd dat deels veroorzaakt door de crisisgerelateerde daling van de export naar andere landen, al profiteerde Nederland vanaf 1934 ook van de vermindering van Russische aankopen in nazi-Duitsland.

De angst voor agitatie in de koloniën speelde ook een rol

Vanaf 1932 werden beperkte exportkredietgaranties verleend, in 1934 ontstond het pseudo-officiële Centraal Bureau voor den Handel met Sovjet-Rusland (met subsidie van Economische Zaken), terwijl reizen van enkele particuliere handelsvertegenwoordigers door de overheid werden betaald. Geen echte handelsmissie dus, maar wel een kanaal ter bevordering van de wederzijdse in- en uitvoer, zonder de jure erkenning.

Zeven provinciën

Over dat laatste ontstond opnieuw gedoe nadat de VS in 1933 als een van de laatste landen de Sovjet-Unie ook had erkend. Moest Nederland nu ook niet eens? De regering weigerde opnieuw, volgens minister De Graeff vooral omdat officiële legaties broeinesten zouden worden van propaganda. De angst voor revolutionaire agitatie – denk aan de muiterij op de Zeven Provinciën in februari 1933 en het Jordaanoproer in juli 1934 – was groot.

Nederland lag ook dwars bij de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond in 1934. Het kabinet-Colijn liet zich daarbij meeslepen door christelijk gemotiveerde anticommunistische sentimenten. Hoewel aanvankelijk het streven was om zich van stemming te onthouden, voelde de regering zich uiteindelijk gedwongen de achterban met een duidelijk signaal tevreden te stellen. Nederland stemde dus tegen, samen met de andere achterblijvers Portugal en Zwitserland. Ook de vorstin speelde ineens weer een rol: Wilhelmina zou hebben gedreigd met aftreden als Nederland voor zou stemmen. Bron daarvoor is minister De Graeff van Buitenlandse Zaken, die dit later in een persoonlijke brief schreef. Een oncontroleerbare bewering, maar gezien de koppigheid en impulsiviteit van de vorstin niet onwaarschijnlijk.

Zelfs na de Duitse inval in de Sovjet-Unie juni 1941 duurde het nog ruim een jaar voor Nederland overging tot erkenning, daarbij ‘geholpen’ door pressie vanuit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Het kostte veel ministers enige tijd om na 25 jaar van consequent volgehouden starheid over hun eigen schaduw heen te springen. De sociaaldemocraten, niet belast door dit verleden, hadden een veel pragmatischer opvatting over erkenning. Minister Albarda van Verkeer en Waterstaat pleitte er al in september 1941 voor, toen nog allerminst zeker was dat de Sovjet-Unie de Duitse inval zou overleven. Hij schreef aan premier Gerbrandy: ‘Eén blik op de kaart en ik moet lachen. Dat geweldig groote Russische Rijk, grooter dan het oude Europa, en dat kleine Nederland als eenige om neen te zeggen.’ En de essentie van de situatie op dat moment: ‘Is onze houding ook niet zeer eigenwijs tegenover al onze bondgenooten, die toch waarlijk  ook geen onchristelijke barbaren zijn?’

Minister Van Kleffens van Buitenlandse Zaken was voldoende Realpolitiker om tot erkenning over te gaan. Aardig detail: in verband met mogelijke erkenning had in 1923 een jonge referendaris op het ministerie van Buitenlandse Zaken een rapport geschreven over de verschillen tussen de jure en de facto erkenning. Zijn naam: Eelco van Kleffens.

Gezantschap bij de paus

Om niet van communistische sentimenten te worden verdacht kon in een moeite door ook het in 1871 afgeschafte gezantschap bij de paus in ere worden hersteld. Een eerdere poging tot herstel daarvan was in november 1925 in de Nacht van Kersten gesneuveld, samen met het eerste kabinet-Colijn. Twee al lang voortsudderende kwesties waren daarmee in één klap opgelost.

Vervolgens bleek de vorstin voor de zoveelste keer dwars te liggen, onder meer door eisen te stellen aan het maximale aantal mensen dat op een Russisch gezantschap zou mogen werken. Irreële dwingelandij, ook omdat er in Londen sowieso geen Russisch gezantschap zou komen. Het vergde nog enig subtiel massagewerk van diverse ministers, maar de vorstin kreeg haar zin dit keer niet en met ingang van 10 juli 1942 hadden de twee landen diplomatieke betrekkingen met elkaar. Van Kleffens vond het een blamage dat het zo lang had moeten duren en wilde er zo min mogelijk ruchtbaarheid aan geven. Zwitserland blameerde zich nog vier jaar langer en erkende, als laatste democratisch geregeerd land, de Sovjet-Unie in 1946.

Shell-topman Deterding publiceerde  in 1927 een anti-Sovjet manifest

Die late Nederlandse erkenning had trouwens bijna vijftig jaar later nog een staartje bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. De erkenning had immers pas plaatsgevonden ná de annexatie van Estland, Letland en Litouwen in 1940, terwijl dit landen waren die Nederland in 1921 had erkend. Die annexatie (op grond van het Molotov-Ribbentrop-pact uit 1939, maar volgens de Sovjet-geschiedschrijving was dat ‘op eigen verzoek’ van de drie landen gebeurd) speelde geen rol in de discussies over de erkenning van de Sovjet-Unie. Was het over het hoofd gezien of wilde men de nieuwe bondgenoot niet voor het hoofd stoten? Nederland maakte in ieder geval geen voorbehoud ten aanzien van de Baltische staten, zoals de Duitse Bondsrepubliek in 1953 wel zou doen. Gevolg daarvan was dat Buitenlandse Zaken in 1991 graag wilde weten ‘hoe Moskou de volkenrechtelijke aspecten van de onafhankelijkheid ziet’ alvorens tot erkenning van de drie opnieuw zelfstandige staten over te gaan. Uiteindelijk meldde minister Van den Broek van Buitenlandse Zaken aan de Kamer dat de erkenning door de Russische Federatie als voldoende duidelijk antwoord werd beschouwd.

Morele superioriteit

Rest de vraag waarom Nederland 25 jaar nodig had tot erkenning over te gaan. Immers: de bolsjewieken werden ook elders niet erg gewaardeerd, andere landen worstelden net zo goed met de schuldenkwestie en angst voor communistische agitatie in de koloniën was er ook in Frankrijk en Groot-Brittannië. Het grote verschil was de langdurige Nederlandse politiek van onzijdigheid en afzijdigheid, waardoor het mogelijk was de grote boze buitenwereld buiten te sluiten. De schaarse buitenlandse politiek was vooral een middel ter profilering (belijdenis van standpunten en het behagen van de achterban) in de binnenlandse arena. Voeg daarbij een politieke kaste die de wereld bezag vanuit een zekere morele superioriteit (deftige heren die de bolsjewieken maar ordinair volk vonden) en – Knapen wijst erop – het tot 1939 ontbreken van sociaaldemocratische deelname aan de regering. Niet voor niets ging België als een van de laatste landen in 1935 over tot erkenning toen de socialisten in de regering zaten. Tenslotte is er de koppigheid van Wilhelmina; weliswaar zijn niet alle beweringen over haar houding in deze kwestie verifieerbaar, maar ze lag diverse keren aantoonbaar dwars. Anders dan in Groot-Brittannië, waar de regering koning George V in 1930 ronduit dwong de gezant van de Sovjet-Unie te ontvangen, ontbrak die daadkracht bij de Nederlandse ministers.

Waar het uiteindelijk om gaat is of de late erkenning van de Sovjet-Unie eigenlijk wat uitmaakte. Waarschijnlijk niet; Sovjet-premier Vjatjeslav Molotov had het in 1935 over ‘onbetekenende landen’ in uithoeken van Europa die nog steeds niet tot erkenning waren overgegaan. Grote kans dat hij daar ook Nederland mee bedoelde. De wederzijdse handel in haring en hout, baggermolens en bloembollen ging ondertussen gewoon door.

 

Bronnen voor dit artikel zijn onder meer:

N.A. van Horn, Russische schulden aan Nederland na de revolutie. In: BMGN, 108 (1993)

H.H. Jongbloed, Nederlands-Sovjetrussische diplomatieke betrekkingen. De moeizame geschiedenis van het akkoord van 10 juli 1942. In: BMGN, 95 (1980)

Ben Knapen, De lange weg naar Moskou; de Nederlandse relatie tot de Sovjet-Unie, 1917-1942. Amsterdam, 1985

Vorsten zonder zoon

Zou het geen alternatief voor erfopvolging zijn als de zittende vorst zijn opvolger aanwijst onder mensen die bewezen hebben competent te zijn? Dit systeem is in de Romeinse geschiedenis met succes beproefd. Bij nader toezien blijkt er echter geen sprake te zijn van een bewust stelsel.

 

Tekst Anton van Hooff

 

Romeinse adoptiefkeizers stonden garant voor Gouden Eeuw

 

De historicus Edward Gibbon (1737-1794) wist het wel: hij had in de tweede eeuw van onze jaartelling willen leven. In zijn magistrale History of the Decline and Fall of the Roman Empire schrijft hij: ‘Als aan iemand zou worden gevraagd om de periode in de wereldgeschiedenis te bepalen waarin de situatie van de mensheid het gelukkigst en voorspoedigst was, zou hij zonder aarzeling de tijd aanwijzen die verliep tussen de dood van Domitianus tot de troonsbestijging van Commodus.’ In die korte tweede eeuw van 96 tot 180 regeerde een reeks van vijf keizers, die na hun dood vergoddelijkt, divus, werden verklaard. Deze ‘goede’ keizers konden vertrouwen op het leger – essentieel voor de militaire monarchie die het keizerschap in wezen was – ze bezorgden de massa van Rome haar brood en spelen en lieten ten derde de senaat in zijn waardigheid. Het hoge huis beloonde de keizer dan ook met de apotheose. Uit de senatoriale elite kwamen ook de geschiedschrijvers die de reputatie van de vorst voor altijd bepaalden. Zo verzucht de senator-historicus Cassius Dio als tijdgenoot als hij in zijn relaas aan de overgang van de goede Marcus Aurelius naar Commodus is gekomen: ‘Van een gouden heerschappij vervallen de geschiedenis van de Romeinen en ons verslag tot een roestig ijzeren.’

Heerlijke periode

Objectief zijn er goede redenen om die periode als een gouden eeuw te beschouwen. Bij uitzondering stierven de keizers in bed. Er waren geen burgeroorlogen. De grenzen hielden het en werden zelfs nog wat naar voren verlegd. Van de bloei van de tijd getuigen tot de dag van vandaag de indrukwekkende ruïnes van de honderden steden in alle hoeken van het Romeinse Rijk. Een Engels geschiedenisschoolboek karakteriseerde de tijd zo: ‘In the second century AD nothing much happened.’ Een heerlijke periode dus voor leerlingen en tijdgenoten.

Als belangrijke oorzaak voor de voorspoed van die eeuw geldt de manier van opvolging. Vier keizers achter elkaar voorzagen door adoptie in de successie: Nerva adopteerde Traianus, Traianus Hadrianus, Hadrianus Antoninus de Vrome en deze weer Marcus Aurelius. Men spreekt dan ook van de adoptiefkeizers. Het systeem combineert in principe continuïteit, de sterke troef van de monarchie, en vermijdt het grote risico van ieder familiebedrijf. Niets verzekert immers dat de zoon van gelijke kwaliteit is als de succesvolle vader. Er zijn voorbeelden te over van opvolgers die zich als play boy ontpoppen. Ook Rome had daarmee ervaring.

Een reeks adopties

Romes Gouden Eeuw ontkwam aan dit gevaar. De bejaarde Nerva nam in 97 Traianus, die als militair zijn competentie had bewezen, als zoon aan. De ‘jongen’ was al in de veertig. Al binnen enkele maanden overleed zijn adoptievader. Al in het jaar 100 bewierookte Plinius Traianus als de volmaakte vorst, optimus princeps, en prijst de manier van opvolging: ‘Als iemand de Senaat, het Romeinse Volk, de legers, provincies en bondgenoten gaat toevertrouwen aan één persoon, moet hij dan soms zijn opvolger uit de schoot van zijn vrouw nemen? Moet men soms de erfgenaam van de hoogste macht slechts binnen het eigen huis zoeken? Moet men niet de blik laten gaan over alle burgers? En moet men niet die persoon als de meest nauw verwante beschouwen, die men bevindt als de beste en het evenbeeld van de goden? Wie over allen gaat heersen, moet uit allen uitgekozen worden’ (Panegyricus 7).

Niet vlekkeloos

Hadrianus, die onder Traianus allerlei vertrouwensfuncties had vervuld, was 41 toen hij in 117 de macht overnam. Geheel vlekkeloos verliep de adoptie niet. Volgens de rijke Romeinse roddelcultuur liet keizerin Plotina toen Traianus al was overleden, achter en gordijn iemand een testament dicteren waarin Hadrianus als zoon werd aangenomen. Hadrianus bezwoer de twijfels over de rechtmatigheid door munten uit te geven waarop Traianus een boekrol aan hem overhandigt met als onderschrift adoptio.

‘Wie over allen gaat heersen, moet uit allen uitgekozen worden’

Pas in zijn laatste regeringsjaren regelde Hadrianus wie hem moest opvolgen. Zijn eerste keuze van adoptiefzoon stierf echter ontijdig. Daarop nam hij Antoninus als zoon aan; de man was al 51. Meteen werd Antoninus gedwongen Marcus Aurelius, zoon van de eerste adoptiefzoon, te adopteren. Deze was nog geen 20 en werd kennelijk als te jong voor het keizerschap gezien. Caligula was 25 en Nero nog geen 17 bij het begin van hun keizerschap; zij hadden getoond dat jonge benen de weelde van de macht niet konden dragen. Antoninus leefde langer dan voorzien, zijn regering van 23 jaar is een van de langste uit de Romeinse keizergeschiedenis.

Hoe kon Marcus Aurelius?

Maar in 161 werd Marcus Aurelius, bijna 40 jaar oud, keizer. Hij gold later naast Augustus, de schepper van het keizerschap, en Traianus als een voorbeeldig vorst. Latere keizers werd bij hun aantreden toegewenst dat ze een combinatie van die drie heersers zouden zijn. Maar juist deze modelkeizer liet zijn natuurlijke zoon Commodus opvolgen, terwijl deze al als prins tekenen gaf van zijn komende ontaarding. De Romeinse roddelmachine wist het wel: keizerin Faustina had het met een gladiator gedaan. Een ander gerucht luidde dat zij een stel gladiators voorbij had zien komen en in liefde voor een van hen was ontbrand. Toen ze later ziek te bed lag bekende ze haar hartstocht aan Marcus. De zieners die de keizer raadpleegde, schreven voor dat Faustina een bad moest nemen in het bloed van die gladiator, die voor dat doel gedood zou worden, en dan met haar man moest slapen. Zo gezegd, zo gedaan. De hartstocht verdween, maar Commodus was wel als gladiator in de wieg gelegd. Geen wonder dat hij zich later als keizer verlaagde door in de arena op te treden.

Filosoof-keizer

Hoe kon Marcus Aurelius, de filosoof-keizer, tot zo’n faliekant verkeerde keuze van opvolger komen, vragen antieke geschiedschrijvers zich af. Hun verbazing is echter misplaatst. Marcus had eenvoudig geen andere keuze. Commodus was de enige zoon die hem nog bleef van de zeker dertien kinderen die hij met Faustina in de wereld had gezet. In het ondenkbare geval dat hij hem zou hebben gepasseerd, zou Commodus als ‘volle zoon van’ onvermijdelijk het kristallisatiepunt van oppositie tegen een aangenomen zoon zijn. Om die reden had Nero, die door Claudius was geadopteerd, in 55 de jonge Britannicus, Claudius echte zoon, al na luttele maanden regeren laten liquideren.

Een gelukkig toeval

Dat keizer Marcus zich liet opvolgen door zijn zoon maakt ons erop attent dat er bij de voorgangers helemaal geen sprake was van een systeem: een dom of gelukkig toeval wilde dat vier opeenvolgende keizers geen zoons ter beschikking hadden. Die waren ontijdig gestorven, zoals bij Nerva en Antoninus, of ze waren gewoon kinderloos: Traianus en Hadrianus. Zij hadden meer oog voor lekkere knapen dan voor hun vrouw. Hadrianus had een openlijke relatie met Antinoös, die hem jarenlang vergezelde tot hij in de Nijl verdronk: eigendoding uit angst Hadrianus’ liefde kwijt te zijn? Opoffering om een ongunstig orakel van zijn minnaar af te wenden? Of was het Hadrianus zelf die Antinoös een zet gaf om aan een voorspeld onheil te ontkomen? Over de dode echter meer dan goeds: Hadrianus liet heiligdommen en festivals voor de vergoddelijkte Antinoös stichten. Overal in het rijk stonden zijn beelden. De Antinoöscultus overleefde Hadrianus ruimschoots; nog in de vierde eeuw vonden christenen het nodig beelden van die concurrerende godmens te schenden. Zelf nu nog leeft ‘Antinoös the Gay God’ voort op het internet

Hoe keizerin Sabina de aanwezigheid van Antinoös in het keizerlijke reisgezelschap ervoer, laat zich alleen raden. Moeten we denken aan de skivakanties van de koninklijke familie waarbij Bernhard zijn minnares Lady Ann Orr Lewis meenam? Misschien vond Sabina troost in de armen van Iulia Balbilla, die op een van de kolossen van Memnon – in feite Amenhotep III – in de Lesbische versmaat het bezoek van de keizerlijke toeristen vereeuwigde.

Commodus gaf al als prins tekenen van zijn komende ontaarding

Erg veel affectie kan er tussen Hadrianus en Sabina niet zijn geweest. Zij placht openlijk te verklaren dat ze Hadrianus’ onmenselijke aard had leren kennen en ‘ervoor had gezorgd te voorkomen dat ze tot verderf van de mensheid zwanger werd.’

Dat de eerst beschikbare zoon opvolgde is niet de enige reden om relativerend te spreken over het ‘systeem’ van opvolging door adoptie. Met Traianus kwam een Spaans-Gallische kongsi aan de macht, waarbinnen allerlei familiebanden bestonden. Heel duidelijk is dat bij Marcus Aurelius. Hij trouwde als ‘kroonprins’ – keizers hadden geen troon – met Faustina, de dochter van Antoninus. Toen haar moeder Faustina de Oudere was gestorven en vergoddelijkt, werd zij de first lady. Haar titel Augusta verhief haar boven haar Marcus, die slechts Caesar was. Hun huwelijk versterkte de legitimiteit van Marcus’ keizerschap aanzienlijk. Marcus was zich echter wel bewust van zijn positie. Dit blijkt uit zijn reactie toen hem werd gezegd dat hij moest scheiden omdat Faustina tijdens haar verblijf in de keizerlijke residentie in Caieta haar minnaars uitkoos onder zeelieden en gladiatoren. Hij verklaarde: ‘Als we de vrouw wegsturen, moeten we ook de bruidsschat teruggeven.’ Hij bedoelde het keizerschap.

Historisch toeval

Wat op het eerste gezicht een mooi systeem lijkt, namelijk dat de zittende vorst iemand van bewezen kwaliteit als opvolger uitkiest, blijkt bij nader toezien niet meer dan een historisch toeval te zijn geweest. Het is ook nooit als alternatief voor de dubieuze erfopvolging bepleit. Dan zou men een monarch moeten verbieden zich voort te planten.

 

Meer over de pseudo-dynastie van de adoptiefkeizers in Anton van Hooff’s De Gouden Eeuw van Rome. Van de Volmaakte Traianus tot Commodus de gladiator, dat onlangs verscheen bij uitgeverij Ambo/Anthos.

Bataafse mythe werd staatskundige realiteit

Beseft de berijder van een Batavus wel dat hij met een mythisch rijwiel voortbeweegt? Die merknaam is ongeveer het enige overblijfsel van een Batavierencultus die eeuwenlang de nationale identiteit ondersteunde. Hugo de Groot legde zelfs een direct verband tussen de Bataven en de Hollandse Republiek. En van 1795 tot 1801 was dezelfde mythe staatskundige realiteit in de Bataafse republiek.

Tekst: Anton van Hooff

 

Het begon allemaal met de herontdekking van de Germania en Historiae van Tacitus in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Humanisten waren verrukt in hem een Latijnse schrijver te vinden die niet de slepende, ellenlange zinnen van Cicero of Livius schreef: Tacitus hanteert een afgebeten stijl die spoort met de verbetenheid waarmee hij de Romeinse keizertijd neerzet.

In I Claudius, roman en televisieserie, wordt Tacitus’ grimmigheid passend weergegeven. Noordwest-Europeanen hadden bijzondere redenen om ingenomen te zijn, want Tacitus besteedt ruime aandacht aan hun wereld. In zijn Germania werden de bewoners van de gebieden ten oosten van de Rijn voorgesteld als edele wilden die de decadente Romeinen een spiegel voorhielden. Germaanse moeders zoogden bijvoorbeeld zelf hun kinderen. Hun mannen waren onder de ruwe bolster dapper, trouw en eerlijk, eigenschappen die ‘Duitsers’ zich graag toekenden. Om die redenen deed Heinrich Himmler verwoede pogingen om in het bezit te komen van het Germania-manuscript, dat een plaats moest krijgen in een cultusplaats van het Germanendom. En het nieuwe Berlijn dat Albert Speer ontwierp als hoofdstad van het duizendjarige rijk zou Germania heten.

In de Historiae kregen de geletterden van de Lage Landen opeens een stuk nationale oergeschiedenis. Tacitus vertelt namelijk uitvoerig over het ontstaan en het verloop van de Bataafse Opstand (69/70). Het is de enige keer dat historische gebeurtenissen in onze streken hun weg vonden naar de antieke geschiedschrijving. Voor de rest moet de archeologie het doen.

 

De opstand

Tacitus’ lezers kwamen te weten dat de Bataven oorspronkelijk uit Hessen kwamen, maar al omstreeks 50 vC de Rijn waren komen afzakken – thema voor menige schoolplaat. Ze vestigden zich op een onbewoond eiland tussen de grote rivieren en de zee. De situering van die Eiland der Bataven werd meteen het onderwerp van gewestelijke rivaliteit: lag het in Holland of Gelre? De Bataven werden hulptroepen van het Romeinse Rijk, een positie te vergelijken met de Gurkha’s in het British Empire of de Ambonezen in Nederlandsch-Indië. Ze werden gewaardeerd als ruiters en zwemmers. Een aantal Bataven diende zelfs in de lijfgarde van de keizer in Rome: vreemde soldaten worden door potentaten vaak meer vertrouwd dan landgenoten.

Civilis had alle reden voor rancune tegen de Romeinen

De verhouding met de Romeinen was goed zolang de Bataven in eigen eenheden onder eigen stamhoofden als hulptroepen opereerden. Twee prominente leiders kregen het Romeinse burgerrecht, wat uit hun namen blijkt: de gebroeders Iulius Civilis en Claudius Paulus. In de oude nationale geschiedschrijving werden de namen ten onrechte samengetrokken tot Claudius Civilis. Iulius Civilis moet al onder een keizer die Iulius als familienaam had, Romein zijn geworden. Als Civilis ten tijde van de opstand (69/70) in de kracht van zijn leven was, komt Caligula (keizer 37-41) in aanmerking. De heerser heette officieel namelijk Gaius Iulius Caesar. ‘Civilis’, Latijn voor ‘burgerlijk’ moet een predikaat zijn dat benadrukt hoe bijzonder het was dat de Bataafse leider zich als civis Romanus kon betitelen. Paulus moet onder Caligula’s opvolger Claudius (keizer 41-54) die status hebben gehad.

 

Geketend naar Nero

Maar onder Nero (54-68) ging het mis. Paulus werd valselijk beschuldigd van rebellie en door de gouverneur van Neder-Germanië geëxecuteerd. Civilis werd gearresteerd en geketend naar Nero in Rome gestuurd. Dat moet in de nadagen van de beruchte keizer zijn gebeurd. Onder diens opvolger Galba, de eerste heerser van het Driekeizerjaar (68/69) kwam hij vrij, maar onder de derde kortstondige keizer Vitellius kwam hij opnieuw in een hachelijke situatie toen het leger zijn hoofd eiste. Civilis had dus alle reden voor rancune tegen de Romeinen.

Civilis was volgens Tacitus gewiekster dan normaal bij de barbaren. Hij vergelijkt hem met Hannibal, met wie hij trouwens de eenogigheid gemeen had. Om de rebellie te maskeren deed Civilis alsof hij zich schaarde aan de kant van Vespasianus, de vierde en laatste lachende in de strijd om de keizermacht.

Civilis kon inspelen op de omslag in de stemming bij zijn Bataven, toen Vitellius een lichting onder de Bataven hield, kennelijk zonder de positie van de stamleiders te respecteren. Misbruik tierde welig: oude, zwakke mannen konden zich tegen betaling vrijkopen, terwijl de knapste knapen in vuige handen van de Romeinse rekruteerders vielen. Tacitus tekent hierbij aan dat jongens in onze streken al vroeg uit de kluiten zijn gewassen.

 

Heilig woud

Om het misnoegen te exploiteren riep Civilis leiders en felste stamgenoten samen voor een nachtelijk feestmaal in een heilig woud. Daar laat Tacitus hem een toespraak houden waarin hij zich bitter uitliet over het aangedane onrecht. Hij wees erop dat de politieke toestand door de strijd om de keizermacht gunstig was. Germanen en Galliërs waren ontvankelijk voor een roep tot vrijheid. En als het niet lukte het hoge doel te bereiken, konden ze zich altijd nog als aanhangers van Vespasianus voordoen. Enthousiast zwoer het gezelschap trouw aan Civilis als leider. Dit moment is vastgelegd op het beroemde schilderstuk van Rembrandt dat een tijdlang in het Amsterdamse stadhuis te zien was, tot het werd versneden. Naar verluidt, ergerde het de Amsterdamse bestuurders dat Civilis’ mismaakte gezicht zo realistisch was afgebeeld. Het gekortwiekte stuk kwam in het Nationaal Museum van Stockholm terecht.

Als ultieme vernedering liet Civilis zijn zoontje met pijlen op Romeinse krijgsgevangen schieten

Al gauw wist Civilis de Canninefaten in het kustgebied voor zich te winnen. Hun leider Brinno, ook wel als Brinio aangeduid, werd door zijn stam op een schild gedeind, volgens een ceremonieel dat hem tot leider maakte – ook dit is een icoon van de vaderlandse geschiedenis geworden. Ook op de Friezen werd een beroep gedaan. De vijandelijkheden begonnen met een onverhoedse aanval op een Romeins kamp. Allerlei barbaarse bondgenoten lieten de Romeinen in de steek: Tungri (naar wie Tongeren is genoemd) en de Bataafse roeiers van de Romeinse riviervloot.

Snel breidde de opstand zich uit. De opstandelingen rukten op langs de Rijn – alleen Mogontiacum (Mainz) bleef in Romeinse handen. Zelfs de stam van de Trierenaren aan de Moezel deed mee. Hoogtepunt was de belegering en inname van het Oude Legerkamp, Castra Vetera, bij Xanten. Als ultieme vernedering liet Civilis zijn zoontje met pijlen op Romeinse krijgsgevangen schieten – weer een pictorabel moment..

Pas langzaam kwam het Romeinse tegenoffensief op gang. Toen Vespasianus zich eenmaal in Rome van het keizerschap had verzekerd, belastte hij de bekwame Cerealis met het commando. Hoe serieus de dreiging werd opgenomen, blijkt uit het feit dat er niet minder dan acht legioenen in op mars gingen, meer dan een kwart van de totale Romeinse krijgsmacht van circa dertig legioenen.

 

Zoete broodjes

De Bataven werden allengs in de steek gelaten door bondgenoten die zoete broodjes met de Romeinen bakten. Civilis zag zich genoodzaakt de Stad van de Bataven, rond het Valkhof in Nijmegen, in brand te steken en zich terug te trekken achter de rivieren, een voorloper van de Hollandse Waterlinie. Op de balustrade van de Valkhofheuvel herinnert een Latijnse dichtregel van Huygens aan Civilis’ verbittering, die gezien het ‘tandenknarsend’ de herinnering oproept aan Hannibal die na 16 jaar Italië moest verlaten: ‘Hier stond hij tandenknarsend, hier zag hij met grimmige blik dat de legioensadelaars, de wrekende troepen aankwamen.’

Cerealis wist Civilis niet beslissend te verslaan. Uiteindelijk voerden de twee leiders onderhandelingen staande aan weerskanten van een brug waarvan het middendeel veiligheidshalve was weggebroken – weer zo’n icoon van de vaderlandse geschiedenis. En net daar breekt heel pesterig de overgeleverde tekst van Tacitus’ Historiae af. Het bondgenootschap moet zijn hersteld, want we vinden Bataafse eenheden later in diverse delen van het Rijk, aan de Donau en Hadrianus’ Wal in Noord-Engeland. Dit pact werd in de beeldende kunst uitgebeeld: op voet van gelijkheid sluiten Batavia en Roma een verdrag.

 

Rechtmatige bezitters

In de tijd dat Otto van Veen het verloop van de Bataafse Opstand in schildering en ets verheerlijkte, publiceerde Hugo de Groot zijn verhandeling over de ouderdom van de Bataafse vrijstaat, in het Latijn onder de titel De Antiquitate Rei Publicae Batavicae, in het Nederlands met een boodschap in de titel: Tractaet Vande Oudtheyt vande Batavische nu Hollantsche Republique.

Het bestel van de Bataven leek op de Geünieerde Nederlanden

Volgens het rechtsbeginsel dat onbeheerde goederen toebehoren aan de vinder waren de Bataven de rechtmatige bezitters van het eiland dat immers volgens Tacitus onbewoond was: zij, eigenlijk wij, zijn dus echt autochtoon als een ‘een volck vry van sijnen oorspronck, in een vry landt’. In een toespraak tot de ‘Walen’, de Galliërs, had hij hen tot vrijheid aangespoord. Ze waren toch geen oosterlingen die van nature tot koningschap geneigd zijn. Met deze uitspraak was afdoende bewezen dat ‘de Bataviers van alsulcke maniere van regeringe een afkeer hadden’. Zo, die konden de Oranjes met hun monarchale neigingen in de zak steken. De Batavieren hadden een aristocratisch bestel, een regering ‘van de treffelicksten’. Er wel eens tijdelijk een koning of liever ‘Veldt-overste’ aangesteld. Deze oversten en de vertegenwoordiger van het gewone volk hadden samen het opperste gezag. Het bestel van de Bataven leek dus verrassend veel op de gemengde staatsvorm van de Geünieerde Nederlanden. Maurits moest beseffen dat hij als Kapitein-Generaal niet meer dan een tijdelijke dienaar van de staat was.

Snel gaat De Groot door de middeleeuwen heen: toen was er altijd sprake geweest van een samenspel van vorst en volk. Maar toen kwam Filips II. Hij was alleen met absolute macht tevreden en ‘droegh een haet teghens alle Natien die hare Vorsten een wet stelden.’

Ten slotte lieten de Staten hun gezag dat door de laatste vorsten niet weinig ‘verduystert’ was, weer verschijnen. Holland en de andere gewesten gingen een vast verbond aan – de Unie van Utrecht (1579). Toen Filips op geen enkele manier tot andere gedachten kon worden gebracht hebben de Staten-Generaal ten slotte ‘op den ses-en-twintighsten Julij des Jaers 1581 verklaert, dat Koningh Philips ter oorsaecke van het verbreken van de Wetten van de regeeringhe, nae rechten ende metter daet van sijn Vorstendom was vervallen’. Met de Acte van Verlatinge herstelden de Nederlanden dus de oude vrijheid die terugging op de Bataven.

Voor de Patriotten werden de Bataven de oer-Hollanders

Voor de Staatsgezinden en later de Patriotten werden de Bataven de oer-Hollanders. In de achttiende eeuw werd het mode een Bataafse Hut te bouwen en zo even het leven van de voorvaderen aan te nemen.

 

Mythe wordt werkelijkheid

Staatkundig werd de nationale mythe werkelijkheid in de Bataafse Republiek. Die stelde een grondwet op die klonk als een klok. Tegenover de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798 is wat sinds 1848 is gebreid aan de Nederlandse grondwet een ratjetoe van grondrechten die niet juridisch afdwingbaar zijn en uitzonderingen maken voor mensen die van achteren Van Oranje Nassau heten. Vergelijk maar eens het amechtig makende artikel 1 met ‘Algemeen beginsel’ 5 waar het Bataafsche Volk van uitging: ‘De wet is de wil van het geheele maatschappylyk lichaam […] Zy is hetzy beschermende of straffende gelyk voor allen’.

Met de politieke Bataven was het gedaan toen het Verenigd Koninkrijk in 1813 de Oranjes als soevereinen aan Nederland oplegde, in feite de eerste van de negentiende-eeuwse Balkanmonarchieën. Alleen als terugprojectie van de deugden die Nederlanders zich toeschreven, bleven de Bataven nog fungeren. Toen vaderlandse geschiedenis in de negentiende eeuw een verplicht schoolvak was geworden en de leerboeken in groten getale werden geproduceerd, mochten de voorvaderen zich postuum verheugen op romantische beschrijvingen:

Zo roept L. Leopold de Canninefaat Brinio voor ons op:

‘De jeugdige zoon van Nederland was bijna geheel naakt. In woeste krullen hingen de goudgele lokken langs den blanken hals en schouderen; slechts van de heup tot de knieën reikte een stierenhuiden rok, met eenen doorn bevestigd. De avondnevel was kou en scherp; maar zijn lichaam was tegen den nadeeligen invloed er van gehard. Het was alsof zijn hemelsblauw oog het uitdrukte, dat hij, gelijk zijn Geboorteland, de ongenade der Natuur trotseerde’.

Als symbool van de vrijheid stond Civilis nog een keer op. Al een maand na de bevrijding, op 6 juni 1945, verscheen in het spektakel Vrij volk Jan Musch als de Bataaf op het toneel in het eerste tafereel van de eeuwige strijd voor de Nederlandse vrijheid.

 

1 6 7 8 9 10 19