artikelen - Page 9

God, Nederland en Oranje

De orangistische geschiedschrijving is nodig aan herziening toe, betoogt Lodewijk Brunt, emeritus hoogleraar Stedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam. De Nederlandse identiteit, opgehangen aan natie, koningshuis en godsdienst, blijkt een construct van propaganda en censuur.

Tekst: Lodewijk Brunt

Koningin Juliana als raamprostituee, met een prijskaartje: voor ruim vijf miljoen gulden mocht je naar binnen. Die afbeelding schiet me onwillekeurig te binnen als ik denk aan het Nederlandse koningshuis. Het was een cartoon uit het onregelmatig verschijnende God, Nederland & Oranje waarmee halverwege de jaren 1960 de Amsterdamse Provobeweging zich manifesteerde. Op straat te koop. Het blaadje werd door de autoriteiten in beslag genomen en uitgever Hans Metz kreeg een gevangenisstraf opgelegd. Op de een of andere manier voelde ik me betrokken, vermoedelijk vanwege tekenaar Willem (Bernard Holtrop) die ik kende van de middelbare school. Hij had daar een zekere reputatie omdat hij door de schooldirectie was weggestuurd. Jazeker, vanwege zijn tekeningen, die destijds overigens eerder pornografisch dan gezagsondermijnend waren. Als ik het me goed herinner. Maar die betrokkenheid werd nog verder aangewakkerd omdat ik het blaadje wel eens mee naar mijn ouderlijk huis nam – mijn ouders waren not amused en hadden er spijt van dat ik in Amsterdam was gaan studeren en niet in Leiden.

De Oranjes waren nooit vies van leugens, bedrog en corruptie

Het was voor het eerst dat ik me realiseerde dat er iets zou kunnen bestaan als een Nederlandse identiteit, opgehangen aan de natie, het koningshuis en de godsdienst. Drie dimensies van een nationaal bewustzijn. Blijkbaar geïnjecteerd met diepe emoties, want zelfs zo’n simpele tekening bracht gezagsdragers tot razernij. Ik ben zelf overigens niet grootgebracht in de sfeer van patriottisme. In mijn ouderlijk huis werd er ongetwijfeld lippendienst aan bewezen – op nationale feestdagen ging de vlag uit – maar niemand heeft ooit de moeite genomen om me de betekenis van nationale symbolen uit te leggen. De dingen waren zoals ze waren.

Elders in het land heerste een andere geest. Ik werd daarmee geconfronteerd toen ik begin jaren 1970 antropologisch onderzoek verrichtte in de Alblasserwaard en te maken kreeg met vertegenwoordigers van orthodox-gereformeerde kringen. Over God, Nederland en Oranje kon in zulk gezelschap niet lacherig worden gedaan: het betrof de pilaren van de natie en het alledaagse bestaan was daar diep van doordrongen. Ik probeerde me als onderzoeker ‘neutraal’ op te stellen, zei ik tijdens kennismakingsgesprekken. Daar werd meesmuilend op gereageerd: neutraliteit bestaat niet. Het openbare leven was sterk verzuild: wie niet met ons is, is tegen ons! De plaatselijke protestanten waren, uiteraard, onderling sterk verdeeld, maar het ‘papendom’ was een gemeenschappelijke vijand. God, Nederland en Oranje was ‘van ons’, dat wil zeggen: van het protestantisme, de Statenbijbel, de rechte leer. Wat in de Alblasserwaard vooral stak was niet zozeer de Provobeweging of cartoons over koningen of prinsen, maar de overgang van prinses Irene tot het katholicisme in 1964. Oranje en de paus: een ondenkbare combinatie.

Onverbrekelijk snoer

En inderdaad, de ‘drieslag’ is een protestantse uitvinding, zij het met een exotisch sausje. Ende een drievoudigh snoer en wort niet haest gebroken, luidt de laatste zin van een alinea in het Bijbelboek Prediker, vers 4: beter met z’n tweeën dan alleen. Daarin betoogt de auteur dat je je nauwelijks kunt verdedigen in je eentje, maar altijd sterker staat met medestanders. Een koord dat uit drie strengen is gevlochten, zoals bovengenoemde zin in de nieuwste vertaling luidt, is niet snel stuk te trekken. De zin werd in 1831 opgepakt door de toenmalige spreekbuis van de protestantse Reveilbeweging, de tot het Christendom bekeerde orthodoxe jood Isaac da Costa. Hij meende dat het altijd Gods bedoeling was geweest om de ‘kerk van Christus’ te verbinden met het Nederlandse volk en ‘Nassaus Prinsenstam’. Op die manier zou er een onverbrekelijk, drievoudig snoer ontstaan. Da Costa hield huiskamerbijeenkomsten in zijn woning aan de Amsterdamse Prinsengracht 836. Jan Pieter Heije woonde eens zo’n bijeenkomst bij; hij had als gast een jongeman uit Haarlem meegenomen: Nicolaas Beets. Die beschreef de gebeurtenis in zijn dagboek: De toehoorders zaten voor het grootste gedeelte aan lange met groen laken gedekte en met schrijfgereedschap voorziene tafels (…). Ik schatte hun getal op dertig. Het geheel had een zeer fashionable, ja zelfs élégant voorkomen. Aan het boveneinde der lange aaneengezette tafels zat Da Costa, zeer net in ’t zwart gekleed.

Het ‘papendom’ was een gemeenschappelijke vijand

Het drievoudig snoer past keurig in het straatje van historici die de opkomst van nationale identiteiten beschouwen als een typisch 19e eeuwse ontwikkeling, de vorming van moderne nationale staten. ‘God, Nederland en Oranje’ is volgens deze beschouwing dus een betrekkelijk jong idee, wat te denken geeft over de eeuwigheidswaarde die er in de loop der jaren aan gegeven is, niet in de laatste plaats door vertegenwoordigers van het Nederlandse koningshuis zelf. Toch reiken de wortels dieper dan door de verbintenis met de moderne natievorming wordt gesuggereerd. Dat wordt overtuigend aangetoond in het recente Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit, 1648-1815 door historicus Lotte Jensen. Naar aanleiding van de Vrede van Aken (1748), bij voorbeeld, worden tal van preken, gedichten en theaterstukken geproduceerd waarin de drie elementen naar voren komen. God zou Nederland een voortrekkersrol hebben toebedeeld, ja, Nederlanders konden beschouwd worden als het door God uitverkoren volk. De Oranjegezindheid speelde daarbij een belangrijke rol: Willem IV had zich niet alleen dapper gedragen tegenover de Fransen, de geboorte van zijn zoontje stelde bovendien de toekomst van het land veilig. De vaderlandse geschiedenis vormde de context, met name de Tachtigjarige oorlog.

Uitgevonden geschiedenis

Maar de interpretatie van deze ontwikkelingen vraagt om behoedzaamheid. In navolging van Jensen zou je oog moeten hebben voor het verschijnsel van de invented tradition: door mythen, rituelen, verhalen (en Bijbelteksten) wordt een bepaald historisch besef uitgevonden. De vaderlandse geschiedenis begint volgens die traditie bij de Batavieren die zich weerden tegen de Romeinse invasie, springt dan over op strijd tegen de Spaanse overheerser, maar laat alle tussenliggende eeuwen onbesproken. Op die manier kun je de geschiedenis naar believen invullen en dat is precies wat er gebeurt: de voorstelling van de Nederlandse geschiedenis als een langgerekte keten van causale ontwikkelingen, waarmee God en Oranje onlosmakelijk verknoopt zijn. De werkelijkheid is ingewikkelder.

Repressief drukbeleid

De Oranjes mogen dan af en toe hun stempel hebben gezet op de  Nederlandse natievorming, maar dat is altijd met sterke weerstanden gepaard gegaan en ze zijn nooit vies geweest van leugens, bedrog, corruptie en draconische maatregelen om de oppositie te smoren – denk aan het lynchen van de gebroeders De Witt, de onthoofding van Van Oldenbarnevelt. Jensen spreekt over uitbarstingen van geweld en ze vindt het opmerkelijk hoezeer de orangistische stem de gedrukte bronnen domineerde. Een repressief drukbeleid, censuur dus, heeft er mede voor gezorgd dat de ‘tegenstem’ niet of onvoldoende werd gehoord. De geschiedenis van God, Nederland & Oranje is nodig aan herziening toe.

De participatie van de burger in de bestuursstaat

In de nalatenschap van de legendarische Zwitserse zanger/componist Mani Matter (1936-1972) dook onlangs het manuscript op van een voordracht over het wezen van de democratie. Die rede, uitgesproken in 1965 voor afgestudeerden van een gymnasium, is nu actueler dan ooit. Zeker ook voor de huidige Nederlandse verhoudingen, nu directe democratie ‘made in Switzerland’ van D66 tot PVV wordt beschouwd als het wonderelixer voor het democratisch proces. Op genuanceerde wijze schildert Matter, die ook jurist en bestuurskundige was, de valkuilen van directe democratie, volkssoevereiniteit en zelfbestuur. ‘De Republikein’ presenteert hier met trots de vertaling.

Tekst: Mani Matter

De participatie van de burger in de bestuursstaat, zo luidt het onderwerp waarover we ons nu hebben te buigen. Aan dit onderwerp zal U, beste gymnasiasten, vooral dat woord ‘bestuursstaat’ zijn opgevallen. Wat zou dat te betekenen hebben, een bestuursstaat? Is het daarbij niet een soort angstvisioen dat uit die woorden opstijgt? We zouden niet zo snel geneigd zijn een buitenlander, die ons vraagt wat voor soort staat de Zwitserse eedgenootschap is, te antwoorden dat het hier een bestuursstaat betreft. Eerder zouden we zeggen dat Zwitserland een democratie is, en afhankelijk van ons temperament zou ons wellicht nog het een of ander te binnen schieten. We zouden aan de vele mogelijkheden denken, die de stemgerechtigde burger bij ons heeft om zijn mening tot uitdrukking te brengen: het volksinitiatief, het referendum, en daarbij nog deels de mogelijkheid tot directe deelname en spreekrecht bij gemeente of provincie en sowieso het samenspel tussen gemeente, kanton en bond dat voor een wezenlijk deel daartoe bestemd is, de participatie van de burger in een grotere mate mogelijk te maken.

Zwitserland is dus een democratie. En daarmee wordt het resterende deel van het thema plotseling curieus, aangezien daar sprake is van de participatie van de burger. De burger, de burgers, zij vormen toch het volk, en wij kennen allen genoeg Grieks om te weten dat democratie de heerschappij van het volk betekent, zodat daar dus sprake is van de heerschappij van de stemgerechtigde burger en niet alleen maar van diens participatie. Als alleen al die participatie een probleem oplevert dat toelichting behoeft, kan dat allicht een zucht van verwondering wekken.

De burger is simpelweg niet meer in staat tot een vakkundig oordeel

Daarom lijkt het gepast om eens stil te staan bij wat we eigenlijk onder democratie verstaan en het ideaal dat ten grondslag ligt aan onze staat eens nader onder de loep te nemen. Hoe zit die in elkaar? Wat zijn de moeilijkheden? Wat een democratie is, laat zich niet in een paar woorden samenvatten. Hoe simpeler de definitie, des te groter te de kans dat zij de zaak niet geheel recht doet. We zullen daarom proberen de verschillende gangbare voorstellingen van de democratie nader te bekijken.

Wie heeft de macht?

Een klassiek en heden nog wijd verbreide opvatting van de democratie is, dat er zoiets bestaat als het staatsgezag, het staatsapparaat. En het hangt er vanaf wie er bij dat staatsapparaat aan het roer staat, met welke staatsvorm men van doen heeft. De gebruikelijke staatsvormen zijn democratie, aristocratie en monarchie. Deze begrippen beantwoorden de vraag naar wie het staatsapparaat in handen heeft: ‘Wie heeft de macht ? – bij wie ligt de laatste beslissende bevoegdheid?’ Wanneer die in handen van één persoon is, hebben we te maken met een monarchie, waar die in handen is van een kleine groep, is er sprake van een aristocratie, en waar die in handen van het volk verkeert, spreken we van een democratie.

Het staatsbestel of het staatsapparaat wordt in deze visie beschouwd als gegeven, iets dat simpelweg bestaat. De verschillende partijen verdringen zich om een plaats in de stuurcabine van dit apparaat. Komt in dit gedrang het volk als winnaar uit de bus – een gebeurtenis die in Zwitserland dan wel al in de twaalfde dan wel pas in de negentiende eeuw wordt geplaatst – dan hebben we te maken met een democratie. Het volk is dan soeverein, het heeft de primair onbeperkte macht in handen waarvan alle andere bevoegdheden van de staat zijn afgeleid. En het oefent deze macht uit wanneer het bijvoorbeeld afgevaardigden kiest of stemt over de grondwet of over andere vragen die hem via een referendum worden voorgelegd. Daarmee staat het volk, zoals gezegd, aan het roer van het apparaat van de staat.

De individuele burger belandt op die manier nogal eens in een eigenaardige dubbelrol. Enerzijds maakt hij deel uit van de soevereiniteit die het gezag van de staat in handen heeft; anderzijds is hij als individu ook onderworpen aan dit staatsgezag en heeft hij dit als onderdaan te gehoorzamen. Toch leeft deze zienswijze in brede kring en niemand van ons is geheel vrij van redenaties die uiteindelijk tot deze terug te voeren zijn.

Zelfbestuur van het volk

In een geheel andere, de eerste zelfs op zekere manier tegensprekende zienswijze, die men ook bij ons in Zwitserland veel tegenkomt, moet onder democratie niet worden verstaan een staat waarin het volk de stuurknuppel van het staatsapparaat in handen heeft, maar een staat waarin het volk zelfbestuur heeft. Hier ligt een wezenlijk andere voorstelling van zaken aan ten grondslag. Hier is niet sprake van staatsmacht of van een staatsapparaat – daar is in dit denkmodel helemaal geen ruimte voor. Veel meer geldt hier de democratie als de staat waar tussen regeerders en geregeerden helemaal geen verschil meer bestaat. Het volk regeert zichzelf, regeerders en geregeerden zijn uitwisselbaar, zoals ook de belangen van de staat en het eigenbelang van de burger identiek zijn.

We weten niet precies, wat we van een democratie moeten verwachten

Deze opvatting komt bij veel goede Zwitserse democraten tot uitdrukking – maar ook, op zeer spitse wijze, bij de jonge Karl Marx: hij kenschetst democratie ergens als ‘het opgeloste raadsel van alle grondwetten’ omdat hier de vervreemding tussen mens en staat opgeheven zou zijn. We zien Marx in deze benadering een voorschot nemen op de eindtoestand van de klasseloze samenleving, waar hij later als de communist Marx naar streefde. En dezelfde opvatting treffen we nogmaals aan bij een staatsrechtsgeleerde die meehielp bij de ideologische onderbouwing van het nationaalsocialistische Derde Rijk, bij Carl Schmitt. Ook bij deze is het identieke van regeerders en geregeerden het wezenlijke van de democratie. Maar bij hem wordt dit wezen pas mogelijk gemaakt op grond van een daadwerkelijke gelijkheid van de staatsburgers, die dan ook een tegenstelling als vijand, als ongelijke, nodig hebben om zich bewust te zijn van de eigen politieke eenheid. Van daaruit vindt Schmitt dan al snel de weg naar de rechtvaardiging van rassenhaat en excessief nationalisme.

Op deze plek moet ik me tegen misverstanden wapenen. Ik wil hiermee niet zeggen dat degene die verkondigt dat democratie het zelfbestuur van het volk behelst, zich daarmee tot een verkapte nazi of een communist heeft gemaakt. Net zo min als ik vind dat deze beide één pot nat zijn omdat ze uitgaan van het hetzelfde model van de democratie. Het enige dat ik wil aantonen is tot wat voor merkwaardige gevolgtrekkingen men kan komen op grond van een doorgevoerde voorstelling van de democratie. Dit geeft aan hoe noodzakelijk het is zulke ideaalbeelden altijd weer te herleiden tot het denkmodel dat aan hen ten grondslag ligt.

Maar dan nu naar datgene wat wij onder democratie willen verstaan. U zult vermoeden dat de tweede zienswijze, die van de democratie als zelfbestuur van het volk, niet de mijne is. Dat is juist. Moeten we die eerste voorstelling daarom als de juiste beschouwen, die waarin het volk aan het roer van het staatsapparaat staat? Nee, ook dat niet.

Maar bestaat er dan nog een andere mogelijkheid, naast de opvatting dat de burgers samen het staatsgezag dragen, waarbij dan weer enigen daaraan onderworpen zijn – of de voorstelling waarbij er in de democratie geen staatsgezag is en regeerders en geregeerden met elkaar uitwisselbaar zijn?

Laten we eerst proberen te zien wat er mankeert aan deze beide opvattingen. De vertolkers van de tweede opvatting hebben in zoverre gelijk dat er eigenlijk niet zoiets bestaat als een staatsapparaat, een staatsgezag dat ergens buiten de burgers om bestaat en zich door deze of gene kan worden toegeëigend. Natuurlijk, er bestaat politie, er bestaat een bestuursapparaat, en daarbinnen is er ook nog zoiets als een bevelsstructuur, een hiërarchische ordening. Maar dat bestaat niet op zichzelf. Dit staat veeleer ten dienste van een taak die binnen de staat moet worden uitgevoerd, er schuilt een bedoeling achter. En als we nu uitgaan van alleen het gezag als een gegeven, dan is dat hetzelfde als muziek willen horen in de herrie.

Dat is het ene. Het andere is dat het volk niet één persoon is, die zich meester zou kunnen maken van zo’n apparaat – als dat al zou bestaan – om zich bij de stuurknuppel van de machine te nestelen, als een chauffeur van een tractor. Het volk is eerder een veelvoud van mensen met zeer uiteenlopende meningen en interesses. En ook wanneer deze mensen tot een meerderheidsbesluit komen, oefenen zij daarmee niet een gezag uit, maar maken ze gebruik van het enige instrument dat een meerderheid van mensen tot hun beschikking heeft om tot een besluit te komen: ze sluiten zich aaneen op basis van een voorgenomen handeling – die datgene betreft wat de meerderheid besluit – en zetten deze in. En dat is alleen een van de vele handelingen ter vervulling van een gemeenschappelijke opgave: een andere zou bijvoorbeeld een werkverdeling zijn, zoals: de een doet, de ander controleert.

De staat heeft een veelvoud van zulke handelingen nodig: het meerderheidsbesluit van de gezamenlijke burgerij is alleen maar de laatst aangewezen instantie, aangezien staatszaken iedereen gelijk aangaan en er daarom niets anders op zit als zich te verenigen en niemand zich kan aanmeten te weten wat goed is voor de ander.

Wat verwachten wij van een democratie?

Nu moeten we er goed voor waken niet te vervallen in die extreme voorstelling van het zelfbestuur van het volk. Want daartoe worden we hier zeker verleid: als er geen staatsapparaat is en als de staat een zaak is voor iedereen, is het toch het beste dat iedereen zichzelf regeert. Maar we hebben al laten zien wat daartegen in stelling is te brengen: het volk kan alleen al daarom niet over zichzelf regeren, omdat het geen eenheid vormt, met een door iedereen gedeelde mening en een gemeenschappelijk belang. Ook hier hebben we weer een veelheid aan uiteenlopende opvattingen en verschillende, deels ook conflicterende belangen.

En wanneer men dan zegt dat de staat toch heeft op te komen voor de welbegrepen belangen van de burger, toont zich precies daar het totalitaire gevaar van de aanname van het identiek zijn van regeerders en geregeerden en van de verschillende belangen: dat plotseling nog maar weer enkelen – de dictator of de partij – uitmaken wat men onder dat welbegrepen belang moet verstaan.

Laten we ons hoeden voor de verleiding van het enkelvoud van het woord ‘volk’

Daarom slaat deze opvatting zo makkelijk om in het totalitaire. Daarbij komt natuurlijk de voor de hand liggende tegenwerping, dat het volk – ook al gaat dat bij meerderheidsbesluit – toch onmogelijk kan beslissen over alles en nog wat, ja, dat het niet eens in staat is een eenduidige richting aan te geven die de verschillende instanties alleen nog maar te volgen zouden hebben zonder zelf te hoeven beslissen. Dit nog afgezien van de vraag of het iets goed zou opleveren, als het al mogelijk was. Nodig zijn dus ook andere procedures als alleen het meerderheidsbesluit: want met alleen daarmee is de democratie hoogst gebrekkig voorzien, en op die manier kan het volk zichzelf dus niet regeren.

Waarom spreek ik zo uitvoerig over deze tegengestelde theorieën over het wezen van de democratie, waar het toch gaat om de actuele problematiek in onze tegenwoordige staat? Wel, ik ben ervan overtuigd dat een groot deel van de problematiek daaruit bestaat, dat we niet precies weten, wat we in wezen van een democratie moeten verwachten. De vraag waaruit de participatie van de burger vandaag de dag zou moeten bestaan, kunnen we alleen beantwoorden wanneer we weten wat deze ‘heerschappij van het volk’ is, die wij in onze democratie zouden willen verwezenlijken.

Dus wat dan? Het schijnt dat de twee opties – indirecte heerschappij over het volk door zichzelf en directe heerschappij over de staat door bezit van de beslissende stuurknuppel van het staatsapparaat – de enige twee vormen zijn waarmee de heerschappij van het volk er zinvol uitziet. Valt er dan nog wat te zeggen voor een derde optie?

We moeten ons naar mijn mening voor alles hoeden voor de verleiding die in het Duitse taalgebied wordt geboden aan het enkelvoud van het woord ‘volk’: namelijk dat wij dat ons als een eenheid voorstellen, als een opperpersoon die op een of andere manier binnen de staat het laatste woord zou moeten spreken. In de Engelse taal wordt het woord voor volk – ‘the people’ – bijna altijd in meervoud gebruikt. En dat is niet voor niets. Want de Angelsaksen waren altijd beter dan wij toegerust op de omstandigheden die ik in het voorgaande op versimpelde manier heb weergegeven.

Controle die zich niet onttrekt

Wanneer men uitgaat van een volk als een meerderheid, dan is de vraagstelling ook van het begin af aan anders. Die luidt dan niet meer: hoe kan het volk heersen? Maar: hoe moeten wij het aanpakken om de opgaven van de ‘res publica’, die, zoals het woord al zegt, alle gemeenschappelijke opgaven behelst, op zulke wijze te arrangeren dat op een of andere manier iedereen is inbegrepen, dat iedereen de mogelijkheid heeft zijn mening te uiten en dat de openbare aangelegenheid van de controle daarop, zich niet volledig onttrekt aan degenen die het betreft?

Daarbij wordt slechts aangenomen dat het allemaal gemeenschappelijke opgaven betreft en dat er onder de betrokkenen niemand zich er op voor kan laten staan uiteindelijk uit te maken wat goed voor de ander is.

De Angelsaksen spreken daarom niet zozeer van zelfbestuur van het volk, zij hebben het over verantwoord regeren, ‘responsible government’ ; sterker nog, zij spreken sowieso niet vaak van heerschappij als iets dat vast staat, maar van regeren als een proces, het ‘governmental process’ – waaraan weliswaar velen deelnemen of de mogelijkheid hebben eraan deel te nemen, maar waar de deelnemers in de eerste plaats tegenover hun medeburgers verantwoording zijn verschuldigd en ook door hen worden gecontroleerd.

Wezenlijk bij dit denkbeeld is enerzijds dat er geen op zichzelf staand staatsgezag bestaat, geen staatsapparaat, maar alleen ambten waarmee bepaalde personen bepaalde opgaven krijgen toebedeeld om deze op een verantwoorde manier uit te voeren, en anderzijds, dat het volk niet als een vaststaande eenheid wordt beschouwd, maar als een veelvoud, die zich binnen het handelen van de staat telkens weer opnieuw moet verenigen. Daarbij draait het niet alleen om het vinden van een meerderheid, maar primair om het voeren van een gesprek in de openbaarheid. Democratisch is hier niet alleen het beslisrecht van het volk, maar de wederzijdse controle van de verschillende instanties, de openbaarheid van al het handelen van de staat, de vrije competitie van ideeën en natuurlijk de vrije en open discussie.

Ons thema is de participatie van de kiezer in de bestuursstaat, en we hebben al gezien dat daarmee een probleem is opgeworpen, dat deze participatie tegenwoordig niet zonder complicaties is, anders dan men zich het vroeger mogelijk heeft voorgesteld. Op grond van wat ik tot nog toe heb gezegd is het misschien mogelijk te zien hoe we dit probleem kunnen aanpakken.

De staat is onoverzichtelijk

Zeer vaak wordt dit thema ons namelijk in de donkerste tinten geschilderd. De democratie vereist, zo wordt gezegd, dat de gezamenlijkheid van de kiezers het laatste woord heeft over alle wezenlijke vraagstukken van de staat, dat deze zich daarover een oordeel vormt en vervolgens mag uitmaken wat ze daarmee wil. Tegenwoordig is dat echter steeds minder mogelijk. De staat is gecompliceerd en onoverzichtelijk geworden. Zijn opgaven hebben zich zodanig vermeerderd – door vereisten op sociaal gebied; door de noodzaak van vergaande planning in het economische leven; door de immer voortrazende ontwikkelingen binnen de technologie, die telkens weer nieuwe regelingen en ingrepen noodzakelijk maken – dat de burger simpelweg niet meer in staat is tot een vakkundig oordeel. Het bestuur, dat wegens de last van de opgaven immer in omvang toeneemt, beschikt tegenwoordig alleen nog over gespecialiseerde beambten, die ieder op hun gebied de verhoudingen overzien; het is op die manier uitgegroeid tot een macht voor wie het parlement, ja, zelfs de regering, het hoofd moet buigen, zodat het volk het roer volledig uit de hand is genomen.

Wanneer men bepaalde artikelen over deze ontwikkeling, die ook bij ons worden geschreven, te lezen krijgt, ontkomt men vaak niet aan de indruk dat er voor de voorvechters van de democratie niets anders meer opzit dan zo snel mogelijk voor de eer te bedanken, af te treden en de hele zaak over te dragen aan een grote sterke man, die deze volkomen uit de hand gelopen ambtelijke schimmel nog weet te temmen.

Dat is echter niet datgene wat van ons wordt verlangd. Anderzijds laat de angstaanjagende ontwikkeling, die ik in het kort heb geschetst – het steeds gecompliceerder worden van de staat, de macht van het bestuur – zich geenszins verloochenen. Wat moeten we dan doen?

Een vertekend beeld van de democratie

Hier zou ik willen zeggen: ten eerste moeten we nu eens heel nuchter nadenken over wat we eigenlijk van een democratie mogen en moeten verlangen, om helder en bewust te komen tot ons ideaalbeeld, zodat we geen aanhangers worden van een utopie die er nooit geweest is en die er nooit zal zijn, en die we alleen met behulp van fictie in een virtuele werkelijkheid kunnen omzetten.

Zo bezien ligt het gevaar vooral bij de denkbeelden die ik U geprobeerd heb uit te leggen: dat van de absolute heerschappij van het volk over het staatsapparaat – die dan bezwijkt onder de realiteit van het overgrote gewicht van dit apparaat, dat zich niet zo makkelijk laat beheersen – of anderzijds de romantische voorstelling van zelfbestuur van het volk, die de noodzaak van een gespecialiseerd bestuur dat ook zijn eigen woordje moet spreken probeert te negeren en daarmee eindigt in fictieve voorstellingen.

Een voorbeeld van deze fictieve voorstellingen, waarmee een vertekend beeld van de democratie tot realiteit wordt vervalst, biedt ons de theorie van sommige landen in het oosten, zoals de DDR. Hier hebben we niet alleen met een democratie van doen, maar zelfs met een volksdemocratie, hetgeen zo uitgelegd wordt, dat deze democratie niet bestaat uit louter lege procedures, maar in plaats daarvan ook de ware belangen van het volk behartigt.

Hierop wil ik niet verder ingaan. Voor ons kader is het interessant hoe ondanks het machtige bestuurlijke apparaat, dat een staat die wordt gestuurd met een centrale planeconomie nog meer nodig heeft als wij, de democratie als volksheerschappij wordt gerechtvaardigd. Men zegt: de overwegende meerderheid van het volk is de klasse van arbeiders en werkenden. Wat hun ware belangen zijn, staat volgens de marxistisch-leninistische doctrine vast. Deze doctrine wordt echter vertolkt door de Partij en binnen die Partij door de partijleiding. Wanneer deze dus regeert, is dat een ware democratie. U ziet: een hoogst overtuigende wiskundige bewijsvoering – als de vergelijkingen tenminste zouden kloppen.

Gecompliceerde democratie

We keren terug naar ons onderwerp. Zoals gezegd, willen we niet komen tot de heerschappij van een volk dat als een eenheid wordt voorgesteld. Eerder neigen we ertoe dat er een regering nodig is die niet identiek is met het volk, en ook een bestuurlijk apparaat wiens expertise de democratie tot nut moet zijn, wil ze de huidige problemen het hoofd kunnen bieden. Deze op meer bescheiden leest geschoeide benadering van onze ideale democratie bestaat er slechts uit dat regering en bestuur hun gekwalificeerde opgave ten opzichte van hun medeburgers op een verantwoorde wijze uitvoeren, onder het oog van de openbaarheid en met een door procedures beveiligde controle, waarbij uiteindelijk iedereen is betrokken. En dan ook zo dat de vrije competitie van ideeën tenminste als mogelijkheid behouden blijft, terwijl we tegelijkertijd, in tegenstelling tot de Oostbloklanden, accepteren dat we de hoogste wijsheid niet in pacht hebben.

Waaruit bestaat nu, vanuit dit perspectief, de participatie van de kiezer? Ik wil mij nu richten op de in Zwitserland wel belangrijkste vraag, die van de meerderheid bij de stemronde voor een referendum, waarvoor iedere kiesgerechtigde burger periodiek wordt opgeroepen om zich met staatsaangelegenheden bezig te houden. Juist het referendum is een dankbaar object voor al die mensen die ons willen laten griezelen wanneer ze ons willen laten zien hoe ondoorgrondelijk de democratie tegenwoordig is geworden.

Kan men van de stemgerechtigde burger verlangen, zeggen zij, dat hij de vijftig tot honderd pagina’s tellende referendumvoorstellen leest en begrijpt, die bij de stemformulieren zijn gevoegd, dat hij ook kennis neemt van de argumenten van de tegenstanders van een voorstel in kranten en vlugschriften en deze op hun waarde schat en dan een ter zake kundig oordeel velt over iets aan een regeling voor een pensioenfonds, de bouw van een school of een bestemmingsplan? Is dat vandaag de dag niet onmogelijk geworden? Is daarmee echter ook niet de democratie onmogelijk geworden, die uiteindelijk toch verlangt dat de soeverein in de staat daadwerkelijke zou moeten heersen?

Democratie en compromis

Wat willen we deze mensen nu antwoorden? Ze zijn zeer talrijk, en niet zelden voeren ook zij, die niet naar de stembus gaan, ter verdediging aan dat zij niet in staat zijn de onderhavige kwesties te beoordelen. Of ze zeggen: ‘Die doen toch wat ze willen’. Juist die zin toont echter duidelijk het valse beeld, dat achter deze houding steekt; het impliceert namelijk dat ‘die’(dat betekent: zij daarboven) moeten doen wat wij willen. Maar dat is echter helemaal niet uitvoerbaar. Wij willen namelijk niet allemaal hetzelfde. En in verreweg de meeste gevallen kunnen we helemaal niet zo precies zeggen wat wij willen en hebben we tenminste iemand nodig die een keer met een voorstel komt. En nog beter is het, wanneer hij daarbij spreekt met mensen die weten wat ze willen, ja, ook met die zo vaak verdachte organisaties die een bijzonder belang bij de zaak hebben, en wanneer hij probeert tot een vergelijk te komen dan rekening houdt met alle belangen en probeert te komen tot een zo rechtvaardig mogelijke oplossing.

 Ik beschouw het verguisde compromis als iets dat ten diepste democratisch is

Dat is dan ook de gebruikelijke weg lang welke een voorstel tot stand komt. En deze weg houdt ook zeer veel democratisch in, niet alleen het meerderheidsbesluit, dat erop volgt: namelijk het democratische overleg. En hier moet ik U een wellicht teleurstellende bekentenis doen, namelijk dat ik zelf het zo verguisde compromis beschouw als iets dat ten diepste democratisch is, want niemand heeft de absolute waarheid in pacht, of de juiste oplossing, en daarom moet men het binnen een democratie eens worden over een mogelijke oplossing. Ongetwijfeld wordt dat in Zwitserland vaak overdreven, maar in wezen heeft het compromis ook goede kanten, en zonder compromis komt men geen stap verder.

Een dergelijk product van veelvuldig overleg, zo’n met vallen en opstaan getroffen compromis, komt dan uiteindelijk ter stemming. Daar moet ik direct toegeven, dat de moeite die het kost zo’n voorstel te beoordelen voor de kiezer daadwerkelijk groot is. Slechts een gering percentage van de kiezers is in staat het voorstel met kennis van zaken op zijn merites te beoordelen. Maar moet de kiezer dan werkelijk per stemformulier regeren en zeggen: ja, dat is precies wat ik wil, ik heb het van a tot z gecontroleerd en ik zou het zelf niet anders hebben gedaan; of: nee, in Art. 27 lid 2 van het wetsvoorstel staat een fout? Als dat de bedoeling van het referendum is, moeten we het per direct afschaffen. Dat is inderdaad onmogelijk.

Ik zou echter willen zeggen: het referendum is geen middel tot zelfbestuur van het volk. Daarvan kan helemaal geen sprake zijn op de manier waarop sommigen zich dat voorstellen. Het referendum is eerder slechts een middel om de verantwoordelijke regering bij de realiteit te houden, als het de autoriteiten dwingt acht te slaan op hun medeburgers, zich voor hen te rechtvaardigen voor hun daden, en de medeburgers anderzijds in staat stelt controle uit te oefenen, zodat datgene dat zich al te manifest verwijdert van de overtuiging van de meerderheid, binnen de staat niet kan worden doorgezet.

Natuurlijk, deze controle is zeer grof en oppervlakkig . Ze mag zeker niet dienen om degenen die vanwege hun gespecialiseerde expertise of hun bijzondere opmerkzaamheid betrokken waren bij het uitwerken van een voorstel, te ontheffen van hun verantwoordelijkheid. Het is in mijn ogen het slechtste wat er is als parlementariërs zichzelf verontschuldigen door te zeggen: het volk heeft hier toch mee ingestemd? Dat is geen excuus. Het volk kan alleen de zichtbare fouten controleren of de vragen, die in de verkiezingscampagne tijdens debatten zijn gesteld en die voor iedereen te volgen zijn.

Ik denk, dat wanneer hen deze wat meer bescheiden voorstelling van het referendum duidelijk gemaakt zou kunnen worden, meer mensen zorgvuldiger zouden omgaan met hun stemrecht dan nu het geval is, waarbij men hen een versie voorspiegelt die een illusie is.

Het volksinitiatief

Nog een woord over volksinitiatieven. Ook die kunnen natuurlijk een middel zijn waarmee het volk als het ware over de autoriteiten heen kan springen en zichzelf besturen kan. Maar in dat overspringen schuilt wel een gevaar. Ik merkte al op, dat voorstellen die op de gebruikelijke manier zijn uitgewerkt door bestuur, regering en parlement, tijdens deze hele procedure zijn onderworpen aan overleg tussen iedereen die in de kwestie een bijzonder belang heeft of er een bijzonder ter zake deskundig oordeel over heeft. Dat leidt er in de regel toe dat de diverse opinies en belangen op een evenwichtige manier tegen elkaar worden afgewogen. Dit overleg is in Zwitserland heel belangrijk, hoewel ze zich helaas veel te weinig in de openbaarheid afspeelt (we zouden op dit gebied overigens het een en ander van de Amerikanen kunnen leren, die veel minder bang zijn voor democratische openbaarheid dan wij, hoewel zij bij God zeker niet minder geheim te houden hebben).

In Zwitserland is dit overleg daarom zo belangrijk, omdat het ervoor zorgt dat we rekening houden met onze minderheden, wier positie bij een meerderheidsbesluit van het volk bij een referendum minder goed is gewaarborgd, en dat zorgt in de regel voor meer gedifferentieerde en betere wetsvoorstellen. Daarentegen behelzen volksinitiatieven zo nu en dan simpelweg radicale oplossingen over de hoofden van de betrokkenen heen.

Goddank worden zulke voorstellen bijna altijd verworpen. Soms waren ze dan toch nog van enig nut omdat ze tenminste hadden gewezen op een probleem, dat zonder het voorstel wellicht over het hoofd was gezien. Zo hebben deze initiatieven in de praktijk nog de heilzame werking van een ventiel, waardoor onvrede kan worden afgereageerd over zaken, die inderdaad vaak zijn ingegeven door eenzijdigheid bij de instanties, of werpen ze vragen op waaraan te weinig aandacht is besteed of die nooit tot uitdrukking zijn gebracht.

Ik geloof dat men deze volksinitiatieven niet al te serieus moet nemen en vooral dat gevoelige en belangrijke problemen beter niet langs deze weg kunnen worden behandeld. De beleving van het politieke bedrijf, die van hen uitgaat, hebben we in Zwitserland echter vaak bitter hard nodig.

We moeten waakzaam blijven

Staat u mij nog een laatste opmerking toe. Ons onderwerp betreft weliswaar alleen van de participatie van de stemgerechtigde burger. Maar ik zou onder die participatie van de burger niet alleen verstaan dat deze zijn stem uitbrengt, maar ook, dat hij daar waar hij iets te zeggen heeft, ook daadwerkelijk meepraat.

Zoals ik al zei is het op basis van een realistische voorstelling van de democratie voor de gemiddelde burger vaak moeilijk ook maar de meest rudimentaire controle uit te oefenen op de gecompliceerde voorstellen die onze bestuursstaat aan hem voorlegt. En toch wordt van hem meer gevraagd dan alleen een blind vertrouwen in de autoriteiten onder het motto ‘Die weten toch wat ze doen’, die gemakzuchtige houding die we ook bij onze politici maar al te vaak aantreffen. De collectieve verantwoordelijkheid van allen voor de staat is ook in de bestuursstaat onontkoombaar en vraagt onze voortdurende waakzaamheid.

U allen, die hier het gymnasium heeft bezocht, is het waarschijnlijk duidelijk dat de gemiddelde kiezer over de meeste politieke vragen geen ter zake kundig oordeel weet te vellen. Maar u zal, zeker als u gestudeerd heeft, zelf ook een terrein hebben waarin u een expert bent, en ieder gebied heeft altijd ook een politiek aspect. Binnen dit terrein kunt u beoordelen of dat wat de staat doet goed is of juist slecht. En hier bent u gehouden uw oordeel niet alleen toe te vertrouwen aan uw stembiljet, ook als u in geen enkel openbaar lichaam zitting heeft, en vooral als u tot de slotsom bent gekomen dat het niet juist is u te mengen in het debat of uw mening te laten horen in de pers. Houdt u zichzelf niet voor te goed voor dat zogenaamd vunzige politieke bedrijf. Juist in die zo onoverzichtelijke bestuursstaat moeten de specialisten ieder op hun gebied meehelpen de democratische controle wakker te houden, zodat het responsible government zich niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekt.

Ik ben aan het eind gekomen. U ziet, overdreven pessimistisch ben ik niet. Zeker is dat de staat en de problemen van de staat steeds gecompliceerder worden, net zoals het moderne leven, en er alle reden voor vertwijfeling is. Maar ook in deze dingen lijkt mij de enige bruikbare arbeidshypothese een misschien niet geheel gegrond, doch nuchter vertrouwen, dat zich voor alles hoedt voor valse idealen.

Ik dank u allen. En hoop bij de discussie op levendige tegenspraak.

 

Deze vertaling is ontleend aan het boek Was kann einer allein gegen Zen Buddhisten – Philosophisches, Gedicht, Erzähltes und Dramatik, samengesteld door Joy Matter uit het ongepubliceerde werk van haar echtgenoot Mani Matter., dat vorig jaar is verschenen bij uitgeverij Zytlogge . Vertaling: René Zwaap. De rechten van deze tekst berusten exclusief bij de nabestaanden van Mani Matter.

 


 

Het politieke testament van een groot kunstenaar

 

Mani Matter was 36 jaar oud toen hij in 1972 op weg naar een optreden bij een inhaalmanoeuvre tegen een boom opreed. Daarmee verloor Zwitserland – beter het gezegd het Duitstalige gedeelte van het land – een zanger-componist van buitengewoon formaat, een kunstenaar die in zijn eentje de kwintessens vormde van een heel cultuurgebied.

Geboren in 1936 als Herman-Peter Matter in Bern, met een Nederlandse moeder en een Zwitserse vader, ontwikkelde ‘Mani’ Matter een geheel eigen liedkunst, die werd gekenmerkt door grote poëtische zeggingskracht, virtuoos taalgebruik (waarbij hij zich exclusief bediende van het Berner dialect) en een fijnzinnig, absurdistisch gevoel voor humor. Veel van zijn liederen bevatten subtiel politiek commentaar. Mani Matter was de kampioen van de vierkante millimeter, zijn muzikaal gesproken rudimentaire werk is zo ingehouden klein dat het van de weeromstuit zo groot werd dat het een heel land kon opslokken. Hele generaties groeiden op met zijn liederen en nog altijd is hij onverminderd populair.

Verleden jaar, in zijn tachtigste geboortejaar, verscheen Mani Matter: eine Biografie, geschreven door Wilfried Meichtry. Een van zijn bekendste liederen, I han es Zundhölzli azündt, prijkte tegelijkertijd tot ieders verbazing plotseling hoog in de hitlijsten en in het Landesmuseum van Bern was een grote tentoonstelling aan zijn leven en werk gewijd.

Behalve liedkunstenaar was Mani Matter ook jurist. De titel van zijn proefschrift, dat hij schreef tijdens een jaar aan de universiteit van Cambridge, luidde ‘Die pluralistische Staatstheorie’ (ondertitel:Oder Der Konsens zur Uneinigkeit), dat hij tot de laatste voetnoot voltooide maar nooit heeft ingediend (het werd in 2012 alsnog gepubliceerd). Hij liet een academische loopbaan aan zich voorbij gaan om op de bühne te kunnen staan met zijn gitaar. Als jurist in dienst van de gemeente Bern was hij een groot kenner van het Zwitserse staatswezen, met zijn referenda en volksinitiatieven. Hij was actief in de lokale politiek van Bern, maar had – daarvan getuigt ook zijn hier gepubliceerde redevoering – zijn bedenkingen tegen al te radicale opvattingen van de directe democratie made in Switzerland.

Zijn redevoering over de ‘participatie van de burger in de bestuursstaat’ werd eind verleden jaar voor het eerst gepubliceerd. Het kan worden gelezen als het politieke testament van een man wiens luciditeit ten node wordt gemist in het hedendaagse Zwitserland, waar de‘Wutbürger’ (het Helvetische equivalent van de Hollandse boze burger) via de in 1971 opgerichte, rechts-populistische Schweizerische Volkspartei (SVP) tot grote politieke wasdom is gekomen. (René Zwaap)

 


 

Volksinitiatieven niet altijd machtsmiddel voor populisten

Het Zwitserse stelsel van directe democratie, waarin volkssoevereiniteit het leidende begrip is, biedt de kiezer referenda in alle soorten en maten. Zo heeft het stemvolk met een correctief referendum de beslissende stem over voorstellen uit het parlement en kan het zelf ook wetsvoorstellen formuleren en agenderen via het zogeheten volksinitiatief. In Nederland zijn vooral de PVV en het Forum voor Democratie voorstander van het invoeren van het volksinitiatief naar Zwitsers model. Burgers, belangengroepen en politieke partijen kunnen een wetsvoorstel per referendum aan de kiezers voorleggen als zij binnen achttien maanden 100.000 steunverklaringen van stemgerechtigde burgers weten te verzamelen. Als dat is gelukt, wordt het voorstel in de regel binnen twee tot drie jaar per referendum aan de kiezer voorgelegd.

Voordat het voorstel ter stemming komt, dient het initiatief te worden beoordeeld door regering en parlement, die een commentaar op het voorstel formuleren en het recht hebben een alternatief voorstel te formuleren. Ook controleren zij of het voorstel niet indruist tegen de eenheid van wetgeving en het internationaal recht. Naast een meerderheid van de stemmen is voor het aannemen van het volksinitiatief ook noodzakelijk dat het ‘ja’ is uitgesproken in meer dan de helft van de 26 kantons waaruit de Zwitserse federatie bestaat.

Sinds de invoering van het volksinitiatief in 1891 zijn slechts twintig voorstellen daadwerkelijk aangenomen. Het eerste dat het haalde, was een verbod op onverdoofd slachten (1893), waardoor in de praktijk vooral de rituele slacht van de joodse gemeenschap werd getroffen. De indieners van het voorstel waren dan ook naast in de dierenbescherming te vinden in antisemitische kringen.

Minarettenverbod

Sinds 1966 werden van de honderd volksinitiatieven die ter stemming kwamen, slechts dertien aangenomen. In 2009 stemde een meerderheid van 53 procent in met het voorstel van de Schweizerische Volkspartei (SVP) tot een verbod op de bouw van minaretten van moskeeën. De kritiek dat deze maatregel indruist tegen het volkerenrecht is ook intern nog niet verstomd. In 2014 kon dezelfde SVP weer victorie kraaien toen een meerderheid van 54 procent instemde met een wetsvoorstel tegen ‘massa-immigratie’. In de praktijk zou dat voorstel bij implementatie kunnen leiden tot een eenzijdige beëindiging van het vrije personenverkeer binnen de Schengenzone, waar Zwitserland – ondanks dat het geen partij is in de Europese Unie – wel verdragsland is. De Zwitserse regering, aan wie de taak een aangenomen voorstel om te zetten in wetgeving, weigerde die radicale doorzetting met een beroep op de internationale rechtsorde. Met het volksinitiatief ‘Schweizer Recht statt fremde Richter’ diende SVP als antwoord daarop een voorstel in waarbij internationaal recht niet langer in de weg mag staan van de nationale volkssoevereiniteit. Het referendum daarover moet nog plaatsvinden.

De SVP kreeg ook het deksel op de neus toen verleden jaar een volksinitiatief tot het uitzetten van niet-Zwitserse ingezetenen, ook van de tweede generatie, bij twee gerechtelijke veroordelingen, verrassend genoeg geen meerderheid vond. Sindsdien is volksinitiatief als populistisch machtsmiddel aan erosie onderhevig.

Op de agenda van initiatieven die de komende jaren ter stemming worden gebracht staan onder meer een voorstel om de geldcreatie – dus ook van giraal geld – weer een exclusief recht te maken van de Zwitserse nationale bank, een Zwitserse versie van het burgerinitiatief van de Nederlandse geldhervormingsbeweging Ons Geld, waarover de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid binnenkort een advies zal uitbrengen. (René Zwaap)

Stemmen op de afvalberg

De Zwitserse politica Pearl Pedergnana gaf in 2014 leiding aan een delegatie van de Raad van Europa die het verloop van de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen observeerde. Ze verbaasde zich over de vuilcontainers die fungeren als stembus. Haar aanbevelingen zijn nog steeds actueel. Hoe heilig is de stem van de Nederlandse kiezer?

Tekst René Zwaap

WINTERTHUR – Pearl Pedergnana kent uit eigen ervaring het belang van een vlekkeloos electoraal proces. In 2001 deed ze als kandidaat van de Zwitserse Socialistische Partij SP een gooi naar een zetel in het stadsbestuur van haar woonplaats Winterthur.  Haar opponent  behaalde 13.394 stemmen, zij zelf 13.393. De lokale kiesraad en later het gemeentebestuur gingen aanvankelijk niet in op de eis van haar partij de stemmen te hertellen. Maar uiteindelijk gebeurde dat toch en dat leverde precies de omgekeerde uitslag op:  13.394  stemmen voor Pedergnana,  13.393 voor haar opponent.  De weg naar het stadhuis lag alsnog open. Voor het hertellen van stemmen zijn de criteria in de Zwitserse wetgeving inmiddels vastgelegd in heldere regels.

Iedere stem telt en daarom springen de Zwitsers uiterst behoedzaam om met de wil van het soevereine stemvolk. ‘Bij ons worden de stemformulieren door de kiezer in een gesloten houten kluizen urnen gedeponeerd, die na het sluiten van het stemkantoor met rode tape worden verzegeld’, vertelt Pedergnana.  ‘Bij het tellen mogen beslist geen buitenstaanders aanwezig zijn. Ik moest wel even slikken toen ik in een Amsterdams stembureau zag hoe  dat er in Nederland aan toegaat. De stemformulieren belandden in grote plastic afvalcontainers die ’s avonds bij het sluiten van het stemkantoor gewoon over de vloer werden uitgestort.  Om die afvalberg van stemmen op de vloer stonden  mensen van buitenaf, die vrij waren een kijkje mochten nemen. Sommige van die formulieren verdwenen bij het uitkiepen van die vuilnisemmers onder bureaus of tafels en moesten daar weer vandaan worden gepakt. Wie kwaad in de zin zou hebben, zou daar vrij eenvoudig zijn slag kunnen slaan, bedacht ik me toen. Ook bij het tellen zelf was  het publiek gewoon aanwezig. Wat mij ook opviel was dat de formulieren daarna gewoon in open tassen werden gestopt. Het Nederlandse kiesstelsel wordt gekenmerkt door openheid en transparantie. Maar het is wel heel erg een high trust-operatie. Dat is tegelijkertijd ook de charme ervan. In Nederland mag je tijdens het stemmen selfies maken – dat is in Zwitserland ondenkbaar’.

Pederagnana was niet alleen in Nederland verkiezingswaarnemer. Ze deed hetzelfde in Georgië en Macedonië. ‘In Georgië had de oppositie camera’s hangen in het stemlokaal, en de urnen waren doorzichtig , zo groot was de angst voor manipulatie. In Macedonië werd de oppositie onderdrukt en kreeg ze geen toegang tot de media’ . Het contrast met de goed gefundeerde democratie in Nederland kon niet groter zijn, geeft  ze aan. Haar Nederlandse ervaring dateert van 2014, toen ze leiding gaf aan een delegatie van het Congres van Lokale en Regionale Autoriteiten, een onderdeel van de Raad van Europa.  De delegatie bestond uit zes teams van lokale en regionale politici uit elf verschillende Europese landen, die door heel Nederland observeerden hoe de gemeenteraadsverkiezingen verliepen.

De delegatie kwam op uitnodiging  van toenmalig minister  van Buitenlandse Zaken Timmermans en voerde gesprekken met  minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en met leden van de VNG en de Kiesraad.  In haar aanbevelingen stond Pedergnana stil bij het hoge percentage stemmen per volmacht, dat 10 procent bedroeg:  ‘Vooral bij kiezers met een niet-westerse achtergrond bleek stemmen met een volmacht in zwang: in 2006 bracht binnen die groep 21 procent op die manier zijn stem uit. Hoewel het kopen van stemmen geen issue bleek in Nederland, is het toch een kwetsbaar punt. Want hoe gegarandeerd is het stemgeheim in zo’n situatie, met name voor vrouwen?’

 

Stemmen per post

Een mogelijk alternatief voor de volmacht is het voortijdig stemmen per post. In Zwitserland  – maar niet alleen daar –  is dat gemeengoed.  ‘In Nederland is stemmen per brief alleen maar mogelijk voor kiezers in het buitenland, maar dat zou je probleemloos kunnen uitbreiden naar binnenlands gebruik. Dan moet je natuurlijk wel zorgen voor genoeg lijm voor de enveloppen’, zegt Pederagna, verwijzend naar de recente verwarring bij de Oostenrijkse presidentsverkiezingen, die opnieuw moesten worden gehouden toen er klachten kwamen over  enveloppen  voor het stemmen per post die over een gebrekkige plakrand zouden beschikken.

Andere zaken waar Pederagnana  in haar rapportage over de Nederlandse verkiezingen aandacht voor vroeg waren duidelijkere regels voor transparante partijfinanciering op lokaal niveau, het verontrustend lage opkomstpercentage en het moeizame telsysteem. Pederagnana over dat laatste punt: ‘Vanwege het ontbreken van een kiesdrempel doet er in Nederland een zeer hoog aantal partijen aan de verkiezingen mee. Die partijen hebben vaak ook nog eens lange kandidatenlijsten. Dat maakt het tellen van de stemmen tot een moeizaam, tijdrovend proces. Automatisering zou soelaas kunnen bieden, maar de investeringen die daarmee zijn gemoeid – geschat tussen de 150 en 250 miljoen euro – schrikken af, zo werd mij verteld. Daarnaast is er de angst voor hackers.  Om die redenen werden de stemmachines die bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 werden gebruikt weer afgevoerd en gaat het hele proces als vanouds met papier en potlood. Ik denk dat het wel degelijk mogelijk is het stemproces te moderniseren. Zelfs stemmen met je handy zou moeten kunnen’.

Voor wat betreft het hertellen van de stemmen zou het goed zijn als daar ook in Nederland duidelijke regelgeving voor wordt ontwikkeld, aldus Pederagnana. ‘In Zwitserland is het nu de norm dat stemmen bij een verschil tussen partijen of kandidaten kleiner dan 0,8 procent verplicht worden herteld. Daarnaast is er het vier ogen-principe dat de stemmen worden geteld door twee mensen tegelijk – een gebruik dat nu ook in Nederland is overgenomen, maar dat in 2014 nog niet werd gepraktiseerd.  Het laatste dat je als democratie wilt is dat er getwijfeld kan worden aan de rechtmatigheid van een verkiezingsuitslag’.

 

Grenzen aan de vrijheid van expressie

Mocht Wilders in een volle zaal de aanwezigen opzwepen met zijn ‘minder Marokkanen’- uitspraak? De drie rechters zeiden aan het slot van het proces: nee, dat mocht niet. Tot chagrijn van Wilders, die de rechters in een tweet ‘knettergek’ noemde. De wetenschap blijkt verdeeld over de veroordeling.

Tekst Gijs Korevaar

De juridische studievereniging Justus Lipsius van de Leidse universiteit organiseerde eind december een debat tussen de Amsterdamse emeritus hoogleraar politieke theorie Meindert Fennema en Paul Cliteur, professor encyclopedie van de rechtswetenschap te Leiden.

Meindert Fennema verdedigde het naar eigen zeggen ‘extreme standpunt’ dat racisme niet strafbaar moet zijn. Het beledigen van groepen, van godsdiensten of wat dan ook, niet strafbaar, de vrijheid van meningsuiting gaat boven alles. ‘De meeste mensen durven niet zo ver te gaan. Ook collega Paul Cliteur niet’, aldus Fennema. ‘Ik ben tegen het artikel over aanzetten tot discriminatie en groepsbelediging op basis waarvan Wilders is veroordeeld. Maar zolang die wetten bestaan, moeten die worden gehandhaafd’.

De Amsterdamse emeritus hoogleraar wil de regels voor de vrijheid van meningsuiting graag opgerekt zien. Een mens – en zeker een politicus – moet alles kunnen zeggen. Er is natuurlijk wel een grens aan die vrijheid. Niemand mag oproepen of aanzetten tot geweld. Dat staat al in de wet. Fennema: ‘Ik wil er een tweede criterium aan toevoegen: oproepen of aanzetten tot uitsluiting. Dat gaat over uitsluiting van de natie. De natie – het land – is een vereniging en er is zeker ballotage, maar er bestaat geen royement. Burgerrechten kan je niet afnemen. Een religie is eigen keuze. Misschien heb je niet gevraagd om moslim te worden, maar het blijven is een keuze. Je kan er van af. Je kan een Marokkaan echter niet vragen om geen Marokkaan meer te zijn. Je kan een Nederlands paspoort nooit innemen. Ja, behalve als iemand in vreemde krijgsdienst is getreden’. Daarom is Meindert Fennema ook zo fel in zijn oordeel over de website waar mensen Sylvana Simons oproepen het land te verlaten. Dat valt volgens Fennema in die laatste categorie – aanzetten tot uitsluiting – en zou strafbaar moeten worden gesteld.

Paul Cliteur profileerde zich de afgelopen maanden als verdediger van Geert Wilders. Hij heeft zelfs op het proces een ‘getuigenis van de waarheid’ afgelegd op verzoek van de rechtbank. Daarover had hij eerder met Wilders’ advocaat Knoops contact gehad. ‘Ik heb met veel genoegen in de rechtbank over vrijheid van meningsuiting gesproken. Het is toch bizar dat een politicus terecht staat voor dingen die hij heeft gezegd, terwijl hij op de dodenlijst van Al Qaida staat. Het blijft vreemd dat drie rechters een oordeel moeten geven over wat een politicus zegt’.

De Leidse hoogleraar zette Wilders in perspectief. ‘Ik denk dat hij onderdeel is van een internationale beweging. Trump natuurlijk, maar ook Marine le Pen, Pegida. Als Wilders wordt vervolgd, zijn er in de wereld wel veel meer mensen die voor de rechter zouden moeten komen. De Franse tekenaars van Charlie Hebdo? De Deense cartoonist met zijn tekening over de profeet Mohammed?’

Kritieke situatie

In het proces waren volgens Cliteur de sterkste argumenten voor vrijspraak moreel. Rechtsfilosofische overwegingen, niet wetstechnisch, aldus de hoogleraar. ‘Daarom ben ik op zoek gegaan naar wetsartikelen op basis waarvan toch vrijspraak mogelijk was. Maar dat heeft het niet gehaald. Is hij terecht veroordeeld? Ik had het wel verwacht. Ik heb de rechtbank nog voorgehouden dat we in een kritieke situatie leven, dat terrorisme een enorm probleem is en dat we de rechtspraak niet voor het karretje van dat terrorisme moeten spannen. We moeten de vrijheid hoog houden. Die verantwoordelijkheid rust op uw schouders, heb ik de rechters gezegd. Maar dat hebben ze niet gedaan’.

Toch blijft Cliteur de vrijheid verdedigen van Geert Wilders om te zeggen wat hij wil. ‘Je moet kunnen zeggen welke migrant je wel en welke je niet wilt toelaten. Het lijkt heel interessant om daar normen voor te ontwikkelen’, aldus Cliteur over de ‘minder minder’ uitspraken van Wilders. ‘Het is een toevoeging aan het publiek debat. Er was een taboe over de cijfers van de jeugdcriminaliteit onder Marokkaanse jongens. Er was geen sprake van dat hij een hele bevolkingsgroep heeft bedreigd. Zijn uitspraken gaan niet over Kamervoorzitter Arib of burgemeester Aboutaleb’.

Fennema: ‘Een zaal laten scanderen dat er minder Marokkanen moeten komen, dat gaat niet meer over het oproepen tot een publiek debat. Ik was spastisch als kind in Friesland en ik werd gepest. Dan kwamen er jonge blonde jongens achter me aan rennen en dat had echt niets met een oproep tot debat te maken. Ik kan me dus voorstellen dat Marokkaanse Nederlanders zich bedreigd, opgejaagd, voelden. Dan is de overheid verplicht bescherming te bieden’.

Cliteur: ‘Salafisten hebben een radicale interpretatie van de godsdienst. Die willen in een theocratie leven in plaats van in een democratie. Mag je daar tegen optreden? Ja, dat moet als weerbare democratie’.

Fennema, met een achtergrond als lid van de Communistische Partij Nederland, onderstreepte wel het gevaar van repressie van gedachtegoed, van partijen. In Duitsland is decennialang het ‘Berufsverbot’ van kracht geweest waarmee communisten werden geweerd uit overheidsdienst. Dat systeem bestond niet in Nederland. ‘Ik sluit niet uit dat het links-radicalisme in Duitsland daardoor gewelddadiger is geweest dan hier. Het geweld neemt toe door het verbieden van de waarheid, die deze mensen in pacht denken te hebben. En bovendien: Hoe groter een cordon sanitaire, hoe groter de macht van de leiding van de partij, want de partijleden kunnen nergens anders heen’.

Orangisme versus populisme?

Het anti-koningshuissentiment dreigt in deze bange tijden te worden gekaapt door populisten aan de uiterste rechterzijde. Over wat zij in de plaats van de monarchie zouden willen stellen hoeven we ons geen illusies te maken. Als gevolg van deze dreiging is nu bij velen de illusie ontstaan dat alleen de koning ons scheidt van een populistische dictatuur en dat het koningshuis garant staat voor beschaving. Zij tonen zich daarom allergisch voor het republikeinse streven, net zoals diezelfde bange Hollander direct achter het bankstel springt bij woorden als ‘directe democratie’, ‘volkssoevereiniteit’ of ‘referendum’.

Eeuwen orangistische heerschappij heeft het Nederlandse volk opgezadeld met een ernstig minderwaardigheidscomplex en twijfel aan de eigen handelingsbekwaamheid en het eigen beoordelingsvermogen.

Wat in deze afweging gemakshalve wordt vergeten is dat het orangisme zich dwars door de gehele Nederlandse geschiedenis heen  altijd heeft bediend van alle denkbare populistische machinaties. De machtsbasis van Oranje is gebaseerd op een pact met het gepeupel sinds ‘Vader des Vaderlands’ Willem de Zwijger de sluizen wijd open zette voor de terreur van een protestantse taliban. Het orangisme was nooit iets anders dan een populistisch machtsmiddel. Iedere concessie die het deed aan andere waarden dan primitief eigenbelang moest worden afgedwongen. Van harte ging het nooit.

Het republikeinse streven in Nederland daarentegen valt historisch samen met de hoogste beschavingsidealen. Ik noem in dit verband Hugo de Groot, Spinoza, Johan de Witt, Joan Derk van der Capellen tot den Pol, Multatuli. Maar de lijst is oneindig veel langer.

Het ware republikeinse streven in Nederland is dan ook niet minder dan een beschavingsmissie, en zie daar het werkveld van dit tijdschrift. ‘De Republikein, tijdschrift voor de betrokken burger’ bestaat nu twaalf jaar. Het is indrukwekkend hoeveel journalisten, columnisten, schrijvers, denkers, dichters, historici, sociologen, juristen, filosofen, tekenaars, beeldend kunstenaars e.v.a. geheel belangeloos hun bijdragen leveren aan de continuïteit van deze bijzondere titel. Er is anno 2017 iets aan het gebeuren met het republikeinse streven in Nederland. Het dreigt levensvatbaar te worden!

Daarnaast zijn de banden met het Nieuw Republikeins Genootschap – dat binnenkort zal fuseren met het oudere Republikeinse Genootschap – aangehaald. NRG-voorzitter Hans Maessen werd de vaste columnist van het blad. Er kwam samenwerking op het gebied van een groot onderzoek naar de verborgen kosten van de monarchie waaraan het NRG zich heeft gecommitteerd binnen het verband van de Alliance of European Republican Movements. Dankzij onze webmaster Adriaan Boiten kreeg het blad een geheel vernieuwde website (zie www.derepublikein).

De Republikein heeft alles in zich om uit te groeien tot een volwassen medium. Maar alleen met vrijwilligers lukt dit niet. Een professionaliseringsslag is nodig. Te weinig mensen zijn op de hoogte van het bestaan van dit blad. Te klein is het bereik, te klein de oplage. En daarom doe ik hier een beroep op een ieder die een bijdrage wil leveren aan de groei van dit blad tot een stem die tot in iedere hoek en uithoek van het Koninkrijk kan worden gehoord. U allen heeft nu de unieke kans een bijdrage te leveren aan een grote stap voorwaarts voor republikeins Nederland: een volwassen blad dat een tegengeluid kan bieden aan de steeds meer voor de Gouden Koets gespannen massamedia. De redactie is dankbaar voor iedere suggestie via onze mailadres redactie@rotestsite.nl.

 

Leve de Republiek, leve de Republikein!

 

René Zwaap

Hoofdredacteur ‘De Republikein’

1977: de boze stiefmoeder van alle formaties

 

Juliana zette (tevergeefs) haar zinnen op het tweede kabinet-Den Uyl en haar dochter hielp Wim Kok aan de macht. In het boek Kabinetsformaties 1977-2012 van het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis wordt de rol van het staatshoofd stevig nagepluisd. Stevenen we na de komende verkiezingen af op een reprise van het formatiedrama van 1977?

 

Tekst: Maurits van den Toorn

208 dagen. Iedereen die een beetje in de Nederlandse politieke geschiedenis thuis is, weet direct waar dat naar verwijst, net als de getallencombinaties 8-7-1 en 7-7-2. Het zijn de kerngetallen uit de formatie van het tweede kabinet-Den Uyl in 1977, respectievelijk het aantal dagen dat de formatie duurde en de verdeling van de ministersposten over de drie partijen PvdA, CDA en D66. Klein detail daarbij is dat het kabinet er helemaal niet kwam, de berg baarde in dit geval zelfs niet eens een muis (of juist wel, als je het kabinet Van Agt/Wiegel zo zou willen betitelen).

De verhitte gang van zaken met protagonisten die elkaar bijkans naar het leven stonden, een stoorzender in de vorm van Aantjes, die in het geniep achter de rug van Van Agt om contacten met Den Uyl onderhield (wie zou nog durven ontkennen dat politiek een krokodillenbedrijf is?) en de pers die vrolijk meeformeerde, het blijft een politieke thriller van hoog niveau, ook al is de afloop bekend. Het verhaal is van dag tot dag te volgen in het onlangs verschenen Kabinetsformaties 1977-2012 van het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis. Het boek beschrijft met grote grondigheid de kabinetsformaties van de afgelopen 35 jaar (1977-2012) en is een waardige opvolger van de eveneens uit de boezem van de Nijmeegse universiteit afkomstige boeken over de formaties 1946-1965 van F. Duynstee en die van 1959-1973 van P.F. Maas.

 

Grilligheden

 

Als je zo door de recente parlementaire geschiedenis wandelt, is voor alles duidelijk dat formaties allemaal hun eigen grilligheden hebben, geen enkele lijkt op een andere. Er is dan ook weinig staatsrecht rond de kabinetsformatie, het meeste is gebaseerd op (soms slechte) ervaringen. Om de missers van een vorige formatie te voorkomen zijn er door de jaren heen steeds meer stappen genomen – de formateur wordt tegenwoordig bijna altijd voorafgegaan door een, twee of drie informateurs, nog recenter is de instelling van een pre-informateur of verkenner – en steeds meer documenten opgesteld. Al na korte tijd behoren al deze stappen en stukken tot het standaardgereedschap van een formatie. Wie ze allemaal nog eens wil nalezen raadplege het in 2012 verschenen De kabinetsformatie in vijftig stappen van Carla van Baalen en Alexander van Kessel, ook de redacteuren en coauteurs van het hier besproken boek.

De samenstellers hebben het geluk dat ze een stevige binnenkomer hebben met 1977, door zijn lange tijdsduur een mijlpaal, niet ten onrechte betiteld als ‘de moeder van alle kabinetsformaties’ (eerder de boze stiefmoeder, maar goed). Door de snelle val van het kabinet Rutte I kon ook de formatie van het huidige kabinet in 2012 worden meegenomen. Ook een mijlpaal, want voor het eerst was dit een formatie waarbij het staatshoofd formeel buiten spel is gebleven. Dat staatshoofd, zo verzekeren voorstanders van de monarchie altijd, heeft geen macht, hoogstens invloed. Naar aanleiding van de beschrijvingen is er wel het een en ander over die invloed en de (on)wenselijkheid daarvan op te merken.

Zo was Juliana’s poging om, na het voor de eerste keer mislukken van de formatiepoging door formateur Den Uyl, CDA-aanvoerder Van Agt tot formateur benoemen – hij had het lef om te weigeren, een unicum – volgens het CDA regelrecht afkomstig uit de koker van de PvdA. Volgens dat scenario zou Van Agt ook mislukken, waarna de weg vrij was voor het door de vorstin gewenste tweede kabinet-Den Uyl. Naïviteit van Juliana of bereidheid om het spel van de door haar (naar verluidt) zeer gewaardeerde Den Uyl mee te spelen? ‘Van Agt op Justitie, dát kan toch niet’, zei Juliana volgens Ed. van Thijn in het manuscript van zijn Dagboek van een Onderhandelaar, een uitspraak die in de gepubliceerde versie is verdwenen (waarom eigenlijk?). Misschien maakte Juliana een niet al te handige keuze uit de uiteenlopende adviezen. Die onzekerheid illustreert precies hoe raar het is, zo’n ‘procesbegeleider’ achter de schermen van wie je je maar moet afvragen in hoeverre die werkelijk neutraal is.

 

Beatrix

Ook koningin Beatrix heeft meermaals haar verreikende invloed op de totstandkoming van een kabinet laten gelden. Beroemd is haar onverwachte keuze uit 1994 om na het mislukken van de ‘paarse’ onderhandelingen niet een nieuwe informateur te benoemen, maar PvdA-leider Kok de opdracht te geven een regeringsprogramma op hoofdlijnen samen te stellen. De partijen die zich daarin konden vinden, konden zich er vervolgens bij aansluiten. Uiteindelijk kwam zo alsnog het eerste paarse kabinet tot stand, een van de succesvollere kabinetten sinds 1945. Bij de formatie van 2010 wekte de keuze van de majesteit om eerst Tjeenk Willink en en in een volgende ronde Lubbers tot informateur te benoemen verbazing, omdat die keuze niet was gebaseerd op de verschillende adviezen die waren uitgebracht.

Eerlijk is eerlijk: de manoeuvre uit 1994 had succes, en wat mij betreft is er veel te zeggen voor pogingen om te ontkomen aan een door de PVV gesteund of gedoogd kabinet. Desondanks blijft het een vreemde gang van zaken dat de vorming van een kabinet van democratisch gekozen partijen wordt gestuurd en beïnvloed door iemand die buiten de democratie staat en daar bovendien geen verantwoording voor kan en mag afleggen.

Ook in de politiek ontstond daar onvrede over en de Tweede Kamer besloot tot een wijziging van het Reglement van Orde: voortaan wordt de informateur door de Kamer benoemd. Die nieuwe regel uit maart 2012 kon al bijna meteen in praktijk worden gebracht door de val van het gedoogkabinet in april van dat jaar. En ziedaar: de formatie verliep zelfs uitermate vlot, geholpen door een verkiezingsuitslag die nauwelijks een andere combinatie mogelijk maakte én twee partijleiders die het goed met elkaar konden vinden.

In 2017 kan het wel eens lastiger uitpakken als er een kabinet uit drie, vier of misschien zelfs vijf partijen in elkaar gezet moet worden. Laten we hopen dat degenen die dat moeten fiksen goed met elkaar overweg kunnen, anders krijgen we een herhaling van 1977 – en in het ergste geval moet men ‘met hangende pootjes’ (dixit Van Mierlo in 1971) de hulp van het staatshoofd inroepen. Noodgedwongen koning Willem-Alexander aan z’n eerste formatie-ervaring helpen zou een nog grotere blamage zijn dan 208 dagen lang formeren.

 

Carla van Baalen en Alexander van Kessel (red.):

Kabinetsformaties 1977-2012

Uitgeverij Boom, Amsterdam 2016

ISBN 978 94 6105 466 1

Prijs € 34,50

 

Een parlement van zwijgers

Een parlement van zwijgers

Het koningshuis blijft een moeizaam onderwerp de Tweede Kamer. Discussie over de democratische wenselijkheid van de monarchie wordt zo goed als vermeden. De positie van de koning wordt zonder vragen te stellen verdedigd, heeft geen prioriteit of is electoraal niet interessant, leert een rondgang in het politieke centrum van Nederland.

Tekst Floris Müller

Ga zitten. En vraag wat je wil vragen.’ Een bevriend kamerlid heeft toegezegd om met mij in gesprek te gaan over de rol van de monarchie en de aanstaande verkiezingen onder strikte voorwaarde dat zijn naam en partij geheim blijven. ‘Ik wil mijn handen hier enkele maanden voor de stembusgang niet aan branden’, aldus de dertiger. Die houding verbaast mij en heb ik tot op heden nog niet meegemaakt bij een volksvertegenwoordiger.

Het is even na vijven op een zonnige vrijdag in januari. Premier Rutte heeft enkele uren eerder zijn wekelijkse persconferentie afgerond, de meeste politieke medewerkers uit de kamer zitten inmiddels in de trein naar huis. Wij beginnen aan een vroege borrel in een grand-café in de schaduw van het parlement aan het Plein in Den Haag. ‘Ik denk dat het overgrote deel van de Kamerleden in meer of mindere mate republikeinse overtuigingen ondersteunt’, legt hij uit. ‘Het Koningshuis en het handelen van de Oranjefamilie zijn moeilijk te verdedigen in een democratische samenleving, dat merken wij bij ieder debat over het instituut’.

Ongemakkelijke stilte

Een collega stapt binnen in het etablissement. ‘Hey,… jullie beginnen vroeg!’ Mijn vriend grapt: ‘Dit is een republikein!’ De anonimiteit waaraan hij zojuist nog groot belang hechtte, lijkt in enkele seconden aan belang verloren. ‘Oh, gevoelig onderwerp’, lacht zijn enthousiaste collega. ‘Ga je een revolutie ontketenen?’

Had u mij op eenzelfde manier benaderd als het andere democratische waarden betrof? Het Oekraïne-Referendum bijvoorbeeld…Of de Amerikaanse verkiezingen?’, bijt ik terug. Het gezicht van de volksvertegenwoordiger betrekt. ‘Stemmingsbederver’, lijkt hij te willen zeggen. Er volgt een ongemakkelijke stilte. Met een knik neemt de politicus vervolgens afscheid om zich bij anderen in het grand-café te voegen. Als hij gaat zitten murmelt hij wat onverstaanbaars en wijst hij met een hand in onze richting. Het koningshuis is een ‘ondeugend’ onderwerp, zo leer ik van mijn tafelgenoot. ‘Iedereen heeft er een mening over, maar geen enkel politicus wil zich er openlijk over uitspreken’.

Moeizame meerderheid

Dat gezegd is het Koningshuis afgelopen jaren wel meerdere keren naar voren gekomen in Den Haag: in maart 2016 bijvoorbeeld, werd premier Rutte ter verantwoording geroepen door de Kamer over de anderhalf miljoen euro aan onkosten voor het onderhoud aan de ‘Groene Draeck’. In het najaar werd in het parlement vergaderd over de onkostenvergoedingen die de Oranjes zich jaarlijks laten gireren. Dankzij onthullingen in de pers kwam ook de compensatie voor de belastingplicht voor Beatrix, Willem Alexander en anderen in de familie aan de orde, waarover in 1970 in het geheim ‘een akkoord’ bleek te zijn bereikt. Het initiatief voor dit soort debatten ligt niet bij de politiek. De Kamer komt vrijwel alleen in actie na onthullingen in de media en de publieke verontwaardiging die daarop volgt. ‘Daarbij is in de Kamer maar zelden een meerderheid te vinden om het koningschap te moderniseren’, weet de woordvoerder van D66.

Politieke verantwoordelijkheid

Het mag dan ook niet verwonderlijk heten dat het koningshuis en democratische veranderingen in de meeste verkiezingsprogramma’s voor de stembusgang van 2017 ontbreekt. Regeringspartij VVD schrijft ‘de monarchie de beste staatsvorm voor Nederland te vinden’ en aldus geen reden te zien voor verandering. Een reeks e-mails aan de liberalen in het parlement levert niet veel meer op. ‘Ons standpunt is duidelijk’, snauwt persvoorlichter Michiel Peters als antwoord op een serie inhoudelijke vragen.

Ook coalitiegenoot PvdA lijkt alles bij het oude te willen laten. De sociaaldemocraten stelden tijdens het debat over de fiscale voordelen voor de Oranjes weliswaar snel aanpassingen te willen doorvoeren, in de aanloop naar de stembusgang echter houdt de partij zijn kaken stijf op elkaar. In het verkiezingsprogramma van de PvdA wordt zelfs met geen woord gerept over de financiën van de koning, laat staan over de wenselijkheid van het instituut in een democratische samenleving. Jeroen Recourt, die bij de sociaaldemocraten belast is met zaken die het koningshuis aangaan, reageert ook niet op verschillende telefoontjes en mails.

De wekelijkse kopjes koffie van de premier met de koning hebben een bedwelmende werking’, lacht mijn vriend. ‘Als politiek verantwoordelijken voor de koninklijke familie gaan de regeringspartijen – ook in het licht van de aanstaande verkiezingen – iedere discussie uit de weg’. De zwijgzaamheid en onduidelijke antwoorden van het kabinet, leiden echter op lange termijn tot irritatie bij het volk en in de media, meent de D66-woordvoerder. Het rookgordijn zoals dat door de premier en anderen in het kabinet en door coalitiepartijen wordt opgeworpen heeft een tegenovergesteld effect, stelt hij.

Prioriteit

Overigens is het niet alleen ‘vak K’ dat liever niet over de monarchie spreekt. Ook bij de meeste oppositiepartijen blijft het na vragen stil. Het CDA – een partij die in haar politieke geschiedenis meermaals naar voren heeft gebracht een uitgesproken voorstander te zijn van de Oranjes en het koninklijke instituut – ziet geen reden tot verdere discussie in het licht van de verkiezingen. E-mails aan de fractie blijven onbeantwoord.

En ook Geert Wilders en zijn getrouwen in de kamer gaan niet in op een uitnodiging om over de monarchie van gedachten te wisselen. Het koningshuis wordt ook niet genoemd in het programma voor de aanstaande verkiezingen. ‘De partij wil met een heel beperkt aantal populaire onderwerpen de bühne op’, legt mijn bron uit. ‘Stellingname over de koning lijkt niet direct extra stemmen op te leveren’.

Vuurwerk

Dat gezegd, lijkt de geblondeerde populist de grootste kans te bieden op actieve discussie over de monarchie. ‘Het is geen geheim dat de PVV-leider niet goed overweg kan met de kroon. Hij is ervan overtuigd dat Beatrix hem bewust omzeil heeft tijdens de informatieronden na de laatste verkiezingen in 2012. Dat heeft hij haar persoonlijk bijzonder kwalijk genomen’, aldus het anonieme kamerlid. De vraag is hoe dat zich ontwikkelt onder Willem Alexander als de verkiezingsuitslag in maart bekend wordt.

Ik verwacht behoorlijk wat vuurwerk komende jaren tussen Wilders en de kroon. Nu al leiden uitspraken van Willem Alexander over immigratie en samenwerking in Europa tijdens de jaarlijkse kerstrede tot behoorlijke ergernissen bij de PVV-voorman’, vervolgt mijn zegsman. ‘Wellicht dat Wilders in dit kader ruimte ziet om de positie van de monarch verder ter sprake te brengen.’

Ceremonie

Als enige van de grote partijen in het parlement spreekt D66 zich in haar verkiezingsprogramma wél uit over hervorming van de monarchie. De partij streeft, naar wat zij noemt ‘een ceremonieel koningschap’ – de Oranjes als ‘verbindende’ factor in de sterk verdeelde polder. ‘Het moderniseren van onze democratie is altijd een belangrijk punt geweest voor onze partij’, de zegsman van de partij. Daarvoor ‘benoemt’ en ‘agendeert’ de fractie voortdurend de omstreden begroting en politieke invloed van de monarch. Volledige afschaffing, daar wil D66 nog niet aan.

D66 maakt zich overigens geen illusies over de haalbaarheid van het toch al danig afgezwakte commentaar op het koningshuis. ‘We zijn voor een meerderheid afhankelijk van andere partijen. Die zijn huiverig voor vernieuwing en modernisering van het instituut.’

Floris Müller is journalist en uitgever. Na zijn studies Rechten en Geschiedenis (en later Arabisch) werkte hij voor ANP, RTL Nieuws, NOS en Quote. In 2010 startte hij als uitgever van expatmagazine The International Correspondent en online tekstmarkt Pressmarket. Müller heeft in 2017 zitting genomen in het bestuur van het Nieuw Republikeins Genootschap en fungeert tevens als secretaris van het bestuur.

Wordt 2017 een revolutiejaar?

Tekst: Hans Maessen

 

Is ons huidige staatsbestel  bestand  tegen de opkomst van rechtse, nationalistische  en populistische partijen? De verkiezingen  op 15 maart en de daarop volgende  formatie  zullen  dit moeten uitwijzen. Wordt 2017 vervolgens  een Europees  revolutiejaar  wanneer ook Frankrijk en Duitsland ter stembus  gaan? En overleven de nationale  en supranationale  instituties  deze  democratische beproeving?

Het is crisis en Nederland  is  kwetsbaar omdat het geen  gekozen staatshoofd heeft dat met autoriteit richting kan  geven. Net als in het revolutiejaar 1848 is ons staatsbestel hard toe aan  een fundamentele  hervorming. De burger moet meer invloed krijgen  en de democratie  dient  te worden versterkt met een gekozen staatshoofd.

Onze Grondwet werd fundamenteel herzien in 1848. Ook toen was  er een staatkundige  en politieke crisis. Door de Grondwet te veranderen  werd een revolutie  voorkomen. De Koning droeg macht over aan  de burgerij. Sindsdien is de Grondwet niet fundamenteel  gewijzigd, afgezien  van de invoering  van het  algemene  kiesrecht aan het begin  van de  twintigste  eeuw.

Met de verkiezingen  voor de Tweede  Kamer wordt de politieke  macht verdeeld. Tijdens de formatie  die  op de verkiezingen  volgt wordt het machtsspel  voortgezet. Het is goed  dat de Koning niet langer een  rol speelt in het formatieproces.  De Tweede  Kamer heeft enkele  jaren geleden verstandig beslist dat ze de formatie  zelf kan vormgeven. Politici  voelden  aan dat  Willem-Alexander deze rol niet aan  kan.  Heel  elegant  is  toen besloten,  juist de formatie vóór de troonswisseling  aan te grijpen om het primaat  van de formatie  bij de Tweede  Kamer zelf te leggen.  De macht van de monarchie  werd hiermee  sterk gereduceerd.

Waarschijnlijk  gaan  we een  slepend  en gecompliceerd  formatieproces  tegemoet.  Het is  zeer wel mogelijk dat er op enig moment staatkundig  en moreel  leiderschap nodig  mocht zijn om het formatieproces  te begeleiden. Willem-Alexander is niet op die taak  toegerust.  Hij kan en mag ook geen standpunt innemen, want hij zegt alleen  dat wat de minister-president hem toestaat. Wanneer een formatieproces  vastloopt kan een gekozen staatshoofd die  boven de partijen staat, moreel gezag geniet en beschikt over een beperkt mandaat, uitkomst bieden.  Andere democratieën  laten zien dat dat goed werkt. Bij ons  kan het  gemis  aan  zo’n gekozen staatshoofd met een  mandaat  zich in de komende  formatie  wreken.

Er bestaat in Nederland  anno 2017 een grote bereidheid  de democratie  te voorzien van nieuwe impulsen.  De Nederlanders  willen  de  bestuurlijke  elite  meer  ter verantwoording kunnen roepen, al is niet  geheel  duidelijk wie die  elite precies is.  Voor mij is  het wel duidelijk  dat de Koning aan het hoofd staat  van die  elite.  Hij vertegenwoordigt de gevestigde orde.  Wie in Nederland  tot de elite  wil toetreden moet zich dan ook niet al te actief  verzetten tegen de Koning en het systeem dat hij representeert.  De Koning staat  daarmee zowel staatkundig  als  politiek  het democratische proces in de weg.

De tijd is rijp voor verandering. Net als in 1848 dreigt een  revolutie. Onder druk van Thorbecke gaf Willem II ruimte aan de democratie en daarmee  voorkwam  hij een crisis. Ook nu kan een  verlichte Koning tonen wat het beste is voor zijn land : door af te treden  kan hij de  democratie  een  nieuwe kans geven.

 

Hans Maessen is voorzitter van het Nieuw Republikeins Genootschap

Kerstrede Koning was taalkundig ongeluk

Tekst: Simplicissimus

Het behoort tot de privileges van een koning dat hij niets zelf hoeft te doen, maar voor alles zijn lakeien heeft. Ook toespraken hoeft hij niet zelf te schrijven, maar enkel voor te lezen – wat niet zelden al moeilijk genoeg blijkt. Alleen zijn kersttoespraken schrijft Willem-Alexander zelf. Voor het denkwerk dat normaal gesproken aan het schrijven van een toespraak voorafgaat, heeft hij dus een heel jaar de tijd. Maar sinds zijn meest recente kersttoespraak weten we dat hij hierover pas rond Kerstmis zijn gedachten laat gaan: ‘Het vieren van Kerstmis kan […] ons aan het denken zetten.’

Omdat Kerstmis ondanks de vele onschuldige slachtoffers van Herodes’ infanticide nu eenmaal het feest van de vrede is, kon Willem-Alexander het niet nalaten naar de oorlog in Syrië te verwijzen: ‘Dicht bij de plek waar de kribbe stond, heersen nu angst en geweld.’ Vooral ‘veel kleine kinderen’ zijn hiervan het slachtoffer, waarmee Herodes – bedoeld of onbedoeld – herleeft in de persoon van Bashar al-Assad. Geweld, ontberingen, oorlogen en terroristische aanslagen beheersen het nieuws en de vrede lijkt verder weg dan ooit. ‘Kerstmis 2016 roept dan ook tegenstrijdige gevoelens op’, aldus de koning. Alsof de burgeroorlog in Syrië niet al meer dan vijf jaar woedt, alsof ‘gewone mensen’ niet al veel langer ‘onvoorstelbare ontberingen’ lijden en alsof er voor 2016 geen ‘terroristische aanslagen’ plaatsvonden. Wanneer Willem-Alexander aangeeft dat hij heeft geworsteld met ‘deze’ kersttoespraak, dan niet vanwege ‘tegenstrijdige gevoelens’, maar omdat hij domweg niets zinnigs te melden had.

Willem-Alexander schetst een wereld vol tegenstellingen en extremen waarin groepen zich ingraven in hun eigen gelijk waardoor een dialoog niet meer mogelijk is. Maar net als de Galliërs in de avonturen van Asterix en Obelix weet ook het kleine Nederland zich dapper staande te houden tegenover de boze buitenwereld: ‘Als er één land […] verbondenheid en solidariteit kent, is het wel Nederland.’ In de donkere dagen voor Kerstmis bekruipen echter zelfs de koning twijfels: ‘Kunnen we het nog: samen vreedzaam problemen oplossen?’ Gelukkig hoeven zijn onderdanen zich geen zorgen te maken, want het ‘vermogen om samen verder te komen’ is ‘sterker dan welke terreurdaad ook’. En zo wordt de toehoorder/lezer van zijn kersttoespraak voortdurend heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees – ‘himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’.

Willem-Alexander bedient zich in zijn kersttoespraak veel van metaforen, wat voor deze taalvirtuoos niet zonder gevaar is. Zijn metafoor van de ‘vredesengel’ die ‘zijn vleugels over de wereld uitspreidt’, is ronduit lachwekkend – zelfs voor een kersttoespraak. Ook met zijn omschrijving van de boekdrukkunst als ‘het internet van de 16e eeuw’ slaat hij de plank mis. De boekdrukkunst is net zomin het internet van de 16e eeuw als de diligence de hogesnelheidstrein van de 18e eeuw is.

Als goede vorst waarschuwt Willem-Alexander zijn onderdanen nog voor de gevaren die dreigen wanneer ‘beleving het zicht op de werkelijkheid verdringt’. Hierbij verliest hij zich zozeer in zijn eigen beeldspraak dat hij niet beseft dat je het zicht op iets helemaal niet kunt verdringen (‘ontnemen’ of ‘belemmeren’ had wel gekund, maar zo ver reikt de koninklijke woordenschat niet). Dergelijke talige ontsporingen zijn onvermijdelijk wanneer je iemand nooit zijn eigen toespraken laat schrijven, om hem vervolgens één keer per jaar met Kerstmis de vrije hand te laten.

De vriendschap van Prins Bernhard en Pieter Menten

Wat was de band tussen oorlogsmisdadiger Pieter Menten en Prins Bernhard? Hun vriendschap begon in de jaren ’30 in een mondain Pools ski-resort, maar schoot de prins Menten na de oorlog ook te hulp om hem voor vervolging te behoeden?

Tekst: René Zwaap

‘Dat heb jij wel heel goed gedaan, jochie’,  sprak prins Bernhard in het voorbijgaan tijdens een Beaujolais-party in Loosdrecht  tegen journalist Hans Knoop. Het was 1978 en Knoop had net naam gemaakt met zijn aandeel in de rechtszaak tegen de schatrijke kunstverzamelaar uit Blaricum Pieter Menten. Deze was toen net veroordeeld wegens oorlogsmisdaden in Polen, na een jarenlange, slepende rechtsgang die heel Nederland in de ban had gehouden. Knoop herinnert zich de ontmoeting met de prins tijdens een telefonisch onderhoud met De Republikein:  ‘Het was een ontmoeting van hooguit anderhalve minuut toen ik op weg naar het herentoilet was en Bernhard er net vandaan kwam. We liepen tegen elkaar op, als het ware. Maar het was genoeg voor de prins om me dat complimentje te geven.’

Hotel Patria

 

Een complimentje met een speciale achtergrond, want Prins Bernhard en Pieter Menten blijken kennissen van elkaar. Knoop: ‘Al voor zijn huwelijk met Juliana heeft Bernhard Menten gekend. Hij is een aantal keren met hem wezen skiën in de mondaine Poolse wintersportoord Zakopane. Tijdens hun huwelijksreis in 1937 hebben prins Bernhard en Juliana Menten getroffen in hotel Patria in het Poolse Krynica, dat werd gerund door de beroemde operazanger en filmster Jan Kipura en diens echtgenote Martha Eggert, ook een ster van het witte doek. De prins en de prinses, die het hotel hadden geboekt onder een schuilnaam – de graaf en de gravin Von Sternberg – , maar die toch al snel werden geïdentificeerd door een Poolse journalist,  hielden tijdens hun verblijf in hotel Patria grote feesten waar de hele jetset en adel op af kwamen. Pieter Menten liep daar ook tussen, hetgeen niet zo vreemd was als je je bedenkt dat hij als grootgrondbezitter in Polen al voor de oorlog schatrijk was en hij kind aan huis was in dat hotel.’

De vriendschap tussen Menten en het koninklijke paar is des te meer opmerkelijk omdat Menten volgens een verklaring van de Israëlische journalist Haviv Kanaan, die hem als jongen had gekend in Polen, zou hebben verteld republikein te zijn en uit Holland te zijn vertrokken, omdat hij daar gevaar liep te worden gearresteerd. Tijdens het proces dat tegen hem werd gevoerd ontkende Menten dat verhaal overigens in alle toonaarden en wees hij juist op zijn goede banden met Bernhard.

Rookgordijnen

Hans Knoop: ‘Net als Bernhard was Menten gespecialiseerd in het optrekken van rookgordijnen rond zichzelf. Hij heeft altijd geschermd bepaalde zaken te weten van Bernhard, maar van daadwerkelijke onthullingen is het nooit gekomen. Dus het kon net zo goed allemaal bluf zijn geweest’.

Bluf of niet, de band tussen Bernhard en Menten blijft tot de verbeelding spreken. Zo is daar het verhaal dat Menten direct na de oorlog – toen hij in Nederland  was gearresteerd op verdenking van hulp aan de vijand – op speciale vrijspraak van prins Bernhard is vrijgekomen. Nadat Menten op 16 mei 1945 in Bloemendaal door de Binnenlandse Strijdkrachten was gearresteerd, en opgesloten in het Haarlemse huis van bewaring, zou Bernhard in een brief aan kapitein mr. L. Erades, de Militair Commissaris voor Inbewaringstelling en Vrijlating in het District Haarlem, hebben aangedrongen op diens vrijlating. Althans, dat verklaarde  mevrouw C. Koning-Stroink, de toenmalige chef de bureau van Erades tegenover de Commissie-Schöffer, die in 1977-1978 onderzoek deed naar de oorlogsmisdaden van Menten in Polen.

Mevrouw Koning vertelde de commissie zeer ontzet te zijn geweest over Bernhards brief: ‘Ik holde er ontzet mee naar mr. Erades en hij vertrouwde mij toe om zelf aan de Prins te schrijven, dat als de zaak van de heer P.N. Menten in behandeling was genomen wel zou worden meegedeeld of hij al dan niet in vrijheid zou worden gesteld’.

Hoe het ook zij, Menten zou op 13 oktober 1945 alweer worden vrijgelaten. Of dat te danken was aan de tussenkomst van de prins kon niet worden opgehelderd. Toen mevrouw Koning in januari 1946 het dossier-Menten weer in handen kreeg, was zowel de brief van Bernhard als de kopie van haar antwoord uit het dossier verdwenen.

Stadhoudersbrief

 

Ook speelt Menten een rol in het mysterie rond de mythische Stadhoudersbrief, het aanbod dat Bernhard tijdens de Tweede Wereldoorlog aan Hitler zou hebben gedaan om namens het Derde Rijk gouverneur van Nederland te worden. In zijn in 2014 verschenen boek Niets was wat het leek meldt historicus Gerard Aalders dat de beruchte (dubbel)spionne Leonie Brandt-Pütz Menten  in 1946 heeft verhoord, als ook Mentens Duitse handlanger SS-Oberführer Karl Eberhard Schöngarth Schöngarth, wiens Einsatzkommando  de moordpartijen in Polen uitvoerde waar Menten uiteindelijk voor werd veroordeeld. Schöngarth, die samen met Menten een profijtelijke handel opzette in van Joden geroofde kunst en ander waardevol bezit, kwam direct na de oorlog met verklaringen die Menten vrijpleitten van de oorlogsmisdaden waarvan de Polen hem beschuldigden. Maar toen hij zelf ter dood werd veroordeeld, scheen hij zijn houding tegenover zijn vroegere trawant te hebben gewijzigd. Aalders schrijft: ‘Leonie was bij verhoren van Menten aanwezig, maar die interesseerden haar op dat moment minder. Voor Menten ging ze zich pas interesseren toen die bij haar kwam om documenten te kopen, waarmee hij zich zijn tegenstanders van het lijf hoopte te houden’.

 

Politiek spel

 

Ten behoeve van Mentens advocaten schreef Leonie een ‘Verklaring betreffende P.N. Menten’, gedateerd 15 augustus 1946, Schöngarth, zo blijkt uit het document, had bij verhoren in de zaak-Menten belangrijke verklaringen afgelegd, maar waarover precies laat ze in het midden. Ook was er van ‘verschillende kanten’ geprobeerd Schöngarth valse verklaringen te ontlokken. ‘Verschillende kanten wil zeggen, dat er een groot politiek spel gespeeld werd van de eene kant en kleine spelletjes met bepaalde personen aan de andere kant. Over het politieke spel wensch ik U in landsbelang geen mededelingen te doen’, aldus Brandt in die verklaring.

Schöngarth  zou in 1946 op last van de geallieerden worden opgehangen. Voor zijn executie sprak hij met Leonie Brandt over een brief die Bernhard aan Hitler had geschreven met het aanbod ‘Gauleiter’ van Nederland te worden. Dat werd in 2003 tegenover Aalders bevestigd door Brandt’s toenmalige secretaresse Lientje T, die bij het verhoor aanwezig was geweest. Aalders: ‘Lientje had zich destijds niet verbaasd over het verhaal van Schöngarth, vertelde ze me. Ze had toen zoveel gehoord dat niets haar nog kon verrassen’.

Helaas kon de verklaring van Lientje T. niet nader worden geverifieerd. Verder noemt Aalders het intrigerende feit dat  mr. J.M. de Roy van Zuydewijn, de oom van de voormalige echtgenoot van prinses Margarita, griffier was bij het Bijzonder Gerechtshof waar de zaak-Menten diende. De Roy van Zuydewijn zou zijn gevraagd belastend materiaal over Bernhard weg te werken.

Velser Affaire

 

Behalve in de affaire rond de Stadhoudersbrief heeft de Zaak-Menten ook nog eens vertakkingen met een ander nooit opgehelderd schandaal waarin Bernhard een grote rol wordt toegedicht, te weten de Velser Affaire. Daarin gaat het om verhalen als zou er tijdens de bezetting een complot zijn geweest tussen hooggeplaatste nazi’s, Nederlandse politieagenten en kringen rond Prins Bernhard in Londen om communistische verzetslieden uit te schakelen. Hannie Schaft zou een van de slachtoffers zijn geweest van deze interne sabotage.  Menten deed het voorkomen alsof hij alles van deze affaire wist. Hij stelde dat minister van Justitie Donker, een PvdA’er, hem om die reden in 1952 had beloofd dat hij niet meer zou worden vervolgd. Donker  zou de raadsman van Menten in die tijd, dr. Kortenhorst (ook  bekend als voorzitter van de Tweede Kamer), beloofd hebben dat naar Mentens verleden geen verder onderzoek zou plaatsvinden. De weduwe van dr. Kortenhorst verklaarde tijdens het Menten-proces in de jaren ‘70 dat  minister Donker een brief aan haar man had gestuurd van die strekking. ‘Van Menten zijn we gelukkig af’, had haar man toen gezegd. ‘Hij zal verder zwijgen over de Velser affaire en minister Donker, die ik erg goed ken, zal die Poolse geschiedenis over Menten seponeren’.

Feestelijk ontmoetingspunt

 

Donker en Kortenhorst waren toen al overleden, dus nader opgehelderd kon ook dit verhaal niet. Menten zelf liet doorschemeren dat hij instructies vanuit Londen had gezien waarin stond hoe de linkse verzetsmensen dienden te worden uitgeschakeld. Die instructies waren volgens hem na zijn arrestatie uit zijn huis gestolen. Hans Knoop: ‘Menten was toen hij terugkwam uit Polen in 1943 een schatrijk man. Zijn kunstcollectie  die hij uit Polen meenam was drie treinwagonladingen groot. Zijn toenmalige huis in Bloemendaal was het feestelijke ontmoetingspunt voor hooggeplaatste nazi’s, van Seys Inquart, Rauter tot Schöngarth. Dus hij zal zeker op de hoogte zijn geweest over het een en ander. Maar het blijft opvallend dat van alle geheimen waarmee hij schermde, na zijn veroordeling nooit  een woord naar buiten is gekomen. Dat kan betekenen dat hij of helemaal niets wist, of dat hij toch besloot te zwijgen’.

Menten zat vijf jaar gevangen toen hij op grond van de ziekte van Alzheimer clementie kreeg. Dertig jaar geleden overleed hij in een verpleeghuis. Zijn villa in Blaricum werd later gekocht door megatycoon John de Mol.

1 7 8 9 10 11 19