dossiers - Page 5

‘Zijn dichterlijke inborst werd Troelstra fataal’

Na zijn mislukte poging tot revolutie in 1918 was Pieter Jelles Troelstra ‘een gebroken mens’, schrijft Piet Hagen in zijn monumentale Politicus uit Hartstocht. Biografie van Pieter Jelles Troelstra (2010).’Ik had mijn positie in één klap vernietigd’, meende hij. Een interview met de biograaf.

Tekst: René Zwaap

Na de Rode Week van 1918 was Pieter Jelles Troelstra wanhopig. Een fractiegenoot van de SDAP trof hem thuis op de bank ‘voor dood liggend’ aan. Zijn vrouw Sjoukje waarschuwde: ‘Piet wil zelfmoord plegen’. Piet Hagen: ‘Troelstra zat in zak en as. Zijn hele carrière leek bedorven. Regeringsdeelname voor de SDAP, die vijf jaar eerder nog zo dichtbij had geleken, zat er nu niet meer in. Hij vreesde ook het eind van zijn eigen politieke loopbaan en hij was een geestelijke ineenstorting nabij. Op het beslissende moment had hij gefaald en hij wist het. Zijn psychische weerbaarheid was in het verleden ook al niet van gietijzer gebleken. Bij te hoge spanning brak er iets in hem. Enerzijds was hij de lepe advocaat, anderzijds een romantische Friese dichter, en die twee componenten van zijn karakter waren niet altijd met elkaar in balans. Zijn dichterlijke inborst werd Troelstra fataal in 1918. Al eerder had hij langdurig ziekteverlof moeten opnemen om in een Zwitsers kuuroord op krachten te komen. Zijn medebestuurders van de SDAP waren na die Rode Week van 1918 vanzelfsprekend uitermate geïrriteerd dat zij de rommel moesten opruimen terwijl Troelstra zelf uitgeteld op de divan lag’.

In zijn Gedenkschriften noteerde Troelstra over de kater van november 1918: ‘Ik begreep dat de tegenstanders mij als mikpunt zouden kiezen voor hun aanvallen op onze beweging. De socialistische arbeiders zouden bij de nu volgende afwikkeling der “revolutie” slechts last van mijn persoon kunnen hebben. En wat wachtte mijzelf, nu ik mijn positie in het politieke leven van ons land met één slag had vernietigd?’

Hersenschim
Toch kan de biograaf zich ‘de vergissing’ van Troelstra goed indenken. Piet Hagen: ‘Dat was zeker het geval toen ik mijn biografie schreef. Het nadeel van zo’n onderneming is wellicht dat je je als biograaf toch enigszins vereenzelvigt met je hoofdfiguur. Nu bezie ik Troelstra’s rol in die novemberweek van 1918 toch met iets meer kritische distantie en zie ik in dat Troelstra zich ergens ook liet leiden door een soort hersenschim. Maar aan de andere kant: hij was zeker niet de enige. Zelfs zijn politieke tegenstanders dachten dat de grote omwenteling aanstaande was. In haar paleis vroeg koningin Wilhelmina zich of of zij niet de kant van het volk moest kiezen met voorbijgaan van kabinet en Kamer. De vlucht van ex-Kaiser Wilhelm II naar Nederland had een enorm effect, iedereen dacht dat de oude orde op instorten stond’.
Volgens Hagen had Troelstra een ambivalente houding tegenover Wilhelmina. ‘Als fractieleider van de SDAP nam Troelstra geen blad voor de mond. In 1909, bij de geboorte van Juliana, had hij voor grote consternatie gezorgd door zich niet te voegen naar de algemene jubelstemming in de Kamerbankjes en te stellen dat erfelijkheid misschien een deugdelijk criterium was voor stamboekvee, maar niet bij de selectie van een staatshoofd. Aan de andere kant had Troelstra er overduidelijk plezier in om als fractievoorzitter van de SDAP en als vicevoorzitter van de Tweede Kamer ten paleize te komen en Wilhelmina had een groot respect voor hem. Als hij niet van de verkeerde partij was geweest, zou hij zeker “te gebruiken zijn geweest”.Invoering van de republiek stond dan ook niet expliciet op het revolutionaire verlanglijstje dat Troelstra tijdens de Rode Week formuleerde. Hij ging ervan uit dat het koninklijke kaartenhuis vanzelf zou instorten. Eigenlijk waren het zijn tegenstanders die de positie van de monarchie centraal stelden in hun campagne om het rode gevaar de kop in te drukken. Met die demonstratieve aanhankelijkheidsbetuiging op het Malieveld veranderde het koningshuis van symbool van nationale eenheid tot het wapen van de reactionaire tegenkrachten’.
Achteraf is het moeilijk navoelbaar wat Troelstra zich precies voorstelde bij de grote omwenteling die hij in 1918 proclameerde. Piet Hagen: ‘Wellicht dacht hij aan het revolutiejaar 1848, toen er zonder kanonschoten en bloedvergieten toch een nieuwe Grondwet kon komen. Misschien verwachtte hij een telefoontje uit Den Haag met het vriendelijke verzoek deel te nemen aan een overgangsregering. Zo was het in Berlijn ook gegaan.’

Tweesporenbeleid

Anno 1918 was de machtsbasis van de SDAP in de Tweede Kamer niet zo groot als de partij had gehoopt bij de invoering van het algemeen kiesrecht. Piet Hagen: ‘Alleen in Rotterdam was de partij met 40 procent van de stemmen ontegenzeggelijk de grootste. Landelijk bleef links – inclusief de radicale Sociaal-Democratische Partij van David Wijnkoop en Henriëtte Roland Holst, in 1918 omgedoopt in de Communistische Partij Holland – steken op ongeveer 30 procent, hetgeen een coup niet leek te rechtvaardigen. Maar Troelstra voerde een tweesporenbeleid. Enerzijds was hij in hart en nieren een parlementariër, anderzijds geloofde hij ook in buitenparlementaire actie. Een beetje zoals Baudet en Wilders nu, zij het met geheel andere motieven’.
Na zijn Troelstra-biografie zette Piet Hagen zich aan de geschiedschrijving van het Nederlandse kolonialisme, waarvan de vrucht – Koloniale oorlogen in Indonesië, vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing – eerder dit jaar verscheen. Speelde de status van Nederland als koloniale grootmacht ook een rol in 1918? Was het daarom dat de Bataafse Petroleummaatschappij – voorloper van Koninklijke Olie Shell – haar secretaris Carel Gerretson in Nederland de contrarevolutie tegen Troelstra liet organiseren? Vreesde men het verlies van de Indonesische olievoorraden door dekolonisatie? Piet Hagen: ‘Er ontstond wel enige onrust in Indië en ook daar werden hervormingen beloofd, maar angst voor verlies van de kolonie was er niet. Sterker nog, ik was nogal teleurgesteld toen ik bij mijn research stuitte op een verklaring van Troelstra waarin hij stelde dat van dekolonisatie niet te snel sprake kon zijn omdat anders de financiering voor betere voorwaarden voor de Nederlandse arbeiders in het geding zou komen.’

Wilhelmina wilde in 1918 referendum over toekomst koningshuis

In zijn recent verschenen boek De revolutie die niet doorging maakt historicus Rob Hartmans de dramatiek van de ‘Rode Week’ tot in de poriën navoelbaar. De Republikein had een gesprek met de auteur.

Tekst: René Zwaap

Dat de geschiedenis van Troelstra’s novembercoup van 1918 zo in detail kan worden gereconstrueerd, is mede te danken aan diverse nijvere informanten van inlichtingendiensten. De telefoons van verschillende SDAP-kopstukken werden afgeluisterd door GS IV, de afdeling van de Generale Staf die bekend stond als ‘de censuur’. Op de verhitte vergaderingen van de SDAP en vertegenwoordigers van de vakbeweging in Rotterdam kwamen verschillende politiespionnen af. Rechercheur J.H.G. Spillenaar sloot zich in het gebouw van de Arbeiderscoöperatie Voorwaarts aan de Gedempte Slaak op in een kast, waarna hij een uitvoerig rapport over de bijeenkomst inleverde. De Rotterdamse burgemeester A.R. Zimmerman was dan ook volledig op de hoogte van wat er speelde bij de socialisten. De kennis werd ook buiten Rotterdam genereus gedeeld met diverse ambtsdragers. Zo besloot de hoofdcommissaris van politie in Utrecht, de later omstreden vertrouweling van koningin Wilhelmina François van ’t Sant, op basis van de Rotterdamse rapportages de politie van de Domstad uit te rusten met karabijnen.
In zijn recent verschenen boek De revolutie die niet doorging levert historicus Rob Hartmans een meeslepend verslag van de gebeurtenissen van november 1918 die de dramatiek van de ‘Rode Week’ tot in de poriën navoelbaar maakt. In de volksmond heet het dat de Rotterdamse burgemeester Zimmerman in 1918 de rode vlag al aan het stadhuis had laten ophangen. In werkelijkheid was het nog niet zo ver, maar de burgervader van de Maasstad had lokale SDAP-leiders wel laten weten dat hij niet van plan was om bij een eventuele revolutie dwars te gaan liggen. Rob Hartmans: ‘In een vergadering van het college van B&W op maandag 11 november – de dag waarop de wapenstilstand tussen Duitsland en de geallieerden werd getekend – bleef Zimmerman volhouden dat het niet de taak was van het gemeentebestuur om een revolutie tegen te houden. Dat was de verantwoordelijkheid van de regering, en het was zijn streven om te zorgen dat bij een eventuele omwenteling de openbare diensten en bedrijven gewoon zouden functioneren. Dat was ook de reden waarom hij contact had gezocht met plaatselijke SDAP-leiding. Alleen ARP-wethouder J. van der Molen kwam met voorzichtige kritiek op deze wel erg meegaande houding van de burgemeester’.
Burgemeester Zimmerman behoorde overigens zeker niet tot de verlichte geesten van zijn tijd, aldus Hartmans. ‘Hij kwam later als Volkenbondscommissaris terecht in Wenen en daar liet hij zich kennen als een rabiate antisemiet. Zijn toenmalige medewerker Meinoud Rost van Tonningen, het latere NSB-kopstuk, liet zich daardoor danig inspireren’.

Referendum
Ook Wihelmina was onder de indruk geraakt van de woelingen in haar koninkrijk, zo beschrijft Hartmans. ‘De koningin wilde zich graag door middel van een proclamatie tot de bevolking richten, maar de ministers waren unaniem van oordeel dat het hiervoor niet het goede moment was. Men moest eerst maar eens afwachten hoe de zaken zich ontwikkelden, en een uitspraak van de koningin zou best eens olie op het vuur kunnen zijn’.
Uit de aantekeningen die Wihelmina in deze bange dagen maakte, blijkt dat ze speelde met het idee van een referendum, waarbij die kiezers mochten beslissen of ze kon aanblijven of niet. Hartmans: ‘De regering, en vooral de zeer door haar vertrouwde minister Aalberse, wist dit soort dingen uit haar hoofd te praten. Die dagen werd ook de Republikeinsche Partij opgericht, maar nadat deze een telegram naar de regering had gestuurd waarin haar werd gevraagd er bij de koningin op aan te dringen om de republiek uit te roepen, heeft men weinig meer van deze club gehoord. Vooralsnog werden de socialisten als grotere bedreiging gezien’.
Kapitein Van Woelderen van de militaire inlichtingendienst noteerde in zijn dagboek: ‘De actie der Roden wordt hoogst gevaarlijk, gezien de werkeloosheid en slapte van onze partijen’. Deze mening werd gedeeld door het clubje rond Carel Gerretson, die als secretaris van de Bataaafsche Petroleummaatschappij de organisatie van de contrarevolutie op zich nam. De Landstorm, een reserveleger van vrijwilligers, zou pal moeten staan voor vorstin en vaderland. Besloten werd de groep op te splitsen in een ‘politiek’ en een ‘militair bureau’. 25 betrouwbare reserveofficieren in burger werden ondergebracht in de stallen van het Koninklijk Paleis in Den Haag voor het geval dit zou worden bestormd. Hartmans: ‘De angst voor een gewapende socialistische coup was enorm. Gesproken werd over 50.000 Duitse bolsjewisten die op het punt stonden de grens over te trekken. Dat waren volkomen ongefundeerde berichten, maar ze hielden de schrik er goed in’.
Pas toen in het weekend van 16 en 17 november 1918 duidelijk werd dat alle gevaar geweken was, was volgens het kabinet het moment gekomen dat de koningin zich weer in het openbaar kon vertonen. Op maandag 18 november werd de tijd rijp geacht voor het demonstratieve huldeblijk op het Haagse Malieveld, waarbij de hulptroepen van de Landstorm de paarden voor het Koninklijke rijtuig afspanden en het rijtuig verder naar het Malieveld trokken. Hartmans: ‘Het socialistische dagblad Het Volk suggereerde dat de militairen die de paarden van de koninklijke koets hadden vervangen, hiertoe met geld en sigaren waren overgehaald. Vast staat dat de actie wat minder spontaan was dan velen wilden geloven. Dit moet sommige tijdgenoten ook duidelijk zijn geworden toen de koningin de dagen hierna verschillende steden bezocht en het tafereel van mannen die de koets trokken zich telkens herhaalde – behalve in Rotterdam, waar de hoofdcommissaris dit in verband met het vele water te gevaarlijk achtte’.
Zo werd de revolutie van Troelstra – ‘een bij voorbaat kansloze onderneming’ in de ogen van Hartmans – in al dan niet kunstmatig opgewekte Oranje-liefde gesmoord.

De revolutie die niet doorging
Rob Hartmans
Uitgever: Omniboek
Prijs 20 euro
206 pagina’s

Demonstraties, rellen, opstanden: Duitsland in 1918

De revolutie die Pieter Jelles Troelstra eind 1918 aankondigde, kwam niet als een donderslag bij heldere hemel, maar sloot naadloos aan bij de rellen en opstanden die overal in Europa, niet in de laatste plaats in het grote buurland Duitsland, plaatsvonden. De gebeurtenissen daar werden in Nederland met argusogen gevolgd: politiek extremisme, zo was de wijdverspreide gedachte, zou vroeger of later overslaan naar het kleine buurland. Pas tegen deze achtergrond – die van de strijd om de toekomst van Duitsland – krijgt Troelstra’s mislukte greep naar de macht werkelijk reliëf.

Tekst: Ries Roowaan

Eind 1918, na meer dan vier jaar wereldoorlog – door de Amerikaanse diplomaat en wetenschapper George Kennan met recht de ‘oercatastrofe van de twintigste eeuw’ genoemd -, leek niets meer bij het oude. De militaire strategie, tactiek en ook geneeskunde hadden een razendsnelle ontwikkeling doorgemaakt: terwijl veel in 1914 nauwelijks verschilde van de toestand ten tijde van de Frans-Duitse oorlog in 1870, leek het vier jaar later in menig opzicht al 1940. Dat was niet vanzelf gegaan, maar ontsprongen aan een humanitair drama van onvoorstelbare proporties. Tijdens grootschalige en uiteindelijk volkomen zinloze offensieven was een aanzienlijk deel van Europa’s jeugd weggevaagd: circa tien miljoen soldaten sneuvelden en een veelvoud daarvan raakte gewond. Met name in Duitsland en Frankrijk waren diepe gaten in de bevolkingspiramide geslagen.
De oorlog bleek ook politiek een katalysator zonder weerga, met name in de verliezende landen. In Rusland had in 1917 een socialistische revolutie plaatsgevonden: voor de eerste keer in de geschiedenis leek de utopie van Karl Marx binnen handbereik. Een jaar later, in de laatste dagen van de oorlog, viel de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie, het archetype van een multinationaal rijk, uiteen in diverse Midden- en Oost-Europese landen.
Ook in Duitsland werd de oude politieke orde weggevaagd. In oktober 1918, terwijl het einde van de vijandelijkheden al in zicht was, gaf de leiding van de Duitse vloot het bevel een laatste keer uit te varen, om in een grootse zeeslag ten onder te gaan en daarmee de eer van de keizerlijke marine, die bijna de gehele oorlog voor anker had gelegen, op het allerlaatste moment te redden. De matrozen in Kiel weigerden gehoor te geven en sloegen aan het muiten, door henzelf overigens ‘staken’ genoemd. Die opstand vormde het startschot voor een hele reeks demonstraties en rellen die als een razend vuur over het land gingen en allengs het karakter van een revolutie aannamen.
Begin november werd de republiek uitgeroepen, wat niet het einde van de gewelddadigheden, maar veeleer het begin van een burgeroorlog vormde: in de eerste maanden na de wapenstilstand werd hevig gevochten in de straten van Berlijn. Het Nederlandse gezantschap lag in het epicentrum. Op 8 januari was volgens de tweede man, die de op dat moment zieke gezant verving, de toestand gelijk aan anarchie: hij had al drie dagen geen post meer ontvangen, het openbaar vervoer staakte en de drukkerijen van de kranten waren vrijwel allemaal in handen van de communisten, de zogenaamde Spartakisten onder leiding van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Er werd bijna continu geschoten, af en toe was zelfs het ratelen van machinegeweren te horen.
Uiteindelijk zou Friedrich Ebert, de leider van de nieuwe republiek, een einde maken aan de opstand. Ebert behoorde tot de rechtervleugel van de SPD en was een Verantwortungsethiker pur sang met weinig tijd voor ideologische vergezichten, maar met des te meer aandacht voor verbeteringen, hoe klein dan ook, van het lot van zijn achterban. Hij trad hard op tegen de Spartakisten. In Nederland leidde het herstel van de openbare orde tot grote opluchting: daar had men de gebeurtenissen in Berlijn reeds voor het einde der beschaving gehouden en de teloorgang van Europa als een voldongen feit beschouwd.

Wilhelm II in Nederland
Wilhelm II, de Duitse keizer, verbleef sinds eind oktober in het legerhoofdkwartier in het Belgische Spa en zag, nadat de republiek was uitgeroepen, geen andere mogelijkheid dan naar een neutraal land te vluchten. Aangezien een reis over water of een tocht dwars door Duitsland of Frankrijk te gevaarlijk zou zijn, viel zo goed als elk land inclusief Zwitserland af en bleef slechts Nederland over. Op zondag 10 november, een dag voor de wapenstilstand, stond de vorst bij Eijsden aan de grens en vroeg politiek asiel aan.
Dat asiel werd hem gegund, maar koningin Wilhelmina zou de ex-keizer nooit willen ontmoeten. Haar moeder, man en dochter daarentegen onderhielden een hartelijke relatie met hem. Voor de Nederlandse regering betekende de prominente vluchteling een politiek probleem van formaat. Duitsland zou niet om zijn uitlevering vragen. Al snel na zijn aankomst in Nederland sloot de man die dertig jaar op de troon had gezeten, een overeenkomst met zijn oude vaderland: hij kreeg een jaargeld en een belangrijk deel van zijn bezittingen zou worden overgedragen. De verkiezingen van begin 1919 hadden al laten zien dat de hem gunstig gezinde partijen geen machtsfactor meer vormden: ze hadden een uitgesproken slecht resultaat behaald. De tijd van de monarchie was definitief voorbij.
Frankrijk en Engeland waren evenwel niet van plan de voormalige keizer ongemoeid te laten. Zij beschouwden het politieke asiel als het zoveelste bewijs dat de Nederlandse neutraliteitspolitiek nogal onevenwichtig was en vooral Duitse belangen scheen te dienen. Het Verdrag van Versailles, waarmee in juni 1919 officieel vrede tussen Duitsland en de Geallieerden werd gesloten, stipuleerde dat Wilhelm II voor een internationaal gerechtshof zou moeten verschijnen en als oorlogsmisdadiger terechtstaan. Begin 1920, direct nadat het verdrag in werking trad, werd een officieel uitleveringsverzoek ingediend, dat echter beleefd werd geweigerd: het was niet in overeenstemming met het asielrecht en de nationale traditie, volgens de regering de enige maatstaf aangezien Nederland nu eenmaal geen verdragspartij was.
De Geallieerden accepteerden de afwijzing. Weliswaar had de Engelse premier, David Lloyd George, nog in december 1918 de verkiezingsstrijd gevoerd en gewonnen met de slogan ‘Hang the Kaiser’, maar in 1920 drong hij begrijpelijkerwijs niet al tezeer aan: Wilhelm II was een kleinzoon van koningin Victoria en daarmee een volle neef van de regerend Engelse koning. Bovendien was in 1918 de Russische tsaar en zijn gezin, eveneens directe familie van het koningshuis, door de bolsjewieken zonder pardon vermoord en ook dat maakte de Engelsen huiverig om de voormalige keizer op te eisen. Wilhelm II zou dan ook tot 1941, het jaar waarin hij overleed, in Nederland blijven.

Onmin met de Geallieerden
In het Nederlands-Duitse krachtenveld speelden de Geallieerden een belangrijke rol, niet slechts met betrekking tot het lot van de ex-keizer. In de maanden na de wapenstilstand werd duidelijk dat met name Frankrijk van plan was om de voormalige vijand economisch voor eens en voor altijd de nek om te draaien. Voor de Franse regering had de eigen veiligheid de absolute prioriteit, ook als dat de toekomst van het Europese continent op het spel zou zetten.
Tussen Nederland en zijn grote buurland had zich over de jaren een innige economische relatie ontwikkeld waarbij de kleinere partner land- en tuinbouwproducten leverde en Rotterdam als voornaamste haven van het Roergebied, het industriële hart van Duitsland, fungeerde. In omgekeerde richting kwamen industrieproducten. Voor Nederland was een economisch gezond Duitsland van levensbelang. Om die reden was men fel gekant tegen het Verdrag van Versailles, waarin Duitsland als enige schuldige werd aangewezen en tot enorme herstelbetalingen gedwongen.
In Nederland had men moeite de beenharde politiek van Frankrijk te begrijpen. Tijdens de oorlog was het de regering gelukt om de neutraliteit in ere te houden, ook al was bij tijd en wijle de druk immens geweest. Door het succes van die politiek hadden de Nederlanders evenwel ook een paar beslissende ervaringen gemist: het massale sterven in de loopgraven; de families waar altijd wel een vader, zoon, oom of neef ontbrak; de vrouwen die in de munitiefabrieken moesten werken omdat de mannen aan het front waren. Dat had zijn weerslag op de Nederlandse mentaliteit: het bleek niet eenvoudig om de angsten en zorgen van de voormalige oorlogsvoerende partijen te doorgronden.
Hier te lande was men doodsbang dat de door honger en armoede gevoede opstanden of zelfs een communistische revolutie zouden overslaan. Als Duitsland economisch en politiek in de afgrond stortte, zo was de overtuiging, dan zou Nederland hetzelfde lot wachten. Vanuit het perspectief van de kleinere partner was de grote buur een onmisbaar bolwerk tegen de revolutionaire geest, die het oosten en midden van Europa teisterde.

Respect en huiver
In Nederland bestond voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog veel respect voor wat de Duitsers economisch, academisch en cultureel hadden bereikt. Tegelijkertijd was er de latente angst al te hartelijk omarmd te worden door de machtige buur en langzamerhand de politieke onafhankelijkheid te verliezen. De verhouding Nederland-Duitsland was per definitie ongelijk. Ondanks zijn enorme koloniale rijk behoorde Nederland niet tot de grote machten.
Die spanning tussen bewondering en behoefte aan afstand was kenmerkend voor Nederland, alhoewel niet bij elk maatschappelijk segment in gelijke mate: de katholieke zuil koos vanwege de oriëntatie op België en Frankrijk eerder voor afstand, terwijl de sociaaldemocraten in tegenovergestelde richting neigden. Duitsland was het stamland van de arbeidersbeweging, het vaderland van Karl Marx en Friedrich Engels, het land met de best georganiseerde sociaaldemocratische partij. Tijdens de laatste verkiezingen voor de Eerste Wereldoorlog was de SPD als veruit grootste partij uit de bus gekomen.
Die overwinning had in 1912 nog niet tot regeringsdeelname geleid, maar zeven jaar later zou de partijleider Friedrich Ebert tot rijkspresident worden benoemd. De Duitse zusterpartij was staatstragend geworden, een wonder in de ogen van de Nederlandse sociaaldemocraten. Voor het bestuur van de SDAP was het reden genoeg om eind december 1918 J.F. Ankersmit, een medewerker van Het Volk, het partijblad van de rode zuil, als waarnemer naar het buurland te sturen. Tegelijkertijd zou hij onder de titel ‘Op bezoek in het republikeinsche Duitschland’ meermaals per week – bovenop de reguliere berichtgeving – enkele kolommen van de krant vullen. Zijn artikelen waren goed geïnformeerd en vervuld van sympathie voor Ebert en de zijnen; voor de Spartakisten, die als onrealistisch en destructief werden weggezet, toonde Ankersmit slechts onverholen afkeer, waarmee hij overigens vrij precies de stemming in de eigen partij volgde.
Blijkbaar was Friedrich Ebert een man naar het Nederlandse hart, want ook de gezant was, nadat ze elkaar in augustus 1919 voor het eerst hadden ontmoet, zeer over de nieuwe president te spreken. Op het eerste gezicht lijkt het wellicht een wat onwaarschijnlijk koppel: Willem Alexander Frederik baron Gevers die zelfs tot het einde van de jaren twintig, toen hij werd afgelost, met de koets naar zijn afspraken ging versus de man die zijn loopbaan was begonnen als eenvoudig handwerker en nu aan het hoofd van een van de grootste landen van Europa stond. Evengoed moet het een aangenaam gesprek zijn geweest. Gevers berichtte aan het Haagse ministerie vol lof over het Duitse staatshoofd: hij typeerde Ebert als een kundig bestuurder die het beste voorhad met zijn veelgeplaagde vaderland.
De diplomatiek vertegenwoordiger schreef ook dat Ebert nog zichtbaar aan de waardigheid van zijn hoge ambt moest wennen. Dat is mogelijk, maar wellicht speelde hier tevens een zekere vooringenomenheid mee. Gevers stond bekend als uitgesproken monarchistisch, zelfs dusdanig dat het gezantschap na 1918 een belangrijke ontmoetingsplek van de voormalige hofkliek werd. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat de man, die sinds 1906 in Berlijn verbleef, nog erg moest wennen aan de nieuwe wind die door Duitsland ging.

Klaas de Vries over de erfenis van Troelstra: ‘Shell en Unilever hebben meer macht dan de koning’

Voor oud-minister Klaas de Vries (PvdA) was Troelstra een ‘inspirerende vechtjas’. Maar diens republikeinse sentiment is niet aan hem besteed. Hoewel? ‘Koningin Beatrix zei een keer dat het haar prerogatief was om iets te doen of te laten. Majesteit, zei ik toen, dat prerogatief bestaat niet meer’.

Tekst: Gijs Korevaar

‘Op dit spreekgestoelte heeft Troelstra nog gestaan,’ zei de griffier van de Tweede Kamer toen hij in 1973 Klaas de Vries als grasgroen Kamerlid rondleidde door het parlement. ‘Dat moet u toch wel iets doen.’
‘Zeker,’ antwoordde De Vries. ‘Zijn revolutie heeft mij hier gebracht.’
Voor Klaas de Vries – die behalve Kamerlid ook senator, hoofddirecteur van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten, voorzitter van de Sociaal Economische Raad en minister van Sociale Zaken en van Binnenlandse Zaken is geweest – was Troelstra een ‘inspirerende vechtjas’. Maar de republikeinse inborst van de SDAP-leider lijkt aan de sociaal-democraten die na hem aantraden weinig besteed. Sterker nog, de PvdA lijkt een speciale band te hebben met de Oranjes. Joop den Uyl redde het koningshuis uit de smeergeldaffaire van prins Bernhard. PvdA-leider Wim Kok wist het gevoelige dossier Zorreguieta zonder al te veel kleerscheuren af te handelen. ‘Toeval’, zegt Klaas de Vries met een denkbeeldig schouderophalen. ‘Op het moment dat er een reddingsboei moest worden gegooid, zat er toevallig een PvdA-premier aan het roer’.
Volgens De Vries heeft het feit dat twee PvdA-premiers met ‘staatsmanschap’ de affaires hebben opgelost niet veel te maken met hun opvattingen over de monarchie. De koning heeft geen politieke macht, het kost per saldo niet al te veel en heel erg veel mensen vinden het prachtig. Dus laat maar zitten, denkt De Vries. ‘In de negentiende eeuw dacht de koning nog dat het land van hem was en dat werd lange tijd buigend geaccepteerd. Maar dat besef is helemaal weggespoeld. Koningin Beatrix zei een keer dat het haar prerogatief was om iets te doen of laten. Majesteit, zei ik toen, dat prerogatief bestaat niet meer. Shell en Unilever hebben vandaag meer invloed dan de koning. Kijk maar naar de dividendbelasting’.

Kale wereld

Vanuit zijn kantoor aan het Haagse Lange Voorhout zou hij op Prinsjesdag de feestelijke tocht van koning en koningin van nabij kunnen volgen. Dat is echter niet aan hem besteed. ‘Al die operettekleren, uniformen, studenten weerbaarheid, koetsen, ik vind die dingen dwaas. Maar moet alles wat mij niet aanspreekt weg? Dan wordt het wel een kale wereld’.
Een staatshoofd moet de eenheid van een land symboliseren en boven het dagelijkse gekrakeel van de politiek staan. Dat doet koning Willem-Alexander naar behoren, vindt Klaas de Vries. Het is maar de vraag of een gekozen staatshoofd net zo naar behoren zal opereren. De Franse presidenten Sarkozy en Hollande zijn geen goede voorbeelden, denkt hij. ‘En de heer Trump is er ook niet zo goed in. Alle politici hebben de neiging om ook het hoogste ambt voor zichzelf te gebruiken. Macht wordt gebruikt door mensen zoals het ze uitkomt. Die macht is de monarchie afgepakt. Maar algemeen geldt dat macht niet aan één man of vrouw moet worden gegeven. Niet aan een koning. Niet aan een president. Macht moet altijd verdeeld worden over van elkaar onafhankelijke instanties en onder strenge controle van de openbaarheid staan’.
Hij heeft twee koninginnen en heel even een koning in zijn carrière meegemaakt. Koningin Juliana was volgens hem een ‘ontroerende vrouw, kwetsbaar, zeer gevoelig. Wat zij met haar man, prins Bernhard, heeft meegemaakt en met die gebedsgenezer, mensen zien er hun eigen leed in weerspiegeld’. Koningin Beatrix was heel anders. Die was ‘zeer ijverig, betrokken en best aardig. Willem-Alexander en Maxima heb ik maar heel kort meegemaakt. Die doen reuze hun best om het goed te doen. Ik heb nog geen faux pas gezien, toch?’
Met koningin Juliana heeft hij meegemaakt dat hij als voorzitter van defensiecommissie de leden van de Tweede Kamer moest voorstellen. ‘Ze was altijd heel nerveus, altijd die kleine hondjes er bij. Ik zag de Kamerleden aankomen en ik wist meteen dat ik niet op de achternaam van dat laatste Kamerlid zou komen. Ik zag hem langzaam dichterbij komen. ‘Majesteit, dit is Jan Dirk, zei ik maar met een stalen gezicht. Later bedacht ik me dat het Jan Dirk Blaauw van de VVD was. Hij kreeg een knalrood hoofd, maar ik geloof niet dat Juliana het heeft gemerkt’.
Koningin Beatrix ontmoette hij voor de eerste keer met het Presidium van de Tweede Kamer. Zij vertelde dat ze een vraag had over iets dat ze in de Handelingen van de Kamer had gelezen, en toen flapte ik eruit: ‘Die moet u helemaal niet lezen. Dat doet niemand’. Als informateur van het paarse kabinet in 1994 kwam De Vries regelmatig naar Huis ten Bosch om verslag uit te brengen van de vorderingen. Kopje thee, koekje en desgewenst een glaasje erbij. ‘Ze wilde echt graag weten hoe het ging. Wij waren met drie informateurs en we spraken vooraf door wat we zouden vertellen. Toen onze poging was mislukt en we onze opdracht teruggaven, was ze duidelijk teleurgesteld. Maar het is daarna toch nog goed gekomen met het kabinet Kok’.

Rollenspel
Willem-Alexander heeft volgens De Vries een grote vaardigheid om met mensen om te gaan. ‘Het is nu eenmaal een feit dat heel veel mensen opkijken naar de koning en de koningin’. Opkijken, dat is niets voor Klaas de Vries. Het doet hem denken aan zijn jeugd in Limburg waar zijn vader wethouder was. ‘Daar kwam de bisschop op bezoek en het voltallige bestuurscollege van Burgemeester en wethouders ging voor de bezoeker op de knieën. Behalve mijn vader, die stak zijn hand uit, maar de bisschop wilde die niet aannemen. Thuis zei mijn vader: “Ik ga voor niemand op de knieën”. In de Franse revolutie zei men: “De groten zijn alleen groot omdat wij op onze knieën liggen, sta dus op”. Maar je ziet die onderdanigheid nog steeds ten opzichte van het koninklijk huis. Dat is niets voor mij. Ik zie het als een rollenspel. Ik heb daar verder niks mee’.

De vergissing van Troelstra was alleszins begrijpelijk

In de turbulente ‘Rode Week’ van november 1918 ging de grote revolutie die heel Europa in de greep kreeg ook aan het Koninkrijk der Nederlanden niet onopgemerkt voorbij. Vanuit Rotterdam proclameerde SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra de grote omwenteling. Nederland leek er die dagen wel degelijk rijp voor.

Tekst: Maurits van den Toorn

Dat het een vergissing van Troelstra was, valt niet te ontkennen: de revolutie bleef uit. Ook de hoofdpersoon zelf noemde het een paar dagen daarna al zo, al nam hij later in zijn Gedenkschriften enigszins gas terug als hij schrijft: ‘Een algemeene vergissing dus ten aanzien van de onvermijdelijkheid van een revolutionaire situatie. Niet een vergissing in de machtsverhoudingen, zooals ik het op 17 November te Rotterdam zou noemen.’ (Deel IV, Storm)
Maar het was wel een alleszins begrijpelijke vergissing.

Bij het beoordelen van de mislukte oproep tot revolutie wordt vooral gekeken naar gebeurtenissen in het buitenland, de twee revoluties van 1917 in Rusland en aan het eind van de oorlog in 1918 de onrust in Duitsland en elders in Europa. Dat was ook wat: ‘Uitbreiding der revolutie in de Rijnstreek’ en ‘Prins Heinrich van Pruisen gevlucht’, kopte De Telegraaf op 9 november. ‘De revolutie zegeviert te Berlijn’ en – verrassend ­– ‘Bolsjewistische onlusten in Zwitserland’ een dag later.
Het leidde tot vreugde of zorg, afhankelijk van ieders politieke opvatting. Zorgen over de revolutionaire woelingen waren er niet alleen in Nederland, denk aan de Red Scare in de Verenigde Staten die tot in de jaren twintig leidde tot de deportatie van honderden (vermeende) linkse activisten naar hun land van herkomst. Het idee is dat het die gebeurtenissen waren die Troelstra en anderen tot de opvatting brachten dat de revolutie ook hier zou aanslaan.
Natuurlijk, die buitenlandse onrust bepaalde de stemming, maar als je een revolutie wil beginnen moet je vooral de binnenlandse situatie in de gaten houden. Het is weggezakt uit het collectieve geheugen – als het er ooit al in heeft gezeten – maar de omstandigheden in Nederland waren tijdens de Eerste Wereldoorlog bepaald niet best en werden bovendien in de loop van 1918 snel slechter. Niet voor niets zien we, alweer in De Telegraaf, op 14 november 1918 de koppen ‘Nederland en de revolutie’ en ‘Ernstige onlusten in Amsterdam’.

Ruilhandel
In de eerste oorlogsjaren floreerde de economie. De landbouwsector deed het goed omdat er vooral voedsel voor de export naar Duitsland werd geproduceerd en met grote winsten werd verkocht. Soms was er sprake van ruilhandel. Zo betaalde het Rotterdamse stadstrambedrijf de bouw van zes in Düsseldorf gebouwde aanhangrijtuigen in 1915 met aardappelen. Toch garandeerde ook dat geen levering: de in 1916 bij een firma in Rotterdam bestelde serie motorrijtuigen kon pas in 1921 in dienst worden gesteld. De Duitse industrie had de benodigde elektromotoren en andere elektrische apparatuur niet eerder kunnen leveren bij gebrek aan koper en andere metalen. Zo bleef ook de levering van veel andere producten lange tijd uit.
Die producten waren had nodig, want Nederland was in het begin van de vorige eeuw nog geen industriële natie. De kolenmijnen vormden eigenlijk de enige basisindustrie. IJzer, staal, chemicaliën en andere industriële grondstoffen moesten worden geïmporteerd, evenals veel eindproducten. De Limburgse mijnen produceerden trouwens niet voldoende om in de binnenlandse behoefte te voorzien (in 1913 twee miljoen ton, tegen een binnenlands verbruik van twaalf miljoen ton). Er werden dan ook altijd kolen geïmporteerd uit Engeland en Duitsland. Voor dat laatste was de Steenkolen Handelsvereeniging opgericht, het tegenwoordige handelsconcern SHV. Terwijl op grote schaal land- en tuinbouwproducten werden geëxporteerd stagneerde tegelijkertijd de import van basisvoedsel voor de binnenlandse markt (vooral graan). Het gevolg: schaarste en stijgende prijzen. De regering wilde lange tijd zo min mogelijk marktregulerend optreden en pas nadat veel voedselprijzen torenhoog waren gestegen kwam minister Posthuma van Landbouw – mikpunt van spot omdat hij een pleidooi had gehouden om bruinbrood te eten in plaats van het toen algemeen gangbare witbrood – pas in augustus 1916 met een distributiewet.

Schaarste
Dat was niets te vroeg, want vanaf begin 1917 ging het snel slechter. De striktere zeeblokkade en de onbeperkte duikbootoorlog legden de scheepvaart en daarmee de import lam. Na afkondiging van de onbeperkte duikbootoorlog in januari 1917 daalde de totale import in één maand tijd met driekwart. Het aantal schepen dat in de Rotterdamse haven binnenliep was in 1917 nog maar 30% van dat in 1913. De industriële productie zou in 1918 nog maar 41% van die in 1913 zijn. Zou, want het vermoeden bestaat dat er een aanzienlijke zwarte productie was.
De schaarste aan bijna alles leidde tot sterk stijgende prijzen. De jaarlijkse inflatie, die in 1913 1,3% was, steeg in 1915 tot 14,3% en in 1918 zelfs tot 19,2%. Ook de eerste jaren na de oorlog bleef de inflatie hoog, pas in 1923 daalde die weer tot een ‘normaal’ niveau. Alles werd dus veel duurder, wat een flinke bres sloeg in de krappe huishoudbudgetten. Tenminste: als je voor je schaarse geld al wat kon kopen.
Door het gebrek aan kolen zat de bevolking in de kou en ook in het donker: omdat elektriciteitscentrales op kolen draaiden ging de stroom op rantsoen, net als het uit steenkool gemaakte lichtgas. De straatverlichting werd gehalveerd, er reden minder treinen en trams, theaters, musea en zelfs kerken gingen soms dicht. Hout en turf werden weer populair als brandstof, evenals zelf te maken briketten van geperst papier.
Bedrijven die nog draaiden steunden hun werknemers vaak met duurtetoeslagen of vormen van betaling in natura. Ze kochten levensmiddelen (vis was populair) en brandstof in, of verdeelden stukjes grond als groentetuintjes, maar het woog veelal niet op tegen de toenemende duurte. Bovendien: wie zonder werk zat, kreeg daar uiteraard niets van mee en was afhankelijk van een vorm van schrale (particuliere) steunverlening of dito werkverschaffing.

Regeringsbrood
Als gevolg van de schaarste moesten vanaf februari 1917 steeds meer producten worden gerantsoeneerd. Wat nog verkrijgbaar was, werd bovendien steeds slechter van kwaliteit. Het geliefde witbrood werd vervangen door grauw en klef ‘regeringsbrood’ dat werd gemaakt van ‘regeringsmeel’, een mengsel van graan, aardappelen en erwten. En daarmee was je er nog niet: ‘Melk mocht bij de bereiding niet gebruikt, evenmin als melkproducten (artikel 6 der Distributiewet); plaatbrood kon niet vervaardigd worden, want de voor het insmeren der vormen benoodigde vetten vielen onder vervoer- en afleveringsverbod, terwijl andere geschikte oliën of vetten niet mochten worden gebezigd krachtens het verbod om voor menschelijk verbruik geschikte vetten voor technische doeleinden te bezigen; vloerbrood kon evenmin gebakken worden, daar het benoodigde strooimeel ontbrak, sedert de Regeering alle rijst in bezit had genomen en alleen voor zieken en kinderen distribueerde.’ Aldus een citaat uit het Gedenkboek 1898-1923 dat werd uitgegeven ter gelegenheid van het zilveren regeringsfeest van koningin Wilhelmina. Dat met veel moeite gebakken brood was waarschijnlijk zoutloos, want zout was ofwel te duur ofwel helemaal niet verkrijgbaar.
De rantsoenering van vlees leidde begin 1918 tot de introductie van een product waarvan we de naam nog steeds kennen: eenheidsworst. De kwaliteit schijnt redelijk behoorlijk te zijn geweest. Nog wat producten uit die tijd: tulpenmeel, bramenthee, eikelkoffie, kunstsigaren van gedroogd bloemkoolblad en schoenzolen van hout. Allemaal bekend uit de periode 1940-1945, maar een oorlog eerder waren ze er ook al.

Onrust en oproer
De schaarste leidde tot onrust en morrend volk. Bekend geworden is vooral het Amsterdamse aardappeloproer in de zomer van 1917, ook door de harde manier waarop het werd neergeslagen met als gevolg negen doden en ruim honderd gewonden. Door de Russische februarirevolutie zagen sommigen het als een eerste uiting van de naderende revolutie, wat het spontaan ontstane en ongeorganiseerde oproer niet bleek te zijn. Bovendien waren er al veel eerder ook elders opstootjes en plunderingen van schepen en winkels met voedsel geweest.
Als contrast waren er de oorlogswinstmakers die het breed konden laten hangen. Denk aan iemand als de zakenman Anthony Kröller, die door de regering was belast met graanaankopen in het buitenland. Met succes, wat hem door de hoge commissies die hij berekende tot miljonair maakte. De oorlogswinsten werden later geraamd op 2670 miljoen gulden, even veel als het BNP van Nederland in 1913. In 1914 hadden 465 personen een vermogen van meer dan een miljoen gulden, in 1920 waren dat er 1239, zo blijkt uit belastinggegevens. En daar bovenop kwamen nog de niet te becijferen winsten uit de genoemde zwarte productie.

De onvrede en de onrust namen toe. In 1918 werd herhaaldelijk gestaakt, zelfs in het Staatsbedrijf der Artillerie-inrichtingen aan de Hembrug. Uiteindelijk bereikte de onrust ook de krijgsmacht, met relletjes in legerkamp de Harskamp en andere legerplaatsen. Dat was vooral uit onvrede over de slechte voeding en het intrekken van verloven vanwege de gespannen militaire situatie. Deze ‘mobilisatiemoeheid’ van de manschappen kostte opperbevelhebber Snijders de kop, hij zag zich genoodzaakt ontslag te nemen.


Prevolutionaire
situatie
Alles bij elkaar zou je dus heel best tot de conclusie kunnen komen dat er eind 1918 sprake was van een prerevolutionaire situatie in het land. Troelstra deed dat in ieder geval, waarbij zijn karakter ook een belangrijke rol speelde. In een artikel in Socialisme & Democratie in 1994 besteedt Arie van der Zwan daar aandacht aan (zie verderop in dit nummer), en ook Simone Vermeeren wijst in haar artikel in de jongste editie van Socialisme & Democratie (oktober 2018) erop dat Troelstra vooral een ‘gevoelssocialist’ was.

Links bolwerk
We moeten bovendien niet vergeten dat ook anderen oordeelden dat er sprake was van een prerevolutionaire situatie. In zijn Gedenkschriften schrijft Troelstra: ‘Ik mag wijzen op de mededeeling van Vliegen, dat hij op 13 November 1918 bezoek ontving van de hoofdredaktie van de Telegraaf, die hem verklaarde, op bepaalde voorwaarden bereid te zijn, met de Telegraaf en de Courant een revolutionair bewind te steunen.’ Wellicht was de hoofdredactie geschrokken van de koppen in het eigen blad?
Ook de Rotterdamse burgemeester Zimmerman (een tamelijk autoritaire liberaal) en – minder bekend – havenwerkgeversvoorzitter Nijgh waren gegrepen door vrees voor de revolutie. Rotterdam kan in die jaren zonder veel overdrijving een links bolwerk worden genoemd. Bij de verkiezingen in juli 1918, de eerste volgens het algemeen mannenkiesrecht, haalde de SDAP daar 43,3% van de stemmen (en de communisten 3,7%). Dat was veel, want landelijk scoorde de SDAP toen 22%.
Een factor om rekening mee te houden dus, zeker in tijden van onrust. Op 9 november besprak Nijgh daarom met J. Brautigam en A. W. Heijkoop (voorzitter en secretaris van de Centrale Bond van Transportarbeiders en beide namens de SDAP lid van de gemeenteraad) de mogelijkheden van samenwerking tussen werkgevers en werknemers om de arbeidsomstandigheden in de haven te verbeteren en op dezelfde dag bleek burgemeester Zimmerman tegenover dezelfde twee raadsleden bereid tot een machtsoverdracht. Saillant detail: hij vroeg zijn gasten of de koningin aan kon blijven. De heren waren de beroerdste niet en stemden daarin toe, op voorwaarde dat ze zich buiten de politiek zou houden.
Troelstra was van deze gesprekken op de hoogte, de volgende dag brachten Brautigam en Heijkoop bij hem thuis verslag uit. De bijna tastbare vrees van ‘het gezag’ zal hem hebben gesterkt zijn opvattingen. Weer een dag later (11 november) hield de SDAP-leider in het Algemeen Verkooplokaal aan de Goudsesingel een rede waarin hij stelde dat arbeiders de macht konden grijpen als ze steunden op een moderne, geweldloze revolutionaire beweging – hoe dat moest gebeuren bleef in het vage – en op 12 november volgde als een soort herhaling daarvan zijn fameuze oproep in de Tweede Kamer. De gebeurtenissen daarna zijn bekend, het woord ‘nachtkaars’ dringt zich op. ‘Nog vroeger dan het te vermoeden was, is de heer Troelstra ineengestort,’ schreef De Telegraaf.

De situatie ten paleize

Ook rond de koninklijke familie was er vrees voor revolutie. Of koningin Wilhelmina zelf ook door vrees was bevangen is niet bekend, maar haar particulier secretaris François van Geen zorgde op 12 november (onbekend is of dat voor of na Troelstra’s toespraak gebeurde) dat er twee koffertjes met juwelen gereed stonden en droeg zelf 40.000 gulden op zijn lichaam om ‘in uiterste nood Koningin en Prinses voor te kunnen helpen’, schreef hij later. De officieuze hiërarchie ten paleize wordt hiermee trouwens mooi geïllustreerd, Prins Hendrik was kennelijk al een soort quantité négligeable en mocht het zelf uitzoeken.

Het was allemaal niet nodig en op 18 november volgde de fameuze aanhankelijkheidsbetuiging op het Malieveld. Tijdens een rijtoer spande de bevolking ‘spontaan’ de paarden van het koninklijke rijtuig uit en trok dat zelf voort te midden van een enthousiast juichende menigte. Dat die spontaniteit een fabel was weten we inmiddels: de koets werd voortgetrokken door enige tientallen militairen – onder wie de grootvader van de auteur van dit verhaal – die daar van tevoren duchtig voor hadden geoefend. Jammer genoeg heeft hij nooit verteld of de betrokken militairen dat een ereklus vonden of dat ze er op klassiek militaire wijze als vrijwilliger voor waren aangewezen. Dat oefenen was in ieder goed voor een vlotte gang van zaken bij het uitspannen van de paarden, aldus Van Geen: ‘In een oogenblik was het gebeurd; ik had de koetsier erop voorbereid.’ Ook de menigte op het Malieveld bestond trouwens voor de zekerheid voor een belangrijk deel uit soldaten, wat op foto’s goed te zien aan de vele kepi’s.

Toneelstuk
Het zal een hele sjouw zijn geweest voor de soldaten, want ze trokken de koets terug naar het paleis Noordeinde. Dit tot schrik van koningin Emma in haar paleis aan het Lange Voorhout, die de optocht langs zag komen en het idee kreeg dat het revolutionaire gepeupel zich meester had gemaakt van het rijtuig met haar dochter en kleindochter. Het hele toneelstuk werd trouwens enkele dagen in Amsterdam net zo ‘spontaan’ nog eens uitgevoerd. De koningin kon in ieder geval haar onderdanen in een proclamatie bedanken. ‘Want onder den indruk van de geweldige beroeringen in de volken van Europa is ook in Ons Vaderland de staatsorde een oogenblik bedreigd. Het antwoord daarop door U met overweldigende meerderheid gegeven, heeft op Mij een diepen indruk gemaakt.’

Vanuit de ‘contrarevolutie’ tenslotte nog een voetnoot. De regering riep gedemobiliseerde militairen op om als vrijwilliger belangrijke gebouwen te bewaken. De kosten daarvan werden deels betaald door Anthony Kröller, de geslaagde zakenman die we al tegenkwamen. Een van de velen die aan deze oproep gehoor gaf was een luitenant van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm in Sneek, een zekere Pieter Sjoerds Gerbrandy. Het is curieus om te bedenken dat er rond deze latere minister-president, op dat moment ingezet ter voorkoming van een illusionaire links-revolutionaire staatsgreep, ooit geruchten zouden ontstaan over betrokkenheid bij plannen voor een minstens zo illusionaire rechts-reactionaire staatsgreep. Ook dat was een ‘vergissing’, en ook die werd gemaakt door een nogal emotionele Fries.

Republikeinse tijdlijn 1918

1918 was in heel Europa een revolutiejaar. August Hans den Boef brengt overzicht met de chronologie van de ineenstorting van de Europese monarchieën en republikeinse vernieuwing.

Januari
9 Letland verklaart zich onafhankelijk van Rusland.
31 Sovjet-Rusland erkent de onafhankelijkheid van Finland.

Februari
10 De afgezette Ottomaanse sultan Abdülhamid II, de allerlaatste met absolute macht, sterft.
16 In Vilnius wordt de republiek Litouwen uitgeroepen.
24 De republiek Estland verklaart zich onafhankelijk in Reval, dat voortaan Tallinn heet.

Maart
25 De volksrepubliek Wit-Rusland verklaart zich onafhankelijk.

April
22 Armenië, Azerbeidzjan en Georgië verklaren zich onafhankelijk van Rusland als de Transkaukasische Democratische Federatieve Republiek.

Mei
27 Georgië verlaat als onafhankelijke republiek de Transkaukasische Federatie.
28 Armenië en Azerbeidzjan volgen.

Juli
3 Nederlandse Tweede Kamerverkiezingen, de eerste met actief kiesrecht voor alle mannen en vrouwen passief. Het districtenstelsel vervangen door evenredige vertegenwoordiging. SDAP groeit van 15 naar 22 zetels (linksradicale splinters krijgen er 4). Maar de confessionelen hebben met hun splinters een Kamermeerderheid van 52. Het substantiële verlies van de liberale partijen polariseert de politieke verhoudingen tussen conservatieve christenen en socialisten.
17 Tsaar Nicolaas II en zijn gezin op last van lokale Sovjetleiders gefusilleerd in Jekaterinenburg.

September
27 In Radomir wordt de Bulgaarse republiek uitgeroepen, met Aleksandar Stamboliyski als president.

Oktober
9 Finland wordt tot koninkrijk uitgeroepen, onder Väinö I.
25 Uit protest tegen het intrekken van de verloven en de slechte voeding komen soldaten in het legerkamp Harskamp in opstand. Enkele barakken en een kantine werden in brand gestoken.
31 De Hongaarse regering beëindigd de personele unie met Oostenrijk, waarmee de dubbelmonarchie formeel ophoudt te bestaan.

November
7 Ludwig III, koning van Beieren (met zijn dertien kinderen) wordt afgezet.
9 Keizer Wilhelm II treedt af. Philipp Scheidemann roept in Berlijn de republiek uit en kort daarna Karl Liebknecht de Radenrepubliek.
Begin van de ‘Roode Week’ in Nederland.
10 A.H. Haentjes, geneesheer-directeur van een herstellingsoord voor tuberculosepatiënten, richt de Republikeinse Partij op. Doelstellingen: afschaffing van het koningshuis, het leger, de vloot en de diplomatieke dienst.
11 Polen wordt onafhankelijk, met Józef Piłsudski als opperbevelhebber.
Een mengsel van katholieke, protestantse en conservatieve organisaties komt in Den Haag bijeen als ‘Oranjebeweging’ tegen de opborrelende linkse en republikeinse onlusten.
12 Geïnspireerd door de omwentelingen in Duitsland en Rusland roept SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra op tot revolutie.
In Wenen wordt de Bondsrepubliek Oostenrijk uitgeroepen. Kanselier wordt Karl Renner en keizer Karl I moet zijn biezen pakken.
13 Zaghloel Pasja eist van de Britten de onafhankelijkheid van Egypte.
14 De republiek Tsjecho-Slowakije wordt uitgeroepen, met Tomáš Garrigue Masaryk als de eerste president.
Troelstra vangt bot. Einde Roode Week.
16 Minister-president Mihály graaf Károlyi roept in Boedapest de Hongaarse republiek uit.
17 In Griekenland wordt een door de Sovjets geïnspireerde communistische partij opgericht, die uiteraard de monarchie wil afschaffen, en de Nederlandse Sociaal-Democratische Bond verandert uit dezelfde motieven de naam in Communistische Partij Holland (CPH).
18 Letland verklaart zich onafhankelijk van Rusland.

December
1 Het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen (het latere Joegoslavië) wordt gesticht.
IJsland wordt onafhankelijk in een personele unie met Denemarken.
14 Koning Väinö I treedt al weer af en Finland wordt een republiek.
28 Sinn Féin behaalt een dominante reuzenoverwinning in het Ierse deel van het Verenigd Koninkrijk. De parlementsleden besluiten niet meer in Londen, maar in Dublin te vergaderen, waarvandaan ze wat later de onafhankelijkheid uitroepen.

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, aflevering 3

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan een bruine band judo, enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel III van dit spannende feuilleton heeft Dick een rendez vous met de lieftallige doch bikkelharde advocate Helga Keller.

AFLEVERING III

EEN AVOND MET HELGA KELLER

Opperbest gestemd verliet Stein café Dolly en zette hij op zijn dienstfiets in de regen koers naar de Keizersgracht voor een rendez-vous met Helga Keller, zijn nieuwe veeleisende liefdesvlam.

Helga Keller was advocate, niet Steins favoriete mensensoort; Duits, niet zijn favoriete nationaliteit; lang, mager en blond, terwijl Stein vrouwen liever donker, rond en een maatje kleiner had. Maar op een of andere manier had het meteen geklikt toen ze elkaar hadden ontmoet in Helga’s kantoor in Zuid, waar deze hyperenergieke dertigster leiding gaf aan een grote praktijk met meer dan twintig advocaten, allen ondergebracht in kleine steriele glazen hokken met tl-licht, als in een juridische legbatterij.

Stein was daar op een dag beland omdat ook de advocaat die zijn ex Trudy had bijgestaan tijdens de scheidingsprocedure onderdeel uitmaakte van deze rechtspraktijk. Stein was verhaal komen halen nadat hij de zoveelste exorbitante eis van Trudy had binnengekregen, had tijdens het onderhoud met de advocaat in kwestie – een arrogante jonge vlerk met een mensonterend dedain voor zijn slachtoffers – zijn zelfbeheersing verloren en in een opwelling een pot met een bonsaiboompje door de glazen wand van diens kantoortje gegooid.

Het was niet de fraaiste episode van zijn leven, maar zo had Stein dus Helga Keller ontmoet. Helga was ondanks haar aanvankelijke ongenoegen met de door Dick aangerichte schade aan haar kantoortuin meteen als een blok voor hem gevallen.

Helga had Berlijn verruild voor Amsterdam nadat ze zich in haar geboorteland niet populair had gemaakt als raadsvrouw van radicale Koerden en andere staatsgevaarlijk geachte types. Ze had gedacht dat ze in Amsterdam, de kasba van Europa, vrijer haar werk zou kunnen doen, zonder voortdurend te worden afgeluisterd en gevolgd door de geheime dienst. Het Germaanse broedervolk is zoals bekend van oudsher nu eenmaal geneigd tot romantische dromerijen en utopische waanvoorstellingen.

De struise blondine stond aan het hoofd van een bloeiend bedrijf dat ze met strakke hand leidde. Ze werkte minstens 14 uur per dag, trainde haar tanige lijf  dagelijks af in zwembad en fitnesszaal, was principieel veganist en gunde zich nauwelijks tijd voor verzetjes. Maar zodra Stein in haar buurt was, verdween dit product van eeuwenlang zorgvuldig gecultiveerde Pruisische tucht als sneeuw voor de zon, en veranderde harde koude Helga in een allesverzengende vulkaan van hartstochtelijke passie, zodanig dat Stein zich altijd de nodige moed moest indrinken alvorens hij het waagde zich bij haar fraai gerestaureerde grachtenpand te melden.

‘Dick!’, riep Helga blij verrast, nadat ze de deur had geopend en zich als een adelaar uit de Alpen op Stein had gestort. ‘Waar bleef je nu al die tijd?’.

Ze was gekleed in een korte leren zwarte rok en mosgroene trui van mohair.

‘Sorry Helga’, zei Stein, terwijl hij zijn zwarte hoornen bril afdeed om de beslagen glazen droog te wrijven met zijn stropdas. ‘Het was een gekkenhuis op het werk vandaag. Ik had niet in de gaten hoe laat het al was’.

‘Kom toch verder, je bent kletsnat’, zei Helga hartelijk, terwijl ze Stein hielp met het uittrekken van zijn regenjas en deze samen met Steins zwarte hoed zorgvuldig ophing aan de kapstok in de lange brede hal. ‘Ik heb je favoriete eten gemaakt: kapusta, Hongaarse zuurkool-soep!’

‘Je bent een vrouw naar mijn hart, Helga’, zei Stein.

Hij liep naar de cd-collectie, die was afgeladen met Bach, Bach nog eens Bach, maar na lang verwoed zoeken vond Stein toch nog iets van zijn gading: een verzamel-cd van Chet Baker, de betreurde trompettist die in 1988 op steenworp afstand van Stein’s kantoor met fatale gevolgen uit het raam  van het Prins Hendrik-hotel was gevallen. Stein werd nog altijd beroerd wanneer hij dacht aan die nacht,  maar Chet’s melancholieke tonen monterden hem toch altijd op, als een zachte lentebries.

Ze aten bij kaarslicht aan de  marmeren tafel bij het grote raam, dat uitzicht bood op de donkere gracht, waar de lichten van de huizen feeëriek weerspiegelden in het stille water. De zuurkoolsoep in paprika smaakte hemels.

‘Je kunt vanavond niet blijven slapen’’, zei Helga. ‘Morgenochtend vroeg moet ik naar Singapore, om een cliënt te bezoeken die daar is opgepakt met een koffer vol heroïne’.

‘De arme stakker’, zei Stein. ‘Zorg wel dat hij op tijd betaalt’.

‘Dat komt wel in orde’, zei Helga. ‘Waar ben jij ondertussen mee bezig?’

‘Ach ja, dat is waar ook’, zei Stein. ‘Ik vroeg me af of je wel eens iets hebt gehoord over  het  Bataafs Bevrijdingsfront, je weet wel, van de Gouden Koets. Ik heb een klant die nogal nieuwsgierig is naar die club’.

‘Wat voor klant is dat?’, vroeg Helga achterdochtig.

‘Een verzekeringsmaatschappij’, jokte Stein. ‘Zij hadden de dekking van de koets op zich genomen’.

Helga lachte. ‘Zelf weet ik er weinig van, maar ik kan wel iets voor je nakijken’, zei ze en voegde de daad bij het woord door te grijpen naar haar flinterdunne I-pad waar ze met een wonderbaarlijk vingervlug gemak op begon te tikken. Stein stelde zich voor dat Mozart op die manier piano moest hebben gespeeld en keek in stille bewondering toe. Zelf was hij in het digitale tijdperk niet een soort Neanderthaler gebleven, die al blij was als hij succesvol een e-mail had verstuurd.

‘Een kennis gaf me de toegangscodes van het landelijk opsporingsregister’, legde Helga uit, met haar blik nog altijd strak gericht op het schermpje voor haar. ‘Wel zo handig. Een kwestie van een paar databestanden aan elkaar koppelen en meestal kom je een heel eind’.

‘Allemachtig’, bracht Stein uit, opverend uit zijn stoel. ‘Die machines maken mijn werk nog eens totaal overbodig…Kun je zoeken op namen? Esther Blom, staat die er bij?’

De blik van Helga stond nu opeens op ijzig. Ze klapte haar machine dicht en keek Stein strak aan.

‘Wat moet jij met Esther Blom?’, vroeg ze indringend.

‘De naam doet de ronde’, antwoordde Stein.

‘Ik doe geen mededelingen over cliënten’, zei Helga op besliste toon terwijl ze haar I-pad resoluut dichtklapte.

Stein voelde een ijzeren gordijn van Teutoonse plichtsbetrachting  tussen hen neerdalen.

‘Dat is te respecteren natuurlijk’, zei hij.

Een pijnlijke stilte volgde, die Stein alleen maar wist te breken door Helga in zijn armen te nemen en haar jodelend van het genot naar het Walhalla voerde.

Maar toen Helga hem uitgeleide deed, voelde Stein op zijn klompen aan dat haar geoefend advocatenbrein een metersdikke muur van professioneel wantrouwen tussen hen had opgeworpen. Hij had zich als een amateur in de kaart laten kijken. Een volgende uitnodiging voor Hongaarse zuurkoolsoep kon hij gevoeglijk op zijn buik schrijven, zo vreesde hij toen hij de deur achter hem in het slot hoorde vallen.

Terwijl hij de nacht in fietste brak een acute stortregen uit over zijn hoofd ter bevestiging van zijn sombere gedachten.

Drijfnat arriveerde Stein terug in zijn steeg.Terwijl hij de trap opliep, hoorde hij zijn trouwe viervoeter Didi, een bejaarde pincherterriër, al vervaarlijk hard blaffen. Daar kon geen inbrekersalarm tegenop.

Enthousiast sprong Didi tegen zijn benen op.

‘Stil maar, dom teefje’, zei Stein, terwijl hij het nerveus blaffende hondje over de kop aaide. Stein opende een blikje hondenvoer, waar Didi zich gelijk tevreden grommend op stortte. Daarna liep hij naar de woonkamer, zette zich aan de houten tafel en begon te lezen in het dossier over Esther Blom.

Stein bekeek eerst de foto’s. Met haar mysterieuze groene ogen en hennarode haar dat in duizend krullen tot haar rug groeide, was Esther Blom het ranke boegbeeld van de op dit gebied weinig bedeelde krakersbeweging van de jaren ’80 geweest, de vlag op de spreekwoordelijke modderschuit. Tegelijkertijd geen dame om mee te sollen. Al op de middelbare school werd ze gearresteerd vanwege het schilderen van een groot hakenkruis op de fabrieken van Philips in Eindhoven, nadat ze in een boek gelezen had dat de gloeilampengigant in de oorlog dikke zaken met de Duitsers deed. Als student in Amsterdam was ze actief in de anti-kernenergiebeweging en het Amsterdams Vrouwen Kraakcollectief. In de jaren ‘90 werd ze verdacht van deelname aan sabotageacties tegen benzinepompstations van Koninklijke Olie als protest tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika, brandstichting bij een groothandel om dezelfde redenen en ook werd haar naam genoemd als lid van een ondergrondse club genaamd ‘Wie o wie’, die onder meer bommen legde bij het huis van een staatssecretaris van Justitie en bij diens ministerie vanwege  het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers.  Ze werd een paar maal aangehouden maar tot een formele aanklacht – laat staan een veroordeling – was het nooit gekomen. Esther was met haar indrukwekkende curriculum in het actiewezen ergens op een vaste verdachtenlijst beland van mensen die je als inspecteur onder tijdsdruk altijd van hun bed kon laten lichten om te laten zien dat je in ieder geval ergens mee bezig was.

Stein las verder in het dossier. Na haar Amsterdamse tijd was Esther ontwikkelingswerker geworden in diverse Afrikaanse landen. Vanwege haar curriculum als potentiële staatsvijand besteedden de diverse ambassades de nodige aandacht aan haar activiteiten. In tal van ambtsberichten, die bij het  rapport dat Stein doornam waren ingesloten, werd nauwlettend verslag gedaan van haar handel en wandel. Zo zou Esther in Angola een relatie hebben gehad met een hooggeplaatste Cubaanse militair annex arts die aldaar de zegeningen van de marxistische revolutie had verspreid. De ambassadeur in Zuid-Afrika maakte in een rapportage melding dat Esther tot persona non grata was verklaard op de ambassade omdat ze tijdens een tuinfeest ter ere van Koninginnedag een Deense consul in het zwembad had geduwd. Een diplomatiek conflict tussen de twee Noord-Europese grootheden was ternauwernood voorkomen. Haar laatste door de geheime dienst geregistreerde wapenfeit speelde zich af in Maputo, waar ze namens een NGO een proces had aangespannen tegen VN-militairen die zich hadden vergrepen aan minderjarigen. Esther had de militairen behoorlijk in het nauw gebracht, maar was kennelijk op te veel tenen tegelijk gaan staan, want uiteindelijk werd ze het land uitgewezen. Dat was ongeveer drie jaar voor de actie tegen de Gouden Koets. Wat de rol van Esther daarin zou zijn geweest, maakte het dossier niet duidelijk, al stond er wel expliciet in vermeld dat Esther gelieerd zou zijn aan het Bataafs Bevrijdingsfront. Het bewijs daarvoor zou zijn geleverd door het feit dat het IP-adres van de computer waarmee het pamflet van het BB naar de pers was gestuurd, overeenstemde met dat van de computer waarmee Esther mails had verstuurd.  Maar Stein had inmiddels wel geleerd niet alles te geloven wat gedrukt stond, zeker niet in rapporten van inlichtingendiensten.

Voor het inslapen dacht Stein aan de mooie tijden die hij had beleefd met zijn roodharige krakersprinses. Tijdens hun laatste samenzijn had Esther hem bezworen dat ze hem nooit meer wilde zien. En nu had hij opdracht om haar op te sporen. Ironisch, inderdaad, maar ironie is de brandstof van de planeet Aarde, zoals Dick Stein al lang geleden had ontdekt, en het lachen daarover was hem al lang vergaan.

Lees ook de volgende aflevering van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning: een voetbalweekend met een onverwachte afloop, via deze link.

De voorgaande aflevering leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privédetective: In Naam van de Koning, aflevering 5

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan een bruine band judo, enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel V van dit spannende feuilleton maakt Dick kennis met zijn opdrachtgevers bij de Nationale Veiligheidsdienst.

Test: René Zwaap

Aflevering 5

OP BEZOEK BIJ AFDELING X

Toen Stein de volgende ochtend zijn kantoor betrad, simpel te bereiken met het steile trapje vanuit zijn slaapkamer op zolder, hing majoor Van Tichelen al aan de lijn. ‘Hij heeft al drie keer voor u gebeld, meneer Dick’, zei Fatima, terwijl ze de hoorn van de telefoon met haar hand bedekte. ‘Echt een heel ongeduldig type’.

‘Ja, wat moet je nu weer, Van Tichelen?’, vroeg Stein bars, nadat hij achter zijn bureau had plaatsgenomen.

Majoor Van Tichelen schraapte de keel. ‘Het zou toch wel erg handig zijn als u van ons ruime voorschot een mobiele telefoon zou aanschaffen, meneer Stein’, sprak hij vinnig.

‘O nee, geen sprake van’, zei Stein. ‘Je weet toch wel hoe afluistergevoelig die dingen zijn? Bovendien is het niet handig in mijn beroep als iedereen je maar overal kan bellen. Slecht voor de concentratie’.

‘Nou goed, ik wil graag horen over de voortgang’, zei Van Tichelen. ‘Mijn superieuren willen vandaag een update, vandaar…’

‘Ik volg een paar sporen’, antwoordde Stein. ‘Het gaat allemaal nog wel even duren. Bel me eind van de week maar weer eens.’

‘Eind van de week?’, zei Van Tichelen verschrikt. ‘Nee, nee, uitgesloten! U heeft toch wel begrepen dat dit een zaak is met de hoogst mogelijke urgentie? En dat wij u ook betalen om uw werk urgent te doen?’

‘Hardlopers zijn doodlopers’, zei Stein. ‘Vertel je chefs maar dat ik een paar visjes heb uitgegooid, en dat het nu even wachten is op wat er bijten gaat’.

‘U heeft het dossier inmiddels gelezen, hoop ik?’, vroeg de majoor.

‘Vanzelfsprekend’, zei Stein.

‘Mooi’, zei majoor Van Tichelen. ‘Dan verwacht ik u vanmiddag om 15.00 uur stipt op ons kantoor in Den Haag En zorg dat u ruim van te voren aanwezig bent, de controlemaatregelen bij de ingang zijn grondig’.

Met het geld dat hij eerder had ontvangen betaalde Stein Fatima haar achterstallige salaris, daarnaast gaf hij haar de nodige contanten ter afhandeling van de meest spoedeisende dwangbevelen.

‘Het gaat echt al beter, niet, meneer Dick?’, zei Fatima, blij verrast.

‘Natuurlijk, meisje, dat zei ik je toch?’, zei Stein. ‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid’.

In de trein naar Den Haag nam Stein het pamflet ter hand dat het Bataafs Bevrijdingsfront na de aanslag op de Gouden Koets via het internet had verspreid.

‘Nederland ontwaakt!’, luidde de aanhef. ‘Eeuwenlang bent u bedrogen door de Oranje-kliek. Eeuwen van indoctrinatie, propaganda, geschiedvervalsing en manipulatie van de media. Het Bataafs Bevrijdingsfront wil Nederland de weg terug wijzen naar haar natuurlijke staat als republiek. Genoeg = genoeg!’

Het Bataafs Bevrijdingsfront liet zich inspireren door een 18e eeuwse edelman genaamd Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Deze schreef een pamflet getiteld ‘Aan het volk van Nederland’, dat een grote rol speelde bij de grote opstand die in de achttiende eeuw tegen de heerschappij van het Huis van Oranje-Nassau uitbrak. De Oranjes waren toen nog slechts stadhouder van de republiek, een soort gouverneur, maar koesterden koninklijke ambities. Dat wilde Van der Capellen tot iedere prijs voorkomen. En om zijn protest tegen de machtsaanspraken van sukkel-stadhouder Willem V historisch te onderbouwen, greep hij terug op de mythe van de Batavieren, een Germaanse stam die ergens rond het jaar 0 op vlotten over de Rijn bij Lobith de Lage Landen binnen waren gezakt. Van der Capellen presenteerde die Batavieren als het Nederlandse oervolk, en vooral als natuurlijke republikeinen, die van wars waren van monarchie. Het Bataafs Bevrijdingsfront citeerde in zijn manifest naar aanleiding van de aanslag op de Gouden Koets rijkelijk uit het pamflet van de Gelderse jonkheer:

‘Zij lieten zich niet regeren door lieden die zichzelf verkozen of door een ander – naar zijn goedvinden – gekozen werden; die bij gevolg niet van hen afhingen, die hun geen rekenschap schuldig waren en waar zij, als ze niet goed regeerden, geen macht over hadden; neen, zij hielden zelf het heft in handen. De voornaamste zaken van hun land deden ze zelf af in hun algemene vergaderingen, waar het gehele volk gewapend bijeenkwam en elke Batavier even veel te zeggen had. Om hen in de oorlog (waar ze bazen in waren) voor te gaan en aan te voeren, kozen ze de dapperste, de wijste, de deugdzaamste uit het midden van hun landgenoten. Zij riepen daarmee geen vreemde prinsen of hertogen, die toch alleen maar om fortuin, dat is om den brode, dienen en doorgaans te machtig zijn om, als zij zich misdragen, naar verdienste gestraft te kunnen worden. Voldeed hun het verkozen opperhoofd, dan lieten zij hem die post houden, zo niet, dan dankten ze hem af. En had hij zijn vaderland verraden, of door zijn aanhangers en creaturen van binnen of door vreemde hulp van buiten getracht zijn Huis machtiger te maken en zich als een Soeverein te gedragen, dan behoef ik u niet te zeggen, hoe die Batavieren zo een zouden hebben getrakteerd!’

Stein had altijd begrepen dat de Batavieren vooral te boek stonden als dronkenlappen die hun vrouwen verdobbelden en hun diensten verkochten aan de hoogste bieder  – karaktereigenschappen die je nog steeds moeiteloos bij de Hollanders kon terugvinden. Voor de rest drukte het Bataafs Bevrijdingsfront zich wel heel braafjes uit, viel hem verder op. Het pamflet leek meer op het werkstuk van een geschiedenisstudent dan van een terroristische beweging.

Ruim op tijd arriveerde Stein bij het hoofdkwartier van de Nationale Veiligheidsdienst, alias ‘de Piramide van Dros’, middenin het centrum van Den Haag gelegen. Stein was er nog nooit eerder geweest en nam zijn tijd om het puntvormige gebouw, opgetrokken uit gewapend beton, staal en donkerblauw plexiglas, eens goed te bekijken. Het een imposant bouwwerk, maar dat mocht ook wel voor het zenuwcentrum van alle inlichtingendiensten die Nederland rijk was.

Stein meldde zich aan bij het loket, in een enorme marmeren hal, waarvan de enige functionele bedoeling kon zijn dat de bezoeker zich heel klein moest voelen. Hij stelde zich zo voor dat Hitlers bouwmeester Albert Speer wel waardering zou hebben kunnen opbrengen voor dit soort binnenhuisarchitectuur. Stein overhandigde op verzoek zijn paspoort aan de beambte van dienst en moest daarna een heel formulier invullen. Van Tichelen had niet overdreven toen hij Stein had gezegd dat de veiligheidsmaatregelen hier stringent waren. Nadat Stein zijn hele hebben en houden op een lopende band door een detector moest laten gaan, volgden een irisscan en een digitale vingerafdruk, daarna moest hij door een hele serie poortjes lopen voor een totale bodyscan. Uiteindelijk kwam hij terecht in een hal waar majoor Van Tichelen hem opwachtte.

‘Keurig op tijd’, zei Van Tichelen, tevreden kijkend op zijn horloge. ‘Volg mij’.

Ze stapten in een lift die hen naar een enorme ondergrondse ruimte bracht waar een hele batterij van computers stond opgesteld, bediend door over het algemeen erg jonge mensen die leken te zijn versmolten met de machines die ze bedienden.

‘Welkom op Afdeling X, meneer Stein, welkom in het alziende oog van Nederland’, zei Van Tichelen trots. ‘Hier zien en horen wij alles. Dit netwerk is aangesloten op een supercomputer die toegang heeft tot al het dataverkeer in binnen- en buitenland. We hebben toegang tot alle telefoons, vast en mobiel, en al het internetverkeer. Onze medewerkers hier verkennen onder duizenden schuilnamen alle sociale media, alle internetfora, alle besloten groepen op Facebook, Skype en ga zo maar door. Zo monitoren we de ziel van de samenleving. Op deze manier sporen we criminele organisaties op, maar ook de zogeheten lone wolfs. We traceren hen, lokken hen uit hun tent als het moet en schakelen ze uit. We hebben aansluiting op alle beveiligingscamera’s in de publieke ruimte en in het zaken- en privédomein. We kunnen kijken in iedere luchthaven, in ieder treinstation, in iedere bus en tram. Daarnaast beschikken we over een uiterst geavanceerd spraakherkenningssysteem dat ons in staat stelt de identiteit van iedere opgenomen stem in het Nederlands taalgebied binnen mum van tijd vast te stellen…Wilt u het eens proberen?’

Van Tichelen stopte bij een bureau en deed Stein een koptelefoon met een microfoontje op zijn hoofd. Stein zuchtte diep.

‘Moet dat nu echt?’, mompelde hij.

Triomfantelijk wees majoor Van Tichelen naar het beeldscherm waarop Stein’s naam verscheen en vervolgens geboorteplaats en – datum, burgerlijke staat en vervolgens zijn hele cv.

‘Leuk speelgoed’, zei Stein. ‘Maar wat koop je ervoor?’

‘Wat koop je ervoor?’, zei de majoor beledigd. ‘Veiligheid, dat koop je ervoor! De antiterrorismewetgeving heeft de poort opengezet naar een samenleving waar veiligheid niet langer een illusie is, meneer Stein. Veiligheid is nu iets dat met moderne technologie kan worden afgedwongen! Deze afdeling kunt u zien als de rioolzuiveringsinstallatie van de menselijke gedachte. Hier registreren we nauwgezet de mentale vervuilingsgraad van het individu, zodat we proactief kunnen optreden wanneer een criminele wens op het punt staat te culmineren in een criminele daad. U wilt niet weten hoeveel terroristische aanslagen we hier al in de kiem hebben weten te smoren. Zonder Afdeling X was onze verdeelde samenleving inmiddels al veranderd in één grote smerige janboel!’

‘Als het zo makkelijk gaat, waarom hebben jullie dat Bataafs Bevrijdingsfront dan niet al lang opgerold?’, merkte Stein op.

Majoor Van Tichelen begon instemmend te knikken. ‘U heeft helemaal gelijk! Geen enkel systeem is 100 procent waterdicht, en dit systeem dus ook niet. Sommige mensen zijn eenvoudigweg nog niet te detecteren via afdeling X. Individuen die niet lijken te bestaan, mensen die dood lijken voor onze meetinstrumenten. Ik beschouw deze categorie als een residu van een vrijwel geheel uitgestorven menssoort. Hoe dan ook vertegenwoordigen deze individuen een zeker veiligheidsrisico. En het goede nieuws – voor u dan, meneer Stein – deze mensen nog bestaan, er ook nog werk is voor types als u. De oude vunzige speurneuzen met hun gleufhoeden en hun regenjassen, die nog spitten in de vuilnisbakken op straat en hun oor te luisteren leggen in de kroegen, loeren door sleutelgaten van hotelkamers, mensen die werken met archaïsche instrumenten als hun intuïtie, hun Fingerspitzengefühl, of hoe zou u het zelf noemen?’

Stein begreep nu pas het misprijzen van de majoor versus zijn métier. In de ogen van deze inlichtingenman met zijn Maginot-linie van high tech was hij een soort Neanderthaler.

‘Ik noem het logica’, zei Stein. ‘Ieder mens heeft het en er is geen computer tegen opgewassen’.

‘Wat u uw logica noemt past op één kilobyte van deze supercomputer’, riposteerde Van Tichelen triomfantelijk, terwijl hij zijn hand streek over zijn helse machine.

Stein gaf – impulsief als hij nu eenmaal was – van de weeromstuit gehoor aan een ingeving en trok de stekker van de computer uit het stopcontact. Een hele rij computers ging nu in een klap op zwart. Prompt was de hele afdeling in rep en roer – Van Tichelen niet het minst.

‘Wat doet u nu?’, riep hij vertwijfeld uit.

‘Ik geloof dat je supercomputer zojuist toch het loodje heeft gelegd tegen die ene kilobyte logica van mij’, zei Stein.

‘1-0 voor u’, zei Van Tichelen, terwijl hij de stekker terug in het contact duwde. ‘Maar genoeg gefilosofeerd, op naar de minister!’.

‘De minister?’, vroeg Stein, even van zijn stuk gebracht. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat ik met dat Dros-mens moet babbelen? Dat had je me wel van tevoren mogen vertellen – ik kan die mevrouw niet uitstaan, zelfs op tv geeft ze me al de kriebels ‘.

‘Uw persoonlijke emoties doen er nu even niet toe’, zei Van Tichelen aangebrand. ‘Mevrouw Dros komt misschien wat kil over, maar in werkelijkheid is het de meest…uh…. toegewijde bewindspersoon die we hier sinds lang hebben gehad’.

‘Wat kil’, herhaalde Stein, terwijl hij Van Tichelen volgde door een labyrint van lange gangen. ‘Dat is het understatement van het jaar – de Siberische winter is warmer dan die dame’.

‘Kunt u dat even nader expliceren, meneer Stein?’, klonk het plotseling achter hem. Stein herkende het blikkerige geluid en de merkwaardig geaffecteerde dictie – dankbaar materiaal voor  de imitatoren op tv – uit duizenden.

‘Hallo mevrouw de minister’, zei Stein, terwijl hij zich omdraaide. ‘Ik zei net tegen de majoor dat het toch nog frisjes is voor de tijd van het jaar.’

‘Mij dunkt dat we wel belangrijkere zaken te bespreken hebben dan het weerbericht’, zei de minister kortaf. Ze was kleiner van stuk dan je op grond van de tv-beelden zou zeggen, maar dat maakte ze goed in de breedte. Haar ouders moesten mensen met een vreemd gevoel voor humor zijn geweest, zo ‘n massief schepsel op te zadelen met een naam als Steffie.

‘Zullen we dan maar, meneer Stein?’, zei minister Dros, naar een kamer aan het eind van de gang wijzend.

‘Dames eerst’, zei Stein en hij maakte een uitnodigend gebaar aan de minister om voor te gaan.

‘U heeft toch iets meer manieren dan de majoor mij vertelde’, zei minister Dros, terwijl ze de bedeesd zwijgende Van Tichelen straal negeerde.

Ze namen plaats aan een grote ovale tafel. Naast de minister en de majoor waren er nog drie andere aanwezigen: de adjudant van Van Tichelen – een nors kijkende dertiger met opgeschoren hoofd die geen woord uitbracht – , een al even gestreng ogende secretaresse van de minister die de notulen maakte en een oudere corpulente man met een vermoeide blik in de ogen, die zich voorstelde als kolonel Talsma, hoofd van de NVD.

‘Juist’, zei minister Dros, nadat ze haar papieren voor zich had klaargelegd. ‘Laten we geen tijd verspillen aan koffie en introductie. Kolonel Talsma, wat is de situatie?’

De veiligheidschef blies in de wangen en wipte op uit zijn stoel. Op de witte muur achter hem begon nu via een beamer een presentatie met lichtbeelden. Op het eerste beeld stond een organogram van het Bataafs Bevrijdingsfront.

‘Volgens het profiel dat onze experts hebben opgesteld van het BB gaat het hier om een samenspel van oud extreem links en nieuw extreem rechts’, begon Talsma. ‘Het adagium “les extrèmes se touchent” wordt hier weer waargemaakt, zoals we op dit plaatje kunnen zien…’

Aan de hand van een schema vol met pijlen en staafdiagrammen maakte Talsma aanschouwelijk dat de links-autonome krachten die voorheen hadden getekend voor de kraak- en anti-apartheidsbeweging binnen het Bataafs Front een fusie waren aangegaan met dolgedraaide nationalisten van extreem-rechtse huize, die elkaar hadden gevonden op punten als antiglobalisme, anti-EU, antikapitalisme, anti-Israël en vooral anti-koningshuis. Al die wijsheid was te danken aan wat Talsma ‘virtuele data-analyse’ noemde, wat volgens Stein neerkwam op een bij elkaar gegoogelde natte vinger , want al die die mooie schema’s die Talsma uit zijn Powerpoint-presentatie liet schieten mochten niet verhullen dat de geheime dienst hier eigenlijk volkomen in het duister tastte.

Minister Dros rook bloed. ‘Zoveel verdachte clubs op uw presentatie, maar geen enkele aanhouding!’, viel ze uit nadat Talsma zijn laatste dia voorbij had laten glijden. ‘Hoe verklaart u dát?’

‘Wel, van majoor Van Tichelen heb ik begrepen dat de heer Stein een bijdrage kan leveren aan het doorbreken van deze impasse’, zo schoof Talsma de hete aardappel door.

‘Juist ja’, zei minister Dros, terwijl ze haar blik op Stein liet rusten.

‘U bent gecontracteerd door ons om Esther Blom op te sporen, meneer Stein. Hoe ver bent u?’

‘Voorlopig nog geen spoor, spijtig genoeg’, zei Stein. ‘Het is zoeken naar een speld in een hooiberg’.

‘Dat verbaast me niets’, zei Dros. ‘Dit soort mensen is goed getraind om zich verborgen te houden.’

‘Volgens onze gegevens moet mevrouw Blom zich in Nederland bevinden’, zei kolonel Talsma. ‘Vroeg of laat duikt ze op, dat kan niet anders’.

‘U zult toch echt beter moeten zoeken, meneer Stein’, zei minister Dros, terwijl ze opstond om te vertrekken.’ Ik wil deze mevrouw van de straat. De regering is zeer verontrust!’

En weg waggelde de minister met haar gevolg in haar kielzog.

Toen Stein eind van de dag terugliep naar zijn huis, met een hoofd vol zorgen en een tas boodschappen, zag hij voor de deur van de steeg een drukte van belang. Een paar politieauto’s, een ambulance en nieuwsgierige omstanders. Aanvankelijk dacht Stein aan een roofoverval – het zou de eerste niet zijn in de straat – maar toen hij dichterbij kwam kreeg hij de schrik van zijn leven. Daar in de steeg, levenloos, onder een witte deken, met een waaier van bloed rond haar hennarode haar, op de natte straattegels, lag Esther Blom.

Hoe is Esther Blom aan haar einde gekomen? En is Dick Stein nu ook in gevaar? U leest het allemaal in aflevering 6 van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, aflevering 4

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een training in de vechtsport Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In aflevering IV krijgen we een inkijkje in de beslommeringen van de gescheiden familievader.

Aflevering IV

VOETBAL IS OORLOG

Dwergterriër Didi, slapend aan het voeteneind van het bed waar Stein begraven onder zijn kussen lag bij te komen, vloog bijna tegen het plafond toen de volgende dag rond 8 uur ‘s ochtends de bel ging. Stein schrok wakker en werd meteen weer geveld . De bel bleef echter rinkelen, en Didi bleef schel blaffen, en uiteindelijk hief Stein zich met forse tegenzin uit zijn bed. Hij schoof het raam aan de voorkamer open om te zien wie er in de steeg stond. Het was Trudy, zijn ex-echtgenote, met de tweeling. Als bij bliksemschicht herinnerde Stein zich dat hij had beloofd om mee te gaan naar de wedstrijd van Dick jr en Bob, die in de jeugd van de Sloterdijkse Boys speelden. De napalm-ogen van Trudy duidden op alarmfase één. Steins ex was de dochter van een Molukse Knil-officier en zou zelf ook een heel geschikte drilsergeant zijn geweest.

‘Verdomme, Dick!’, riep Trudy, driftig rondjes lopend bij Steins deur. ‘Je had beloofd om de jongens naar het voetballen te brengen!’

‘Ik kom eraan’, zei Stein. ‘Jongens, doe alvast wat rek – en strekoefeningen voor de warming up’.

Toen Stein een paar minuten later hijgend van de tram af kwam lopen, was Trudy al verdwenen.

‘Waar is mama gebleven?’, vroeg Stein.

‘Ze had haast. Ze ging met oom Ronny naar de stad’, zei Dick jr., die precies een minuut eerder dan zijn broer Bob was geboren, en daarom het recht had gekregen op de stamhoudersnaam.

‘Geen probleem’, zei Stein, die even moest slikken om niets vervelends te zeggen over oom Ronny, zoals de nieuwe vriend van Trudy werd genoemd door zijn zoons.

Dick jr en Bob waren tweeling –  12 jaar oud, met een sprekende gelijkenis op hun vader, zij het dat ze beide de licht bruine huidskleur van hun moeder hadden meegekregen.

‘Tegen wie gaat het vandaag, mannen?’, vroeg Stein, terwijl ze naar het metrostation liepen.

‘Tegen FC Kudelstaart’, riepen Dick jr. en Bob in koor. In hun stemmen zat enige angst verscholen.

‘FC Kudelstaart? Al de hele competitie strak bovenaan, hoogste doelpuntgemiddelde per wedstrijd sinds jaren?’, vroeg Stein.

‘Ja, die’, sprak Bob gelaten.

‘Geen zorgen’, zei Stein. ‘Als je op het veld staat moet je je niet laten imponeren door de cijfers of de standen. Je moet je juist helemaal leeg maken. Het enige dat telt is het hier en het nu. Al het andere is illusie’.

De tweeling zweeg geïmponeerd. Stein kon ze horen nadenken. Een beetje mental coaching kon geen kwaad voor twee jonge voetballertjes in existentiële nood.

Het terrein van de Sloterdijkse Boys  lag verscholen achter een paar kantorenparken aan de buitenzijde van de Amsterdamse ringweg. Terwijl Dick jr en Bob naar de kleedkamer waren vertrokken ging Stein zitten aan de bar van de kantine en bestelde een koffie en een broodje kaas. De kantine was al goed gevuld met ouders van de spelers van de diverse elftallen. De trainer van het elftal van Dick jr en Bob, een magere man met een triest Buster Keaton-hoofd en een grijze regenjas waaronder hij immer een trainingspak en gymschoenen droeg, liep op Stein toe.

‘Hé Stein’, zei hij met onvervalste Jordanese tongval. ‘Wat denk je, wat wordt het vandaag? ‘

‘Mijn jongens zijn er niet gerust op’, zei Stein.

‘Ja, het zal niet makkelijk worden’, beaamde de coach. ‘Ze hebben meer discipline, die jongens van het platteland’.

‘Reken maar’, zei Stein. ‘De angst voor de Heer wordt er daar nog flink ingehamerd. Geeft meer respect voor de trainer’.

‘O ja?’, vroeg coach Peters geïnteresseerd.

‘Jep’, zei Stein. ‘Op fysieke kracht zullen we het niet redden. Wat nodig is, is een tactische list, om ze niet in hun spel te laten komen. Ontregeling, daar komt het op aan. Lees De Kunst van de Oorlog van de Chinese wijsgeer annex generaal Sun Tzu maar eens na. Verplichte literatuur van de spelers van het Braziliaanse nationale elftal tijdens het WK van 2002. Sun Tzu zegt dat de beste manier om een slag te winnen is om je tegenstander te ontlopen’.

‘Interessant, Stein’, zei de coach. ‘Jij bent een van de weinige ouders hier met kijk op het spel. Die yuppie-ouders willen alleen maar dat hun mannetje nog eens een keertje bij Ajax komt om een paar miljoen per jaar te verdienen. Als je hun zoontjes niet opstelt krijg je gelijk een proces aan je broek. Maar als je ze vraagt hoe een buitenspelval werkt kijken ze je aan met een mond vol tanden’.

‘Vertel mij wat’, zei Stein. ‘Vroeger liet dat soort volk hun grut gewoon hockeyen. Ze maken deze sport kapot’.

Coach Peters werkte de laatste restjes van zijn koffie naar binnen. ‘Loop even met me mee naar de kleedkamer’, nodigde hij uit. ‘Misschien kan je wat peptalk houden voor de jongens. Ze zitten echt in de rats. We hebben al vier keer op rij verloren. Nog een keer onderuit en dan wordt het  vechten tegen degradatie’.

Stein stemde toe en liep achter coach Peters de gang door naar de kleedkamer. Ze passeerden eerst het hok van de tegenstander. Stein stopte even bij de deur van de vijandelijke kleedkamer om een blik naar binnen te werpen. De spelers van FC Kudelstaart, stuk voor stuk uit de kluiten gewassen boerenknapen met rode blossen op de wangen, zaten al  breed lachend klaar in tenue, terwijl hun trainer hen ophitste tot het bot. ‘De Sloterdijkse Boys zijn de slechtste club van de wereld’, hoorde Stein de Kudelstaartse coach zeggen ‘Ik wil totale vernedering op het veld zien vandaag’.

‘Dat is geen voetbalploeg, maar een elitekorps van de SS’, zei Stein tegen coach Peters. ‘Dit vraagt om nog meer drastische maatregelen dan ik al gedacht had’.

De Sloterdijkse Boys zaten er bedrukt bij in de kleedkamer.

‘Jongens, dit is meneer Stein, de vader van Dick en Bob, en hij heeft een paar tips voor jullie’, introduceerde  coach Peters.

‘Juist’, zei Stein, terwijl hij langs de jongens liep en hen een voor een aankeek. ‘Mannen, de trainer heeft me gevraagd jullie een en ander uit te leggen over de verborgen strijdmethodes van het voetbal. Die zullen jullie vandaag hard nodig hebben, want met deze tegenstander valt niet te spotten. Nu  ben ik zelf judo-jeugdkampioen van Rotterdam-Zuid geweest en heb de bruine band gehaald, wat bijna net zo goed is als de zwarte, maar die is alleen voor uitslovers, en uitslovers, daar houden we niet van, niet in Rotterdam-Zuid tenminste. Nu zijn er in de nobele judosport een paar technieken die heel goed van pas kunnen komen in de voetballerij. Zoals daar is: de o soto gari, hetgeen Japans is voor beenworp. Een vrijwilliger graag!’

De spelers van de Sloterdijkse Boys keken elkaar twijfelend aan. Uiteindelijk stond de aanvoerder, Jeffrey, een stevige Antilliaanse knul, op om als proefkonijn te fungeren.

‘De beenworp is de ideale manier om een aanval van de tegenstander in de kiem te smoren’, legde Stein uit. ‘En nog beter: mits correct uitgevoerd kan geen scheidsrechter er voor fluiten. De o soto gari werd in de jaren zestig van de vorige eeuw in het Nederlandse voetbal geïntroduceerd door Theo Laseroms, de legendarische centrale verdediger van Feyenoord, beter bekend als Theo de Tank, en gaat als volgt in zijn werk. Stel: de tegenstander  probeert je  op snelheid te passeren.  Wat je doet is het volgende: in de achtervolging plaatst men de knie in de knieholte van de tegenstander, men geeft een lichte opwaartse beweging met de heup, en de tegenstander is gelijk uit balans. Zorg daarbij dat je de handen omhoog houdt, juist alsof je de tegenstander wilt ontwijken, en geen scheidsrechter kan je iets maken’.

Stein wendde zich tot zijn vrijwilliger. ‘Kijk, zo ,  zei hij, terwijl hij de aanvoerder met een vloeiend knietje achterover deed vallen, tot hilariteit van de rest van de ploeg. ‘Let wel, een klein zwiepje is genoeg. Als je te veel gebruikt maak je kans om de tegenstander zijn benen te breken,   en dat is natuurlijk niet de bedoeling, tenminste, niet in deze fase van de competitie!’

De Sloterdijkse Boys begonnen te lachen, er viel duidelijk een last van hen af.

‘Dit moet het doen, coach’, zei Stein. ‘Ze zijn er klaar voor’.

De welgemeende adviezen van Stein leidden niet tot het gewenste resultaat. De Sloterdijkse Boys betraden weliswaar blakend van zelfvertrouwen het veld, maar FC Kudelstaart toonde zich getergd en stond binnen een kwartier al met 0-3 voor. Coach Peters ging op de vuist met een groep ouders van de tegenstander en werd door de scheidsrechter naar de kantine gestuurd, waar hij de rest van de wedstrijd lijdzaam achter het raam moest toezien met zijn gerolde sigaret treurig hangend in zijn mondhoek. Stein, die tot dan toe hijgend langs de lijn had gelopen als grensrechter en bij iedere schijn van buitenspel van de FC Kudelstaart de vlag de lucht in stak, nam de coaching over, maar de Sloterdijkse Boys bleven als bowlingkegels sneuvelen voor de aanstormende horden van de FC Kudelstaart.

Dick jr had als doelman van de Sloterdijkse Boys geen gemakkelijke dag. Bob speelde als verloren dolende spits geen rol van betekenis. Bij het laatste fluitsignaal stond het 0-8.

‘Geeft niks, jongens’, zei Stein, nadat zijn jongens met natte haren uit de kleedkamer waren gekomen. ‘Het was een geflatteerde uitslag.’.

‘Ik geloof dat ik liever op judo ga, pa’, zei Dick jr.

‘Ik ook’, zei Bob.

‘Niks ervan’, zei Stein. ‘Een Stein geeft nooit op’.

Om de traumatische nederlaag zo snel mogelijk te vergeten nam Stein zijn jongens mee uit naar een speelhal op het Rembrandtsplein, waar Dick jr en Bob hun frustraties konden uitleven achter digitale laserkanons en racespelletjes. Daarna gingen ze naar de nieuwste James Bond-film, aten ze een en uiteindelijk bracht Stein de tweeling aan het eind van de dag terug bij hun moeder.

Vanuit de keuken wierp Trudy hem een paar onheilspellende blikken toe. Ronny, de nieuwe huisvriend, was ook van de partij en sloeg Stein hartelijk op de schouders. Ronny was computerprogrammeur van beroep en het scheen hem voor de wind te gaan. Hij een t-shirt met het  opschrift ‘Dont’t worry be happy’. En dat voor een vent van in de 40. Iedere keer dat Stein hem zag kostte enige moeite om hem niet in een dodelijke wurggreep te nemen. Hij begreep niet wat Trudy zag in dat zachte ei.

‘Hé Ronny’, zei Stein. ‘Nog zo laat hier?’

‘Ja,’ zei Ronny grinnikend. ‘Trudy heeft me gevraagd te komen eten’.

‘Zo zo’, zei Stein. ‘Dat komt allemaal maar mee-eten. En, wat schaft de pot?’.

‘Rijsttafel!’, riep Trudy provocerend vanuit de keuken.

‘Hé, dat is mijn favoriete kost!’, zei Stein.

‘Van mij ook’, zei Ronny, kennelijk blij verrast.

‘Heb je niet nog werk te doen. Dick?’, wilde Trudy weten. ‘Je loopt flink achter met de alimentatie’.

Stein begreep de subtiele hint. Sinds de scheiding had Trudy niet meer dan een paar lettergrepen tot hem gesproken. Maar het was al een hele verbetering sinds het toppunt van hun huwelijkscrisis, toen ze hem nog dreigde te laten vermoorden door haar broers, drie weinig toeschietelijke types die allen rondliepen met het trauma van het Nederlandse verraad tegenover de Molukse staat in oprichting en daarbij weinig nuances aan de dag legden.

‘Ja, nog bergen werk te verzetten vandaag’, zei Stein, en hij vertrok als een hond die net een steen naar zijn kop geworpen kreeg.

Die avond verbleef hij in het nagenoeg verlaten café Dolly, waar ex-kapitein Willem op zijn vaste stek aan de bar sterke verhalen vertelde over zijn avonturen in alle hoerenkasten van Shanghai tot Port Said en op de kruk naast hem dwergterriër Didi – een getrainde caféhond –  vredig lag te slapen. Het was een vreemde gewaarwording, broodnuchter in een café te zitten – het was toch een soort van droogzwemmen – maar Stein hield van de meditatieve rust die uitging van dronkemansverhalen aan te horen zonder er werkelijk naar te luisteren. Zoals Odysseus aan de mast gebonden de Sirenes weerstond, zo liet Stein op een barkruk in zijn stamkroeg zijn vroegere gehechtheid aan alcoholische versnaperingen aan zich voorbijgaan. Het was een louterende ervaring.

Toen Stein zich tegen sluitingstijd aanstalten maakte om te vertrekken, stokte hem plotseling de adem. Daar in de deuropening stond Esther Blom, haar ogen strak op hem gericht. Bewonderend aangestaard door ook barman Harry en kapitein Willem liep ze met gedecideerde stappen van haar cowboylaarzen op Stein toe,  gaf hem een klap in het gezicht, daarna omhelsde ze hem.

Barman Rinus draaide zich hoofdschuddend om.

Stein, nog  niet van de verbazing bekomen, bekeek haar nog eens goed. Het was Esther, geen twijfel over mogelijk. De jaren hadden niet veel vat op haar gekregen. Nog steeds die helgroene ogen en de weelderige rode krullen.

‘Hallo, rat’, zei Esther.

‘Hallo Esther’, antwoordde Stein met schorre stem.

‘Ik hoopte al je hier te zien’, zei Esther. ‘Gelukkig ben je een man van vaste gewoontes. In al die jaren nog niet van kroeg gewisseld’.

‘Je moet ergens vastigheid hebben’, zei Stein.

‘Je nieuwe vriendin?’, vroeg Esther, knikkend naar Didi, die haar vrolijk kwispelend aankeek.

‘Zoiets’,  zei Stein. ‘Wat doet een leuke meid als jij in een tent als deze?’

‘Ik moet een paar zaken regelen in Amsterdam’, zei Esther. ‘Kan ik een paar dagen bij je logeren, totdat ik de boel op orde heb?’

Stein aarzelde.

‘Ik ken voor de rest niemand meer hier’, drong Esther aan.

‘Goed dan’, zei Stein na enig nadenken. ‘Ik heb een grote bank’ .

‘Je bent een engel’, zei Esther, en ze gaf Stein een dikke zoen op zijn wang.

‘Dames en heren, het is de hoogste tijd. Laatste ronde!’, riep barman Rinus.

Ze liepen langs de gracht, Stein met Didi aan de lijn, Esther met haar arm in die van Stein geslagen. De natte stoeptegels waren verraderlijk glibberig. Stein wierp af en toe een schichtige blik naar achteren.

Esther vertelde Stein over haar jaren als activiste en ontwikkelingswerkster.

‘Soms vraag ik me weleens af waar het allemaal goed voor is geweest’, zei ze. ‘Voor wie deed ik het eigenlijk? Voor de wereld? Of voor mijzelf? Soms was ik liever een simpele huisvrouw geweest, met twee kinderen, ergens in een Vinex-wijk met een stomme echtgenoot die voor de buis hangt en voetbal kijkt. Eigenlijk is dat veel moeilijker dan tegen al het onrecht in de wereld te hoop te lopen. Eigenlijk was het één grote egotrip’.

‘Dat klinkt als een serieuze midlife-crisis’, zei Stein.

Esther lachte. ‘Ja, dat zal het zijn’, zei ze.

Stein’s hersenen draaiden overuren. Gisteren had hij nog in een inlichtingenrapport gelezen dat Esther Blom een staatsgevaarlijke terrorist was die op het punt stond de Vader des Vaderlands naar de andere wereld te helpen. Nu zag hij een door het leven gelouterde vrouw, een gerijpte schoonheid die afscheid had genomen van haar vroegere dromen.

Hoe de vork ook in de steel zat, vast stond dat Stein zich in een lastig parket bevond en dat hij niet voorzichtig genoeg kon opereren.

Die voorzichtigheid bestond er in de eerste plaats uit om na het betreden van zijn woning snel Van Tichelen’s dossier dat nog op zijn werktafel lag haastig in een kast te verbergen, terwijl Esther gebruik maakte van het toilet.

‘Zeg, Esther’, vroeg Stein nadat ze was teruggekomen. ‘Wat vind je eigenlijk van onze koning?’

Ze hapte niet toe. ‘Moet ik daar wat van vinden?’, vroeg ze weinig geïnteresserd.

‘Heb je dat niet meekregen, die verfbom op de Gouden Koets?’, probeerde Stein.

Esther bleef volkomen onaangedaan. ‘Ik volg het Nederlandse nieuws niet meer zo’, antwoordde ze.

Of Esther was een dijk van een actrice, een talent waar Stein haar vroeger nooit op had betrapt, of ze wist werkelijk van niets.

Stein liep naar zijn slaapkamer om er wat beddengoed te halen, en toen hij met deken en kussen terug de kamer in kwam had Esther zich omgekleed in een oude flanellen overhemd dat hij over een stoelleuning had laten slingeren. Haar lange benen oogden glad als ivoor en omdat de bovenste knoopjes van Stein’s rood-zwart geblokte overhemd in de loop der tijden waren losgescheurd viel het tot in de diepte open. Stein moest even iets wegslikken toen hij Esther zo voor zich zag staan.

Esther had kennelijk in de gaten welk effect ze bewerkstelligde bij haar gewezen geliefde en bracht zijn gedachten naar andere regionen door terug te komen op zijn eerdere vraag.

‘In Afrika had ik een vriendje die wel heel erg gebeten was op het koningshuis’, zei ze, terwijl ze het beddengoed uit de handen van Stein pakte en haar provisorische slaapplaats in gereedheid bracht.

‘O ja?’, vroeg Stein zo nonchalant mogelijk. ‘Hoezo dat?’

‘Het was meer een vader-zoon-ding, geloof ik. Zijn vader was juist heel erg voor, en dus moest hij heel erg tegen zijn. Zoiets. Het liep hoog op. Eind van het liedje was dat hij zijn vader niet meer wilde zien. Maar dat was niet eens zo makkelijk, want die vader zat in de Tweede Kamer voor zo’n streng christelijke splinter en was om de haverklap op tv. Vandaar dat hij uiteindelijk naar Afrika is gegaan. Dus eigenlijk vooral omdat hij zijn vader niet meer op tv wou zien.’

‘Een legitieme reden’, vond Stein. ‘En waar is die jongeman nu?’

Esther was inmiddels op de bank gaan liggen, met de paardendeken over zich geslagen, en keek hem lachend aan.

‘Geen idee. We zijn uit elkaar’, zei ze. Om daar plagend aan toe te voegen: ‘Maar bespeur ik daar een beetje jaloezie?’

‘Welnee’, zei Stein. ‘Gewoon dat ik weet waar ik aan toe ben als er straks een heerschap met een bijl voor mijn deur staat’.

‘Zo’n vaart zal het niet lopen’, stelde Esther gerust.

Daarna zette Stein Art Pepper op en viel Esther al snel als een blok in slaap op de sofa. Stein streek zijn hand even door haar rode krullen, slaakte een diepe zucht en liep naar zijn slaapkamer, met Didi in zijn spoor.


Waarom besloot Esther Blom uitgerekend nu een bezoek te brengen aan Dick Stein? En heeft zij werkelijk niets te maken met het Bataafs Bevrijdingsfront? U leest het allemaal in aflevering 5 van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feulleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein – In Naam van de Koning, aflevering 2

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel II van dit spannende feuilleton krijgt hij zijn opdracht van de Nationale Veiligheidsdienst en wordt hij geconfronteerd met zijn turbulente verleden.

Tekst: René Zwaap

AFLEVERING II

HAPPY HOUR

Dolly is een van de weinige cafés in de Amsterdamse binnenstad waar met happy hour nog gratis gehaktballen worden uitgedeeld. Sinds zijn hartstilstand en de daaropvolgende operatie had Stein zijn voormalige stamcafé gemeden.

‘Kijk nou, de kakkerlak!’, zei barman Rinus blij verrast, terwijl Stein zijn regenjas aan de kapstok ophing en plaatsnam op een barkruk bij het raam.

‘Goed je weer te zien, ouwe pik’.

‘Insgelijks, Rinus’, zei Stein.

Dolly, de eigenaresse van de zaak, kwam met haar volle 150 kilo van haar kruk bij de gokkast gezet om zich op Stein te storten. Ze was een van de weinige vrouwen in haar gewichtscategorie die roze mini-jurken met zwarte leggings droeg. Ze rookte mentholsigaretten via een pijpje met een nicotinefilter. Ze klonk als Rod Stewart in ademnood en ook haar hooggeblondeerde kapsel deed denken aan de Schotse bard.

‘Dickie!’, riep Dolly.  ‘We zaten zo over je in, knappe gozer van me. Gaat het nou weer een beetje met je rikketik?’

‘Ik mag niet klagen, mop’ , bromde Stein, terwijl hij het spervuur van kussen op zijn wang gelaten onderging. ‘Maar als je me echt niet dood wil hebben zet je nu subiet die herrie af’.

‘Komt voor elkaar, lieverd’, zei de bar-eigenaresse. ‘Rinus, zet eens wat anders op!’

‘Wat is er nou weer mis met René Froger?’, vroeg de barman op vertwijfelde toon.

‘Het is muziek uit de hel, Rinus’, zei Stein.

Het was niet druk in het café. Een paar verdwaalde toeristen, bouwvakkers uit de provincie aan een tafel aan het bier, een stelletje lokale klaplopers broederlijk samengedromd rond de eenarmige bandiet. Frontaal tegenover de tap, op zijn vaste stek, zat vaste klant Willem, een voormalig kapitein op de grote vaart, die met vervroegd pensioen was gegaan nadat  een mammoettanker vol ruwe olie onder zijn leiding ergens bij Golf van Biscaje tegen de klippen was gevaren. Willem sprak nooit veel, tenminste niet voordat hij een kratje Heineken naar binnen had gewerkt.

‘Goed je weer te zien, Dick’, zei de barman. ‘Wat heb je zoal uitgespookt?’

‘Ach, niet veel bijzonders’, zei Stein, terwijl hij toezag hoe de barman een spa citroen met twee klontjes ijs en een schijfje citroen voor hem inschonk . ‘Ik doe het wat rustiger aan. De jaartjes gaan meetellen, weet je’.

‘Vertel mij wat’, zei Rinus. ‘ Al dat gejakker, het kan niet goed zijn voor een mens’. Hij maakte een gebaar naar zijn hart. ‘En hoe gaat het daar?’

‘Ik mag niet klagen’, zei Stein.

‘Ach, dood ga je toch’, zei Rinus met een droevige blik, terwijl hij zuchtend een theedoek over zijn schouders sloeg.

‘Daar heb je een punt’, zei Stein, en hij bladerde even door de krant. Geïrriteerd baande hij zich een weg door het eindeloze opgewekte damesgekwebbel waar zijn krant tegenwoordig uit bestond. Hij verlangde terug naar de tijd dat een krant nog werd volgeschreven door zure oude mannen die het niet in hun hoofd zouden halen ook maar iets van hun privé-universum aan het papier toe te vertrouwen.

Op pagina 3 viel Steins oog op een foto van de Nederlandse minister van Veiligheidszaken Steffie Dros, een massieve vrouw van middelbare leeftijd met het gezicht van een buldog, die sprekend  leek op de legendarische FBI-directeur J. Edgar Hoover, die uiteindelijk ook jurken droeg in zijn vrije tijd.

‘DROS BELOOFT BATAAFS BEVRIJDINGSFRONT SNEL OP TE ROLLEN’, luidde de kop van het bericht.

‘Van de parlementaire redactie

DEN HAAG –  Minister Dros van Veiligheid is in de Tweede Kamer gisteren duchtig aan de tand gevoeld over het vastgelopen onderzoek van de Nationale Veiligheidsdienst naar de ondergrondse actiegroep Bataafs Bevrijdingsfront (BB).

Het BB claimde de aanslag met verfbom op de Gouden Koets op  Prinsjesdag  en stelde in een manifest hardere acties in het vooruitzicht. Sindsdien verkeert de Nationale Veiligheidsdienst (NVD), de door Dros opgerichte koepelorganisatie voor het inlichtingenwezen, in hoogste staat van paraatheid. Maar tot nog toe werd in het opsporingsproces geen enkele vordering van betekenis gemeld.

De bewindsvrouw verdedigde zich met hand en tand tegen haar critici in de Kamer. Dros bestreed dat de door haar opgerichte NVD – waarin inlichtingendiensten van de politie en het leger samenwerken om functioneler te opereren –  een ‘geldverslindend particulier speeltje van de minister’ is, zoals oppositiepartij Links Blok (LB) haar voor de voeten wierp.

Dros beloofde de Tweede Kamer dat de NVD binnenkort met een ‘tussentijdse evaluatie’ komt waaruit blijkt dat de dienst op diverse terreinen wel degelijk ‘klinkende resultaten’ heeft geboekt.

In het kader van de noodzakelijke geheimhouding wilde de minister geen nadere mededelingen doen, maar zij kondigde aan dat er op korte termijn een voortgangsrapportage over het BB zal worden overlegd aan de Kamercommissie Inlichtingenwezen, wier beraadslagingen geheim zijn en in de wandelgang de “commissie-Stiekem” wordt genoemd’.

Stein klapte de krant dicht. Nu kon hij de gloeiende haast van majoor Van Tichelen al wat beter begrijpen, al begreep hij nog steeds niet wat zijn rol daarin zou betekenen. Op Prinsjesdag was de Gouden Koets, het rijtuig waarmee de koninklijke familie traditiegetrouw naar de Staten-Generaal op het Binnenhof trok ter inwijding van het parlementaire jaar, tijdens de traditionele rijtoer door de binnenstad van Den Haag bekogeld met een verfbom. De hele koets plus trekpaarden en de omringende lakeien kwamen onder de rode verf te zitten en de paniek was enorm geweest. De beelden van het verbouwereerde koningskoppel achter de grote verfklodders op de ruiten van de Gouden Koets waren de hele wereld overgegaan.  De dader was in de consternatie die daarna ontstond als een schim opgelost in de massa.

De aanslag werd daarna opgeëist door het Bataafs Bevrijdingsfront, kortweg BB, een tot dan toe onbekend gezelschap dat kort daarop via de pers een manifest had verspreid, waarin het koningshuis de wacht werd aangezegd.

Een en ander had geleid tot een zinderende crisis in politiek Den Haag, die vooral op het bordje was gekomen van minister Dros en haar Nationale Veiligheidsdienst en dus was er dringend behoefte aan een succesje. En kennelijk was daarin Stein een rol toebedacht – een teken dat de wanhoop in Den Haag inmiddels dramatische vormen moest hebben aangenomen.

Precies op het afgesproken tijdstip kwam majoor Van Tichelen het café binnen. Het was een lang mager heerschap met een vlassig snorretje en een metalen bril met donkergele glazen, compleet met  groene jagersjas en de liberale middagcourant in de linkerzak. Onder zijn armen droeg hij een bruine lederen tas. Zijn handdruk voelde enigszins klam aan.

Nadat ze eenmaal aan tafel hadden plaatsgenomen, begon Van Tichelen zich te excuseren. ‘Ik spijt me dat ik zo tegen u uitviel aan de telefoon’, zei hij, terwijl hij schichtig om zich heen keek. ‘De zaak waarover ik u had willen spreken is uiterst delicaat. En uw hulp is onmisbaar. Dat wil zeggen, u beschikt over een stukje know how waar onze organisatie ondanks alle expertise die wij in huis hebben maar moeilijk toegang toe heeft’.

‘Een stukje know how’, herhaalde Stein spottend met zijn sonore basstem.

‘Jawel. Kent u deze mevrouw nog?’, vroeg Van Tichelen. Hij pakte een foto uit de tas die hij al krampachtig op zijn schoot hield en toonde die aan Stein. Stein herkende zichzelf onmiddellijk – drie decennia jonger, met leren jack, spijkerbroek, volle haardos (terwijl hij nu al lichtelijk kalend was). Naast hem op de foto een jonge vrouw, eveneens in leren jack en spijkerbroek, met lang hennarood haar en fonkelende helgroene ogen, die een arm over zijn schouder had geslagen.

Esther Blom.

Ze was indertijd actief in de radicaalste geledingen van de kraakbeweging – ‘krakerster’, zoals dat in die dagen heette. Toen Stein haar  leerde kennen was ze om politieke redenen lesbisch, maar voor Stein had ze een  uitzondering  gemaakt. Toen hij haar uiteindelijk had opgebiecht dat hij geen kraker, maar undercover-agent was, had ze hem vervloekt en voor nazi uitgemaakt. Hij had relaties gehad die langer duurden.

‘Leuke foto’, zei Stein. ‘Mag ik ‘m houden, voor het familie-album?’

Van Tichelen griste de foto weg uit zijn hand en borg hem veilig op. ‘Later krijgt u al het materiaal dat u nodig heeft, als u de opdracht tenminste aanneemt’, sprak hij op gebiedende toon.’ Mijn vraag is, weet u waar mevrouw Blom zich momenteel bevindt?’

‘Geen idee’, zei Stein in alle eerlijkheid.

‘Helaas hebben we alle reden aan te nemen dat mevrouw Blom tot over haar oren is  betrokken bij het Bataafs Bevrijdingsfront’, sprak Van Tichelen met een intense blik.

Stein wreef even over zijn borstelige wenkbrauwen en begon toen te lachen.

‘Wat een onzin’, zei hij. ‘Alleen omdat ze ooit bij de kraakbeweging zat? Zitten jullie nog steeds met dat “Geen woning, geen kroning“? Nee, ik denk niet dat je bij mij aan het juiste adres bent, Van Tichelen…Waarom probeer je de jeugdpolitie niet eens? Ik weet zeker dat er momenteel een paar scholieren ergens op een zolderkamer zich te pletter zitten te lachen over alle consternatie die ze hebben veroorzaakt’.

‘Scholieren?’, riposteerde Van Tichelen verontwaardigd. ‘En dit noemt u zeker ook kinderspel, meneer Stein?’.

Hij presenteerde Stein een velletje A-4, waarop met uitgeknipte krantenletters de volgende boodschap te lezen was:

‘Koning Hansworst

Je dagen zijn geteld.

Koningsdag gehaktdag.

Leve de Bataafse volksrepubliek!

BB’

 

‘Tsja’, zei Stein, terwijl hij het velletje teruggaf. ‘Wel een beetje cru briefje’.

‘Het is veel meer dan dat’, sprak Van Tichelen op besliste toon terwijl hij het papier voorzichtig in zijn aktetas schoof. ‘Dit dreigement is begin deze week afgegeven bij het werkpaleis van de Koning. Dit is een zeer ernstige zaak, meneer Stein. Dit betekent dat er een aanslag op het leven van onze vorst is gepland, en wel op Koningsdag, die  op uitdrukkelijk verzoek van de koning en zijn echtgenote eindelijk weer eens zal worden gehouden in onze mooie hoofdstad. En helaas hebben wij alle redenen om aan te nemen dat uw Esther Blom in dit complot een belangrijke, zo niet cruciale rol  speelt. En daar komt u in het spel. Want u kent mevrouw Blom niet alleen van vroeger, u bent ook nog eens detective van beroep, tenminste, als we u nog zo mogen noemen’.

De ambtenaar keek nu enigszins triomfantelijk, terwijl hij een mapje presenteerde waarop ‘Dick Stein’ stond geschreven. ‘Ik ben zo vrij geweest uw loopbaan onder de loep te nemen’, zei hij, terwijl hij de map opende. ‘Een nogal deprimerende bezigheid, moet ik zeggen. U begon zo veelbelovend. Een eervolle vermelding aan de Politie-Academie, hetgeen al heel bijzonder is, ik bedoel, er zijn niet zo veel mensen van uw afkomst bij de politie…’

‘Hoe bedoel je, mijn afkomst?’, onderbrak Stein nors.

‘Nou, u bent toch… van Joodse origine?’, zei Van Tichelen, ietwat verlegen..

‘Nee, nee, dat is een misverstand’, zei Stein. ‘Eigenlijk is het Von Stein. Wij zijn verarmde Pruisische landadel. Mijn overgrootvader was Otto von Stein, Freiherr van Pommeren. Een van de beste kameraden van de laatste Kaiser, God hebbe zijn ziel’.

‘Juist ja’, zei Van Tichelen koeltjes, terwijl hij Steins dossier verder doorbladerde. ‘In de jaren ’80 krijgt u als lid van het team Inlichtingen & Operaties de opdracht te infiltreren in de radicale segmenten van de Amsterdamse kraakbeweging. Dat gaat met het grootste gemak, maar uw superieuren vinden dat u een beetje te diep geïnfiltreerd raakt. Volgens de rapporten bent u verantwoordelijk voor het mishandelen van diverse leden van de Mobiele Eenheid, en u steekt zelfs een auto van de politie in brand’.

‘Dat was allemaal onderdeel van de cover’, legde Stein uit. ‘Je moet jezelf geloofwaardig maken in die business’.

Majoor van Tichelen bleef onverstoorbaar zijn dossier doorbladeren. ‘Dan wordt u gestationeerd op bureau Warmoesstraat. Uw onderzoek naar een reeks moorden bij de Chinese gokmaffia leidt tot de val van commissaris Spitsvogel – waarvoor u een promotie krijgt’.

‘En een enkeltje Bijlmermeer’, vulde Stein aan.

‘Juist, de Bijlmermeer, zei Van Tichelen. ‘Ook daar weer een indrukwekkende staat van dienst. U arresteert de serieverkrachter van de Gliphoeve, doet uitstekend werk bij het oprollen van een Surinaams heroïnesyndicaat, u krijgt zelfs een benoeming tot chef-inspecteur aangeboden, die u vreemd genoeg afslaat’.

‘Ik ben nu eenmaal geen kantoortype’, legde Stein uit.

‘In plaats daarvan begint u aan levensgevaarlijke operaties stuk voor stuk, maar u lijkt als een vis in het water. U weet zelfs door te dringen tot de harde kern van de bende van Dikke Jan, een van de meest gevreesde criminele organisaties van het land op dat moment’.

‘Het was op zich geen onaardige kerel, Dikke Jan’, zei Stein. ‘Je moest hem alleen niet in de buurt van een kettingzaag zetten’.

‘Daarna komen er bij uw superieuren verontrustende meldingen binnen over uw levenswandel’, ging Van Tichelen verder. ‘Drugsmisbruik, overmatige alcoholconsumptie, een laten we zeggen…bonte levenswandel’.

‘Ach ja’, verzuchtte Stein. ‘Dat is allemaal erg lang geleden. Het waren andere tijden dan nu’.

Van Tichelen las onverstoorbaar verder. ‘Na een reeks klachten en een intern onderzoek wordt u gedegradeerd tot agent bij de wegsleepdienst. U, gekrenkt, neemt ontslag en opent u uw eigen detectivepraktijk. U viert triomfen als u de Nederlandse oorlogsmisdadiger Hein Grunten in Argentinië opspoort. In één klap bent u wereldberoemd in Nederland. De opdrachten stromen binnen. Grote bedrijven schakelen uw hulp in. Het gaat u voor de wind. En dan begint de grote afdaling. Zaken van enige importantie krijgt u niet meer, alleen nog maar scheidingsgevalletjes, bedrijfsdiefstalletjes, verzekeringskwesties…’

‘Vergeet de weggelopen huisdieren niet’, bracht Stein in.

‘Ach ja, de weggelopen huisdieren’.

Van Tichelen liet voor het eerst in het gesprek iets van een lachje zien en leunde achterover, kennelijk voldaan dat hij een snaar had geraakt. Hij bladerde nog wat achteloos door in de map. ‘Ach ja, en daarna de scheiding, financiële problemen, de rikketik, u raakt uw laatste klanten kwijt…Enfin,  en u wordt er ook niet jonger op…’

‘Juist, dank voor dit handige overzicht’, zei Stein. ‘Kom, ik stap maar weer eens op’.

‘De waarheid is soms onaangenaam, meneer Stein’, zei Van Tichelen met een vilein grijnsje. ‘Maar ik bied u nu de kans om u zelf aan uw eigen haren uit het moeras te trekken. Spoor Esther Blom op, en ik garandeer u dat uw problemen over zijn. Onze dienst werkt graag samen met betrouwbare, ervaren freelancers. Ondertussen had ik dit in gedachten als voorschot’.

Van Tichelen schreef iets achterop een bierviltje en liet dit in een oogwenk zien aan Stein, die toch maar weer was blijven zitten.

Stein bromde iets.

‘U treft de helft van het bedrag contant hierin’, zei Van Tichelen, terwijl hij een envelop uit zijn tas pakte en voor Stein neerlegde, samen met een formulier. ‘U hoeft alleen maar even hier te tekenen voor ontvangst, en in de envelop treft u tevens het dossier met alles wat wij weten over Esther Blom  en het Bataafs Bevrijdingsfront. Als u haar binnen twee weken vindt, krijgt u nog eens hetzelfde bedrag. Al uw onkosten worden vergoed. Voorwaarde is wel dat u uw mond stijf dicht houdt. Behalve dan tegen mij en mijn superieuren. Deze zaak wordt tot op het hoogste niveau gevolgd… Hebben wij een afspraak, meneer Stein?’

Stein keek nog een keer naar het formulier en de envelop voor hem.

‘O.K., vooruit dan’, zei hij na een lang zwijgen, en hij zette zijn handtekening op het formulier dat de majoor hem toeschoof. Van Tichelen schoof hem de envelop toe.

‘Ik zal kijken wat ik voor je doen kan, Van Tichelen’, zei Stein. ‘Maar ik garandeer niets’.

‘Vanzelfsprekend’, zei de majoor onaangedaan, terwijl hij zich in zijn groene jagersjas hees. ‘Good hunting, meneer Stein, en bel mij niet, ik neem contact met u op’.

Good hunting! Wat dacht die Van Tichelen dat Stein was, een godvergeten premiejager, bedacht Stein zich, zittend op de bril van het toilet van café Dolly, terwijl hij het geld telde dat Van Tichelen  had achtergelaten.  Hij stopte de knisperend verse biljetten zorgvuldig in zijn portemonnee, stopte de envelop met het dossier in de binnenzak van zijn regenjas en liep terug naar de bar, waar barman Rinus hem polsend aankeek.

‘Een rondje voor de hele zaak, Rinus’, riep Stein. ‘En neem zelf ook wat’.

De aanwezigen in café Dolly barstten collectief uit in gejuich, behalve kapitein Willem, die in gedachten verzonken was.

‘Dick is back in business!’, riep barman Rinus vrolijk uit.

‘Kijk maar uit voor je hart!’, riep Dolly vanachter de gokmachine.

Zal Dick Stein de Koning kunnen redden van het Bataafs Bevrijdingsfront? En zal hij Esther Blom weten te vinden? Lees het verder in de derde aflevering van ‘De Avonturen van Dick Stein: In naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

Lees de voorgaande aflevering via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Thyssens: bankiers van Oranje en het Derde Rijk

De Duitse dynastie van industriële en bankiers Thyssen koesterde nauwe banden met het Nederlandse koningshuis. Daardoor kon het imperium van de Thyssens na 1945 worden gered, ondanks de grote steun die zij aan het Hitler-regime hadden geboden.

Tekst René Zwaap
Beeld: Archief David Litchfield, auteur van ‘Art Macabre’

‘Ik voel me miserabeler dan ik me ooit voelde in mijn leven’, schreef de schatrijke Duitse staalmagnaat en bankier August Thyssen in 1900. ‘Ik zie al mijn hoop vernietigd omdat mijn kinderen van plan zijn alles wat ik heb bereikt op de meest onwaardige en niet te bevatten wijze voor hun eigen doeleinden in te zetten en dat ook zullen doen’.

Hij zat er niet ver naast. Weliswaar zouden zijn zoons Fritz en Heinrich (zoon August jr. wilde niet erg deugen voor het zakenleven) het imperium van hun vader, die in 1926 overleed, nog verder uitbouwen tot een wereldomspannend imperium van staalfabrieken, mijnen, banken, handelshuizen, scheepswerven, gasfabrieken, scheepvaartlijnen en wat al niet meer; zij zetten hun geld daarbij ook op de heerschappij van Hitler’s NSDAP en op de Duitse herbewapening – met alle catastrofale gevolgen van dien. Het imperium van de Thyssens dreigde in 1945 met het Derde Rijk ten onder te gaan, maar mede dankzij de steun van het Nederlandse koningshuis, de Nederlandse regering en de grote Nederlandse zakenconcerns, verrees het als een feniks uit de as van het plat gebombardeerde nazi-Duitsland.

Wilhelmina en Hendrik

De Thyssens waren niet alleen de bankiers van hooggeplaatste nazi’s, ook de Nederlandse koningin Wilhelmina en haar man Prins Hendrik von Mecklenburg-Schwerin behoorden tot de cliëntèle van hun exclusieve Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. Zo raakten de belangen van het Derde Rijk en die van het Nederlandse koningshuis met elkaar verknoopt. Dit leidde in 1946 tot ‘Operatie Juliana’, een clandestiene Nederlandse militaire actie in de Sovjet-Russische bezettingszone van Berlijn, uitgevoerd op last van prins Bernhard en baron Hans Heinrich Thyssen-Bornemisza, waarbij onder het mom van redding van het Nederlandse kroonvermogen ook het vermogen van de Thyssens werd weggenomen uit de kluizen van de August Thyssen Bank in Berlijn.

Operatie Juliana

De eerste beschrijving van Operatie Juliana in Nederland stamt uit 1991, toen NRC-Handelsblad in twee delen een verhaal over de tot dan toe voor het grote publiek onbekende operatie publiceerde, geschreven door Gerard Mulder, Cees Wiebes en Bert Zeeman. Daarin wordt het verloop van Operatie Juliana tamelijk indringend geschetst aan de hand van dan net vrijgegeven materiaal uit met name Amerikaanse archieven. Maar de auteurs zien daarbij over het hoofd dat niet alleen een groot pakket aan effecten van de Nederlandse koninklijke familie werd ‘gered’ tijdens Operatie Juliana, maar ook – of beter gezegd juist – de belangen van de Thyssen-familie zelf. Sterker nog: de redding van het Nederlandse koninklijke vermogen uit handen van de Russen schijnt niet meer dan een dekmantel te zijn geweest voor het veiligstellen van het aanzienlijk zwaarder wegende Thyssen-effectenkapitaal.

Twee boeken die in Nederland tot nog toe geen aandacht hebben gekregen, brengen meer licht in deze zaak. Thyssen: Art Macabre (2007) van de hand van de Britse journalist David R.L. Litchfield, geschreven in samenwerking met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz, is mede gebaseerd op een reeks gesprekken van de auteurs met Baron Hans Heinrich ‘Heini’ Thyssen-Bornemisza. Die maakte van zijn hart geen moordkuil en onthulde tal van tot dan toe krampachtig verborgen familiegeheimen. Het andere boek is Die Thyssens: Familie und Vermögen (2016) van de Duitse historica Simone Derix. Die studie verscheen mede dankzij financiële steun van de Fritz Thyssen Stiftung en de Stiftung zur Industriegeschichte Thyssen en is kennelijk vooral bedoeld de ontluisterende bevindingen van Litchfield om te buigen in een gunstiger beeld. Maar ondanks dat pr-element biedt ook het werk van Derix, die toegang had tot de persoonlijke archieven van de familie Thyssen, vele nieuwe inzichten over de financiële en personele dwarsverbanden tussen Oranje-Nassau en de Thyssens.

Bank voor Handel en Scheepvaart

De al gememoreerde profetische gaven van ‘godfather’ August Thyssen, telg uit een katholiek bankiersgeslacht uit het Ruhrgebied, oprichter van de August Thyssenbank en tronend over een machtig industrieel imperium van hoogovens en ijzerfabrieken, kwamen ook tot uiting toen hij in het zicht van de naderende ondergang van het Duitse keizerrijk als slotstuk van de Eerste Wereldoorlog besloot zijn zakelijke belangen veilig te stellen buiten Duitsland. Hij verplaatste de familiebelangen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De Thyssens kregen deze aan de Rotterdamse Blaak gevestigde bank in 1918 in handen. De Duitse Weimar-republiek werd na de Eerste Wereldoorlog als strafmaatregel vijf jaar de toegang ontzegd tot de geldmarkten van de geallieerde landen. Door zich in Nederland te vestigen, gecamoufleerd als Nederlandse bank, wisten de Thyssens deze beperking te omzeilen. Niet alleen hun belangen, ook het eigen familievermogen en het beheer over de imposante onroerend goed-portefeuille, kwamen zo in Rotterdam terecht.

Hendrik Kouwenhoven was het brein van de Bank voor Handel en Scheepvaart
Onder leiding van Hendrik Kouwenhoven, de Nederlandse directeur van de Bank voor Handel en Scheepvaart (BHS), ontwikkelt de bank zich in snel tempo tot een holdingmaatschappij met grote belangen in de internationale grondstoffenhandel. Via dochteronderneming Ruilverkeer importeert BHS onder meer op grote schaal ijzererts uit Zweden, waar de Thyssen-staalfabrieken in Duitsland op kunnen draaien. Frankrijk heeft in het kader van het Verdrag van Versailles de Thyssen-mijnen in Elzas-Lotharingen geconfisqueerd. Handelshuis Ruilverkeer voert alleen al tussen 1920 en 1922 voor 100 miljoen aan Goldmark aan ijzererts uit. President C.J. Karel van Aalst van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, op dat moment Nederlands grootste bank met koningin Wilhelmina als grootaandeelhoudster, is volgens Derix actief bij de transacties van Ruilverkeer betrokken. Van mogelijk nog groter belang is de Nederlandse vermogensbeheerder RTK, eveneens in handen van de Thyssens, dat zijn personeel exclusief betrekt van de BHS. De Britse geheime dienst MI6 en de Franse militaire inlichtingendienst krijgen al snel door dat via de BHS de Nederlandse kredietwetgeving ten gunste van Duitsland wordt ingezet en volgen iedere stap van de bank met argusogen.

In 1926, vlak voor de dood van August, fuseren de zes grote Duitse staalproducenten onder leiding van Thyssen tot de Vereinigte Stalhlwerke. Het is, op de Amerikaanse US Steel Corporation na, het grootste staalconcern ter wereld. De benodigde financiering wordt mede geleverd door de Amerikaanse banken Chase, Chemical Bank, National City Bank, J. Henry Schroeder en Dillon Read. De Vereinigte Stahlwerke heeft op het hoogtepunt 200.000 man aan personeel in dienst en is na chemiegigant IG Farben de grootste private werkgever in Duitsland. Fritz Thyssen, zoon van August, presideert over deze staalreus, waarin het belang van de Thyssens 24 procent van de aandelen bedraagt.

Hongaarse adel

Fritz’s broer Heinrich beheert na een herverdeling van de belangen tussen de kinderen van August in 1930 de bankzaken van de dynastie. Vanwege adoptie door de vader van zijn echtgenote, de Hongaarse barones Margit Bornemisza de Kaszón, mag hij zich baron noemen en verkrijgt hij de Hongaarse nationaliteit. In 1918 moet de nieuwbakken baron het Hongaarse familieslot Rohoncz (Duitse naam: Rechnitz) ontvluchten vanwege de – kortstondige – vestiging van een – kortstondige – communistische radenrepubliek onder leiding van Bela Kun. Barones Margit publiceert een dramatisch verslag van de vlucht van de familie, Zes weken onder de rode vlag geheten, en laat daarin geen twijfel bestaan over haar antisemitische sentimenten: ‘De meest agitatoren en de leider van de Bolsjewieken-formaties waren joden, typisch joods uitziende joden met duivelse uitdrukkingen, die leefden van oneerlijke praktijken en de lagere arbeidersklassen geheel in hun macht kregen met hun gewelddadige en woeste welbespraaktheid’.

Baron Heinrich Thyssen-Bornemisza (l) met zijn kinderen Margit, Stephan en Hans-Heinrich, beter bekend als ‘Heini’. Beeld: Archief David Litchfield

In 1919 vestigt baron Heinrich zich met zijn vrouw en hun kinderen Magrit jr., Gabrielle en Stephan in een statig pand aan de Stadhouderslaan 126 in Scheveningen, dicht tegen het Haagse Statenkwartier. Daar wordt in 1921 zoon Hans Heinrich – beter bekend als ‘Heini’ – geboren. Volgens biografe Derix wordt met barones Margit liefdevol opgenomen aan het hof van koningin Wilhelmina. Haar man Heinrich wordt boezemvrienden met prins-gemaal Hendrik, die eigenlijk Heinrich von Mecklenburg-Schwerin heet. Het Nederlandse koningshuis begint ook te beleggen via de Bank voor Handel en Scheepvaart en zijn graag geziene gasten op de soirees van de Thyssen-Bornemisza’s. Tussen baron Heinrich en zijn naamgenoot de Nederlandse prins-gemaal ontstaat een warme vriendschap. Een andere Haagse relatie is Eduard von der Heydt, een Zwitserse bankier en kunstverzamelaar, die in Nederland optreedt als vermogensbeheerder van de Duitse ex-Kaiser Wilhelm II, die in ballingschap in het Nederlandse Doorn verblijft. Von der Heydt’s eigen bank wordt in 1927 overgenomen door de Thyssens, die zo behalve het Nederlandse koningshuis ook de ex-keizerlijke Hohenzollerns tot hun cliëntèle mogen rekenen.

Kapitale kunstcollectie

Onder de hoede van Von der Heydt begint Heinrich Thyssen met het aanleggen van een kapitale kunstcollectie. Aanvankelijk is hij niet erg gelukkig in zijn aankoopbeleid, maar met steun van de Duitse-joodse kunsthistoricus Rudolf Heinemann wordt het na de Wall Street Crash van 1929 en zeker vanaf de machtsbestijging van de nazi’s in 1933 een stuk makkelijker om tegen gunstige prijzen meesterwerken van Bosch, Rembrandt tot Goya aan te schaffen. Het geld komt uit leningen bij de BHS. De collectie komt bekend te staan als de Rohoncz-collectie, maar in werkelijkheid bevinden de kunstwerken zich niet in Hongarije maar in het Zwitserse Lugano, waar Heinrich van prins Leopold van Pruisen Villa Favorita heeft gekocht.

Onder de hoede van prins Hendrik

Het huwelijk tussen Heinrich Thyssen Bornemisza en zijn Hongaarse barones mondt in de jaren ’30 uit in een scheiding. Margit keer terug naar slot Rechnitz, waar haar dochter Margit jr. trouwt met de Hongaarse graaf Ivan Batthyany, en Heinrich vestigt zich in Zwitserland. Hun jongste zoon Heini blijft onder de hoede van prins Hendrik in alleen achter in Scheveningen, omringd door bedienden. Op de Duitse Deutsche Schule in Den Haag, die vanaf 1933 geheel is genazificeerd, krijgt de jonge Thyssen zijn opleiding.

Fritz Thyssen knoopt in 1923 via veldmaarschalk Erich von Ludendorff, nazi-sympathisant van het eerste uur, contacten aan met Adolf Hitler, die hem inlicht over zijn plan tot een staatsgreep tegen de Weimar Republiek. Fritz ondersteunt het coupplan met 110.000 Goldmark, maar de bierhalputsch in München mislukt en Hitler wordt tot vijf jaar cel veroordeeld (waarvan hij maar een fractie uitzit). Fritz treedt toe tot de ultra-nationalistische DNVP, maar via de Amerikaanse Union Banking Corporation, die hij via de BHS in 1924 in handen heeft gekregen, blijven de Thyssens de nazi’s wel sponsoren. In het bestuur van deze Amerikaanse bank treffen we overigens Prescott S. Bush, de vader en grootvader van twee Amerikaanse presidenten.

In 1927 brengen Fritz en Heinrich een bezoek aan de Italiaanse dictator Mussolini. Fritz heeft serieuze problemen met de Duitse fiscus over het onttrekken van kapitaal aan de Duitse belastingen en hij hoopt dat de nazi’s hem van alle rompslomp kunnen ontlasten. In 1928 ontmoet hij Rudolf Hess, de tweede man in de NSDAP, die hem vraagt om een lening van 350.000 Reichsmark voor de bouw van het landelijke partijkantoor van de nazi’s in München, het zogeheten Braune Haus. De lening wordt verstrekt door de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De volgende stap zijn drie betalingen van Thyssens Rotterdamse bank van 50.000 Reichsmark elk aan de nazi Herman Göring, die geld nodig heeft om in stijl te kunnen wonen. Göring en Fritz Thyssen delen een passie voor paardenraces en een hechte band onstaat, die Fritz later nog van groot voordeel zal blijken. Göring wordt ook klant van de August Thyssen Bank, die inmiddels is omgevormd tot een dochteronderneming van de Rotterdamse BHS.

Nachtmerrie van nationalisering

De belangrijkste reden voor Fritz om zich te scharen achter de nazi’s is eigenbelang. Binnen de Vereinigte Stalhlwerke moet hij lijdzaam toezien hoe zijn grote tegenstrever Friedrich Flick zich opwerkt tot de grootste aandeelhouder. Het wordt nog erger als Flick in de crisisjaren gedwongen wordt dat aandeel te verkopen aan de Duitse staat. Nationalisering van het staalconglomeraat is een nachtmerrie voor Thyssen. Hij gaat ervan uit dat de nazi’s bereid zijn hem de aandelen van Flick in het staalconglomeraat te verkopen zodra zij aan de macht zijn. Wanneer de NSDAP bij de verkiezingen van 1930 uitgroeit tot de tweede partij van het land, wordt Hitler met alle egards ontvangen door de Thyssens op hun familieslot Landsberg. In 1933 treedt Fritz als partijlid toe tot de NSDAP en hij krijgt een zetel namens de nazi’s in de Reichstag. Hjalmar Schacht, ook een cliënt van de August Thyssen Bank en een persoonlijke vriend van Fritz, geeft als president-directeur van de Reichsbank toestemming dat Thyssen de aandelen in de Vereinigte Stahlwerke die in handen van de staat zijn beland, terug mag kopen. Toch is Fritz diep teleurgesteld wanneer het door hem opgerichte Instituut voor Corporatieve Zaken geen werkelijke macht krijgt toebedeeld in de economische pikorde van het Derde Rijk. Hij kritiseert de Führer openlijk dat deze zich niet aan zijn beloftes houdt. ‘Ik heb jou nooit iets beloofd’, houdt Hitler Thyssen voor tijdens een privé-audiëntie. ‘Er is niets waar ik jou dankbaar moet zijn. Wat jij deed voor mijn beweging was voor je eigen voordeel en kan je afschrijven als een verzekeringspremie’. Fritz stuur zijn kinderen naar Argentinië en sluist daar ook een deel van zijn kapitaal heen via zijn beleggingsfonds Faminta, gevestigd in het Zwiterse Glarus.

Hollands Trust Kantoor

Broer Heinrich begint zijn schilderijenverzameling, die inmiddels 300 werken telt, uit Duitsland richting Zwitserland te verplaatsen, alwaar zijn kapitale Vila Favorita aan het Meer van Lugano uitkomst biedt. Zijn Hollands Trust Kantoor verwerft in 1933 voor 160.000 Reichsmark ook het kapitale landgoed annex paardenstoeterij Erlenhof bij Bad Homburg van de joodse papiermagnaat Moritz James Oppenheimer, die in gevangenschap door de nazi’s gedwongen wordt zijn faillissement aan te vragen. Na een onaangename episode aan de Duits-Zwitserse grens, waarbij de Duitse grenswachten de Hongaarse baron onderwerpen aan een vernederende visitatie, besluit Heinrich echter dat hij geen stap op Duitse bodem meer wil doen. Na de Anschluss in 1938 van Oostenrijk bij nazi-Duitsland besluit hij slot Rechnitz – dat met de nieuwe grenzen van na de Eerste Wereldoorlog op Oostenrijks grondgebied is komen te liggen – te schenken aan zijn dochter Magrit jr., die daar samen met haar echtgenoot en haar moeder een grote paardenfokkerij onderhoudt. Wanneer de SS ruimte opeist in het slot, zijn moeder en dochter meer dan in hun nopjes.

In 1938 trouwt Heinrich’s dochter Gabrielle met de Nederlandse baron Adolphe Bentick, een hoge adviseur van het Nederlandse ministerie van Financiën. De familie van Gabrielle is niet verrukt van de partnerkeuze. Broer Heini, zo schrijft Litchfield, beschouwt het als een gelegenheidshuwelijk ‘omdat de Bentincks geen geld hadden’ – een gebrek dat snel wordt goedgemaakt door de vader van de bruid, die Bentinck een half miljoen gulden schenkt als bruidsschat. Die investering zal zich later ruim terugverdienen.

Hermann Goering en baron Thyssen tijdens de Duitse Derby van 1936. Beeld: Archief David Litchfield

In 1939 beginnen de nazi’s nerveus te worden over de grote kapitaalstromen die de Thyssens naar het buitenland pompen. Fritz voelt nattigheid als hij tijdens een vakantie in de Oostenrijkse Alpen per telegram wordt ontboden in de Reichstag en besluit in plaats daarvan naar Zwitserland te rijden. Dezelfde dag roept Hitler de oorlog tegen Polen uit. Göring gaat over tot het confisqueren van het aandelenpakket van Fritz in de Vereinigte Stalhlwerke en plaatst die onder het beheer van de deelstaat Pruisen, waarover hij zelf de scepter zwaait. Degene die het praktische beheer van het belang van Fritz uitvoert, is de Duitse baron Kurt von Schröder, SS-officier en bankier, die eens in de zoveel maanden neerstrijkt in Zürich, Lugano en Davos om te vergaderen met Heinrich en diens zoon Heini, die inmiddels van Den Haag naar Zwitserland is overgekomen. Göring is de Thyssens zeker niet onwelgezind, want het belang van Fritz in de August Thyssen Bank (25 procent) komt in handen van zijn broer Heinrich. Bovendien stuurt Göring Fritz een telegram waarin hij persoonlijk zijn veiligheid garandeert, mocht hij terug willen komen in Duitsland. Volgens Derix zijn de nazi’s woedend wanneer zij ontdekken dat de waarde van de zakelijke belangen die Fritz heeft ondergebracht in de investeringsmaatschappij Holland-American Investment Corporation (HAIC) niet 1,5 miljoen mark bedraagt, zoals aan hen gemeld en door hen goedgekeurd, maar 100 tot 130 miljoen Reichsmark.


‘Compromis met het kwaad’

In zijn zelfverkozen Zwitserse ballingschap acht Fritz Thyssen het nu opportuun om zich te profileren als een verklaard tegenstander van het Hitler-regime. Hij schrijft een open brief aan Hitler: ‘Mijn enige vergissing was dat ik geloofde in u, Adolf Hitler, de Führer, en in de beweging waaraan u leiding gaf’. Het Britse persbureau Exchange Telegraph Press Agency onthult dat Fritz Thyssen de NSDAP in twaalf jaar tijd aan 62 miljoen Reichmark heeft geholpen. De New York Times toont zich niet erg geïmponeerd van het berouw: ‘Zijn echte fout was dat hij een compromis met het kwaad aanging in de hoop zijn eigen miljoenen te redden. De wereld zal weinig sympathie over hebben voor zo’n man’.

Villa Favorita aan het Meer van Lugano werd in de jaren ’30 de uitwijkplek van de Thyssens

In 1941 verschijnt van de hand van Fritz Thyssen het boek I Paid Hitler, gepresenteerd als het relaas van een spijtoptant, opgesteld in samenwerking met de Amerikaanse uitgever Emery Reves. Wanneer het boek uitkomt ontkent Thyssen in alle toonaarden dat hij het boek heeft geschreven, hetgeen begrijpelijk is, want hij bevindt zich dan al in Duitse gevangenschap. Terugkerend van een vakantie aan de Côte d’Azur weigert Zwitserland Thyssen en zijn vrouw toegang tot het land, en uiteindelijk overhandigt de Franse politie het echtpaar in december 1940 aan de Gestapo. Fritz en zijn vrouw Amélie krijgen in gevangenschap wel een VIP-behandeling in een vijfsterrenkliniek in Neubabelsberg bij Berlijn, waar ze beschikken over een eigen auto met chauffeur en iedere dag kunnen lunchen in de hoofdstad.

Dwangarbeiders
Ondanks alle complicaties gaat het het Thyssen-imperium in 1942 nog steeds voor de wind, ook met dank aan de buitenlandse dwangarbeiders die het nazi-regime levert aan het concern. Heinrich Thyssens kolenmijn in Walsum kan beschikken over twee dwangarbeiders per één reguliere arbeider, een record in de mijnsector. Frits staaldivisie August Thyssen Hütte bouwt negen kampen voor krijgsgevangenen en zeventien kampen voor dwangarbeiders en sluit 1942 af met een totale jaaromzet van meer dan 400 miljoen Reichsmark, met twee procent dividend voor de aandeelhouders. Het Thyssen-bedrijf Seismos levert geavanceerde mortiergranaatsystemen aan het Derde Rijk. Heinrich’s zoon Stephan is als ingenieur en als bestuursvoorzitter nauw betrokken bij de ontwikkelaar van dit wapentuig. Stephan vervult dezelfde rollen bij de Maschinen- und Apparatebau AG (MABAG) in Nordhausen, dat gemoeid is met de ontwikkeling van lanceerinrichtingen voor V1 en V2-langeafstandswapens in het Harzgebergte, met de massale inzet van 10.000 dwangarbeiders uit het concentratiekamp Buchenwald. Volgens Thyssen-biograaf Litchfield investeren de Thyssens via de Bank voor Handel en Scheepvaart dan wel de August Thyssen Bank in deze ‘wonderwapens’, waarmee Hitler het verloop van de oorlog tot de laatste snik dacht te kunnen keren. Blijkbaar had Stephan Thyssen, die opgeleid was aan het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology, talent op het gebied van ontwikkeling van moderne wapens. Dat bleek wel toen zijn ex-vrouw Ilyana tussen 1956 en 1960 een hele reeks patenten op haar naam liet registreren voor hoogst geavanceerde mortiersystemen. Aangezien zij slechts over werkervaring in een patisserie beschikte, moet worden betwijfeld of de barones die wapens zelf had uitgevonden. Overigens was baron Stephan ‘Förderndes Mitglied der SS’, aldus biografe Derix, hetgeen betekende dat hij niet in actieve dienst was, maar de SS financieel ondersteunde.

Ook de Thyssen-bedrijven Düsseldorf-Reisholz en Oberbilker Stahl leveren op grote schaal wapens aan de strijdkrachten van nazi-Duitsland. De Vulkan-werf in Bremen produceert tot 1945 nog 68 U-boten en 178 grote dieselmotoren voor de Duitse marine. Thyssengas komt met 6 procent dividend over een winst van 6 miljoen Reichsmark en de Bank voor Handel en de Scheepvaart meldt trots een boekwinst van 3 miljoen gulden. Kortom, de Thyssens lopen binnen dankzij het Derde Rijk, maar kunnen zich dankzij Fritz’s detentie en Heinrich’s status als Hongaarse baron in Zwitserland wel beroepen op niet-actieve deelname aan het Hitler-regime.

Kouwenhoven rebelleert

Een kink in de kabel voor de broers komt wanneer Hendrik Jozef Kouwenhoven, de Nederlandse topman van de Bank voor Handel en Scheepvaart, op last van de Thyssens het veld moet ruimen voor twee nieuwe, nazivriendelijke directieleden uit Duitsland. Die besluiten dat de aandelen die de bank beheert – inclusief die van het Nederlandse koningshuis – om veiligheidredenen dienen te worden overgeplaatst naar de August Thyssen Bank in Berlijn. Kouwenhoven voelt zich gepasseerd en ziet de verplaatsing van de aandelen naar Berlijn bovendien als een plundering van de Nederlandse economie. Van de weeromstuit begint hij tegen de Duitsers te praten over de financiële constructies waarmee Heinrich en Fritz Thyssen geld wegsluizen voor de Duitse fiscus.

De dood van bankier Hendrik Kouwenhoven in 1948 kwam de Thyssens niet ongelegen.

In de woorden van Heini Thyssen tegenover Litchfield: ‘De Duitsers kwamen achter onze belastingontduiking dankzij Kouwenhoven, die ons verried. Mijn vader [Heinrich Thyssen-rz] had altijd volgehouden dat hij en zijn broer nooit zaken met elkaar deden, maar ze waren overeengekomen dat mijn vader gas zou kopen van de hoogovens van Oom Fritz en hem water zou verkopen om het staal te koelen. In de zakelijke scheiding tussen de boers in 1930, was afgesproken dat het water te overwaarderen en de winst in Nederland uit te keren om zo de Duitse belastingen te ontwijken. Helaas behoorde Kouwenhoven tot een protestantse sekte die verordonneerde dat haar volgelingen niet mochten liegen. Dus hij begon allerlei dingen te vertellen, in feite de hele waarheid over de bankrekeningen van mijn vader en mijn oom en hoe die waren georganiseerd. Daarom werd hij vervangen in het bestuur van de BHS’.

In mei 1943 worden Fritz Thyssen en zijn vrouw overgeplaatst van Berlijn naar concentratiekamp Sachsenhausen. De VIP-behandeling is nog steeds niet geheel teneinde: ze hoeven geen gevangenenkleding te dragen, beschikken over een eigen huisje met tuin en krijgen hetzelfde eten als de SS-bewakers. Intussen hebben de Amerikaanse autoriteiten er lucht van gekregen dat de Union Banking Corporation op Broadway in New York een Thyssen-bank is, die honderd procent in handen is van de Bank voor Handel en Scheepvaart, en dat Fritz Thyssen via die bank zijn geld naar Argentinië pompt. De Bank voor Handel en Scheepvaart wordt vanaf dat moment als een Duitse bank beschouwd door de Amerikanen en de rekeningen van de Union Bank worden – tijdelijk – bevroren in het kader van de wet die Trading with the Enemy verbiedt.

In 1944 ontmoet de 25-jarige Heini Thyssen, die door zijn vader Heinrich als enige erfgenaam van diens kapitaal is benoemd, in het Zwitserse Lausanne de 19-jarige Hongaarse prinses Theresa zur Lippe Biesterfeld Weissenfeld, een nicht van de Nederlandse prins Bernhard. In 1946 komt tot een huwelijk, dat van grote waarde zou blijken te zijn voor de Thyssens.

Zijn huwelijk met Theresa zur Lippe Biesterfeld-Weissenfeld in 1946 bezorgde Heini Thyssen-Bornemisza de onontbeerlijke steun van prins Bernhard.

Macaber feest

In mei 1945 organiseert Heini’s zus Magrit samen met haar Hongaarse man baron Ivan Batthyany op hun kasteel Rechnitz in Oostenrijk op de nacht voor Palmzondag een macaber feest voor zo’n veertig officieren van de aldaar gelegerde SS-troepen, die in afwachting zijn van het oprukkende Rode Leger. Naast Wein, Weib und Gesang staat op het feestprogramma een jachtpartij op verhongerde Joodse dwangarbeiders, die in de buurt verdedigingswerken moeten bouwen. De feestgasten krijgen jachtgeweren en pistolen overhandigd en mogen zich uitleven. Tweehonderd mensen worden die nacht in koelen bloede doodgeschoten. De massamoord wordt na de oorlog bekend vanwege de verklaringen van ooggetuigen die zich verborgen hadden weten te houden. Nooit wordt iemand veroordeeld voor het bloedbad van Rechnitz.

Barones Margit Thyssen-Bornemisza-Batthyany op haar slot Rechnitz, waar in mei 1945 een bloederige jachtpartij op Joodse dwangarbeiders werd gehouden.

In Duitsland worden Fritz en Amélie Thyssen overgeplaatst van Sachsenhausen naar Buchenwald en vervolgens Dachau en concentratiekamp Reichenau, om uiteindelijk samen met ex-Deutsche Bank-president Hjalmar Schacht, prins Leopold van Pruisen, prins Philip van Hessen, de Franse ex-premier Leon Blum, prins Xavier Bourbon-Parma, de Hongaarse ex-president Horty, een neef van Churchill en nog een hele reeks VIP-gevangenen door de Amerikanen te worden bevrijd. Binnen enkele jaren wordt Fritz met dank aan zijn Amerikaanse connecties met succes gedenazificeerd. De Thyssens schuiven aanvankelijk Heinrichs oudste zoon Stephan – de SS-man – naar voren als de nieuwe sterke man van het familieconcern. Stephan presenteert zichzelf als statenloos, maar heeft gedurende de hele oorlog in Duitsland verbleven, waardoor de complicatie ontstaat dat het onder hem ressorterende concern in Nederlandse staatshanden zou moeten komen, Kapitein-luitenant ter zee J.H. Zeeman van de Nederlandse Militaire Missie krijgt opdracht de nationaliteit van Stephan Thyssen. In oktober 1948 werpt Zeeman in zijn rapport aan de superieuren de vraag op of ‘behandeling van de onderwerpelijke zaak niet het gevaar zou kunnen ontstaan dat bepaalde Nederlandsche belangen, te weten die van de Bank voor Handel en Scheepvaart, worden geschaad’. Heeft hij lucht gekregen van het SS-lidmaatschap van de Thyssen-troonovolger? Zeeman krijgt in ieder geval het bevel uit den Haag onmiddellijk een punt te zetten achter zijn speurwerk naar het verleden van Stephan Thyssen. Diens jongere broer Hans Heinrich – de in Scheveningen geboren ‘Heini’- wordt formeel nu de nieuwe leider van de dynastie.

Met nazi-Duitsland verslagen wordt het nu de taak van Heini als de nieuwe sterke man van de Thyssen-dynastie het imperium van de dynastie veilig te stellen. Inmiddels heeft de Nederlanse regering via het Beheersinstituut de controle over de Bank voor Handel en Scheepvaart in handen genomen en Hendrik Kouwenhoven is daar in ere hersteld. Heini’s belangrijkste adviseur in zijn campagne om de bank weer in handen van de Thyssens te krijgen van de Nederlanders is de accountant Jakob Kraayenhoff, die voor zowel olieconcern Shell als het Nederlandse koninklijk huis werkt (zijn firma Klynveld, Kraayenhoff & Co groeide in de jaren ’80 uit tot KPMG, een van de vier grootste accountantbureaus in de wereld). Een belangrijke rol speelt ook P.W. Kamphuisen, een advocaat die leiding had over het chemieconcern Akzo. Van strategisch voordeel in het onderhandelingsproces is Heini’s zwager Adolphe Bentinck, die in 1946 promoveert tot ambassadeur in Londen. Een andere troefkaart is zijn vrouw gravin Theresa, die als familielid van prins Bernhard directe toegang heeft tot het Nederlandse hof. Maar de grootste troefkaart van de Thyssens is het grote pakket aandelen van het Nederlandse kroonvermogen dat van de BHS naar de August Thyssen Bank in Berlijn is gebracht. Door aandelen ongeschonden terug te brengen naar Nederland, hopen de Thyssens hun Rotterdamse bank weer van de Nederlandse regering in handen te krijgen. Probleem is dat de August Thyssen Bank aan de Behrenstrasse, waar de papieren sinds najaar 1942 liggen opgeslagen in kluizen, in het door de Russen bezette stadsdeel ligt. De bank heeft brand- en waterschade opgelopen, is al diverse malen geplunderd, de bankrekeningen en de daarop liggende vermogens zijn in beslag genomen, het personeel is naar huis gestuurd, maar wonderwel hebben de Russen de waardepapieren in de hoofdkluis laten liggen.

In augustus 1946 trekt een Nederlandse militaire missie, bestaand uit vertegenwoordigers van Royal Dutch Shell, Philips en Akzo, die van prins Bernhard een militaire rang krijgen toebedeeld omdat de stad voor burgers gesloten is, naar Berlijn. Onder leiding van Philips-medewerker Dick Swart slagen ze erin door te dringen tot de Russische bezettingszone in Berlijn.Ze kopen de Russische bewakers om en kunnen de aandelen van de koninklijke familie en de Thyssens in een legertruck te laden en terugbrengen naar Nederland. Swart krijgt als dank voor de reddingsactie een managersfunctie bij de Thyssen-Bornemisza Groep. Thyssen-biograaf Litchfield schrijft in zijn boek: ‘De wetenschap dat grote Nederlandse ondernemingen samen een illegale daad hadden verricht, waarvan zij, de Thyssen-Bornemisza’s en hun eigen koninklijke familie zouden profiteren, was niet iets waar de Nederlandse regering mee te koop liep. Dus werd toegestaan dat de aandelen stilletjes teruggingen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart. Terwijl de bank officieel nog was overgenomen door de Nederlanders, twijfelde niemand er in ernst aan dat het slechts een kwestie van tijd was eer er een passend imposant Nederlands bestuur was gerekruteerd, de inbeslagname werd ingetrokken en de bank kon worden teruggeven aan de Thyssen-Bornemisza’s’. En dat was precies wat er gebeurde.

Volgens Derix duikt het codebegrip ‘Operatie Juliana’ voor het eerst op in een brief van Heini aan een Duitse bankconnectie in Berlijn en is deze bedoeld de Russische censuur te misleiden. Heini heeft het daarin over ‘pakketten’, die ‘aan het oude adres’ moeten gezonden’, ‘zodat Juliana ook iets krijgt’. ‘Ik trouw eind van deze maand haar nicht’, vult de jonge baron daarbij aan. Volgens Derix staat het codewoord hier niet alleen voor de Nederlandse kroonprinses, maar voor alle zaken van de BHS ‘die met Nederland te maken hebben’.

‘Hoogst onverantwoordelijke daad’

Heini Thyssen mocht er tegenover zijn biograaf Litchfield graag over opscheppen dat hij persoonlijk in Nederlands legeruniform had deelgenomen aan Operatie Juliana. Minder geamuseerd was BHS-directeur Kouwenhoven, die samen met een collega-directeur een brief op poten schreef aan de Nederlandse minister van Economische Zaken over ‘een hoogst onverantwoordelijke daad tegenover een natie met wie wij niet in staat van oorlog zijn’. Minister Lieftinck van Financiën gelastte een onderzoek, maar zag daar al snel wijselijk van af, kennelijk gewaarschuwd voor het ontketenen van een internationaal politiek schandaal. Dezelfde Lieftinck doet Heini Thyssen twee jaar later een genereus aanbod, aldus Heini tegenover Litchfield. Zijn vader Heinrich had voor de oorlog ter financiering van zijn kunstcollectie een krediet van 32 miljoen gulden opgenomen bij de Bank voor Handel en Scheepvaart. De Nederlandse regering, nu eigenaar van de BHS, wilde dat geld terug. Lieftinck had daarbij echter een ruil in gedachten, aldus Heini tegenover Litchfield. ‘Hij bood aan de schuld te laten dekken door dividend betaald over onze aandelen in Koninklijke Olie. Het was ongelofelijk. Wat hij in feite deed was dat hij mijn vaders schuld kwijtschold en mij genoeg geld liet om mijn broers aandeel in de bank te kopen’. Litchfield vermoedt dat Heini hier de rol van ambassadeur Bentinck bewust verzweeg. ‘Los van de vraag wie verantwoordelijk was, is het onwaarschijnlijk dat het Nederlandse publiek het feit zou waarderen dat zij de kunstcollectie van Thyssen-Bornemisza heeft gesubsidieerd’.

In 1947 zorgt Prins Bernhard ervoor dat de BHS niet langer onder controle staat van het Nederlandse Beheer Instituut. Onder zijn regie komen er in de Raad van Toezicht twee vertrouwelingen van het hof, ex-Shell-directeur J.M. de Booy en ex-burgemeester van Den Haag S.J.R. De Monchy. Daarnaast treden graaf Adolph Bentinck en de Haagse advocaat J. Coert sr. aan. De laatste werkte al voor de Thyssens. Zijn zoon J. Coert jr. van het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland was deelnemers aan Operatie Juliana. Andere vertrouwelingen van Bernhard in het bestuur van de bank zijn Horatius Albarda, directeur van de Nederlandse Handel-Maatschappij, Herman Carel Hintzen van het Rotterdamse assurantiekantoor Mees & Zonen en de Nijmeegse hoogleraar strafrecht Pieter Wihelmus Kamphuisen. De 11-koppige raad bestaat statutair uit zeven Nederlanders en vier vertrouwelingen van Thyssen-Bornemisza. Directeur wordt Dick Swart, de leider van Operatie Juliana. Dankzij deze groep krijgen de Thyssens de controle terug over hun bank en wordt hun imperium gered van de ondergang. In de woorden van Simone Derix: ‘De reorganisatie creëerde de voorwaarden op basis waarvan Nederland de daaropvolgende decennia weer de financiële draaischijf van de ondernemingen van Thyssen-Bornemisza kon worden’.

De Amerikaanse en de Britse autoriteiten waren inmiddels op de hoogte van Operatie Juliana, maar zagen van verdere stappen af. In 1947 ging de Nederlandse regering over tot het legaliseren van gesmokkelde waardepapieren, zodat Operatie Juliana met terugwerkende kracht werd goedgekeurd. De plotselinge dood van Hendrik Kouwenhoven bij een bezoek aan New York in 1948 kwam als een grote opluchting voor Heini, zoals hij tegenover Litchfield bekende. De Thyssens vreesden dat hij zijn kenis over de banden van hun imperium met nazi-Duitsland zou gaan delen met de buitenwereld.

Even succesvol is Heini in Amerika, waar er nog altijd het probleem is van de verdenkingen tegen de BHS-dochter Union Bank Corporation in New York wegens het wegsluizen van vermogen van hoofdrolspelers van het Derde Rijk. Een hogere voorzienigheid zorgt ervoor dat Heini in 1946 zijn KLM-vlucht naar New York mist – het toestel stort onderweg neer en alle inzittenden komen om het leven. Bij zijn aanvraag van zijn Amerikaanse visum bestaat Heini te verklaren: ‘Vanaf het begin van het oprijzen naar de macht van de nazi’s, en zeker vanaf 1938, was het beleid van de ondernemingen van dr. Heinrch Thyssen-Bornemisza’s ondernemingen erop gericht de nazi herbewapening te miminaliseren’. Hetgeen een gotspe mag heten, maar met steun van de Amerikaanse advocaat John Foster Dulles en diens broer Allen Dulles, hoofd van de CIA-voorloper Office of Strategic Services in Bern, weet Heini ook hier succes te boeken. Er waren ook te veel invloedrijke Amerikanen in het bestuur van de Union Bank – denk aan Prescott Bush – betrokken om deze in het openbaar af te serveren als een nazi-bank.

Bernhard bemiddelt bij Vaticaan

De banden tussen Heini en prins Bernhard worden door dit alles meer dan hecht. Simone Derix schrijft dat het aan de persoonlijke bemiddeling van Bernhard bij het Vaticaan te danken is dat Heini en Theresa zur Lippe-Biesterfeld-Weissenfeld in 1965 toestemming krijgen tot ontbinding van hun huwelijk. Ook is Heini een vast bezoeker en financier van Bernhard Bilderberg-conferenties en was hij ook niet te beroerd de Nederlandse prins-gemaal te verblijden met een door hem georganiseerde kunstveiling ten bate van het Wereldnatuurfonds, gehouden op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s. In 1995 verkrijgt Heini op een grote party te zijner ere in Madrid de hoge Nederlandse onderscheiding van commandeur in de Orde van Oranje-Nassau vanwege zijn ‘culturele verdiensten’.

De Bank voor Handel en Scheepvaart werd nadat ze weer in handen kwam van de Thyssens omgedoopt tot de Thyssen Bornemisza Group (TBG), een van de grootste investeringsmaatschappijen ter wereld. De groep belegt onder meer in de Nederlandse scheepsbouw, maar ook in Australische schapenfarms, plasticproductie, oliehandel en glasproductie. De omzet van de in Curação geregistreerd staande TBG loopt in de miljarden. Nog altijd heeft de TBG een vestiging in Nederland, in Amstelveen. Het ThyssenKrupp-consortium is nog altijd een van de grootste industriële conglomeraten van Duitsland.

In 1993 verkocht baron Thyssen-Bornemisza zijn kunstcollectie aan het koninkrijk Spanje. Zevenhonderd van zijn schilderijen kwamen te hangen in het Thyssen-Museum in Madrid. De prijs: 350 miljoen dollar, eigenlijk bijna het dubbele wanneer de kosten worden meegerekend van de renovatie van de paleizen waarin de collectie kwam te hangen, de advocatenkosten, de transportkosten en niet te vergeten de provisie voor de gulle gever. Tot dan toe had de baron zijn geliefde werken van Rembrandt, Van Gogh, Holbein, Rubens, Botticelli, Goya en ga zo maar door vooral opgeslagen in zijn villa in Lugano. Toenmalig Spaans koning Juan Carlos zette zich persoonlijk in voor de komst van de collectie, waar ook in Frankrijk en Duitsland belangstelling was, terwijl de Zwitsers de collectie ongaarne uit hun land zagen verdwijnen.

Baron Heini wees er fijntjes op dat de collectie in 1988 door Sotheby’s op een waarde van 1,2 miljard dollar was geschat en kwam daarom tot de conclusie dat ‘de collectie dan wel niet aan Spanje was gedoneerd, maar toch zeker geen deal met winstoogmerk’ was geweest. Hij had er alleen maar de erfenis voor zijn kinderen – in feite alleen adoptiekinderen uit de eerdere huwelijken van zijn vijf echtgenoten in successie, alleen dochter Francesca, getrouwd met de Habsburger troonopvolger Karl is zijn kind van vlees en bloed – mee willen financieren, plus de leningen op basis waarvan hij nog meer kunst had gekocht. Kortom, de baron zag zichzelf als een weldoener van het Spaanse volk. Maar toen zijn biograaf Litchfield hem op de man af vroeg of hij in de positie van de Spaanse staat ook zou hebben ingestemd met de aankoop, was zijn antwoord ‘nee’. Uiteindelijk was de verkoop met zoveel randvoorwaarden omgeven dat de Spanjaarden dan wel eigenaar zijn van de 700 meesterwerken, maar geen rechten hebben die te verkopen of te ruilen.

‘Je hebt hen eigenlijk 600 miljoen dollar laten betalen om voor eeuwig op je schilderijen te passen’, concludeerde de biograaf. ‘Eigenlijk “bezitten”ze die schilderijen helemaal niet, is het niet, Heini?’

De baron giechelde in zijn glas rode wijn. ‘Nee, eigenlijk niet’.

Dat Lichtfield Hans-Heinrich baron Thyssen-Bornemisza de Kaszón in de jaren ’90 zo uitgebreid te spreken kreeg in zijn villa aan de Costa Brava, was volgens hem vooral te danken aan de voorliefde van de baron voor rode wijn. Litchfield: ‘Heini woonde met zijn vijfde vrouw Carmen ‘Tita’ Cervera, een voormalige Spaanse schoonheidskoningin, in een villa die de vorige echtgenoot van Tita, Tarzan-acteur Lex Barker, had laten bouwen. Hij zat verlegen om gezelschap, want dan mocht hij van zijn echtgenote meer vino tinto drinken. Naarmate hij meer dronk, werd hij loslippiger. Hij was geestig en charmant, maar nam het ook niet al te nauw met de waarheid. Via zijn dochter was ik met hem in contact gekomen om zijn biografie te schrijven, maar het werd me al snel duidelijk dat de baron meer geïnteresseerd was in het proces van zijn biografie uitbesteden dan aan in het daadwerkelijke schrijven ervan. Ik schat dat hij minstens vijf andere schrijvers ook opdracht heeft gegeven voor zijn hagiografie, en uiteindelijk verscheen er geen enkele’. Ook niet die van Litchfield, die zijn opdracht weliswaar in 2001, een jaar voor de dood van de baron, vervulde, maar dat manuscript zag nooit het daglicht.

Na de dood van Thyssen zette Litchfield zich samen met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz tot een geschiedschrijving van de hele Thyssen-dynastie op basis van de talrijke onthullingen die de baron hem had gedaan. Het boek werd door critici onthaald als éen handboek voor revolutie’. Litchfield: ‘Ik denk dat Heini echt in zijn maag zat met datgene wat zijn familie had uitgespookt en dat hij zijn kant van het verhaal echt kwijt wilde. Ik denk dat hij zijn familie wilde straffen voor hun ongeremde hebzucht’.

Daarbij hield de baron wel in de gaten dat hij zelf zo positief mogelijk in het verhaal zou verschijnen. Zo vertelde hij Lichtfield over zijn innige vriendschap als scholier in Den Haag met een joodse medeleerling op de Duitse school in de residentie. Deze Rafael Birnbaum was een neef van de opperrabbijn van Berlijn en werd in 1933 van de door nazi’s overgenomen school verwijderd. Heini tegenover Litchfield: ‘Hij was erg intelligent en voordat hij vertrok deden we ons huiswerk samen. Hij verzamelde ook postzegels. Nadat Rafael was vertrokken, bleef ik hem bezoeken en we speelden schaken en dammen bij hem thuis. Zijn familie was erg aardig en gastvrij. We gingen ook vaak naar de duinen om te wandelen en we spraken veel over politiek. Tijdens onze gesprekken spraken we over een complot om Hitler te vermoorden. Hij wilde dat ik mijn oom Fritz gebruikte om dichtbij de Führer te komen, en we wogen onze verschillende mogelijkheden hoe hem te doden tegen elkaar af. Toen we afscheid namen van elkaar herinner ik me dat hij zei dat de nazi’s alle Joden zouden vermoorden. Zijn eigen familie inbegrepen. Ze hadden nergens om te gaan. Ik probeerde hem op te vrolijken en kon niet werkelijk geloven dat zoiets onmenselijks werkelijk kon gebeuren’.

Litchfield sprak echter ook een Hongaarse vriend van de baron, Josi Groh, die dit relaas afdeed als een mythe: ‘Ik kan me niet herinneren dat Heini daar ooit over sprak voor 1983, toen hij er plotseling over begon. Tegen die tijd begon Hein anti-nazi te worden. In de dertig, veertig jaar dat ik met hem opging heb ik hem nooit iets horen zeggen over deze schoolvriend’.

Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in De Republikein nr. 2 van 2018.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -
1 3 4 5 6