nieuws - Page 10

Oranje boven, Groningen naar beneden

 

Koningsdag 2018 wordt door Willem IV gevierd in het door aardbevingen geteisterde Groningen. Een uitgelezen moment om het eens te hebben over de aandelen van het koningshuis in Koninklijke Oliemaatschappij Shell. Dat gebeurt in het rapport ‘Verborgen kosten van het koningshuis’, dat het Republikeins Genootschap op 24 april a.s. in Groningen presenteert.

Tekst: René Zwaap

Illustratie: Joep

Hunne Majesteiten Koning Willem-Alexander en Koningin Máxima zijn vrijdag 27 april 2018 aanwezig bij de viering van Koningsdag in Groningen, hoofdstad van de provincie Groningen’, kondigde de Rijksvoorlichtingsdienst al enige maanden geleden aan. Een tactische meesterzet van de spindoctors van Oranje of een kapitale misrekening? In ieder geval ontvouwt zich in de noordelijkste provincie van het land sinds de aankondiging van het bezoek een enorm drama waarmee de positie van de Oranjes als grootaandeelhouder van Koninklijke Olie Shell plotseling in het middelpunt van de publieke discussie komt te staan.

Groningen heeft steeds meer te leiden onder aardbevingen als gevolg van de gasboringen door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), die op 50/50-basis eigendom is van Shell en Exxon Mobil. Het koninklijke belang in Shell bedraagt volgens de Rijksvoorlichtingsdienst ‘niet meer dan vijf procent’ van het aandelenkapitaal, hetgeen mooi overeenkomt met de wettelijke verplichting dat belangen tot 5 procent niet aan de grote klok hoeven te worden gehangen. Een belang in Shell van 5 procent zou naar verluidt overigens al goed zijn voor minstens 6 miljard euro op jaarbasis. Het Huis van Oranje loopt dus mede binnen op het NAM-gas terwijl Groningen steeds verder in de aardbodem verzakt.

Gronings Koningslied

Het duurde even voordat het kwartje viel bij de Groningers, maar dat veranderde toen de Groninger cabaretier Marcel Hensema een petitie begon met als doel dat Willem-Alexander de Shell het predicaat koninklijk afneemt. Inmiddels prijken er 28.039 handtekeningen onder dat verzoek, en tal van organisaties – waaronder Greenpeace, Milieudefensie en Oxam Novib – sloten zich bij het initiatief aan. Hensema kwam ook met een protestlied in de vorm van het Gronings Koningslied, waarmee de uitvoerende artiesten Alfred Venema met Pé & Rinus samen met de populaire toneelactivisten van De Verleiders de Groningse schouwburg op de achterste benen brachten. ‘Bent u onze Koning of gewoon een oliesjeik?’, is de wederkerende vraag aan ‘Koning Willem IV’ in dit lied. Het ligt niet voor de hand dat er ten paleize vrolijk wordt meegehost op de tonen van deze noordelijke carnavalskraker.

Inmiddels ging de Shell in vliegende vaart over tot het administratief loskoppelen van de banden tussen Shell en de NAM. President-commissaris Marjan van Loon van Shell haastte zich te verzekeren dat die loskoppeling ‘niets met de aardbevingsproblematiek in Groningen te maken’ heeft en dat ‘Shell achter de NAM en de Groningers zal blijven staan. Er is voldoende geld om alles te kunnen betalen.’ Je hoeft geen cynicus te zijn om daar vraagtekens bij te plaatsen. Inmiddels is duidelijk dat de Staat voor tweederde zal moeten opdraaien voor de schade uit claims wegens schade aan onroerend goed en ander Gronings ongemak. Voorlopig staat daar 1,2 miljard euro voor gereserveerd. Als Shell/NAM daar voor een derde deel voor moet opdraaien, is men niet meer dan 400 miljoen euro kwijt aan het Groningse gasdrama, en dat mag een koopje worden genoemd.

Het heeft lang moeten duren voordat Groningen wakker was geschud. Vijf jaar geleden sloeg Staatstoezicht op de Mijnen (Sodm) al alarm over de mogelijkheid van ongekend heftige aardbevingen als gevolg van onverantwoord intensieve gaswinning in Groningen. De toezichthouder gaf toen in een rapport dringend advies de gaswinning in Groningen aan banden te leggen ‘vanwege de veiligheid van de inwoners van de provincie Groningen die boven de aardbevingsgevoelige gebieden van het Gronings gasveld wonen en werken’. Het vraagstuk van de consequenties van de veel diepere bodemdaling dan verwacht die optreedt bij de gaswinning op het zogeheten Slochterenveld, was tot dan toe onder het politieke tapijt geveegd.

SodM stelde dat er een ‘hoog risico’ bestaat dat de provincie Groningen wordt getroffen door een aardbeving ‘ergens tussen de 4 en de 5 op de Schaal van Richter’. Tot nog toe kwam het niet tot hogere schokken dan 3,2 en die zorgden al voor 1,2 miljard euro aan schade. Een aardbeving op de schaal van 5,2 – waarmee de SodM rekening houdt – zou kunnen leiden tot aanzienlijk grotere schade. Met name hogere gebouwen zoals die in de stad Groningen in ruimte mate voorhanden zijn – denk maar aan de Martinitoren en talrijke flatcomplexen – zouden een verhoogd risico op instorting lopen. Het was ex-Shell-medewerker Hans de Waal die dit gevaar op de kaart zette. Als hoofd van de afdeling Geo-enigineering bij de SodM stak De Waal zijn nek uit. In de jaren ’80 promoveerde De Waal met een proefschrift over het verband tussen boringen, drukdalingen en compactie van de bodem, waarin stond berekend dat de te verwachten bodemdalingen in Groningen weleens twee keer zo sterk zouden kunnen zijn – meer dan 60 centimeter in plaats van de geraamde 30 – dan tot dan toe werd aangenomen. Zijn boodschap werd lange tijd weggewuifd.

Gaskraan helemaal dicht

Eigenlijk zou de gaswinning met het oog op de veiligheid helemaal moeten worden stopgezet, aldus SodM, maar aangezien dat financieel niet haalbaar was (de Staat verdient bij benadering zo’n 15 miljard euro per jaar aan het Groningse gas, dat voor het grootste gedeelte wordt geëxporteerd naar onder andere Italië, de recette van Shell/Nam lag vele malen hoger) adviseerde de inspectiedienst de NAM de productie met 40 procent terug te brengen van 50 miljard kubieke meter per jaar tot 30 miljard kubieke meter per jaar. Dat zou het aantal te verwachten aardbevingen per jaar te reduceren van 23 tot zo’n 14 en de kans op een aardbeving hoger dan 3,9 zou dan evenredig zijn verkleind. De NAM weigerde echter de productie uit eigen beweging te krimpen. Met minister Kamp kwam de NAM overeen dat er eerst 11 deelonderzoeken naar de problematiek van de bodemdalingseffecten van de gaswinning worden gedaan. Tot die tijd wilde de NAM met volle kracht door blijven pompen. Dat was geheel tegen de geest van het advies van de SodM in, want deze drong juist aan op snelle besluitvorming. ‘Als eerst alle noodzakelijke studies moeten worden uitgevoerd, waarvoor de NAM ongeveer 12 maanden denkt nodig te hebben, en als dan wordt geconstateerd dat de productie toch gereduceerd moet worden, zal het effect daarvan pas na 24-28 maanden gevoeld gaan worden’, waarschuwde de SOdM. ‘En als uit deze studies blijkt dat er andere maatregelen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld extra putten en installaties, komen daar nog vele maanden tot één jaar bij’. Dat leverde kortom drie jaar tijdverlies op, hoewel het duidelijk was dat verwachte intensivering van de Groninger aardbevingen even goed zou doorgaan als de kraan per direct geheel werd dichtgedraaid.

Watersnoodramp

De NAM bleef pompen ondanks dat de gevaren evident waren. Dijkgraaf Bert Middel van waterschap Noorderzijlvest waarschuwde voor het risico dat de dijken van het Eemskanaal, de hoofdvaarweg tussen Delfzijl en Groningen, bij een hevige aardbeving zou kunnen breken. Daardoor zou een gebied van 6500 hectare twee meter onder water kunnen komen te staan, inclusief het grote gaswinningsveld van de NAM bij Slochteren. De waterschappen lieten al sensoren in de dijken plaatsen om te monitoren wat de impact van de aardschokken is op de waterkering. Middel: ‘In een worst case scenario zullen de dijken breken en dan zou er echt sprake zijn van een noodtoestand, een soort nieuwe watersnoodramp. Dan zal het vee verdrinken en duizenden mensen zouden moeten worden geëvacueerd.’ Dit is kortom materie die schreeuwt om een parlementaire enquête, die er al lang had moeten zijn.

Het wordt nog erger, want nadat de Groningse noodtoestand niet meer viel te ontkennen en de gaspompen van Slochteren eindelijk op een lager tempo werden gezet gaf minister Kamp de NAM toestemming de gaswinning op de Waddenzee de komende twintig jaar met 15 miljard kubieke meter extra te intensiveren. Daarmee zou een oplossing zijn gevonden voor een productiematiging op het Groningse vasteland. Echter, ex-NAM-topman Jan Houtenbos, die net als Hans de Waal zijn nek uitstak met kritiek op zijn voormalige werkgever, stelde dat ook op door boren op zee dramatische bodemdalingen kunnen worden veroorzaakt. Het probleem werd dus alleen maar verschoven. De NAM dekte zich in tegen deze kritiek dat men op zee ‘met de hand aan de kraan’ zou pompen en dus onmiddellijk zou stopzetten als bodemdaling erger zou blijken dan voorzien. Dat bleek echter een nepremedie. De bodemdalingen zullen ook gewoon doorgaan als er gestopt is met het gas naar boven halen. ‘De hand aan de pomp’ heeft dan ook helemaal geen zin en moet gezien worden als praatje voor de bühne.

5 miljoen mark voor Hitler

Het zal dan ook interessant zijn te vernemen wat Willem IV straks in Groningen te vertellen heeft over het verzoek om Shell zijn koninklijke keurmerk te ontnemen. Wie verder terugkijkt in de geschiedenis, kan zich allicht afvragen hoe de Shell in vredesnaam ooit aan dat predicaat is gekomen. Shell-oprichter Sir Henri Deterding verblijdde Hitler in 1936 bijvoorbeeld met een donatie van 5 miljoen Reichsmark, zo valt te lezen in de dagboeken van Joseph Goebbels. In Nigeria liet het bedrijf miljoenen liters olie weglekken. Protest hiertegen werd keihard neergeslagen. In Curaçao dumpte het bedrijf afval in een prachtige baai en liet een asfaltmeer achter. Wat betreft Nederland zijn het niet alleen de Groningers die een hoge prijs betalen voor de winstuitkeringen van de aandeelhouders van Shell, onder wie zich behalve het Huis van Orsanje-Nassau naar verluidt ook de Britse koningin Elizabeth II bevindt. De raffinaderijen van de oliemaatschappij in de Botlek zijn een permanent risico voor de veiligheid en de gezondheid van de inwoners van de omliggende woonwijken.

Intussen scoort Nederland jaar na jaar beschamend laag als het gaat om de transformatie naar duurzame energie. Het zou interessant zijn uit te zoeken in hoeverre dat verband houdt met het feit dat vele sleutelposities in de zwaarwichtige gremia die de overheid over die transitie moeten adviseren worden ingenomen door hoge ex-officials van de Koninklijke Olie. Volgens Greenpeace is maar liefst 2 procent van alle broeikasgassen die de mensheid sinds het begin van de industriële revolutie heeft uitgestoten, afkomstig van Shell. Ook niet erg koninklijk. Misschien dat ‘Willem IV’ qua Wiedergutmachung een mooi gebaar naar de gedupeerde Groningers kan maken door een royale donatie uit de door de jaren heen door zijn familie vergaarde Shell-winstuitkeringen te doneren aan hun schadefonds.

 

Nieuwsgierig naar de koninklijke aandelen in de Shell en andere financiële belangen van het koningshuis? Het Republikeins Genootschap presenteert 24 april a.s. het rapport ‘De verborgen kosten van het koningshuis’, uitgevoerd door de redactie van ‘De Republikein, tijdschrift voor de betrokken burger’. 

Lees ook de column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen over ‘Het Verdriet van Groningen’

Belastingdeal koning bevat constitutionele springstof

/

Lachte Mark Rutte nu eens te vroeg? Het rapport ‘Het Inkomen van de koning’ leert dat het koningshuis in de jaren ‘60 royaal werd gecompenseerd voor af te dragen belastingen. De mededeling van de premier dat Willem-Alexander en Beatrix geen weet hadden van een belastingdeal heeft een potentieel boemerang-effect.

Tekst René Zwaap

Dat er zware politieke druk lag op het rapport Het inkomen van de koning werd al duidelijk door het voortdurende uitstel van publicatie van dit onderzoek, uitgevoerd onder leiding van Carla van Baalen, directeur van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Radboud Universiteit).  Van Baalen werd met het onderzoek belast toen premier Rutte in het najaar van 2016 onder een spervuur van vragen vanuit de Tweede Kamer was komen te liggen nadat RTL Nieuws had bericht over afspraken in de periode 1970-1972 tussen het kabinet en het Hof over compensatie van door het koninklijk huis vanaf 1973 te betalen belasting over (inkomsten uit) het eigen vermogen. In plaats van die vragen onmiddellijk te beantwoorden greep de premier naar het beproefde Haagse recept van een ‘onafhankelijke onderzoekscommissie’. Daarmee verschafte hij zich meer dan een jaar tijd om deze hete aardappel af te laten koelen.

In de gewonnen tijd wist Rutte zijn lastigste criticaster in koninklijke boekhoudkwesties, D66-fractieleider Pechtold, te binden aan een nieuwe coalitie.  Nog voordat de commissie-Van Baalen goed en wel met haar rapport op de proppen kwam, liet de premier weten dat zowel de koning als zijn moeder geen flauw benul had van welke belastingdeal dan ook. Dat de leden van de commissie-Van Baalen daar weleens door beïnvloed zouden kunnen worden was de bewindsman kennelijk worst. In ieder geval is het lijvige rapport in zijn conclusies inderdaad geheel afgestemd op de ‘geen wolkje aan de lucht’- attitude van de immer schaterend door het leven trekkende minister-president. Er was, aldus de commissie-Van Baalen, eind jaren ‘60 geen ‘geheime belastingdeal’ om de Oranjes te compenseren voor het feit dat ze vanaf 1973 geacht werden belasting te betalen over (een stukje van) hun vermogen.

Interen op privévermogen

Of de belastingdeal geheim was, is een kwestie van  interpretatie. Er was in ieder geval wel degelijk een deal. Het rapport-Van Baalen leert dat het koningshuis heel royaal gecompenseerd is voor de blauwe enveloppen die vanaf 1973 in de brievenbussen van de diverse paleizen begonnen te vallen. Juliana kreeg als koningin 350.000 gulden per jaar extra op haar loonstrookje, want op die manier kon ze eindelijk ook iets sparen, zoals CHU-voorman De Pous, oud-minister van Economische Zaken en voorzitter van de SER, had bepleit.  De vorstin, zo werd in die tijd naar de pers gelekt, beschikte in weerwil van haar internationale roep als ‘rijkste vrouw van de wereld’ over slechts 80 miljoen gulden aan privévermogen. En daar teerde ze ieder jaar op in. Een verdubbeling van haar uitkering van de staat was daarom gewenst. Dat het overgrote gedeelte van het Oranje-kapitaal was ondergebracht in stichtingen (o.m. de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden),  die wel  door de fiscus met rust werden gelaten, werd er niet bij gezegd.   ‘Het was duidelijk dat er een relatie was tussen de afschaffing van de gedeeltelijke belastingvrijdom en de invoering van het inkomensbestanddeel’, aldus de commissie-Van Baalen. ‘Maar minder duidelijk was hoe deze relatie precies in elkaar stak. Daarover werd in de openbaarheid niets gezegd. Tijdens de interne discussies kwam dit punt echter nadrukkelijk naar voren’.

Door de strot geduwd

Kortom: die compenserende maatregelen waarmee RTL op de proppen kwam bestonden wel degelijk en ze zijn anno 2017 nog steeds evengoed van kracht. Ze waren echter niet zo geheim als gesuggereerd. De afspraken werden gewoon openlijk door de strot geduwd van een sowieso niet al te mondig parlement. Net als later bij Lockheed dorst de PvdA bij monde van Joop den Uyl de koninklijke kwestie niet op de spits te drijven en ook hier werden de sociaal-democraten met een kluitje in het riet gestuurd. Ook een hoge staatscommissie die in 1968 was aangesteld om een manier te verzinnen om de Oranjes eindelijk eens belasting te laten betalen was dit lot beschoren. De PvdA’er Jo van der Hoeven was binnen deze zogeheten ‘commissie belastingvrijdom’ de tragische held, zo blijkt uit het rapport-Van Baalen, dat onder meer toegang had tot de aantekeningen van de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken jhr. A.J.M. van Nispen tot Pannerden, die in het herzieningstraject van de financiële relatie tussen de Koning en het Rijk een cruciale rol speelde. Van der Hoeven bewoog hemel en aarde om de koning te verplichten successierechten af te dragen, maar het kabinet-De Jong denderde over hem heen en liet in de Grondwet opnemen dat de Koning vrij is van erf- en schenkbelasting. Van der Hoeven beklaagde zich steen en been, maar werd overruled door staatssecretaris van Financiën Grapperhaus (vader van de huidige minister van Justitie). PvdA-Kamerlid Van den Bergh wierp hier in 1971 nog tegenin dat ‘successierecht een gezonde zaak is. Als dat aantasting van het vermogen betekent – het zij zo. Dat is normaal. Zoals het voor iedereen opgaat, geldt dat dan ook hier’. Maar de socialisten praatten tegen een muur.

Toen Van der Hoeven vervolgens in 1980 voorgedragen werd als vice-voorzitter van de Raad van State, stak Beatrix door een stokje voor. ‘Je moet niet aan het inkomen van de Oranjes komen’, verklaarde toenmalig premier Van Agt daaromtrent tegenover H.U. Jessurun d’Oliveira in De Republikein van juni 2016.  Koesterde Beatrix nog steeds wrok tegen Van der Hoeven vanwege die belastingkwestie uit de jaren ‘60? In dat geval heeft Rutte wel erg prematuur gesproken toen hij verklaarde dat Beatrix geen idee had van de compensatieregeling en zouden we ons bij de start van Rutte III direct kunnen opmaken voor een constitutionele crisis, ware het niet dat we anno 2017 zitten met een parlement met de kracht van een dood paard als het koningshuis ter tafel komt.

De Horsten

Het rapport van de commissie-Van Baalen was nog niet koud verschenen of de NOS kon melden dat Prinses Beatrix haar landgoed De Horsten in Wassenaar en Voorschoten zeer recent aan haar zoon de koning heeft geschonken. Dankzij de bepalingen waar Jo van der Hoeven zo tegen had gevochten hoeft Willem-Alexander daar geen euro belasting over te betalen. De waarde van het geschonken landgoed wordt geschat op 25 miljoen euro, de waarde van de huizen en andere gebouwen die op de grond staan niet meegerekend. Met een heffing van 20 procent die normaal zou zijn voor andere stervelingen krijgt de BV Oranje hier ten koste van de Nederlandse staatskas een douceurtje van minimaal 5 miljoen euro. Daar kan prins Bernhard jr., die de rol van zijn opa zaliger als huisjesmelker in Amsterdam heeft overgenomen, weer heel veel leuke pandjes van kopen.

Intussen incasseerde Koning Willem IV een kapitaal geschenk van zijn moeder in de vorm van het luisterrijke landgoed De Horsten. Belastingvrij, want de koning is dankzij powerplay van het kabinet-De Jong eind jaren zestig vrijgesteld van erf- en schenkbelasting. Pogingen van de PvdA om daar een eind aan te maken  strandden op  de ‘God, vaderland en Oranje’-kongsi van christendemocraten en liberalen.

Dat rücksichtlose cashen van de fiscale privileges, juist op het moment dat de Tweede Kamer in alle staten was over een vage belastingdeal ten gunste van het koningshuis, kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een opgestoken middelvinger vanuit het paleis richting het parlement. Kennelijk is de BV Oranje nu werkelijk alle schaamte voorbij. Waant men zich beschut door het feit dat de PvdA inmiddels zo goed als in rook is opgegaan? Dat de voorheen zo koningskritische D66-leider Pechtold inmiddels vakkundig lijkt ingepakt in een coalitie die als speerpunt heeft de jeugd van Nederland de glorie van het Wilhelmus bij te brengen?

Nederland is anno 2017 meer dan ooit eerder in de 20e eeuw een bananenmonarchie. De BV Oranje Nassau lijkt overal mee weg te komen – ook dat prins Bernhard jr. met droge ogen volhoudt dat hij zijn onroerend goed-imperium geheel op eigen kracht heeft opgebouwd in plaats van als onderdeel van de gespreide investeringsportefeuille van zijn familiesyndicaat.

Inmiddels heeft de redactie van dit blad in opdracht van het Republikeins Genootschap een eigen onderzoek naar de kosten van de monarchie in Nederland uitgevoerd. Mede dankzij tips via onze koninklijke klokkenluidersmeldpunt willyleaks@rotestsite.nl wisten we talrijke mazen in het Nederlandse staatsbestel te vinden waardoor uw belastinggeld heel discreet naar de BV Oranje Nassau vloeit. Natuurlijk, de discussie over de staatskundige toekomst van Nederland mag niet alleen een centenkwestie zijn, maar ook de monarchie zou een stuk goedkoper kunnen als het werd bestierd door een andere familie dan die van Oranje Nassau, die het uitknijpen van departementaal Den Haag als een sport is gaan beschouwen en iedere zwakte aan de zijde van de politiek onmiddellijk omzet in harde valuta. Het rapport is deze maand aangeboden aan voorzitter Hans Maessen van het Republikeins Genootschap en publicatie zal op korte termijn plaatsvinden. In het volgende nummer van De Republikein zullen de belangrijkste bevindingen met u worden gedeeld.

 

Oranje in de letteren

/

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.4, DECEMBER 2017

THEMA: Oranje in de letteren

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Koning Felipe VI contra Catalonië – Republiek in aanbouw…. excuses voor de overlast
Bart Gruson

Hermelijnvlooien in poëzie, deel I – Gladstrijkers, jaknikkers en hielenlikkers
Paul Damen

Maharaja’s, nawabs en nizams – Praalhanzen en pronkjonkers
Lodewijk Brunt

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Schaamteloos cashen
René Zwaap

Van het republikeins front: Een Grondwet met gebreken
Anton van Hooff

Belastingdeal koning bevat constitutionele springstof (gratis)
René Zwaap

Angst voor referendum is angst voor democratie
Arjen Nijeboer

Een enigszins absurde avond: feestgedruis rond vertaling van Spengler
Merijn Oudenampsen

Seks, literatuur en Oranje
Daphne Meijer

 ‘De Oranjes wanen zich onaantastbaar’. Tomas Ross over zijn fascinatie voor het koningshuis
Gijs Korevaar

Ontbijt royale – Een republikeinse zomerklucht
Peter Schoenmaker

Boekrecensie: Spaanse koning oppermachtig in Dan Brown’s occulte wereld
Gijs Korevaar

De Koning-Historicus
Manuel Kneepkens

De Boekverkoopster – hoofdstuk uit het boek ‘Spuwen in de Koninginnensoep’
Zet van Wander

Leiden in last – Een Oranje herinnering / Sinterclaus-avond (1965)
Manuel Kneepkens

Tirannendoding als burgerplicht
Anton van Hooff

Boekrecensie: Zwarte bladzijden met tinten oranje
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: De moeder aller republieken: Geschiedenis van de Verenigde Staten
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Verloren in de sneeuw (Gevolgd door kort verhaal ‘De Daad’)
Serge van Duijnhoven

Column Hans Maessen: Youp

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Nepnieuws, propaganda en de vrije pers

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.3, SEPTEMBER 2017

THEMA: Media Special

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Constantin Seibt proclameert republiek van vrije journalisten
René Zwaap

Nederlandse pers zuigt succesvol staatsbezoek aan Italië uit de duim
Ricus van der Kwast

Foute jongens: Telegraaf-columnist komt uit de kast als republikein
Arthur van Amerongen en Rob Hoogland

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Adios nonino
René Zwaap

Van het republikeins front: Versteend kwaad geweten

Oltmans, Klinkenberg & Lockheed
Ton van Dijk

Meer training in mediaswijsheid is antiserum tegen NEPNIEUWS
Maurits van den Toorn

Canard royal
Sjoerd de Jong

Waarom vrouwen de monarchie zullen slopen
Daphne Meijer

Het tegendraadse leven van Alexander Cohen
Paul Damen

‘Zonder Oranje geen monarchie’: interview met Frits Korthals Altes
Gijs Korevaar

Boekrecensie: Interessant boek had strakkere hand nodig
Maurits van den Toorn

Een beetje schizofreen
Simplicissimus

De alien die Marsman las
Manuel Kneepkens

Lezerspost

Appeltjes van Oranje: Nepnieuws tegen de nazi’s
René Zwaap

Column Hans Maessen: De holle boodschap van het Wilhelmus

 

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Column: Strijdige Belangen

Op 28 april 2017 had Willem-Alexander ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag 150 landgenoten uitgenodigd voor een ‘feestelijk diner’ in het Paleis op de Dam. De tegenspraak in deze zin is misschien niet onmiddellijk evident. Er is hier immers sprake van strijdige belangen aangezien de koning zijn verjaardag – onbetwistbaar een privé-aangelegenheid – vierde in een gebouw met een openbare bestemming zoals de ontvangst van buitenlandse staatshoofden. Daarmee rijst de vraag wie er uiteindelijk opdraait voor de kosten van dit privéfeestje. Voor de kersverse parlementariërs was dit een mooie aanleiding voor Kamervragen geweest, maar het bleef oorverdovend stil zoals het volksvertegenwoordigers in een monarchie betaamt. En zo kon Willem-Alexander opnieuw ongestraft een beroep op ’s lands financiën doen voor uitgaven met een privékarakter.

Maar er is meer aan de hand met het verjaardagsfeestje van Willem-Alexander. Om bij de koning te mogen aanschuiven, moesten de gegadigden namelijk ‘eveneens jarig zijn én een kroonjaar bereiken’. (Voor eenvoudige geesten, die onder monarchisten kennelijk oververtegenwoordigd zijn, werd op de website van het Koninklijk Huis omstandig uitgelegd wat een kroonjaar precies is.) Een snelle rekensom leert dat de kans op het bereiken van een kroonjaar op 27 april 2017 slechts 5,2% bedraagt; bovendien was er slechts plaats voor 150 genodigden, wat bij 11.493 aanmeldingen neerkomt op een kans van 1,3% (door de niet zuiver aselecte loting was deze kans voor bepaalde jaargangen zelfs nog kleiner). Daarmee was het koninklijke feestje onbedoeld een afspiegeling van het monarchistische principe dat niet verdiensten bepalend zijn, maar het toeval de doorslag geeft – of het nu gaat om de deelname aan een privéfeestje van de koning of de vervulling van het hoogste openbare ambt in dit land.

Dat Willem-Alexander ‘gewone’ burgers had uitgenodigd, mag opmerkelijk heten. Bij gebrek aan eigen verdiensten ontvangt hij gewoonlijk bij voorkeur mensen die wél iets hebben gepresteerd, bijvoorbeeld op het gebied van sport, cultuur of wetenschap. Zo moest de Nederlandse Nobelprijswinnaar Ben Feringa ten paleize komen opdraven zodat Willem-Alexander zich kon koesteren in diens wetenschappelijke faam. In het middelpunt van de belangstelling stond immers niet professor Feringa of diens wetenschappelijke werk, maar de koning. Willem-Alexander pronkt graag met andermans veren, waarbij hij zich niet schijnt te realiseren wat onmiddellijk duidelijk is voor eenieder die verder kijkt dan de neus van de rvd lang is, namelijk dat hij zelf niet kan bogen op enige eigen verdienste.

Aangezien van Willem-Alexander wordt beweerd dat hij historicus is, volgt hier speciaal voor hem een geschiedenislesje van één alinea. Na de vernietigende nederlaag van Pruisen tegen Napoleons legers in 1806 drong de noodzaak van hervormingen zelfs door tot de besluiteloze Pruisische koning. Met de hervorming van het Pruisische leger was August Neidhardt von Gneisenau belast, die zich ervoor beijverde dat de aan de adel voorbehouden officiersrangen zouden worden opengesteld voor mensen van burgerlijke afkomst. In de woorden van Gneisenau: ‘Geboorte verleent geen monopolie op verdiensten; wanneer hieraan te veel rechten worden toegekend, sluimert in de schoot van een natie een schat aan onontwikkelde en onbenutte talenten.’

 

Tekst Simplicissimus

Republikeins Genootschap herrijst uit zijn as

Zaterdag 13 mei 2017  was een belangrijke datum in het jonge leven van het Nieuw Republikeins Genootschap (NRG). Op de agenda van de jaarvergadering stond het voorstel  de naam van het NRG te veranderen in Republikeins Genootschap van Nederland, en de statuten in die zin aan te passen. Daarmee ging het oude Republikeins Genootschap (RG) van wijlen Pierre Vinken c.s. op in het nieuwe verband. RG-lid Ulli d’Oliveira was een der wegbereiders van de fusie en licht hier de motieven toe.

Tekst Ulli d’Oliveira

Het Republikeins Genootschap (RG) bestond sinds 1996, toen Pierre Vinken dit met een aantal medestanders uit de meritocratische kringen van Nederland oprichtte. De eerste twintig jaar van het RG zijn uitvoerig beschreven in  Paul Frentrops biografie van Pierre Vinken, Tegen het idealisme (2007). Inmiddels is Pierre Vinken in november 2011 op 83-jarige leeftijd overleden. Zoals bekend  bestond het RG vooral uit een aantal namen. Er was geen vergadering, er werd geen contributie geheven, en oprichters konden niet van de lijst geschrapt worden, want ze konden hun bijdrage aan de oprichting niet ongedaan maken. Latere leden werd soms schrapping vergund, vaak gepaard gaand met een gedoseerde minachting, aangezien een verzoek van een genoot om van de ledenlijst te worden afgevoerd nogal eens samenhing met diens nadering tot het koninklijk huis.

Pim Fortuyn, op zich republikein, gaf te kennen dat het zijn ambitie om minister-president te worden zou fnuiken als hij officieel op de lijst zou staan. Sommigen waren ook onaangenaam verrast dat hun naam open en bloot op de website van het Rg bleek te prijken; zij waren liever crypto-lid. ’Het laatste taboe’, zoals Frentrop het aan het RG gewijde hoofdstuk in zijn biografie noemt, deed  nog steeds een aantal republikeinen de moed in de schoenen te zinken, enigszins vergelijkbaar met de gewetensbezwaarden die toch hun militaire dienst maar uitzaten om een hun voorgespiegelde loopbaanfnuiking te ontlopen. Ocherm.

Republikeinse grondwet

Het RG was geen organisatie. Het enige wat de genoten bond was hun republikeinse overtuiging en een zweem van aanvuring om daar als het zo uitkwam uiting aan te geven. Voor het overige bestond er een website met de lijst van namen, en, uitermate nuttig, een lijst van republikeins publicaties in de media, waar je voor een deel naar kon doorklikken. Ook een republikeinse grondwet ontbrak niet; er waren er zelfs meerdere.

Enig genootschapsleven was er wel. Onder aanvoering van Pierre Vinken kwamen  regelmatig in de serre van Bodega Keyzer een aantal genoten bijeen, puur uit gezelligheid. Onder hen Paul Frentrop, Hans van den Bergh, Loek van Vollenhoven, Max Pam, Theodor Holman, Joop Goudsblom, Gijs van de Westelaken, Hans Teeuwen, Henk Steenhuis, Ad Franssen, Mai Spijkers, en off and on ook anderen. Na Pierre’s dood  werd dit herendiner  op kleinere schaal voortgezet tot aan de huidige dag, zij het op andere locaties.

Uitdunning

Toch kwam de klad in het RG. De site werd niet echt meer professioneel bijgehouden, er werd niet meer actief leden geronseld, en een zekere uitdunning door overlijdens kon niet worden tegengehouden of gecompenseerd. Anderzijds kwamen er geluiden vanuit het NRG dat vormen van samenwerking werden gezocht. Nu was er altijd niet alleen een zekere spanning tussen de ‘élitaire’ vraagclub van het RG en het democratische NRG, waar ieder lid van kon worden als hij zijn contributie betaalde, maar bovendien leverde het bestaan van beide organisaties verwarring op bij aspiranten en sympathisanten, en dat kwam geen van beide genootschappen ten goede. Bovendien was en is het NRG  actiever in het verwezenlijken van de aspiraties naar een Republiek Nederland  dan het RG dat was. Vandaar dat er gesprekken ontstonden tussen bestuursleden van het NRG en leden van het RG. Dit was van die laatsten een greep naar de macht, want zij konden namens niemand spreken. Paul Frentrop en ondergetekende  wierpen zich op om de gesprekken te voeren en kwamen een paar keer bijeen met bestuursleden van het NRG, met name voorzitter Hans Maessen. Usurperend en al waren wij bereid om de naam RG over te dragen aan het NRG, de ledenlijst beschikbaar te stellen voor het in te richten tableau, waarop leden en sympathisanten blijk kunnen geven van hun steun aan het republicanisme. Een en ander zou zijn beslag krijgen op de vermelde ledenvergadering van het NRG.

Dat was nog niet zo eenvoudig, want er waren tegenvoorstellen ingediend voor een nieuwe naam van het NRG. Omdat ik ook al lang lid was van het NRG kon ik ook in die hoedanigheid de medeleden toespreken en het voorstel van het bestuur steunen. Weliswaar klinkt ‘genootschap’ wat oubollig en ook weer enigszins sektarisch en restrictief, niettemin zou het grote voordeel zijn dat de verwarring tussen beide genootschappen uit de wereld zou worden geholpen.

Ik vond het nuttig om ook te herinneren aan het bij de troonsopvolging gehuldigde principe: Le roi est mort, vive le roi! Het RG is dood, leve het nieuwe RG. Gelukkig werd de tweederde meerderheid, nodig voor de statutenwijziging gehaald, ruimschoots zelfs. Zo is dus na dertig jaar het RG ten grave gedragen en het nieuwe RG uit de as ervan herrezen.

En wat het op te richten Tableau betreft: daar mag iedereen op staan die langs democratische weg streeft naar de afschaffing van de monarchie in Nederland. Mocht men van opvatting veranderen of  anderszins  geschrapt wil zijn van het tableau, dan kan dat op eenvoudige manier en te allen tijde door een briefje aan het bestuur te sturen. Zo wordt  vast de ledenlijst van het oude RG  – gezuiverd van de overledenen-  op het tableau opgevoerd, met de mogelijkheid van opting out.

Gebroken kroontje

Vermelding verdient nog, dat de site van het  nieuwe RG  spectaculair vernieuwd wordt en dat er  alvast een mooi logo  voor het RG is ontwikkeld. Vanuit de zaal werd geopperd om  voor alle duidelijkheid aan de gestileerde letters RG een gebroken kroontje toe te voegen. Ik heb de vergadering ervan weten te overtuigen dat dit geen goed idee was. Ik wees erop dat de Oranjes de republikeinen beschouwen als een nuttige waakhond die de monarchie scherp houdt. Als wij daarom te zijner tijd het predicaat ‘koninklijk’ verwerven wegens onze verdiensten voor de monarchie zit zo’n gebroken kroontje danig in de weg.

 

 

Goethe, Willem III en de faustiaanse schepping van het private geld

 

In Nederland kwam de Ons Geld-beweging ondanks meer dan 100.000 handtekeningen tot nu toe niet verder dan de belofte van een onderzoek door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. In Zwitserland heeft het zielsverwante Vollgeld-initatief een bindend referendum afgedwongen. Het voorstel is commerciële banken te verbieden om giraal geld te scheppen. Dat is een probaat middel ter voorkoming van schade door gedwongen economische groei, betoogt filosoof Walter Lüssi met een beroep op het werk van Goethe.

Tekst Walter Lüssi

Rond 1800 heerste onder Duitse dichters en denkers een zeldzaam apocalyptische stemming, een heilsverwachting tegen de achtergrond van de hoop en de teleurstelling die de Franse revolutie met zich mee had gebracht. De verwachting was dat de ware heerser van de wereld zich zou openbaren, en dat ook nog eens op korte termijn, zoals ten tijde van Paulus, toen op grond van de Visioenen van Johannes werd geloofd dat de wederkomst van Christus aanstaande was, en dat binnen zeer afzienbare tijd. Ten aanzien van de revolutie kon vrijwel iedereen zich vinden in de afwijzing van de terreur waartoe deze in eerste instantie had geleid. Niettemin werd het uitroepen van de vrijheid en gelijkheid in Duitsland als een grote prestatie verwelkomd. Die moest nu alleen nog even worden verwezenlijkt.

Absolute geest van Hegel

Terwijl in Frankrijk de heerschappij van Napoleon volgde, zocht men in Duitsland naar de absolute waarheid langs filosofische, neoreligieuze en kunstzinnige wegen, die snel ook in het conservatieve tegendeel van de revolutie uitmondden. Toppunt daarbij was wel Hegel’s leer van de absolute geest, vanaf welke hoogte hij de door Jena rijdende Empereur met imponererende minzaamheid (‘Daar paradeert de wereldgeest te paard!’) kon gadeslaan vanuit zijn raamkozijn. Het oneindig geciteerde en gevarieerde motto luidde: ‘Es ist an der Zeit!’. Het was ontleend aan het ‘Sprookje’waarmee Goethe zijn ‘Unterhaltungen deutscher Ausgewanderter’ had afgesloten. Dat Sprookje was bedoeld als stof tot nadenken en om een echt gesprek mogelijk te maken onder de Duitsers die wegens de Franse verovering van Mainz hadden moeten vluchten. Over de beoordeling van die gebeurtenissen werd indertijd heftig gestreden. Het Sprookje, geschreven in 1795, werd terecht veel geloofd vanwege het poëtische gehalte, de onbeteugelde fantasie en de pure muzikaliteit, maar ook in de context van de revolutie en de daaraan verbonden scheiding der geesten had het zeker zeggingskracht. Goethe fantaseert hier over de goede koning, voor wiens heerschappij het ‘de hoogste tijd’ was, en wel zodanig, dat zelfs de meest overtuigde revolutionair de heerschappij van het volk daartegen moest inruilen – ware het sprookje tenminste geen sprookje.

Het betoverend ingehouden geschreven sprookje, aangenaam te lezen, verhaalt van een tijd waarin het er eindelijk van is gekomen dat tegengestelde krachten tot een vruchtbare samenwerking komen. In een onderaardse kerker hebben drie koningen op hun tijd gewacht. De drie koningen hebben een vierde kracht gemeenschappelijk, die niet meeregeert, maar hen wel vormt: de liefde. De gouden koning, de wijsheid, toont zijn wezen in een korte dialoog, waarin het licht waardevoller dan goud blijkt en het gesprek belangrijker dan het licht. De zilveren koning, die zicht is genaamd, kan gezien worden als de regentenklasse, de zichtbare, verlichte regering, waarbij ook datgene meespeelt wat men tegenwoordig als transparantie aanduidt.

De derde koning, van ijzer, is het geweld. Mag een goede staat zich beschermen? In het Sprookje wordt die vraag met een volmondig ‘ja’ beantwoord. De ware heerser bestaat zo uit een dynamische eenheid van de drie koningen en de liefde die hen vormt.

Onderlinge tegengesteldheid

Zoals de drie koningen in hun wederzijdse samenhang worden geschilderd, lijkt hun evidente onderlinge tegengesteldheid van wezenlijk belang, ook wanneer zij uiteindelijk in de nieuwe koning zijn verenigd. Van iedere macht moet duidelijk zijn, wie zij is, en ook wanneer zij allemaal door liefde worden gevoed, mogen hun grenzen niet in elkaar verlopen. Die tot mislukking gedoemde, veelkoppige koning, zo zou ik willen stellen, was het Franse volk, wier revolutionaire heerschappij ondanks haar edele bestanddelen schipbreuk zou leiden. Een ordelijke heerschappij van het volk, waarmee hij zou instemmen, hield Goethe niet voor mogelijk.

Vele van zijn tijdgenoten wensten geen genoegen te nemen met een sprookje. Men wilde realiteit – al was het maar een geestelijke. Er was sprake van het ‘naderende Rijk Gods’ en van de ‘onzichtbare kerk’. Het ging om een doel in de geschiedenis, om een ontknoping in vrijheid en gelijkheid – ook al was het maar alleen op het geestelijke plan. Grof gezegd won hier een denkrichting in de apocalyptische traditie aan kracht, welke de geschiedenis beschouwt als een proces met een doel. (Dat is ook nu het heersende denken, waarbij het doel zich echter heeft getransformeerd in een telkens terugwijkende horizon van mogelijk redding brengende stappen voorwaarts).

Ook in dit opzicht ging Goethe zijn eigen weg. Weliswaar vergeleek hij zijn Sprookje eens met de Openbaringen van Johannes en gaat het daarin om het verschijnen van de Heer, maar het blijft een sprookje, dat zich niet sterker kon onderscheiden van de pedant gechoreografeerde orgie van woede van de bijbelse Apocalyps. Aan het einde staat daar dan eindelijk gebouwde brug, die in beide richtingen naar volle tevredenheid wordt benut door reizigers en handelaars.

Goethe’s vrijmetselaarsroman

Met ‘Wilhelm Meisters Wanderjahren’ stelt Goethe zijn lezer voor de nodige raadsels. Zoekt men naar zijn eigen positie, dan moet men het geheel overzien, waartoe ook de ingevlochten novellen behoren, met welke hij aanknoopt bij Italiaanse en Franse vertellers. Het zijn kunstige, goed te begrijpen, spannende stukken. Maar dat maakt het niet makkelijker de roman als geheel te begrijpen – tenzij men zich bedenkt, dat het in al deze novellen gaat om de persoonlijke verwarring van de protagonisten. In de roman (eigenlijk een raamvertelling voor de novellen) lijken de protagonisten zeker van hun zaak, maar het is de tijd die in de war is. De roman bevat absoluut geen restauratieve elementen, politiek noch religieus. Dat er iets nieuws op til is, en dat de economisch-technologische ontwikkeling daarbij een rol speelt, wordt als een voldongen feit waargenomen. Goethe beschrijft een geheimzinnige, zichzelf besturende bond, die doet denken aan de verenigingen van de vrijmetselaars. Deze bond beroept zich op ethische klaarheid en praktische deugd, over zijn leden voert hij een tegelijk losse en preciese regie, en hij stelt zich ten doel alle mensen te helpen bij hun lotsbestemming om los te komen van de traditionele verbanden. Raadselachtig blijven de hoofdthema’s van de bond: afstand doen en op pad gaan. In het bijzonder betreft het hier de emigratie naar Amerika, waar van de grond af een nieuwe, betere wereld moet worden opgebouwd. Hier scheiden de geesten zich. Een stem tegen de uittocht argumenteert, liever in het land van een cultuur van onschatbare waarde een paar vervelende hindernissen te dulden, ‘dan dat ik met de Irokezen moet vechten, om hen te verdrijven, of hen met contracten te bedriegen, teneinde hun uit hun moerassen te verdringen, waar men door de muggen ten dode worden gepijnigd’.

Daar lijkt arrogantie te prevaleren boven overwegingen op grond van de rechten van de oorspronkelijke inwoners, hoewel die tenminste wel worden genoemd. In andere gevallen fantaseren de reislustigen over een leeg land, dat slechts wacht op hoogstaande kolonisten. Zo raken de helderste idealen in tegenspraak met elkaar. Lange redevoeringen van leidende persoonlijkheden mogen niet verhinderen dat grond voor twijfel blijft bestaan. Daar tegenover staan dan weer een met veel gezang beleden eenheid en een grote bereidheid zich te onderwerpen aan de aanvoerders.

Industrialisatie

Aan de hand van de ondergaande plaatselijke nijverheid (aan de Zürichsee) wordt het probleem van het opkomende ‘Machine- en Fabriekswezen’ beschreven. Dat gebeurt documentair nauwgezet, tot in detail worden de apparaten en arbeidsmethoden beschreven die in die lokale industrie werden ingezet, maar hier ontbreekt toch de schildering van de ellende die toentertijd wijdverbreid was in de Zwitserse bergdalen. Wellicht werd dat ingegeven door de nieuwe vrijheid, die allen in staat zou moeten stellen, zich te voegen bij de opkomende krachten en het eigen potentieel aan te spreken? Dat is lang niet alles, wat hier donker en vol tegenspraak is. Dat heeft Goethe niet willen verheimelijken, integendeel.

Voor de aangebroken tijd muntte Goethe een nieuw begrip: wat nu nodig was, was een ‘wereldse vroomheid’ als aanvulling op de traditionele ‘huiselijke vroomheid’. Daarmee werd gezegd, dat juist handelen in kleine kring niet meer volstaat, aangezien het gezamenlijke kader gebroken is: ‘…we moeten komen tot een begrip van een wereldse vroomheid, onze redelijke menselijke overtuigingen in een praktisch verband op de weidse verte richten en…de gehele mensheid meenemen’. Maar op die manier, zoals de historische ontwikkelingen zelfs voor de enorme horizon van Goethe verwarrend waren, moet ook een op hen toegesneden wereldse vroomheid gecompliceerd en twijfelachtig blijven. Misschien kwam hier voor het eerst iets in het zicht van een economische ethiek buiten een religieuze context. Deze was noodzakelijk geworden – maar wat was precies haar programma?

In David Graebers opzienbare boek ‘Schuld: de eerste 5000 jaar’ (2012) luidt de titel van het laatste hoofdstuk: ‘1971 – de start van iets dat nog niet kan worden bepaald’. Met 1971 doelt Graeber op het loslaten van de gouden standaard en van het systeem van Bretton-Woods, dat jaar door het toedoen van de regering-Nixon in de Verenigde Staten. Voor Goethe, zo zou je kunnen zeggen, gold datzelfde voor 1815, het einde van Napoleons regering.

Willem III en de Bank of England

In Faust II snijdt Goethe het thema geld aan. Het door Mephisto gecreëerde papiergeld, gedekt door nog te winnen bodemschatten, doet direct herinneren aan de wissels van de Franse revolutie, die gedekt heetten te zijn door het te onteigenen bezit van de kerk en die al snel inflatoir bleken te zijn. Ook kan worden gedacht aan John Laws gebarsten zeepbel van 1720 met speculatie in landerijen aan de Mississippi en de gelijktijdige Zuidzee-zeepbel in Engeland, ter onderstreping van het bedenkelijke karakter van dergelijke experimenten. Dat waren echter alleen maar de bekendste voorbeelden. In Londen was een aandelenkoorts uitgebroken, die leidde tot de oprichting van talrijke maatschappijen die een kort leven beschoren waren. Zoals Graeber beschrijft, werden ook aandelen van maatschappijen gekocht, wier doel nog geheim werd gehouden. De in 1694 opgerichte Bank of England was echter zoals bekend uiterst succesvol en bestaat, na een veelbewogen geschiedenis, nog altijd. In samenhang met de vraag voor wat voor soort leiderschap rond 1800 de tijd was gekomen, verdient de Bank of England zeker vermelding. Haar bestaan berustte oorspronkelijk louter op een koninklijke schuld als garantiestelling. In ruil voor een lening van 1,2 miljoen pond schonk de Britse koning Willem III (tegelijkertijd Oranje-stadhouder van de Nederlandse Republiek) de bank het privilege om papiergeld te drukken. De biljetten droegen zijn handtekening en alsof dat nog niet volstond werd er ook een door de koning verschuldigde rente van 8 procent overeengekomen. De schuld van de koning maakte dit papiergeld niet degelijker als het ongewonnen goud de biljetten van Mephisto. In beide gevallen verleende de handtekening de biljetten het gewicht van een wettelijk betaalmiddel. Het succes van de Bank of England, in tegenstelling tot al die mislukte experimenten op de financiële markten en beurzen in de 18e eeuw, is niet te danken aan een bijzondere economische grondslag, maar aan gelukkige omstandigheden en een slimme bedrijfsleiding. De geldschepping zelf is in Faust II het evenbeeld van de 100 jaar eerdere stichting van de Bank of England (behalve dat de keizer in het drama niet ook nog eens 8 procent rente over zijn schulden hoeft te betalen). De stichting van de Bank of England werd de grondslag voor de verdere ontwikkeling van de Engelse economie, in het bijzonder het kolonialisme.

Toen in 1763 met de ‘Vrede van Parijs’ de Britse koloniale suprematie werd bezegeld, speelde de bank daarbij een doorslaggevende rol. Door haar werd het mogelijk enorme hoeveelheden geld als krediet beschikbaar te stellen. De kolonisatie (net als later de Industrialisatie), was aangewezen op zulke kredieten. Hier wordt inzichtelijk hoe papiergeld, schulden, kolonisatie en (koloniale) oorlogen met elkaar samenhingen. De koloniale machthebbers hadden niets te maken met mensen- of burgerrechten. In het koloniale bedrijf ging het niet alleen om specerijen en textiel, maar ook om wapens en slaven. Zonder in het verlichte Europa op noemenswaardige tegenstand te stuiten, werd de misdaad van het kolonialisme tot de alom geaccepteerde hoofdader van de economische ontwikkeling. Haar belangrijkste organisatievorm werd de wereldomspannende aandelenmaatschappij. Hier zijn de crediteuren de eigenaar, en zij hebben de macht en het recht de onderneming als enkel doel voor te schrijven om winst te maken.

Er is niets tegen winst – maar die zou aan de zijde van de middelen moeten staan, niet aan de zijde van het doel! Dat deze economie niet het leven diende, maar de winst, was natuurlijk niet nieuw. Maar het papiergeld bracht nieuwe maatstaven voor de omvang en het tempo van de ontwikkeling. Onder het primaat van de winst als doel werden hele landen met inbegrip van hun inwoners privébezit van Europese aandelenmaatschappijen. Tegenwoordig ziet men wat daar gebeurde als een misdaad tegen de menselijkheid. Desondanks is de huidige globalisering het perfecte kolonialisme, hoe discreet ook deze omspringt met zijn macht. Daarvan getuigen talrijke rapporten van daartoe geëigende NGO’s, zoals bijvoorbeeld het Grondstoffenboek van Public Eye (ook wel bekend als de Verklaring van Bern).

Het voorrecht geld te scheppen tegen een rente van 8 procent in ruil voor een lening: hoe kwam een koning ertoe, in te stemmen met zo’n op het eerste oog onvoordelige handel? Dat had bij Willem III enerzijds te maken met acute geldnood en de zorg om de stabiliteit van zijn heerschappij. (Dat wil zeggen: hij moest zijn vloot renoveren en oorlog voeren). Anderzijds speelde een rol dat de financiële experts (net zoals vandaag) beschikten over een bijzondere Nimbus. In Faust II beperkte de eigenlijke magie zich tot de rasse vermenigvuldiging van de geldbiljetten met inbegrip van de keizerlijke handtekening door Mephisto. De rest was als zakelijke methode al lang bekend.

In 1694 was dat idee nog nieuw. Het slaan van gouden munten had traditie, maar daar was goud voor nodig; voor papiergeld waren vaklieden met een magische uitstraling vereist. Dat Willem III instemde met zo’n oplichterij kan aan de hand daarvan worden verklaard. Maar in een legitieme democratie, waarin het mogelijk is het functioneren van de Nationale Bank wettelijk te regelen, is er geen rechtvaardiging voor aan te voeren dat het publieke stelsel is gekoppeld aan het winstbejag van de geldschepping en de belastingbetaler voor de zegekar van de bankwinsten wordt gespannen.

Faust II en het geld

Volgens Ulrich Gaier was het de Franse koning Karel VI die model stond voor de keizer in Faust II. Deze Karel was een zwakke koning, die in 1394 tijdens een gemaskerd bal aan de vooravond van zijn huwelijk een brandongeval beleefde waarbij vier van de genodigden het leven lieten. Kort daarop moest hij de koninklijke waardigheid wegens gebleken ongeschiktheid opgeven. In de context van de geldschepping had Karel VI niet zoveel te betekenen gehad. Goethe gebruikte het gegeven van de brand tijdens het bal masqué en plantte de schepping van het papiergeld driehonderd jaar naar voren. Historische nauwkeurigheid was hem op dit punt niet belangrijk. Als oorzaak daarvan zie ik, dat Goethe de economische handel en wandel weliswaar met zorg waarnam, maar zich ervan bewust was dat hij de ontwikkelingen – ondanks aandachtige lectuur van economische verhandelingen – niet helemaal kon overzien. Dat wordt ook bevestigd in de beroemde ‘Betrachtung im Sinne der Wanderer’ , waar tegenover de met papiergeld en schulden gemoeide veranderingen alleen wenselijke individuele karaktereigenschappen worden ingebracht. En in Faust II blijft de papiergeldschepping beperkt tot een expliciete episode (die echter in geen geval beperkt blijft tot het carnavalspektakel).

Genotzuchtige mislukkeling

Terwijl de keizer in Goethe’s drama in overeenstemming met Karel VI het schoolvoorbeeld is van een genotzuchtige mislukkeling, ontwikkelt Faust zelf alle eigenschappen van een door schuld gedreven kolonisator, die David Graeber beschrijft aan de hand van Hernán Cortéz. Opgehitst door een onzichtbare macht, handelt hij bruter dan hij zelf gelooft te zijn. Hij is erop gericht zich alles eigen te maken, voor wat hem niets oplevert toont hij geen belangstelling, het komt tot moord en vernietiging. In Faust II wordt die handelswijze beschreven bij het uit de weg ruimen van Philemon en Baucis. Zoals deze twee bejaarde echtelieden door Goethe beschreven worden, met hun gast, die net als zij wordt vermoord, en aan de hand van hun omschrijvingen van de koloniale praktijk wordt duidelijk, dat Faust is verworden tot een typische economische misdadiger van zijn tijd:

Menschenopfer mussten bluten,

Nachts erscholl des Jammers Qual,

Meerab flossen Feuergluten;

Morgens war es ein Kanal

 

De oude echtelieden in hun verscholen boshut staan voor datgene dat geen prijs, maar waarde heeft – en dat wordt verwoest. Deze vijfde akte van Faust II is een goed voorbeeld hoe compromisloos duidelijk – en waar nodig ook aanvallend – Goethe zich in zijn poëzie uitdrukken kon. Dat behoort ook tot zijn statuur als dichter, dat hij nergens meer zichzelf is als in zijn poëzie: hoe poëtischer, des te meedogenlozer.

In zijn nawoord van H. Chr. Binswangers Faust-Interpretatie ‘Geld und Magie’ schrijft Iring Fetscher: ‘De prijs van de verandering van de wereld in economisch bruikbaar materiaal wordt geïlustreerd aan het lot van het koppel Philemon en Baucis, wier bescheiden, zelfvoorzienende bestaan moet wijken voor Faust’s “Grote Plan”. Terecht wijst Binswanger erop dat deze handelwijze nog aan de orde van de dag is in de Derde Wereld tegenover natuurvolkeren en kleine boeren’.

Wat het geld en het geldsysteem betreft, kon Goethe nog niet tot een alles doordringende visie komen, en daar was hij zich naar het schijnt van bewust. Geld leek een goed met bijzondere eigenschappen te moeten zijn: waardevol, niet aan bederf onderhevig, uniek en transportabel, in het ideale geval goud. Het wezen van het geldsysteem werd verhuld door de schijnbare gelijkheid van geld en goud. Papiergeld kon men zich alleen voorstellen als een verschijningsvorm van goud, ook wanneer deze dan soms imaginair of slechts als schuld grijpbaar was. En de huidige private kredietgeldschepping? Zelfs de duivel was niet doortrapt genoeg om zich zoiets voor te stellen.Dankzij David Graeber en het door hem uitgevoerde antropologische onderzoek weten we dat lang voor de opkomst van het geld (en ook daarna herhaald in verschillende regio’s) goed functionerende kredietsystemen bestonden. Deze berustten op een opvatting van schuld in welke de opdeling in een morele en een economische betekenis nog niet bestond. Schulden waren oorspronkelijk niets anders als een uitdrukking van het feit dat men zonder wederzijdse hulp niet overleven kan. Met een rente-economie had zij niets uitstaande. In kleine gemeenschappen, waar iedereen elkaar kende, wist men zonder boekhouding met schulden om te gaan, vooral omdat men niet geloofde dat men daar exact mathematisch mee moest om gaan. In grotere gemeenschappen was dat natuurlijk niet mogelijk. En hier komt met dank aan Graeber de oorsprong van het geld in zicht: niet als ruilmiddel, maar als massa-eenheid voor schulden.

Het inzicht in deze geschiedenis maakt het onderscheid tussen geld en goederen duidelijk en geeft geld alleen bestaansrecht als een op zich waardeloos ruilmiddel, dat alleen dankzij vertrouwen als deugdelijk kan worden beschouwd. (Vertrouwen dat wordt gerechtvaardigd omdat een daartoe gelegitimeerde instantie het in de juiste hoeveelheid heeft geschapen, in lijn met de grootte van de betreffende economische gemeenschap). Voor dit besef was de weg nog lang. Aan het einde van de 19e eeuw was dit voorbehouden aan Silvio Gesell.

 

Economie als wetenschap

De economie die op onze universiteiten wordt gedoceerd en door de meeste media wordt beschreven bevat een buitenwetenschappelijk fundament waarover veel te weinig of liever helemaal niet wordt gereflecteerd. Ze doet zich voor als een strenge discipline, die iets bestudeert dat uit zichzelf bestaat, waarbij elke mathematische toepassing ten teken van de exactheid ervan uiterst welkom is. In werkelijkheid is zij in hoofdzaak niets anders dan de theorie van de verhoudingen in het nu heersende systeem. Dat iedere economische theorie een buiten-economisch fundament heeft – historisch, filosofisch, particulier, politiek, enz – wordt aan het zicht onttrokken.

Onder de titel ‘De kapitaalmarkt is een tikkende tijdbom’ plaatste het dagblad Südkurier in de editie van 18-6-2015 een interview met professor aan de economie aan de Universiteit van Konstanz Manfred Pollanz. Aan het slot merkt deze op: ‘We hebben een nieuw denken nodig in de economie en moeten ons afvragen: waartoe dient de economie? In mijn ogen gaat het om een infrastructuur, een onderbouw, die het leven van de mensen eenvoudiger maakt. Niet een bovenbouw, die loodzwaar op de schouders van de mensen drukt en nauwelijks meer beheersbare risico’s met zich meebrengt, die uiteindelijk ons allemaal bedreigen’.

De vraag naar wat voor economie men moet streven kan en moet in een moderne democratie door de burger (die ook een wetenschapper kan zijn) worden beantwoord, niet alleen door wetenschappers, die zich op dit punt alleen maar kunnen voordoen als expert.

Probleem van de groei

Het is de verdienste van het Vollgeld-initatief dat het heeft gewezen op de fundamentele economische en maatschappelijke betekenis van het geldsysteem. Het belangrijkste daarbij is het probleem van de groei. Het bestaande systeem van de private geldschepping met zijn exponentieel groeiende kapitaaldienst vereist een exponentiële economische groei, en als deze onvoldoende is, resulteert dat in een omslag in het tegendeel, in een krimp, hetgeen een ernstige crisis oplevert.

De reeds genoemde H.Chr. Binswanger, die de economische betekenis van Faust heeft getoond, berekent in zijn baanbrekende werk ‘Die Wachstumsspirale’ dat de globale gemiddelde economische groei die bereikt moet worden om krimp te vermijden, momenteel op 1,8 procent ligt. Voor een lineaire groei lijkt dat een bescheiden percentage. Maar als economisch groeicijfer is het exponentieel. 1,8 procent betekent over een periode van 100 jaar een stijging in zesvoud, over een periode van 200 jaar een stijging maal 35 en in 300 jaar een stijging in 200-voud. Dit dwangmatige perspectief leidt niet alleen tot een evident ecologisch gevaar, maar zet via de daarop gebaseerde prioriteiten van de financiële markten een schadelijke kettingreactie in beweging.

Publieke armoede

Het politiek-ethische bereik wordt afgedaan als secondair en irrelevant. Politici en burgers wagen het steeds minder hier als deskundige op te treden. De publieke armoede neemt steeds sneller toe. Het enige perspectief dat wordt geboden is privatisering, zoals uit de geschiedenis van het kolonialisme is gebleken. De maatschappelijke tweedeling wordt steeds groter. Het geestelijk leven is blootgesteld aan een permanent propaganda-offensief. Het wordt gemarginaliseerd en verlaagd tot een decorstuk van luxe en vermaak.

Dat alles verklaart de redenen waarom het Vollgeld-initatief aandringt op een hervorming van het geldsysteem. Het is de enige manier de beschreven dwang te doorbreken en nieuwe mogelijkheden te creëren. De vraag luidt dus: Willen we een geldsysteem van privaat kredietgeld of een openbaar geldsysteem met Vollgeld? Of, anders geformuleerd: Wie moet in een democratische staat het alleenrecht hebben op het privilege om geld te mogen scheppen: de banken of de openbaarheid?

Het Vollgeld-initatief streeft naar een zorgvuldige geregelde hervorming van het systeem, een revolutie zonder revolutie zogezegd. Het verschaft ruimte en vrijheid voor goede wil, deskundigheid en verantwoordelijkheidsgevoel: hierdoor wordt democratische politiek weer mogelijk, ethiek krijgt een centrale plaats in de economische politiek en de verwoesting van de ecosystemen wordt niet meer dwingend opgelegd.

 

 

Walter Lüssi is een Zwitserse filosoof die zich inzet voor het komende referendum in Zwitserland over het Vollgeld-initatief, dat hetzelfde doel nastreeft als de Nederlandse Ons Geld-beweging (zie hieronder). Dit artikel is een ingekorte bewerking van een pamflet hij ter ondersteuning van dit initiatief publiceerde.

 

 

Vollgeld en Ons Geld

Het Zwitserse Vollgeld-initatief en de Nederlandse Ons Geld-beweging gaan uit van hetzelfde ideaal: te komen tot een schuldvrije geldschepping die excluief in handen is van een publiek instituut. In die visie mogen commerciële banken niet meer zelf giraal geld creëren en profiteren van de schludrente daarop terwijl de risico’s bij de staat worden gedeponeerd. Sinds de grote bankencrisis van 2008 heeft dit tot dan toe als utopisch beschouwde idee in vele landen een enorme weerklank gevonden.   In 2015 haalde de Nederlandse Ons Geld-beweging 100.000 handtekeningen op voor een burgerinitiatief. Dat leidde tot de uitnodiging aan Ons Geld-voorman George van Houts – de bekende acteur – de ideeën te presenteren aan de Tweede Kamer, waar ook minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem commentaar gaf. De laatste toonde vooral koudwatervrees voor het radicale hervormingsprogramma en schoof het idee naar Haags gebruik door naar een adviesorgaan, in dit geval de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), naar wier rapport over de publieke geldschepping nog altijd reikhalzend wordt uitgezien.

De Zwitserse directe democratie blijkt ook op dit gebied aanzienlijk slagvaardiger: de Vollgeld-volk heeft al genoeg handtekeningen verzameld voor een bindend referendum, dat waarschijnlijk nog dit jaar zal plaatsvinden, anders uiterlijk begin 2018. Daarmee wordt het ultieme bankiersland – dat eind dit jaar na grote druk vanuit met name de Verenigde Staten afscheid zal moeten nemen van het zo gekoesterde bankgeheim – het eerste land ter wereld waar deze geldhervorming echt wordt voorgelegd aan het electoraat. Het voorstel is dat alleen de Nationale Bank van Zwitserland voortaan het recht krijgt om giraal geld te creëren. Dat betreft 90 procent van de totale geldhoeveelheid in Zwitserland, want slecht 10 procent daarvan bestaat uit papiergeld en munten die nu al alleen door de Nationale Bank kunnen worden uitgegeven. Volgens de initiatiefnemers zal het voorstel leiden tot een veel evenwichtigere economie. Uit een omvraag van het organiserend comité blijkt overigens dat ruim 70 procent van de Zwitserse bevolking van mening is dat geldschepping reeds nu exclusief in handen van de overheid berust.

 Meer informatie: www.vollgeld-initiative.ch

PVV rijp voor rechterlijk verbod

In zijn proefschrift Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie buigt Bastiaan Rijpkema zich over de weerstand die de rechtsstaat kan bieden aan antidemocratische partijen zonder haar eigen principes te ondergraven. Een actueel probleem, gezien de dreigende verkiezingsoverwinning van de PVV. Aan drie voorwaarden die het Nederlands recht biedt om deze partij te verbieden is inmiddels ruim voldaan, oordeelt oud-hoogleraar migratierecht Ulli Jessurun d’Oliveira.

Tekst Ulli Jessurun d’Oliveira / Foto: Roel Rozenburg

Deze Leidse dissertatie is behoorlijk actueel, en bovendien in heel toegankelijk, bijna intiem helder Nederlands geschreven. Het gaat om een probleem dat in het interbellum de kop opstak – trouwens niet zonder voorlopers –  en dat nu ook al weer een paar decennia aan de orde is: het opkomen van antidemocratische bewegingen en partijen en wat daartegen te doen. Die vraag is problematisch voor de democratie en de rechtsstaat omdat weerstand bieden aan antidemocratische bewegingen al gauw in het eigen vlees van democratie en rechtsstaat snijdt. Grondrechten, zoals dat van vereniging en vergadering, van de vrijheid van meningsuiting worden gekort, democratische uitgangspunten verlaten. Over deze paradox, dit dilemma gaat het boek.

De schrijver heeft een rechtsfilosofische scholing, maar zijn boek slaat de vleugels wijder uit. Het gaat in het algemeen over de grenzen van tolerantie van (westerse) democratieën, niet alleen Nederland, en daarnaast verwerkt hij ook de inzichten van politicologen en sociologen in zijn theorie. Waar draait het om?  Het gaat om het vinden en uitwerken van een theoretische rechtvaardiging van  weerbaar optreden (door de staat) die niet in strijd komt met uitgangspunten of kenmerken van de democratie. Geeft men een smalle, procedurele  definitie van de democratie als een door het volk geïnspireerde meerderheidswil, dan is het gedaan met een legitimatie van weerbaar optreden. Dan dient men genoegen te nemen met een meerderheidswil die de democratie of belangrijke delen daarvan afschaft. Zoals  toenmalig minister van Justitie Donner zei: ‘Als tweederde van alle Nederlanders morgen de sharia zou willen invoeren, dan moet die mogelijkheid toch bestaan?’  Hij vond ‘de meerderheid telt de essentie van de democratie.’  Vijf jaar later, als minister van Integratie,  heeft hij dit grondwettelijke standpunt nog iets verduidelijkt door op te merken dat hij zich wel zou doodvechten tegen het ontstaan van zo’n constitutionele tweederde meerderheid.

Tussenpositie

Definieert men daarentegen democratie als niet alleen een kader van procedures waarin het volk zijn zegje zegt, maar vult men haar op met een aantal fundamentele waarden en beginselen, dan is de weerbaarheid gegrond, wanneer een of meer van die waarden en beginselen gevaar gaan lopen. Dat is nu volgens de schrijver weer een te ruim jasje voor de fundering van bestrijding van ondemocratische bewegingen. Men komt dan terecht in een verstarring en een totalitaire democratie-opvatting waarin minder verandering wordt getolereerd.  Daarom opteert Rijpkema voor een tussenpositie: hij omschrijft als wezenskenmerk van de democratie de mogelijkheid om op de dwalingen zijns weegs terug te keren, de ruimte voor zelfcorrectie. Wanneer die ruimte bedreigd wordt heeft een democratie het recht om zich daartegen te weren, omdat  anders een situatie ontstaat waarin die zelfcorrectie niet meer mogelijk is. Kern is dus niet de meerderheidswil à la Donner, noch ook een waaier van fundamentele rechten en een procedure (meerderheidsbesluiten) , maar één enkel kernmechanisme: het voortdurend open houden van de mogelijkheid om van fouten te leren, bij te sturen, van opvatting te veranderen, nieuwe omstandigheden te verdisconteren, alles wel belichaamd in het volk en zijn vertegenwoordiging.

Wat zijn de bastions voor het beschermen van die ruimte tot zelfcorrectie? Of: elementen waarvan de aantasting grond geeft voor terugslaan? Rijpkema noemt er drie: het beginsel van evaluatie, uitgedrukt in het actief kiesrecht en vrije, geheime en periodieke verkiezingen, waarmee  een oordeel afgegeven wordt over het afgelegde parcours en een richting voor de toekomst wordt aangegeven; het beginsel van politieke concurrentie, gepositiveerd in het passief kiesrecht en het recht van vereniging en vergadering; en, ten derde, het beginsel van de vrije meningsuiting. Komen deze drie beginselen die het zelfcorrectiemechanisme schragen op de tocht te staan, dan is de staat gelegitimeerd om maatregelen te treffen. Niet alle maatregelen. Schrijver bepleit uiterste terughoudendheid , en mikt vrijwel uitsluitend op een verbod van partijen die deze bastions beogen te slechten, en die daarmee het zelfreinigend vermogen van de democratie, haar wezenskenmerk, aantasten. Het gaat daarbij niet eens om partijen die hun aanvallen kracht bijzetten met geweld en intimidatie: daar gaat het strafrecht over, en dat is reactie genoeg. Nee, het gaat om handelen binnen het democratische raamwerk bij het propageren en uitdragen van programma’s die zo’n aanval tegen de democratie inzetten. Zeg maar een nazipartij die geweldloos aan de macht komt, en vervolgens een totalitaire eenpartijstaat inricht.

Rijpkema ontleent zijn theorie aan de Amsterdamse SDAP’er en hoogleraar staatsrecht George van den Bergh aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam, mijn eerste leermeester op dat terrein. (Eerder, op het gymnasium de historicus B.W.Schaper, later hoogleraar in Leiden, wiens vader een beroemd/berucht Kamerlid was, en later Jo van der Hoeven, die bijna eindigde als vicevoorzitter van de Raad van State, over wie ik berichtte in De Republikein nr.2 van 2016. Van den Bergh was bovendien de vader van Hans van den Bergh, medeoprichter van De Republikein.) Van den Bergh’s  inaugurele oratie uit 1936 De democratische staat en de niet-democratische partijen heeft tachtig jaar geleden veel stof doen opwaaien en veel discussie uitgelokt, en was ook in zijn tijd van betekenis, met het antwoord dat hij gaf op de opkomst van de NSB en de KPN, partijen die hij overigens in zijn rede niet noemde. In zijn boek geeft Rijpkema een overzicht van de denkbeelden van auteurs die min of meer in dit straatje van de zelfcorrectie als grondslag voor de militante democratie passen, onder wie de Duitse émigré Loewenstein, die ongeveer in dezelfde tijd als Van den Bergh soortgelijke ideeën ontvouwde. Ook confronteert hij zijn eigen opvatting met die van andere denkers, zoals  Karl Popper, Carl Schmitt, John Rawls en flink wat anderen.

Verdedigende tegenmaatregel

De weerbaarheid van de democratie, gelegitimeerd door het idee van de veranderbaarheid van opvattingen binnen het democratische kader dient terughoudend ingezet te worden. Groeperingen die de democratie aantasten hoeven niet allemaal gemarteld en vermoord te worden. Maar verboden mogen ze wel. De vraag is dan: wanneer is het moment aangebroken om zo’n verdedigende tegenmaatregel te nemen?  Wanneer mag het, en wanneer is het zinvol? Daarvoor gaat de schrijver te rade bij het geldende Nederlandse recht, de rechtspraak van het Europese Mensenrechtenhof,  het Europese Hof van Justitie, en het Duitse Bundesverfassungsgericht. Op die vraag zijn veel verschillende antwoorden denkbaar. In elk geval, aldus de schrijver, dient er een toereikende rechterlijke controle op zo’n door staatsorganen in te stellen verbod zijn. En wat de timing ervan betreft: er is niet één moment aan te wijzen waarop het verbod mag ingaan. Naast de objectieve vaststelling dat een partij het zelfcorrigerend vermogen van de democratie aantast, is een opportuniteitsbeginsel op zijn plaats, dat bepaalt of de ingreep  door de beugel kan en nuttig is.

Hiermee is in grove trekken weergegeven wat de theorie van Rijpkema behelst. Er is plaats voor een paar bijdragen tot het debat.

In de eerste plaats is daar het uitgangspunt van de veranderbaarheid van de uitkomsten van het democratische debat. Niemand zal willen ontkennen, dat deze mogelijkheid tot zelfcorrectie – verbetering- verslechtering – een belangrijk aspect is van het democratische model, al komt ze ook in andere stelsels voor. Maar er bestaat geen algemene overeenstemming dat dit nu juist het wezenskenmerk van de democratie uitmaakt. Dat betekent dat het hier een definitie betreft die om adhesie vraagt, maar deze nog niet deelachtig is. Het is een zogenoemde stipulatieve definitie, een definitie die de auteur aan zijn publiek voorschotelt om door de ontvangers omarmd te worden. Met andere woorden: er blijven een flink aantal andere, meer materiële definities of kenmerken over die zich als grondslag  kunnen aandienen voor legitimatie van hardhandig optreden van de democratie zonder dat dit het democratische karakter van dat optreden loochenstraft of aantast.

Zo is onlangs geopperd om een verbodsgrond te construeren los van enige, kwetsbare, definitie van democratie: met een beroep op de Duitse rechtsfilosoof Radbruch is dit de gedachte van de eveneens Leidse wetenschapper  Gelijn Molier. Ook vanuit natuurrechtelijke uitgangspunten is zo’n verdedigingsrecht op te bouwen. Het voert te ver hier  zulke concurrerende theorieën te bespreken; het is voldoende om te suggereren dat de reductie van de democratie tot zijn zelfcorrigerende vermogen als hèt essentiële kenmerk, betrekkelijk willekeurig is. Stipulatieve wezensdefinities zijn met hun absolutistische pretenties in het algemeen al met een zekere scepsis te bezien.

Dan: hoewel het oppervlakkig gezien lijkt, dat Rijpkema een positie inneemt vlak bij  de smalle, procedurele definitie en zich verwijdert van de brede die ook een aantal fundamentele rechten en waarden omvat, blijkt uit de uitwerking ervan dat er toch een heel scala aan materiële waarden en beginselen geïnjecteerd wordt: actief en passief kiesrecht, toegang tot periodieke, algemene en geheime verkiezingen, recht van vereniging en vergadering, uitdrukkingsvrijheid, een onafhankelijke rechterlijke macht en allicht nog wel wat meer. Wat is er immers voor nodig om de genoemde rechten en beginselen, die instrumenteel en essentieel zijn voor de handhaving van het zelfcorrigerend vermogen, te waarborgen?  Dan komt het recht op onderwijs om de hoek kijken, het recht op gelijke behandeling, de godsdienstvrijheid, het recht op een sociaal bestaansminimum, maar ook de machtenscheiding die impliciet is in het vereiste van een onafhankelijke rechterlijke macht, en zo kan men doorgaan. Langs de achterdeur sluipt toch een brede materiële definitie van democratie binnen, en daarmee wordt dan ook een wel heel militante weerstand gelegitimeerd.

Zo komen we op nog een ander probleem: is de verdediging van de democratie niet ook en tegelijkertijd  onvermijdelijk een verdediging van de rechtsstaat? Zeker, die  twee zijn niet identiek, en kunnen tegenover elkaar komen te staan. Democratisch genomen besluiten kunnen de rechtsstaat aantasten. Neem het onlangs aangenomen wetje om mensen die zich aansluiten bij een terroristische organisatie, in welke hoedanigheid dan ook, als foreign terrorist fighter of als marketentster, het Nederlanderschap af te nemen als ze zich buitenslands bevinden en nog een andere nationaliteit overhouden. De rechtsbescherming tegen zulk een intrekkingsbesluit is beneden peil, en de intrekking is zelf strijdig met internationale regelingen, met name het in een protocol bij het Europese Mensenrechtenverdrag vastgelegde recht om terug te keren naar het land waarvan men de nationaliteit bezit. Het afnemen van de nationaliteit uitsluitend om zo’n terugkeer te beletten is vierkant daarmee in strijd. Bovendien discrimineert de wet tussen enkelvoudig Nederlanders en bipatride Nederlanders, welke laatste  voor dezelfde gevaarlijke daden een andere straf of maatregel opgelegd krijgen dan de enkelvoudig Nederlanders, en bovendien treft ze vooral etnische groepen als Turken en Marokkanen. Hiermee wordt de nationaliteit van bipatriden brozer dan die van enkelvoudig Nederlanders, en dat betekent dat zij tot tweederangsburgers worden gedegradeerd. Dat moest ik even kwijt als illustratie van het gat tussen rechtsstaat en democratie. Hoewel het wetsvoorstel in de Eerste Kamer op flink wat verzet stuitte – de stemming was 38 tegen 37- zie ik toch het zelfcorrigerend vermogen van de representatieve democratie op dit en andere punten niet met groot optimisme tegemoet. Hoe dan ook: het uitgangspunt van het hele debat is toch dat langs parlementair-democratische weg een totalitaire partij aan de macht kan komen, die niet alleen de democratie afschaft, maar noodzakelijkerwijs ook een aantal fundamentele rechtsstatelijke beginselen.

Zelfcorrigerend mechanisme

Het heeft er de schijn van dat Rijpkema een soort ideale democratie voor ogen heeft, terwijl er allerlei mengvormen bestaan die aan dit ideaalbeeld afbreuk doen en in de richting van min of meer elitaire of autocratische stelsels opschuiven, waarmee het zelfcorrigerende mechanisme weliswaar blijft bestaan, maar de invloed van het volk toch gering is, en de democratie op de tocht staat. Officieel is Turkije een democratische, seculiere republiek, maar het referendum om de status van de president zodanig te versterken dat deze nog sterkere trekken krijgt van een autocratisch heerser, kan moeilijk  gelden als een uitdrukking van de volkswil in een klimaat van repressie van de vrije meningsuiting, de knechting van de rechterlijke macht, het verbod van onwelgevallige politieke partijen enzovoort. Men kan dan soms lang wachten tot de democratie heroverd is. Voorlopig lijkt onze NATO-bondgenoot Turkije al te ver heen om weerstand te bieden aan ondemocratische ontwikkelingen.

En hoe staat het in ons eigen land met het zelfverdedigingsmechanisme? We hebben geen specifiek op politieke partijen gerichte verbodsbepaling. Art. 2:20 van het huidige Burgerlijke Wetboek vertelt ons dat het criterium is: strijd met de openbare orde, een containerbegrip waaronder van alles kan vallen. Is de werkzaamheid van een rechtspersoon zoals een vereniging in strijd met de openbare orde, dan wordt zij op verzoek van het openbaar ministerie door de rechtbank verboden verklaard en ontbonden. Is het doel in strijd met de openbare orde, dan kan de rechter nog een termijn geven om de doelstelling aan te passen en binnen de kaders van de openbare orde te brengen. Er wordt in Nederland heel terughoudend opgetreden tegen politieke partijen, omdat het OM benauwd is om in politiek vaarwater te raken. Vandaar dat de terechtwijzingen  soms vanuit de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens komen, zoals  in 2012 met de SGP is geschied, die op de vingers getikt werd wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen: de laatsten konden binnen de partij het passief kiesrecht niet uitoefenen. De SGP haalde bakzeil, en laat kandidaatstelling nu mondjesmaat toe. Hier zien we dat de gelijkheid van man en vrouw  behoort tot het ijzeren bestand van de democratie, dat ook in de organisatie van de politiek en de politieke partijen  gewaarborgd dient te worden. Of gaat dit Rypkema te ver? Die gelijkheid wordt toch voorondersteld bij het actief en passief kiesrecht dat Rypkema wel associeert met dit noodzakelijke kernbestand.

Verbod Turkse Refahpartij

Ik laat de toezichtfunctie van het Europese Hof hier vanwege de ruimte  verder  buiten beschouwing, hoewel deze absoluut niet onbelangrijk is. De rechtspraak van dit college heeft het debat in Nederland sterk beïnvloed, omdat het toelaat dat staten ondemocratische partijen verbieden. In de zaak van de Refahpartij, die de meerderheid had verworven in het Turkse parlement, had het Turkse Constitutionele Hof die partij verboden wegens schending van het grondwettelijke beginsel van de seculariteit, de scheiding van staat en godsdienst,  en dat verbod werd door het Mensenrechtenhof in 2003 in stand gelaten, met overwegingen die ook een blauwdruk kunnen vormen voor nationale verbodsregelingen. Ook de organen van de EU  kunnen een toezichthoudende functie uitoefenen, zoals bijvoorbeeld de interventies van de Europese Commissie bij de onderwerping van het Constitutionele Hof in Polen.

Wie na een verbodenverklaring en ontbinding toch doorgaat met de activiteiten maakt zich in Nederland schuldig aan het strafbare feit van art.140 Wetboek van Strafrecht: deelnemen aan een criminele organisatie. In 2015 heeft de regering in een brief aan de Tweede Kamer (Notitie anti-democratische groeperingen van 2 maart 2015, nr. 29279, nr,226) de  zaken op een rijtje gezet en de conclusie getrokken dat ‘het Nederlandse rechtsstelsel op zichzelf voldoende waarborgen omvat om – als sluitstuk op het zelfreinigend vermogen van de democratie- omverwerping en afschaffing van de democratische rechtsorde te voorkomen.. (…) Het bestaande instrumentarium kan worden ingezet tegen ‘organisaties  met (a) doelstellingen die onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven  van onze democratische rechtsorde (…) mits sprake is van (b) concrete handelingen die daar (mede) op zijn gericht en voorts – in het geval van politieke partijen- (c) aannemelijk is gemaakt dat het gevaar van een beleid ter realisering van dergelijke doelstellingen voor de democratie voldoende naderend is.’

De regering gaat dus verder dan Rijpkema  en omarmt een veel meer materiële definitie van democratie en rechtsstaat, en  ziet bovendien ruimte om een specifiek op politieke partijen toegespitst verbodscriterium te ontwikkelen, ontleend aan de rechtspraak van het Europese Mensenrechtenhof: het gevaar voor de democratie moet ‘voldoende naderend’ zijn. Dat laat natuurlijk nog plaats voor allerlei vormen van invulling. Een splinterpartij kan men laten lopen als een irrelevante lunatic fringe, maar een partij met flinke aanhang moet men niet zo groot laten groeien dat zij niet meer met democratische middelen te stoppen valt. Een en ander binnen het algemene verbodsartikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek; nieuwe wetgeving werd niet overwogen. Dat is  niet helemaal begrijpelijk, omdat toch in feite door de regering binnen het algemene kader van de openbare orde specifieke  en differentiërende criteria werden ontwikkeld voor het verbod van politieke partijen. Heel in het algemeen zou er wat wetgeving kunnen worden ontwikkeld voor een regiem van politieke partijen.

Groep Wilders

Richtte de Kamer zich op non-existente islamistische partijen, wij kunnen ook eens kijken naar de PVV. Dat is een merkwaardige rechtspersoon, en die persoon is Geert Wilders. De rechtspersoon bestaat uit de vereniging Groep Wilders, waarvan G. Wilders het enige lid is, gecombineerd met de Stichting Groep Wilders (later omgedoopt in Stichting vrienden van de PVV), waarvan G. Wilders het enige statutaire bestuurslid is. Niemand anders heeft zeggenschap in beide samenstellende delen.

Nu zijn er twee aspecten aan een politieke partij: enerzijds de interne partijdemocratie, en anderzijds  de doelstellingen met daarmee samenhangende praktijken. Men kan zich afvragen of de autocratische en dictatoriale partijorganisatie, waarmee de praktijk binnen de partij, die afgezien van de founding father alleen vrijwilligers kent, in overeenstemming is, niet strijdig is met grondbeginselen van de democratie. De PVV heeft, anders dan de SGP, niet eens vrouwelijke leden in de partij. Het volkomen ontbreken van enige democratie in de interne partijorganisatie is verdacht en vormt een voorafschaduwing van de staatsorganisatie die de PVV in gedachten lijkt te hebben. Zeker gecombineerd met de regelmatige uitingen van de leider over nepparlement en neprechters.

Getrumpetter

Daarnaast is, nu naar buiten toe, het streven naar etnische zuiveringen waarvoor het lid Wilders inmiddels veroordeeld is een duidelijke aantasting van de menselijke waardigheid en het democratische gelijkheidsbeginsel. Ik noem een stuk of wat punten uit de verkiezingsprogramma’s van de laatste jaren. Het ontnemen van actief en passief kiesrecht aan bipatriden;  verbod op naturalisatie van mensen die hun eerdere nationaliteit niet kunnen afschudden, lees Marokkanen en Argentijnen (Maxima!);  alle islamitische scholen en moskeeën sluiten; de Koran verbieden; Immigratiestop voor personen uit islamitische landen.  Dat en veel meer getrumpetter onder het motto : Nederland weer van ons!  Het komt neer op het ook gepropageerde afschaffen of wijzigen van het centrale artikel 1 van de Grondwet waarin het gelijkheidsbeginsel is neergelegd, onafhankelijk van afstamming of godsdienst. Bovendien gaat het programma in tegen de democratische orde door kiesrecht te willen ontnemen aan een aanzienlijk segment van de bevolking, enfin, er is eigenlijk geen redelijke twijfel mogelijk dat de PVV antidemocratische doelstellingen kent, en die ook krachtig uitdraagt, zoals ook zichtbaar wordt als men de redevoeringen van de heer Wilders tot zich laat doordringen. De centrale slogan, Nederland weer van ons, vat een en ander nog eens samen: ‘ons’ dat zijn de dragers van de joods-christelijke cultuur en stam en ‘weer’ verwijst naar een situatie en een tijd die nooit bestaan hebben, maar dat terzijde.

Blijft over de derde toets die de regering aanlegt als voorwaarde voor een verbod: is het aannemelijk dat er gevaar bestaat dat beleid op komst is (‘voldoende naderend’ ) dat deze plannen tot uitvoering brengt? Dat vraagt om een zorgvuldige taxatie en beoordeling van een concrete situatie. Er moeten aanwijzingen zijn dat de plannen kans van slagen zouden kunnen hebben.  De beoordeling is aan de nationale autoriteiten, en met name het openbare ministerie dat hier het initiatief heeft. Het Mensenrechtenhof  geeft de nationale autoriteiten de benodigde speelruimte, omdat die het beste in staat zijn om de situatie te beoordelen (al staan die er soms te dicht op om in te durven grijpen). Een belangrijk aspect is de politieke aanhang: is die verwaarloosbaar of  aanzienlijk? Ik meen dat de kieslustige aanhang van de PVV , zoals die blijkt uit de verkiezingen van de laatste tien jaar, zodanig is, dat die op zich de drempel passeert die het Mensenrechtenhof in de Refah-zaak heeft geformuleerd: ‘(…) the danger of that policy for democracy is sufficiently established and imminent.’ Is de kans daarop verwaarloosbaar, gegeven de geringe adhesie aan een antidemocratische partij, dan is een verbod niet op z’n plaats.

In een recente uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht, dat over een verbod van de NPD moest oordelen, kwam daarom terug op een eerdere uitspraak waarbij het de Duitse Communistische partij ( KPD) had verboden, omdat het feit dat naar menselijke berekening niet te verwachten viel dat die zijn ongrondwettige programma in de voorzienbare toekomst ten uitvoer zou kunnen leggen, niet aan een verbod in de weg stond. Nu oordeelde het constitutionele Hof  dat het uitgesloten was dat de NPD zijn doeleinden langs parlementaire of buitenparlementaire weg zou kunnen bereiken, gegeven zijn lage organisatiegraad, zijn geringe ledental, zijn beperkte weerklank en dergelijke indicaties meer, en dat dus een verbod niet aan de orde was. Met ander woorden: de Duitse democratie werd door het Hof voldoende weerbaar gevonden om zich zonder een verbod te keren tegen de NPD.

Hoe moeten we deze indicatoren nu beoordelen ten aanzien van de PVV?  Op het moment van schrijven ziet het er naar uit dat de PVV de grootste partij in het Nederlandse parlement kan worden. Naar parlementair gebruik is de grootste partij aangewezen om als eerste te proberen een kabinet te vormen. Nu verschillende grotere partijen hebben aangekondigd niet te willen samenwerken met de PVV zal deze waarschijnlijk niet aan een regering kunnen deelnemen. Het is niet  vanzelfsprekend dat zo’n quarantaine heilzaam zal werken, en verder zal ook een oppositiepartij , groot of klein, een zekere invloed kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld via de verkiezingsprogramma’s die begerig lonken naar de aanhang van de PVV. Met anderen ben ik van mening dat aan de drie voorwaarden voor een verbod van de PVV, ook naar Nederlands recht, is voldaan. Of het verstandig is om de machinerie voor verbod en ontbinding  van de PVV in werking te stellen vraag ik me intussen af.  Anderzijds: mocht de PVV een absolute meerderheid bereiken, dan is het te laat om in te grijpen.

Ik besluit. De studie van Rijpkema is lezenswaardig, goed geschreven, en levert een waardevolle bijdrage tot het actuele debat over een democratie met tanden. Het zijn, zo voeg ik er aan toe, vooral ook de burgers die deze weerbaarheid  in hun dagelijkse doen en laten ten toon dienen te spreiden, ook los van hun functie als electoraat.

 


 

Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie.

Bastiaan Rijpkema

Uitgever Nieuw Amsterdam 2015.

Bastiaan Rijpkema

Uitgeverij Nieuw Amsterdam

ISBN      9789046820049

Prijs € 24,99

 

Ulli Jessurun d’Oliveira is oud-hoogleraar Migratierecht en was voorzitter van de Stichting De Republikein

Charmeoffensief der populisten

 

In blijde afwachting van een electorale ruk naar rechts hangt de PVV haar intellectuele kroonjuweel van een louter ceremonieel koningschap gedwee aan de wilgen. De anti-monarchale aanvechtingen van de populisten lijken gepacificeerd op de weg naar het regeringspluche. Een wit voetje bij Oranje lijkt nu het hoogste streven.

Tekst René Zwaap

Hoe meer de PVV ruikt aan de macht, des te gedienstiger schikt de partij van Wilders zich naar het vorstenhuis. Tijdens het meest recente Kamerdebat waarin de monarchie centraal stond – afgelopen najaar tijdens de behandeling van de koninklijke begroting – schitterden de populisten door afwezigheid. Niet Wilders maar zijn tweede man PVV’er Martin Bosma stond vermeld als spreker op de agenda, maar ook deze liet tijdens het debat – dat onder meer ging over de schemerige belastingdeal die prins Bernhard in de vroege jaren zeventig bij de regering had afgedwongen – verstek gaan. Opvallend genoeg vond Bosma tijdens dat roerige debat in de Kamer wel tijd om onheilspellend te twitteren over de aanstaande teloorgang van de Dodenherdenking in de maalstroom van de multiculturele samenleving. Zijn afwezigheid was dus demonstratief. Wilde de PVV alvast een wit voetje halen bij de koning door nu discreet te zwijgen over diens salaris?

Ook van het roemruchte initiatiefwetsvoorstel van de PVV om de koning uit de regering te zetten, de koninklijke onschendbaarheid op te heffen – inclusief de ministeriële verantwoordelijkheid en de koninklijke strafrechtelijke immuniteit – én de Koning als vicevoorzitter uit de Raad van State te halen – in 2011 ingediend door de PVV-Kamerleden Elissen en Helder – lijkt de partij niets meer te willen weten. Dat explosieve wetsvoorstel – getiteld ‘Modernisering van de rol van de Koning in het staatsbestel’ – verkeert nog immer in ‘eerste lezing’ bij de Kamer en de behandeling ‘ligt stil wegens tijdgebrek’, zo leert een blik op de Kameragenda.

Uit de gratie

Maar tijdgebrek van wie? Na zes jaar in de parlementaire ijskast te hebben gelegen is dit voorstel tot een reeks wijzigingen van de Grondwet zo goed als beschimmeld geraakt. Indiener André Elissen zit inmiddels niet meer in de Tweede Kamer maar in de gemeenteraad van Den Haag, en staat nu op de nominatie te worden weggewerkt naar Brussel. Mede-indiener Lilian Helder zakte op de kandidatenlijst van nr. 4 naar nr 9., en omdat alleen Geert Wilders de dienst uitmaakt binnen de partij mogen we dus gevoeglijk aannemen dat ook deze parlementariër bezig is uit de gratie van de Grote Leider te vallen.

Het is symbolisch voor de toenadering tot de monarchale nestwarmte die de PVV nu nadrukkelijk lijkt te zoeken. In het kladje dat de PVV dit jaar als verkiezingsprogramma dorst in te leveren ter illustratie van de minachting van de partij voor de eigen achterban, wordt met geen woord meer over de monarchie gerept. Tien jaar geleden ging Wilders nog volop het orgel tegen het koningshuis. De kerstrede van Beatrix van 2007 zat naar zijn smaak ‘boordevol multi-culti-onzin’. Vooral de zinsnede ‘grofheid in woord en daad tast de verdraagzaamheid aan’ zette kwaad bloed bij de PVV-leider. ‘Dit is een politieke toespraak tegen ons, waarin het multiculti-ideaal wordt opgehemeld door iemand die niet gekozen is en die ik politiek niet kan aanspreken’, reageerde Wilders getergd. ‘Ik vind dat zij als een haas de regering uit moet worden gestuurd’. Dat ‘als een haas’ bleek wat overdreven, want het moest toen nog vier jaar duren eer de PVV-leider het plan Elissen/Helder tot de invoering van een louter ceremonieel koningschap naar Zweeds voorbeeld mocht presenteren. Bij de presentatie sprak Wilders vroom: ‘Het gaat om het ambt, niet om de persoon, voor wie wij veel respect hebben’.

Onstabiel klimaat’

Naar verluidt was het Beatrix die tijdens de formatie van 2010 al haar invloed aanwendde om te voorkomen dat de PVV in het kabinet zou komen. Dagblad BN/De Stem meldde op basis van een ‘uiterst betrouwbare bron binnen de hofhouding’ dat Beatrix haar aftreden had uitgesteld op grond van het ‘onstabiele politieke klimaat’ dat de PVV had aangericht. Daarna bleef de relatie tussen de populisten en Oranje gespannen. In 2011 viel Wilders weer over de kersttoespraak van de vorstin, die het dit keer over duurzaamheid en geldzucht had gehad. ‘Mijn hemel, is de Majesteit stiekem lid geworden van GroenLinks?’, twitterde de PVV’er wanhopig . Toen prinses Máxima vraagtekens zette bij het bestaan van een eenduidige Nederlandse identiteit, kreeg zij het verwijt ‘prietpraat’ te verkopen. Beatrix kreeg de wind van voren toen ze in 2012 bij een staatsbezoek aan in Abu Dhabi een hoofddoek droeg. ‘Een trieste wanvertoning’, aldus Wilders in een vraag aan Rutte. ‘Realiseert u zich dat ons staatshoofd op deze wijze de onderdrukking van vrouwen legitimeert?’

Opvallend gedeisd

Sinds het aantreden van Willem-Alexander als koning hield Wilders zich opvallend gedeisd. Maar toen de koning verleden jaar tijdens een speech voor het Europarlement zijn zorgen uitte over de consequenties van de Brexit reageerde Wilders weer ouderwets woest. Rutte had de Koning ‘voor zijn eurofiele karretje’ gespannen. ‘Realiseert de Koning zich dat een vertrek uit de EU juist ervoor zorgt dat we onze eigen identiteit (inclusief Koningshuis) eerder behouden?’, schamperde de PVV’er in een reeks Kamervragen richting premier Rutte. ‘Realiseert hij zich ook dat een vertrek uit de EU juist betekent dat we onze soevereiniteit terugwinnen en weer baas worden over ons eigen land, geld en grenzen? Zo neen wilt u hem dat dan vertellen of aangeven dat de eerste ondertekenaar van deze vragen dat zelf volgend jaar na de verkiezingen zal komen doen?’

In die woorden zat zeker weer dreiging en waarschijnlijk schrok de indiener van de vragen er zelf ook van, want sindsdien is de PVV poeslief voor het koningshuis, dat aangeprezen wordt ‘echt Nederlands’. Geheel spontaan zal die nieuw hervonden Oranjeliefde niet zijn ontstaan. Weliswaar is afgesproken dat de Koning geen rol meer speelt tijdens het formatieproces, maar met een beetje onhandige verkiezingsuitslag kan het makkelijk dat de Kamer straks weer ‘met hangende pootjes’ (naar een gevleugelde uitspraak van wijlen Hans van Mierlo) terug moet naar het paleis voor een verlossend richtinggevend woord. En dus hing de PVV haar eigen intellectuele kroonjuweel – de initiatiefwet van Nelissen en Helder ter onttakeling van de macht van de monarchie – maar preventief aan de wilgen. Wat wordt de volgende stap? Zien we Wilders en Bosma straks op Koningsdag naar hartenlust zaklopen, koekhappen en wc-pot werpen? Het is in ieder geval weer eens iets anders dan moddergooien.

 

Meldpunt WillyLeaks geopend

Meldpunt verborgen kosten koningshuis geopend

Heeft u weleens een royal bij u in de zaak gehad die wegliep zonder te betalen? Heeft u specifieke inzichten in de fiscale positie van het Huis van Oranje? Of weet u iets van de opbouw van het koninklijke vermogen, bijvoorbeeld over het aandelenpakket van Oranje? Of hoeveel een verfbeurt van de ‘Groene Draeck’ nu precies kost? Meld het ons! In samenwerking met het Nieuw Republikeins Genootschap werkt ‘De Republikein’ aan een onderzoek naar de verborgen kosten van het Nederlandse koningshuis. Voor koninklijke klokkenluiders en andere tipgevers is het digitale meldpunt ‘WillyLeaks’ geopend, te bereiken op willyleaks@rotestsite.nl. Alle tips welkom en worden op vertrouwelijke basis verwerkt in het eindrapport dat rond Koningsdag 2017 wordt gepresenteerd. Deze exercitie is onderdeel van een vergelijkend onderzoek naar het kostenplaatje van de laatste 7 grote monarchieën van West-Europa door de Alliance of European Republican Movements (AERM).

1 8 9 10 11