nieuws - Page 2

Walter Winchell contra ‘America First’

In Philip Roth’s dystopische succesroman The Plot Against America over een fascistische machtsovername in de Verenigde Staten anno 1940, is een hoofdrol weggelegd voor Walter Winchell. Hij was de machtigste journalist van zijn tijd en bond ook in werkelijkheid de strijd aan met het isolationisme van de America First-Beweging, waarachter vaak een pro-nazistische gezindheid school. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover had een hoge prijs.

 

Tekst René Zwaap

 

Philip Roth hoefde in The Plot Against America (2004) niets te verzinnen om het personage van Walter Winchell kleurrijk te maken. Met zijn achter op het hoofd staande vilten hoed, opgerolde hemdsmouwen, losgetrokken stropdas en eeuwige sigaret in de mondhoek, was Winchell ook in werkelijkheid het archetype van de Amerikaanse razende reporter. Dat Winchell eigenlijk helemaal geen journalist was, maar een mislukte vaudeville-artiest die een journalist speelde, vormde daarbij geen beletsel. Vijftig van de zeventig miljoen volwassenen die Verenigde Staten in de jaren dertig telde, stemden iedere zondag af op zijn radioshow (die steevast werd ingeleid met de woorden ’Here’s Winchell, he knows it all, he sees it all!’). Zijn geschreven dagelijkse column vol schimpscheuten, roddel en achterklap uit de coulissen van Broadway, Hollywood en Washington, geschreven in een even sappige als koortsachtige stijl vol ‘slanguage’, werd in meer dan 2000 dagbladen over de gehele natie afgedrukt. De helft van de abonnees van het krantenimperium van persbaron Randolph Hearst las de krant puur om Winchell en hij was de eerste journalist die even torenhoge gages opstreek als filmsterren, gevierde zangers en kampioenen van het honkbalveld. Winchell was de koning van de Jazz Age. Presidenten dongen naar zijn gunst, evenzeer als filmsterren en gangsterbazen. ‘Winchell begrijpen is een test in Amerika-kennis’, schreef een krant op het hoogtepunt van Winchells roem. ‘Niet minder dan in staat zijn de Amerikaanse Grondwet uit te leggen.’

 

New Deal

Met zijn eigen afkomst uit een straatarm Russisch-joods gezin in New York was Winchell de belichaming van de Amerikaanse Droom. ‘Democratie is waar iedereen elkaar een schop onder de kont kan geven’, luidde zijn motto. Met aanstekelijk gebrek aan eerbied voor welk instituut dan ook zette hij de sloophamer in de tot dan toe gescheiden compartimenten van de klassensamenleving. Met één terloopse opmerking kon Winchell carrières maken of breken. Zijn loopbaan lag geplaveid met geknakte reputaties en intense vetes. Tegelijkertijd was hij tijdens de Grote Depressie een onvermoeibare kruisvaarder ten bate van Roosevelts New Deal. Anders dan in Philip Roths roman werd Winchell geen presidentskandidaat en evenmin werd hij op campagne doodgeschoten, maar feit is wel dat zijn leven al vanaf 1933 in het teken stond van het mobiliseren van krachten tegen het Europese fascisme en diens handlangers in de VS. In de jaren vijftig was hij evengoed op weinig verheffende wijze betrokken bij de heksenjacht van senator Joseph McCarthy en zijn Comité voor On-Amerikaanse Activiteiten op iedereen die in een communistische reuk stond. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke.

 

Bittere armoede

Walter Winchell werd geboren in 1897 in de Lower East Side van New York. De familie heette eigenlijk Weinschel. Zijn overgrootvader was rabbijn in het Russische Minsk, zijn grootvader Chaim Weinschel was chazan (voorzanger) in de synagoge en een gevierd dichter in het Jiddisch, die in 1881 naar de Verenigde Staten was geëmigreerd. Vader Jacob Weinschel was een onfortuinlijke kleine handelaar in zijde en Walter beleefde een jeugd van bittere armoede. Moeder Jennie Bakst was eveneens van Russisch-joodse komaf en probeerde haar kinderen met wisselend succes op te voeden in de observante traditie. Bij Walter had dat weinig effect. Het antisemitisme waarmee hij als kind werd geconfronteerd maakte hem voor de rest van zijn leven wel ‘een intuïtieve Jood’, zoals hij het zelf noemde.

Vanaf zijn dertiende trad hij op in vaudevilleshows als tapdanser, zanger en komiek. Echt succesvol was hij niet. ‘Walters probleem was dat hij niet van het publiek hield’, aldus een vriend uit die tijd, opgevoerd in de biografie Winchell: gossip, power and the culture of celebrity van Neal Gabler (1994). ‘Hij was er bang voor en dus wilde hij slimmer zijn dan zijn toeschouwers, om zichzelf ervan te overtuigen dat hij beter was dan zij. Hij hield niet van hen en dat hadden ze in de gaten.’ Winchell zou later schrijven dat zijn tropenjaren in halflege theatertjes hem hadden geleerd hoe je de aandacht van het publiek moest veroveren.

 

Spaanse griep

Het was door de pandemie met de Spaanse griep van 1918, die in de Verenigde Staten een miljoen doden kostte, dat Winchell een alternatief vond voor zijn noodlijdende artiestenbestaan. Nu de theaters gesloten waren begon hij een nieuwsbrief te schrijven vol met roddels over collega-artiesten. Die sloeg zo goed aan dat hij al snel vaste bijdragen leverde aan theater-vakbladen. Zijn sappige roddels uit de toneelwereld trokken aandacht van een zakentycoon die zijn presidentiële ambities wilde verwezenlijken met een nieuw te stichten krant, de Evening Graphic. Die richtte zich met een cocktail van sport, seks en misdaad op de kleine man. Winchells werk kleurde uitstekend bij de Graphic, en behalve roddels uit Broadway en de gangsterwereld, die hij oppikte in de nachtclubs waar hij iedere nacht tot zonsopgang verbleef, begon hij ook hardhandige theaterkritieken te schrijven. Die bezorgden hem een toegangsverbod tot de dertig theaters van de gebroeders Jacob en Lee Shubert. Toen de Marx Brothers in een van die theaters de première opvoerden van hun show Animal Crackers – waarin onder de naam Wally Winston een figuur gemodelleerd op Winchell opdook – smokkelde Harpo Marx de met een valse baard getooide Winchell de zaal in.

In 1927 was de Evening Graphic al zo op stoom gekomen dat de Society for the Suppression of the Vice aandrong op een verschijningsverbod. Winchells werk trok de aandacht van de oppermachtige krantenmagnaat William Randolph Hearst. In 1929 verkast Winchell naar Hearts Mirror, zodat zijn columns via Hearts’s persbureau King Features nu ook in honderden andere Hearst-kranten worden doorgeplaatst. Terwijl de VS na de Wall Street Crash in een diepe crisis storten (‘De situatie is zo erg dat wanneer een kerel incheckt in een luxehotel en een kamer vraagt op de 17e verdieping, de receptionist vraagt of het om te slapen of te springen is’, bericht Winchell) gaat het met zijn eigen carrière juist crescendo. NBC huurt hem in als presentator van een wekelijks radioprogramma dat wordt gesponsord door het sigarettenmerk Lucky Strike. In het voorjaar van 1932 prijkt Winchell in smoking op 45.000 billboards verspreid over 18.886 Amerikaanse steden met zijn slagzin ‘OK America’, gevolgd door de reclametekst ‘Luckies are kind to your throath – I know’.

 

Al Capone

In de concurrerende pers worden verontruste commentaren gewijd aan ‘Winchellism’, dat met zijn sensatiehonger en gebrek aan respect als een gevaar voor de gehele journalistiek wordt gekenschetst. Maar niemand minder dan Hemingway prijst Winchell als ‘de grootste krantenman die ooit heeft bestaan’. Het is de tijd dat ook gangsterbazen glamourfiguren worden en op vakantie in Miami wordt Winchell met alle egards onthaald door Al Capone, die hem als welkomstgeschenk een stapeltje reeds ingevulde wedformulieren voor de paardenraces geeft. Elk formulier blijkt de winnaar juist te hebben. Gangsterbaas Frank Costello investeert in de Stork Club, de nieuwe exclusieve nachtclub in New York waarvan Winchell mede-eigenaar en het levende uithangbord wordt. Gezeten aan de exclusief voor hem gereserveerde tafel in de club ontvangt hij een eindeloze parade aan tipgevers, bewonderaars en revuedanseressen die hogerop willen. Winchells hechte banden met de onderwereld worden wat al te inzichtelijk als hij in zijn column aankondigt dat er een aanslag op het leven van een jonge gangster genaamd Vincent Coll, alias Mad Dog, in voorbereiding is. De krant is nog warm van de pers als Mad Dog inderdaad met kogels wordt doorzeefd. Tegelijkertijd staat hij elders in het gangstermilieu in een kwade reuk omdat hij iets onvriendelijks schrijft over een concurrerende nachtclub van de Stork. Bevreesd voor schadeclaims wegens laster en smaad krijgt hij Hearst zo ver dat deze zich er contractueel toe verplicht alle financiële schade die voortvloeit uit Winchells publicaties op zich te nemen. Winchell is vanaf dat moment verzekerd tegen smaadprocessen. Die carte blanche draagt bij aan zijn journalistieke moed.

 

Moordaanslag op Roosevelt

In 1932 wordt in Miami een aanslag gepleegd op het leven van presidentskandidaat Franklin Delano Roosevelt. De dader, de Italiaanse metselaar Giuseppe Zangara, mist zijn doelwit op een haar na, en treft in plaats van Roosevelt burgemeester Anton Cermak van Chicago, die aan zijn verwondingen overlijdt. Winchell slaagt erin door te dringen tot de politiecel waar Zangara verblijft en krijgt een exclusief interview. Zangara verklaart een hekel aan rijke mensen te hebben en dat hij eerder al heeft geprobeerd de koning van Italië te vermoorden. Winchell bewijst zijn vakgenoten zo dat hij meer is dan alleen een entertainer.

De actie ontsnapt ook niet aan de aandacht van Roosevelt, die eenmaal verkozen tot president Winchell in maart 1933 uitnodigt voor een tien minuten durend gesprek in het Witte Huis. Winchell is diep onder de indruk van de presidentiële ontvangst, die zijn toch al niet bescheiden ego streelt. De komende jaren is hij een onvermoeibare pleitbezorger van Roosevelt, die hij prijst als ‘de nieuwe held van de natie, die voor een rechtvaardiger verdeling van inkomen zal zorgen’. Hij ontpopt zich nu als de advocaat van de kleine man die alles te winnen heeft bij Roosevelts New Deal.

Tegelijkertijd begint Winchell zich als geen ander in de Amerikaanse media uit te spreken tegen Hitler, die dan net aan de macht is gekomen. Hij spreekt van ‘nazi-gorilla’s’ die de Duitse bevolking terroriseren. ‘Te erg voor woorden dat een man als Hitler, die zo intens haat, het zo ver kan schoppen in de politiek’, schrijft Winchell in 1933. ‘Zijn haat tegen de Israëlieten is verachtelijk – en wanneer een moordenaar hem op een dag neerknalt zouden een boel mensen daar niet rouwig om zijn’. Het bezorgt hem een heldenstatus bij de joodse gemeenschap in de VS en de intense haat van Hitlers Amerikaanse fanclub.

Ook binnen de VS tiert het fascisme welig. Winchell voedt de FBI met informatie die hij oppikt uit de kringen van Amerikaanse nazi’s, zoals de Silver Shirt-beweging rond William Dudley Pelley, Hitler-bewonderaar en virulent Jodenhater. De nazi’s van Milwaukee beginnen een lastercampagne tegen Winchell en noemen hem ‘een gevaar voor onze zaak’. Winchells repliek: ‘Reken maar dat ik dat ben.’ Van Roosevelt krijgt hij een speciale status als inlichtingenofficier van de Amerikaanse marine.

Tussen FBI-baas J. Edgar Hoover en Winchell bloeit in die tijd op instigatie van het Witte Huis een hechte relatie op. Hoover-biograaf Anthony Summers schrijft in Offcial and confidential: the secret life of J. Edgar Hoover (1993) dat Winchell de FBI-directeur en diens onafscheidelijke assistent Clyde Tolson vaak ontving in de Stork club, en dat Winchell zo ongetwijfeld op de hoogte moet zijn gekomen van toentertijd hoogst geheim gehouden homo-erotische betrekkingen tussen Hoover en Tolson. Ook bij de gangsterbazen die de nachtclub bezochten was de seksuele oriëntatie van ’s land hoogste politiechef blijkbaar een vertrouwd gegeven. Dat moet de hoogste criminaliteitsbestrijder van het land chantabel hebben gemaakt, stelt Summers, daarbij aanvullend dat Hoover inderdaad niet erg genegen was een punt te maken van georganiseerde criminaliteit, wat hem in het Kennedy-tijdperk op een vete met Bobby Kennedy kwam te staan.

 

Handel in geheimen

‘De grootste overeenkomst tussen hen was dat zij beiden handelden in geheimen’, schrijft Neal Gabler over de band tussen Winchell en de FBI-chef. ‘Hoover met zijn dikke onderzoeksdossiers, Winchell met zijn roddel en achterklap. Hun levens draaiden om het verborgene, en waarschijnlijk waren er geen twee andere mannen die de waarde van geheimen zo goed inzagen als zij – om ze te vinden, te exploiteren en zichzelf tegen hen te beschermen’. De relatie levert beide zijden voordeel op: Winchell draagt sterk bij aan het imago van Hoover als ’s lands opperste ‘crime fighter’ en krijgt van Hoover toegang tot dossiers die voor anderen gesloten blijven.

In Philip Roth’s roman is Winchell’s tegenkandidaat om het Amerikaanse presidentschap Charles Lindbergh, de legendarische piloot die bij leven inderdaad de isolationistische lijn van Amerikaanse afzijdigheid in de Tweede Wereldoorlog bepleitte, en zijn bewondering voor Hitler-Duitsland niet onder stoelen of banken schoof. In werkelijkheid troffen beide mannen elkaar op een ander podium, en wel de rechtbank. Lindbergh was uitgegroeid tot een nationale held toen hij in 1927 als eerste een transatlantische solovlucht had uitgevoerd van New York naar Parijs. Het hele land leefde met hem mee toen in 1932 zijn baby uit huis werd ontvoerd en kort daarop, ondanks betaling van het losgeld, dood werd gevonden in de buurt van de villa van de Lindberghs in New Jersey. Winchell stortte zich met huid en haar op de zaak. Hij beroemde zich erop dat het aan zijn speurwerk te danken was dat de ontvoerder, de Duitse timmerman Bruno Hauptmann, kon worden gearresteerd nadat in diens woning een deel van het losgeld was gevonden. Het daaropvolgende proces in 1935 groeide uit tot een ongekend mediaspektakel, met 130 fotografen en 350 reporters in de rechtszaal. Het was alsof niet Hauptmann, maar Winchell terecht stond, zo merkte een van de aanwezige journalisten op. Met de veroordeling van Hauptmann was Winchells status als journalistieke superheld helemaal gevestigd. De brief van FBI-directeur Hoover, waarin deze hem om zijn rol in de Hauptmann-zaak prees, liet hij inlijsten en ophangen boven zijn bureau.

 

In de winter van 1935 wordt Winchell naar eigen zeggen ’s nachts op straat in elkaar geslagen door twee Amerikaanse nazi-aanhangers. Trots doet hij er in zijn column verslag van. Zijn ster blijft stijgen. In 1936 kan Winchell zich miljonair noemen, in 1938 siert zijn beeltenis de cover van Time Magazine. Tegenover een verslaggever maakt hij gewag van een verschuivende interessesfeer. ‘Het kan me niet meer zoveel schelen wie een scheet laat op Broadway, maar als Hitler en Mussolini een scheet laten is dat nieuws’. Het Witte Huis ziet Winchell als een van de belangrijkste liberale krachten van het land. Zijn baas Hearst, geen vriend van Roosevelt, is minder enthousiast. ‘Je bent ingehuurd voor een roddelrubriek vanuit Broadway’, waarschuwt hij zijn vedette. ‘Alle politieke columns in mijn kranten zullen in geest Amerikaans zijn. Ze zullen democratisch gestemd zijn, niet communistisch of fascistisch.’ Waarmee de krantenmagnaat eigenlijk bedoelt dat zijn stercolumnist naar zijn smaak te liberal is geworden en zich ook niet moet bemoeien met buitenlandse politieke aangelegenheden. Op last van Hearst worden de berichten van Winchells correspondente in de Spaanse Burgeroorlog Lillian Hellman in de meeste kranten waarin de Winchell-column verschijnt weggesneden vanwege haar klare verdediging van het republikeinse anti-Franco- kamp.

 

Kennedy

Winchell laat zich er niet door van de wijs brengen. Wanneer de Britse regering in september 1938 blijvende vrede met Hitler-Duitsland denkt te hebben bereikt met het Verdrag van München, is Winchell de meest kritische stem in de Amerikaanse populaire pers. ‘Te proberen vrede te sluiten met Hitler is hetzelfde als proberen af te vallen door meer te eten’, houdt hij zijn miljoenenpubliek voor. ‘Die Europese landen hebben ons een nieuwe definitie van rechtvaardigheid gegeven: een misdadiger geven wat hij verlangt in plaats van wat hij verdient’. Zijn politieke instincten blijken telkens juist: in zijn columns voorspelt hij zowel de Duitse annexatie van Tsjechoslowakije als het Molotov-Von Ribbentrop-Pact. Consequent is hij ook: wanneer de pro-nazistische Britse ex-koning Edward, nu Hertog van Windsor, zich samen met zijn Amerikaanse bruid Wallis Simspon bij de Stork Club aanmeldt, wordt het paar op last van Winchell geen toegang verleend.

Er sluipt een zekere megalomanie in hem als Winchell daags na de Duitse inval in Polen een telegram stuurt aan Joseph P. Kennedy, ambassadeur van de VS te Londen, met een dringend advies aan de Britse regering. ‘Mag ik u met alle respect de suggestie doen, dat als Groot-Brittannië de oorlog verklaart, deze verklaring niet wordt geformuleerd als «oorlog tegen Duitsland» maar als oorlog tegen Hitler persoonlijk en zijn persoonlijke regime, om te beklemtonen dat Hitler niet echt de wil van het grootste gedeelte van de burgerbevolking vertegenwoordigt. Zo’n verklaring zou een verbazingwekkend effect hebben om het Duitse volk wakker te schudden, zeker als zo’n verklaring bekend zou worden gemaakt aan het Duitse volk.’ De ambassadeur slaat de raad beleefd af als ‘grondwettelijk onmogelijk’.

In de ogen van Winchell is Europa na het offer van Tsjechoslowakije aan Hitler ‘moreel bankroet’ en hij blijft er bij de Amerikanen op aandringen om zich voor te bereiden op een oorlog tegen Hitler en zijn handlangers. ‘We hebben geen grotere vloot nodig om een oorlog te beginnen, maar om te beëindigen’, legt hij uit. ‘Ik ben tegen weer een Amerikaans leger op vreemde bodem. Maar ik ben nog meer tegen een buitenlands leger op Amerikaanse bodem.’ De pro-Duitse factie in het Amerikaanse Congres van Afgevaardigden ziet in Winchell een agent van de Britten. Congreslid Jacob Thorkelson noemt Winchell ‘een joodse vuilspuiter die iedereen aanvalt die het niet heeft op zijn eigen georganiseerde minderheid’. Senator Burton Wheeler van Montana, ook een openlijke racist, stelt dat ‘Winchell probeert Amerika de oorlog in te blitzkriegen’.

 

Vijfde kolonne

Iedere week komt Winchell weer met nieuwe onthullingen over de ‘isolationalisten’, in wier kringen hij vooral een vijfde kolonne van nazi-collaborateurs, antisemieten en racisten ziet. Zijn tips krijgt hij onder meer van de Anti-Defamation League, de beweging voor gelijke burgerrechten. Zo vergaart hij een imposante collectie vijanden, van autofabrikant Henry Ford en diens antisemitische krant The Dearborn Independent, de white supremacy-beweging van senator William Bilbo van Mississippi, generaal George van Horn Mosley, die openlijk de invoering van het nazisme in Amerika bepleit, en Fritz Kuhn, de chef van de Amerikaanse Nazi Bund. Volgens Winchell belt Kuhn hem geregeld met verdraaide stem op om hem met valse tips tot uitglijders te bewegen. Wanneer Winchell komt met het nieuws dat de Gestapo plannen heeft om Amerikaanse spoorwegen op te blazen, reageert Hoover geprikkeld. ‘Ik krijg genoeg van zijn hysterie’, laat hij zijn medewerkers weten. Toch verordonneert hij iedere tip van Winchell na te trekken. ‘Zodat we niet voor schut staan als er echt iets gebeurt’. Mogelijk laat de FBI-chef de telefoon van Winchell ook afluisteren.

 

Lindbergh

Opvallend is dat de ‘vijfde kolonne’ ook na Pearl Harbor, de Japanse aanval van 7 december 1941, waarna Roosevelt namens de VS de oorlog verklaart aan Japan, onvermoeibaar doorgaat met het bepleiten van een apart vredesverdrag tussen de VS en Duitsland. Roosevelt voorzag dat zelfs toen nog het verzet tegen een oorlog tegen Duitsland zo groot zou zijn dat hij het niet aandurfde Duitsland en Italië ook formeel oorlog te verklaren (al vochten de Amerikanen op de Atlantische Oceaan de facto al lang met de Britten mee tegen Hitlers U-Boote). Gelukkig waren Hitler en Mussolini zo gedienstig om een paar dagen later, op 11 december, de oorlog aan de VS te verklaren. Maar zelfs dat vermocht America First nog niet overtuigen. Vliegheld Lindbergh, inmiddels uitgegroeid tot de belangrijkste stem van de isolationistische beweging, en niet alleen in de ogen van president Roosevelt ‘een absolute nazi’, bepleit zelfs nog in 1941 voor het Huis van Afgevaardigden een apart vredesverdrag tussen de VS en Duitsland. Lindbergh was innig bevriend met autofabrikant Ford en de laatste liet zich tegenover een FBI-agent ontvallen: ‘Als Charles hier in Detroit bij me langs komt, praten we alleen maar over de Joden.’

Winchell mikt zijn pijlen niet uitsluitend op extreemrechts in Amerika. Gesouffleerd door Hoover bindt hij ook de strijd aan tegen vakbonden die zouden zijn geïnfiltreerd door agenten van de Sovjet-Unie. Als Hitler Parijs verovert houdt hij zijn publiek voor dat op het moment Stalin gevaarlijker voor Amerika is dan Hitler. ‘Stalin staat aan de poorten van de Amerikaanse fabrieken.’ De vakbond voor het zeetransport klaagt hem in 1940 aan met een eis tot schadevergoeding van een miljoen dollar voor zijn beschuldigingen dat zij een marionet is van Moskou. Hearst schikt de zaak uiteindelijk met een afkoopsom van 10.000 dollar. Dat is zeer tegen de zin van Winchell, die zich beroept op informatie uit de top van de regering. Het communistische dagblad The Daily Worker ziet er vooral imagomanagement in: ‘Toen Winchell begon met nazi’s aan te vallen, stond hij in de vuurlinie van die communistenvreters die toen zeiden dat alle joden die zich tegen het fascisme keerden communisten waren. De makkelijkste manier om te bewijzen dat hij geen rooie is was door de roden aan te vallen. Het was een kwestie van lafheid.’

‘Op zondagavond moesten we tot het optreden van Walter Winchell om negen uur de programma’s van diverse komieken uitzitten’, schrijft Philip Roth in The Plot Against America. ‘Als hij dan uiteindelijk kwam en datgene had gezegd, wat wij van hem hoopten, en het ook met de verachting uitsprak die we van hem hadden willen horen, brak bij ons in de steeg zo’n bijval uit, alsof de beroemde journalist niet in een radiostudio zat aan de andere kant van de Hudson, die brede grensrivier, maar hier bij ons, strijdlustig in ons midden, met losgetrokken stropdas, met opengeknopen hemd, de grijze vilten hoed naar achteren geschoven, alsof hij aan de keukentafel van de buren zat,met de microfoon op een handdoek’. De aanbidding van Winchell die Philip Roth in zijn roman beschrijft binnen de joodse gemeenschap van Amerika, was er ook in werkelijkheid. Hij werd vanuit die kringen bedolven onder eerbewijzen. De dankbare joodse gemeenschap van Lakewood, New Jersey, vernoemt zelfs bij leven al een straat naar hem als ‘de eerste soldaat van het land in de strijd voor de democratie’ en de joodse organisatie B’nai B’rith nam hem al in 1934 op in haar Hall of Fame omdat ‘niemand meer had gedaan dan deze heer met zijn roddel en zijn columns om het nazisme van de kaart te lachen.’ Maar naarmate de oorlog voortduurt, groeit de druk, zeker in opmaat naar de presidentsverkiezingen in de herfst van 1944, wanneer Roosevelt voor zijn derde termijn opgaat. De America First-beweging haalt alles uit de kast. Het republikeinse congreslid Clare Hoffman beschuldigt presidentsvrouw Eleanore Roosevelt van communistische sympathieën en probeert een mars op Washington te organiseren met als doel onmiddellijke stopzetting van de oorlog met Duitsland en Italië. Tegelijkertijd eist de afgevaardigde een onderzoek naar de banden van Winchell met het ministerie van Justitie, lees de FBI. Ook dient hij een wetsvoorstel in om de Anti-Defamation League, Winchells belangrijkste informatiebron, te verbieden. De afgevaardigde John Rankin (Mississippi), een openlijke antisemiet, krijgt de lachers in het congres op zijn hand met anti-joodse grappen over Winchell. De laatste toont zich verbijsterd. ‘Kijk hoe laat het is. We zijn in oorlog met nazi-Duitsland, waarvan de leiders aan de macht kwamen met een programma van racistische vervolgingen en moord. Nu, in het Amerikaanse Congres, krijgen deze vooroordelen van Hitler applaus en geschater.’

Als Roosevelt op 12 april 1945 sterft door een hersenbloeding, is Winchell gebroken. ‘Er hoeft geen monument voor F.D.R. te komen’, schrijft hij. ‘Zijn monument is voor altijd in de harten van het gewone volk.’ Met diens opvolger Truman krijgt Winchell geen warme band, integendeel. Het zou Winchell ter ore zijn gekomen dat Truman hem een ‘kike’ – scheldwoord voor joden – had genoemd, zo stelt Neal Gabler in zijn biografie. Truman maakt een eind aan de New Deal, Winchell noemt hem in private kring een ‘son of a bitch’.

 

Met Hitlers ondergang en de Japanse capitulatie na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, moet Winchell zichzelf opnieuw uitvinden. Nadat de Russische onderminister van Buitenlandse Zaken Andrei Vishinsky op 26 september 1946 in een 2,5 uur durende speech voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een speciale vermelding van Walter Winchell als ‘oorlogshitser’ inlast, en van de Amerikaanse overheid een wet eist om hem het zwijgen op te leggen, vindt hij die nieuwe bestemming. ‘De Russische revolutie is de opstap naar de wereldrevolutie’, houdt Winchell zijn gehoor voor. ‘Nooit eerder verkeerde Amerika in zo’n groot gevaar.’ Met zijn nieuwe obsessie voor het rode gevaar vervreemdt Winchell zich van een deel van zijn oude aanhang en wordt hij voor regeringskringen juist een ideaal communicatiekanaal. Dat wordt nog erger als senator Joseph McCarthy uit Wisconsin zijn heksenjacht op al dan niet vermeende communisten begint. Winchell en McCarthy hebben een geweldige klik en de mannen speelden met het idee om zich gezamenlijk verkiesbaar te stellen voor het Witte Huis. Het aureool van Winchell bladdert zo verder af.

 

Josephine Baker

In 1951 loopt Winchells reputatie als kampioen van de burgerrechten ernstige schade op als de gevierde zwarte danseres Josephine Baker met haar gevolg in Winchells Stork Club op last van diens zakenpartner niet wordt bediend en vervolgens met steun van de zwarte gemeenschap een grote perscampagne begint wegens racisme. Winchells nieuwe concurrenten op de radio, onder wie Ed Sullivan, spinnen er goed garen bij. Voorheen had Winchell zich altijd sterk ingezet voor een gelijke behandeling van de afro-Amerikaanse gemeenschap. Met zijn zwarte vriend bokskampioen Sugar Ray Robinson had hij in Las Vegas hotels bezocht die verboden waren voor ‘honden en zwarten’ en samen met hem demonstratief een kamer geboekt. Nu voelt hij zich aangevallen. In plaats van de kwestie te verzoenen kiest Winchell voor een publicitair tegenoffensief. Hij duikt in zijn archief en beschuldigt Baker ervan in de jaren dertig steun te hebben gegeven aan Mussolini’s oorlog in Ethiopië en in Frankrijk ook met het Pétain-regime te hebben gecollaboreerd. Het maakt zijn zaak niet sterker. Allengs zinkt zijn populariteit.

Als radio plaatsmaakt voor tv als het belangrijkste massamedium, slaagt Winchell niet in een succesvolle transformatie. Zijn opgewonden staccato-dictie werkt op de radio fantastisch, maar voor tv-kijkers is het een afknapper. Zijn zoon Walt jr., die met weinig succes in de voetsporen van zijn vader probeerde te treden, had dat al voorspeld: ‘Als ze hem op tv zien, zouden ze alle respect voor hem verliezen.’ Dat bleek waar. Winchells tv-carrière bij ABC was een kort leven beschoren. De producent van Winchells tv-programma noemt de samenwerking ‘de ergste tijd van mijn leven’. Op het medium bleef zijn blikken stem uit vervlogen dagen wel nog jaren klinken als aankondiger van de geliefde detective-serie The Untouchables.

Een persoonlijk drama overkwam hem toen zoon Walt in het huwelijk trad met Eva von Klebow, wier vader in Duitsland een aanhanger van Hitler was geweest en als ingenieur actief was geweest voor de Luftwaffe van het Derde Rijk. Vader Von Klebow werd na de oorlog naar Amerika gehaald om te werken voor de Amerikaanse luchtvaartindustrie, maar op zijn werkkamer prijkten verborgen achter andere beelden nog altijd portretten van Hitler, vertelt zijn kleindochter Kenya Winchell aan De Republikein. Walter Winchell verbrak alle contact met zijn zoon en zijn jonge gezin. Walt jr. raakte verslaafd aan alcohol en drugs en zou in 1968 zelfmoord plegen. Volgens Kenya Winchell was haar vader al op jonge leeftijd getraumatiseerd vanwege de logeerpartijen die zijn vader hem oplegde in het huis van J. Edgar Hoover en zijn partner Clyde Tolson. Verhalen over seksueel misbruik deden de ronde. Als dat inderdaad zo was, betaalde Winchell de allerhoogste prijs aan zijn belangrijkste tipgever en beschermheer.

Toen Walter Winchell op 20 februari 1972 stierf aan een slepende kanker, was hij al zo goed als vergeten. Een poging van zijn laatste bewonderaars om in New York Times Square naar hem te vernoemen liep op niets uit. Het verdiende eerbewijs kwam pas veel later, met een roman van een van Amerika’s grootste romanciers. In Philip Roth’s The Plot Against America leeft een betere Winchell voort dan hij in het echt was. De duistere krachten die hij bij leven zo adequaat bestreed, zijn echter weer ontwaakt. Donald Trump, popelend om straks het roer van Joe Biden over te nemen, noemt zijn beweging niet voor niets ‘America First’.

Heeft u dit artikel gewaardeerd en wilt u dat uitdrukken met een donatie aan De Republikein? Dat kan via deze link:

Doneer € -

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

Interview Ulli Jessurun d’Oliveira: Exit-strategie voor Amalia

/

Van de naar schatting 500 uitgesproken republikeinen in Nederland legt prof. mr. Hans Ulrich (‘Ulli’) Jessurun d’Oliveira (1933) veruit het meeste gewicht in de schaal. Het kersverse advies van de emeritus-hoogleraar van de rechtenfaculteit van de UvA om de Gouden Koets nooit meer te gebruiken was nog maar net uit of hij kwam al met een kant en klare exit-strategie ten bate van kroonprinses Amalia. De hoogste tijd om bij te praten.

 

Tekst René Zwaap

In uw recente advies over de toekomst van de Gouden Koets schrijft u: “Een koning die zich steeds burgerlijker voordoet om in de gunst van de bevolking te blijven, en die zich beter thuis voelt bij vliegtuigen, speedboten en snelle auto’s, zou er goed aan doen de hele naar onbestemde tijden archaïserende poppenkast met opgefrunnikte paarden, met voor niemand meer iets vertellende harnachementen, operettelakeien, blokkenisten, wandelkoetsiers en militair praalvertoon op Prinsjesdag af te schaffen”. Dat is dan gelijk het einde van uw warme betrekkingen met de koning, lijkt me zo…

‘Welnee, de koning lijkt het sportief op te nemen. Ik stuurde mijn boekje niet zo lang geleden op naar het paleis, en warempel, gisteren trof ik een bedankbriefje van de directeur van het kabinet van de koning in de brievenbus waarin hij namens de majesteit de hartelijke groeten aan mij overbrengt. Ik ga ervan uit dat onze relatie even vriendelijk blijft als voorheen. Toen ik hem een paar jaar geleden trof bij het feestelijke jubileum van de Maatschappij der Letterkunde, waarvan ik lid ben en hij erfelijk beschermheer, verzekerde Willem-Alexander mij nog dat republikeinen er vanuit zijn visie ook moeten zijn, want, aldus de majesteit, “jullie houden ons scherp”. Zoals ik eerder al eens zei: Het is een doodgoeie jongen, alleen zijn baantje deugt niet.’

In de zogeheten ‘klankbordgroep’ die het Amsterdam Museum formeerde om na te denken over de toekomst van de Gouden Koets zat u onder meer met de voorzitter van de Bond van Koninklijke Oranjeverenigingen Pieter Verhoeve, ook bekend als de burgemeester van Gouda. Zelf was u lid van het Republikeins Genootschap, nu van de vereniging Republiek, u gaf samen met Pierre Vinken de eerste zet aan de oprichting van dit tijdschrift, De Republikein, van de stichting die dit blad uitgeeft was u ook lange tijd voorzitter, en u bent ook nog eens medeauteur van Een Grondwet voor de Republiek Nederland uit 2004. Ik neem aan dat u en Verhoeve elkaar behoorlijk in de haren zijn gevlogen?

‘Ook dat viel reuze mee. Sterker nog, Pieter en ik zijn in de loop van het proces goede maatjes geworden. Bij de officiële opening van de tentoonstelling van de Gouden Koets in het Amsterdam Museum, waar Willem-Alexander ook bij was, wees directeur Judikje Kiers er zelfs op dat Verhoeve haar eerder over mij had toevertrouwd: “Ik weet niet hoe het komt, maar ik ben een klein beetje van die man gaan houden”. Andersom is dat overigens ook zo. En uiteindelijk is Verhoeve, thuis in het staatsrecht, het ook wel met me eens geworden dat het uiteindelijk de premier is die de beslissing over het ceremoniële gebruik van de brik neemt. Het woord daarover is nu aan de premier, al zwaait de koning wel de scepter over die koets. Dat heet: de Gouden Koets is sinds 1968 samen met het schip De Groene Draeck en regalia als de scepter, de rijksappel, de kroon en het rijkszwaard ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis van Oranje-Nassau, maar die heeft maar één bestuurslid: de koning zelf. Dat wil weer niet zeggen dat Willem-Alexander in die Gouden Koets voor zijn eigen lol over het strand van Scheveningen kan toeren. Ook dat zou de ministeriële verantwoordelijkheid waarschijnlijk activeren. De statuten van die stichting reppen van gebruik ter “uitoefening van de koninklijke waardigheid”, dus gelegenheden waarbij het staatshoofd als officieel ambtsdrager optreedt. Bij die gelegenheden geldt volgens dat raadselachtige artikel 42 lid 2 van de Grondwet: “De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk”. Dus is het uiteindelijk toch de premier die het als primus inter pares in de ministerraad voor het zeggen heeft. Daardoor draait ook niet de koning op voor die niet misselijke 6 miljoen euro die nodig bleek voor het opkalefateren van de koets, maar drukken die kosten op de staatsbegroting.‘

Zou het niet een beter idee zijn dat onding om te smelten en de baten te doen uitgaan naar de nabestaanden van de slaven en anderszins uitgebuite personen in het koloniale tijdperk?

‘Ach, het is allemaal maar klatergoud, de opbrengsten zouden te verwaarlozen zijn. Daarnaast ben ik niet zo onder de indruk van die damnatio memoriae-golf die momenteel het hele land overspoelt. Het iconoclasme op onwelgevallige monumenten, het verwijderen van namen en hele episodes uit de geschiedenis, lijkt mij niet de aangewezen methode voor een geslaagd proces van “Vergangenheitsbewältigung”. Het is zinvoller dat getroebleerde collectieve verleden onbevangen onder ogen te komen en zich daar rekenschap van te geven. Domweg uitgummen zoals Stalin liet doen op de foto’s van in ongenade gevallen kameraden is niet de weg. Wat mij betreft wordt Amsterdam de eindbestemming van de Gouden Koets. Uiteindelijk gaat het om een geschenk aan Wilhelmina van de dankbare Amsterdamse burgerij. Op die manier komt het cadeau retour afzender en kan het onderdeel worden van een breder voorlichtingsprogramma over vooral het koloniale tijdperk. De Gouden Koets staat nu tot maart volgend jaar op een binnenplaats van het Amsterdam Museum, netjes getakeld met een enorme hoogwerker. Het Amsterdam Museum was voorheen het Burgerweeshuis, en daar hebben vlijtig bordurende weesmeisjes een fors aandeel gehad in de vijftien miljoen steekjes die benodigd waren voor het interieur van de koets. Maar helaas gaat het museum binnenkort dicht voor een verbouwing en pas in 2025 gaat het weer open. Voorheen stond de koets in de Koninklijke Stallen, maar daar paste ze eigenlijk niet in, zodat het dak ervan telkens moest worden verwijderd. Dat euvel schijnt verholpen in een nieuw ondergronds paviljoen bij Paleis ‘t Loo, waar de koets in de tussentijd waarschijnlijk wordt gestald. Intussen kunnen de koning en de premier op hun wekelijkse onderonsjes op maandagochtend tot een vergelijk komen hoe verder met de koets.’

Nu de net meerderjarig geworden kroonprinses Amalia. U heeft een exit-strategie voor haar ontwikkeld om zich van het koningschap los te weken. Hoe steekt die in elkaar?

‘Allereerst: tot koning maken is een moderne vorm van slavernij, die je niemand mag aandoen in een beschaafd land. De voorbereiding daartoe is au fond geestelijke kindermishandeling en in strijd met het internationale Kinderrechtenverdrag waar ook Nederland aan gehouden is. Dus eigenlijk zou de rechter de ouders uit de ouderlijke macht hebben moeten ontzetten en Amalia en haar zusjes, de zogeheten Triple A, onder haar hoede moeten nemen. Maar er is nog een andere ontsnappingsroute. Zoals bekend heeft moeder Máxima een dubbele nationaliteit: de Argentijnse door geboorte en de Nederlandse via een speciale procedure die ook voor topsporters wordt gebruikt. Kinderen van Argentijnen die buiten Argentinië geboren worden kunnen door optie de Argentijnse nationaliteit krijgen. Dat staat in de Argentijnse nationaliteitswet. Bij mijn beste weten bezitten de drie koningskinderen nu alleen de Nederlandse nationaliteit. Maar nu ze meerderjarig is, kan Amalia ook zelf deze stap zetten. Als ze daarvoor kiest, is het onvermijdelijke gevolg dat zij haar Nederlanderschap verliest. En het effect daarvan is verstoting uit de troonsopvolging. Dat staat niet in de Grondwet, maar in de Wet op het lidmaatschap van het Koninklijk Huis. Dat zegt dat het lidmaatschap van het Koninklijk Huis niet wordt verkregen bij gemis van het Nederlanderschap en dat het eindigt bij verlies van het Nederlanderschap. Wie uit het Koninklijk Huis valt, verliest zijn of haar aanspraken op de troon. Een sierlijke ontsnapping, lijkt mij zo, die ik de gehele Triple A graag in overweging geef.’

Tot slot een persoonlijke vraag. Hoe komt een Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, zoals u bent, eigenlijk in republikeins vaarwater terecht?

‘Dat was een langer proces. Ik was allang van republikeinse gezindheid toen ik in 2004 dat lintje ontving. Door het koninklijk behagen ben ik niet gepaaid. Voor het Nederlands Juristenblad schreef ik  later in het kader van een speciale editie met adviezen voor de koning een pleidooi voor de herinvoering van de republiek. Ik besloot de voordracht van mijn advies met een welgemeend en krachtig “hoepel op” richting koning, en dat leidde toen nog tot uiterst geschokte reacties onder de aanwezige collegae-juristen. Kijk, ik ben natuurlijk niet zo’n republikein die iedere nacht knarsetandend van woede in zijn bed ligt te woelen omdat we nog steeds een koning hebben. De monarchie op zich is een idiote staatsvorm, maar er zijn talloze ergere misstanden. Dat vergemakkelijkt de communicatie met andersdenkenden.’

 

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

 

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

 

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

 

 

Simplicissimus: Koninklijke corona-hypocrisie

Tekst Simplicissimus

Als republikein kan ik niet warmlopen voor de jaarlijkse kersttoespraak van Willem-Alexander. Integendeel, tegen het einde van het jaar zet ik op het tijdstip van ’s konings kerstboodschap bewust geen radio of televisie aan. Dit jaar was ik echter oprecht benieuwd naar de koninklijke kletspraat en dat had alles te maken met corona. Net als in 2020 zou koning onbenul ongetwijfeld ook dit jaar weer niet verder komen dan wat onsamenhangende gemeenplaatsen over de zich voortslepende coronacrisis. Ik werd niet teleurgesteld! Maar hoe verhouden Willem-Alexanders woorden – voor onder de kerstboom en anderszins – zich eigenlijk tot zijn daden?

Nadat het heel lang oorverdovend stil was geweest, hield Willem-Alexander op 20 maart 2020 een televisietoespraak naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus. Hierin zei hij onder meer dat we trots mochten zijn ‘op de deskundigen van het rivm, de ggd’s en op alle andere instellingen en experts’. Vier dagen later bezocht hij zowaar de ggd Hart voor Nederland in Tilburg – alleen niet op eigen initiatief, maar op uitnodiging van de burgemeester. De beelden zijn ronduit stuitend: een overduidelijk ongeïnteresseerde Willem-Alexander, onderuitgezakt hangend in een bureaustoel. Zo ziet respect van de koning voor de medewerkers van de ggd’s er kennelijk uit! Om nog maar te zwijgen van de schending van de privacy van de bellers doordat Willem-Alexander – medisch beroepsgeheim of niet – mocht meeluisteren met hun gesprekken.

Over de maatregelen ter bestrijding van het virus zei Willem-Alexander het volgende: ‘De maatregelen om de verspreiding van het virus af te remmen, zijn noodzakelijk en ingrijpend.’ En verder: ‘Het is belangrijk dat we (…) alle aanwijzingen opvolgen.’ Helaas moest Willem-Alexander bijna exact zeven maanden later, op 21 oktober 2020, in een ‘persoonlijke boodschap’ het boetekleed aantrekken na een vakantiereis met toute la famille naar Griekenland op het hoogtepunt van de coronacrisis. Dat verstaat hij kennelijk onder het opvolgen van ingrijpende, maar noodzakelijke maatregelen! Aan het einde van zijn ‘persoonlijke boodschap’ noemde Willem-Alexander zich ‘betrokken, maar niet onfeilbaar’. Welnu, van enige koninklijke betrokkenheid tijdens de coronacrisis is niets gebleken en dat hij onfeilbaar zou zijn, heeft nooit iemand beweerd.

Ook voor zijn kleinste onderdanen had Willem-Alexander een boodschap: ‘Ik denk ook aan alle kinderen in Nederland. Ik snap heel goed hoe jullie je voelen. (…) Verjaardagsfeestjes die niet doorgaan. Dat is best moeilijk.’ Niemand leek zich deze woorden nog te herinneren toen Amalia in 2021 ten paleize haar achttiende verjaardag vierde met veel meer gasten dan volgens de coronaregels was toegestaan: volgens de rvd 21 mensen, maar volgens Telegraaf-journalist Wouter de Winter in het praatjesprogramma Beau ‘zo’n honderd aanwezige gasten’. Dit kwam de journalist te staan op een felle uitval van Frank Lammers, in het dagelijks leven acteur in dienst van Jumbo en ook buiten de filmset vertolker van het onderbuikgevoel: ‘Laat dat meisje met rust!’ Bij zoveel serviliteit kan een koninklijke onderscheiding Frank Lammers in april eigenlijk niet meer ontgaan.

Na de plichtmatige televisietoespraak van 20 maart en het onvrijwillige mea culpa van 21 oktober sprak Willem-Alexander in zijn kersttoespraak van 2020 opnieuw over corona: ‘Ik wil iedereen bedanken die zich de afgelopen maanden met vallen en opstaan aan de voorschriften heeft proberen te houden.’ Wat een arrogantie! Wie zelf bij herhaling de voorschriften met voeten treedt, heeft niet het recht anderen te bedanken die zich naar beste kunnen wel aan de voorschriften houden.

In 2021 was Willem-Alexander vervolgens nagenoeg onzichtbaar, met uitzondering van zijn bezoek aan de mooiste ‘oranjestraat’ van Nederland tijdens het ek – zonder mondkapje en zonder afstand te houden. In ‘deze gekke coronatijden’, aldus Willem-Alexander, leken de coronaregels opnieuw niet voor hem te gelden. Bij zoveel koninklijke minachting voor de coronaregels verbaast het niet dat corona in de kersttoespraak van 2021 slechts terloops ter sprake kwam als een van de problemen ‘die ons allemaal raken’. Ons allemaal? Nee, de koning natuurlijk niet. Hier past slechts één kwalificatie: koninklijke hypocrisie!

Free Amalia!

Met de verschijning van het boekje Amalia van Claudia de Breij is de troonopvolgster nu officieel gelanceerd. Zo’n gelegenheidswerkje is inmiddels een vast bestanddeel geworden in een koninklijke carrière. Zeg maar de CITO-toets voor aanstaande monarchen. Of de branding van het merk, het is maar hoe je het ziet. Afgaande op wat Amalia te melden heeft, oogt het allemaal nog niet erg overtuigend. Zo is de jonge prinses naar eigen zeggen een ‘deadline-junkie’. Amalia: ‘Als je me ergens tien jaar de tijd voor geeft, begin ik er na negen jaar en elf maanden aan.’ Een weinig opwekkende gedachte als er straks wetten moeten worden getekend. Een sollicitante naar een betrekking als secretaresse op kantoor kan na zo’n ontboezeming haar cv-tje wel weer in haar tas stoppen.

Maar goed, hier gaat het om een betrekking ‘bij de gratie Gods’, en zoals we weten zijn de wegen van het Opperwezen mysterieus. Zelf is het prinsesje ook nog niet helemaal klaar voor het koningschap, erkent ze. Op haar 14e heeft ze zich met het idee verzoend, maar ze moet ‘eerst nog over een muur heen’, en ‘pas achter die muur kan ik dan misschien iets omarmen’.

Vooralsnog heeft ze vooral moeite met al die mensen op straat die haar aanstaren ‘alsof ik een goudvis op mijn hoofd heb’. Ze blijkt wel over een dosis realiteitsbesef te beschikken: ‘Wat heb ik gepresteerd? Je bent geen Nelson Mandela, dat je apartheid de wereld uit hebt geholpen. Waarom nu al een boek?’

Ter gewenning aan haar lot keek het prinsesje naar de Sissi-films met Romy Schneider. Maar zou ze weten hoe het met de echte Sissi afliep? Ze pestte haar zusje Alexia door te roepen: ‘ Ik ga lekker nee zeggen, en dan mag Alexia het lekker doen.’ Waarop het arme kind uitriep: ‘Nee! Ik wil dat niet! Ik wil geen tiara op!’

Welk een  kinderleed gaat schuil achter die paleismuren.

Amalia ziet de beperkingen van het koningschap al in. ‘Nederland is een republiek met een koning’, verzucht ze. ‘Wat het ook wordt, ik kan sowieso niets doen zonder de toestemming van de regering, zonder de goedkeuring van het land. En dat gaat heel ver, je kan me alle kanten op sturen. Tot een bepaald punt natuurlijk’.

Tot een bepaald punt? Horen we hier vanuit de verte al een constitutionele crisis aandraven? Maar dan opeens uitspraken van grote opofferingsgezindheid en een bijna Pruisisch plichtsgevoel: ‘Ik geef mijn leven aan Nederland’.  Mijn leven geven? Wat zullen we nu krijgen? Dat klinkt naar een totale brain wash! Kind, ga lekker paardrijden. En dan, in onjeugdig zwaarwichtige ernst over het takenpakket waarvoor ze wordt klaargestoomd: ‘Ik ben bereid dat op me te nemen.’

Op instigatie van haar ouders ,die na al het Griekse coronagehannes weleens weer een wit voetje wilden halen in de publiciteit, stortte Amalia haar miljoenentoelage terug in de staatskas. Ervoor bedanken was wettelijk niet mogelijk, vertelt ze. Dat had waarschijnlijk ingehouden dat ze kroonprinses-af was. Een gemiste kans!

Met dat aandoenlijk handgeschreven briefje aan de premier (waarom geen appje, zoals normale kinderen?) wilde ze zich ‘een zekere vrijheid’ verwerven. Ondoorgrondelijk klinkt het dan: ‘Ik wil dat mensen niet nog meer het recht hebben om mij als een gegeven te zien.’ Dat klinkt al een beetje als die wanhopige uitspraak van haar lieve overgrootmoeder Juliana: ‘Maar heb ook ik soms het recht niet, te trachten mijzelf te zijn?’ De Oranje-hemel is met donderwolken bezwangerd.

Na lezing van dit luchtige boekwerkje blijft toch vooral een tragische indruk hangen. Is het niet in strijd met de universele Rechten van het Kind een meisje zo vanaf het prille begin van haar leven te indoctrineren? Waar is haar recht op vrije keuze?

Maar Amalia, het is nog niet te laat! Lees het interview met de gerenommeerde jurist Ulli Jessurun d’ Oliveira in de komende aflevering van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, die volgende week verschijnt. Volgens hem moeten ouders die hun kinderen klaarstomen voor zo’n droevig koningsbestaan eigenijk door de rechter uit de ouderlijke macht worden ontzet. Hij biedt je een kant-en-klare uitweg uit die gouden kooi. En je zusjes ook. Juridisch full proof. Geen parlement dat je tegenhoudt. Neem direct een abonnement en bevrijd jezelf uit die gouden kooi. Studenten krijgen nog korting ook. En  trouwens, meneer Rutte is heus niet te beroerd om ook dat bonnetje te betalen. (René Zwaap, hoofdredacteur De Republikein)

 

Tussen vorm en inhoud: Nederland en de schaduw van de bezetting

Gebukt onder schuldgevoelens over passiviteit en collaboratie tijdens de bezetting vond Nederland zichzelf na de Tweede Wereldoorlog opnieuw uit. Maar in hoeverre speelt de verdrongen schaamte nu nog een rol?

 

Tekst Arjan Hebly

 

De nette, fatsoenlijke Nederlandse mens kenmerkt zich door netjes met elkaar omgaan, beleefd communiceren met elkaar, ook in het geval van meningsverschillen, dus niet schelden, niet (zichtbaar) kwaad worden, laat staan gaan vechten, de ander de ruimte geven, je inleven in de ander, argumenten op een redelijke manier met elkaar uitwisselen, naar elkaar luisteren, jezelf klein durven maken, jezelf (schijnbaar) wegcijferen wanneer je in contact bent met achtergestelde personen. Deze omgangsvormen zijn het resultaat van een lang opvoedings- en beschavingsproces, beginnend in het gezin, maar daarna doorgezet op scholen, universiteiten, in verenigingen, de sport en op het werk. De gehele samenleving is ermee doordesemd en zeker ook de gehele bureaucratie, de rechtspraak, het onderwijs en natuurlijk bovenal de media en de politiek, kortom in alle ideologische staatsapparaten, zoals de Franse filosoof Althusser dat noemt. Dat betekent niet dat mensen elkaar onderling geen loer draaien, vernederen, macht uitoefenen, mishandelen of wat dies meer zij, maar dit gebeurt veelal binnen de bovengeschetste vormelijke schil.

Deze zo breed beleden vormelijke opvoeding en cultuur is niet van alle tijden, maar is het resultaat van een beschavingsproces dat in zijn breedheid na de Tweede Wereldoorlog goed op gang is gekomen. Na de verschrikkingen van deze oorlog hebben we aan elkaar beloofd: ‘Dit nooit meer’. Tastbare resultaten zijn de Verenigde Naties, de Europese Unie, diverse internationale gerechtshoven (Den Haag profileert zichzelf graag als ‘De stad van Internationaal Recht en Vrede’), de euro, talrijke internationale organisaties en verdragen op allerlei gebied, niet in de laatste plaats op het gebied van de vrijhandel. Het vervagen van grenzen, talen en culturele verschillen, tussen landen en volken is hiermee onlosmakelijk verbonden. Een werkelijk eerlijke, door mensen zelf geordende wereld, weg van welk denkbaar totalitarisme, stond ons hierbij voor ogen. Welk weldenkend mens zou hier in hemelsnaam tegen kunnen zijn?

Schuld

Naar de inzichten van Freud is de vraag van het schuldgevoel het belangrijkste probleem van de cultuur. Cultuur veronderstelt namelijk verinnerelijke dwang en die dwang heeft schuldgevoel, onbehagen tot gevolg. Mogelijk dat collectief beleefde gevoelens van schuld ook van invloed kunnen zijn op het optreden en het handelen van een volk of een land. Hoe uit de schuld zich in het handelen van collectieven? Schuldgevoelens kunnen leiden tot moreel masochisme. Een persoon die zich door zijn schuld nooit gelukkig mag voelen. Een andere uitingsvorm is dat men een superlatief ‘boven-ik’ produceert. Zo doet een persoon zich na een laffe daad voor als de moedigste mens die ooit bestaan heeft. Hij kan dat alleen maar doen als van zijn daad geen getuigen zijn, of als de omstanders even laf waren, waardoor zij het nieuw gevonden heldhaftige gedrag van deze mens heimelijk gedogen. Dit ‘over je eigen schaduw springen’ is in wezen een innerlijke beweging weg van de kern van jezelf.

Je zou kunnen zeggen dat na de Tweede Wereldoorlog een groot deel van de wereld gebukt ging onder een gevoel van schuld, een gevoel van schaamte, over het eigen handelen. Slechts een handjevol landen bevrijdde zichzelf van de nazi’s, waaronder ten eerste Rusland, maar ook Servië en enkele andere landen met sterke partizanengroepen. Bij die groep hoorde Nederland zeker niet.

Het is goed voorstelbaar dat Nederlanders zich op twee manieren schuldig voelden. Ten eerste hebben we, met onze christelijke moraal, het antisemitisme voor, tijdens en na de oorlog welig laten tieren. Ten tweede zijn we eerst bezet door de Duitsers en daarna hebben we ons lijdzaam laten bevrijden door de geallieerden. Natuurlijk was er verzet, maar dat speelde geen doorslaggevende rol bij de bevrijding. De opstelling van het land als geheel was niet bepaald heldhaftig. Onze heimelijk gevluchte vorstin en het optreden van haar familie voor, tijdens en na de oorlog is van dit over je eigen schaduw springen misschien wel het duidelijkste voorbeeld.

Gidsland

Want wat zien we na de Tweede Wereldoorlog? Er is geen vorstenhuis in de wereld dat zich na de oorlog zo heeft ingezet voor een nieuwe wereldorde gebaseerd op vrede, respect en samenwerking. Denk aan de pacifistische toespraak van koningin Juliana in het Amerikaanse congres in 1952 en de oprichting door prins Bernhard van de illustere Bilderbergconferenties in 1954. Van een aantal bekende Nederlanders werd het ‘schaduw springen’ bekend, zoals van schilder/dichter Lucebert en de gevierde architect J.J.P. Oud (een voormalige vriend van Piet Mondriaan), ontwerper van zowel het Nationaal Monument op de Dam als het monument voor de gevallenen op de Grebbeberg. Hoe cynisch wil je het hebben?

Het Nederlandse volk deed niet veel anders. We steunden ons koningshuis, wat aangeeft dat we wisten dat we zelf geen haar beter waren geweest, straften de aperte slechteriken en vernederden publiekelijk graag de kruimeldieven van de oorlog. Zo dachten we ons blazoen wel voldoende te hebben gezuiverd. In een onlangs uitgezonden documentaire over dirigent Bernard Haitink legt deze precies de vinger op de zere plek. De naoorlogse dagen, voor iedereen toch een feest, zou je denken, waren voor hem – zoon van een halfjoodse moeder en een vader die als gijzelaar in een Duits concentratiekamp belandde – in al zijn hypocrisie een gruwel. Gevolgd door te stellen dat hij liever in Engeland wil sterven dan in Nederland.

En de Joden? Binnenlands negeerden we hun leed en daarna bekritiseerden we de Joden om hun oorlogen in Israël. Het weldenkende deel van het volk ging zich inzetten voor die nieuwe wereldorde. En alle ideologische staatsapparaten, waaronder bovenal het onderwijs, de media en de politiek, vulden zich hoe langer hoe meer met dit ogenschijnlijk onafwendbare en fatsoenlijke gedachtegoed. Maar in wezen was dat een weg van vervreemding, aangezien we een deel in onszelf ontkenden.

Hybris

De Griekse mythologie kent het fenomeen hybris, dat zich laat omschrijven met overdreven trots, hoogmoed, grootheidswaan, brutaliteit, onbeschaamdheid en verblinding. Dit proces lijkt ook van toepassing op volken en landen die hun eigen, meestal schaamtevolle, handelen uit het verleden niet onder ogen willen zien en daar op een verwrongen manier mee omgaan. Het handelen komt dan niet voort uit kennis over zichzelf, maar uit een overdekking daarvan, door zich juist op te stellen als de tegenpool ervan. En deze valse manier van kijken beneemt mensen ook de mogelijkheid om de werkelijkheid om zich heen zuiver te zien.

Want dragen de naoorlogse Europese instituties die de elites in het leven geroepen hebben in potentie niet alle kenmerken in zich om tot een dictatuur uit te groeien, iets waarvoor we juist wilden wegvluchten? Is de zorg voor degenen waarvoor regeringen direct verantwoordelijk zijn niet te zeer uit het zicht verloren? Hoe beheers- en bestuurbaar is een bureaucratische moloch als de Europese Unie eigenlijk nog? Is het huidige onhandige handelen van Europa met betrekking tot het coronavaccin daarvan niet een voorbeeld? Is de ongebreidelde uitbreiding richting het oosten en de isolering van Rusland historisch een juiste keuze? Is de vrijhandel met Derdewereldlanden niet alleen bedoeld om onze eigen middenklasse, de kiezers van de elite, betaalbare producten te doen toekomen, waardoor zij zich rijker kunnen wanen dan ze in wezen zijn? Is de nijd waarmee wij de Serviërs benaderen, culminerend in de schandelijke bombardementen in 1999, misschien niet ergens ver weg ook het gevolg van afgunst op hun heldendom en onze lafheid tijdens de Tweede Wereldoorlog? Hoe gerechtvaardigd is ons opgeheven vingertje richting Israël en onze verheerlijking van organisaties als de PLO?

Verzoeningsritueel

Natuurlijk moet iedereen door, ook nadat je als persoon, volk of land iets gedaan hebt waar je achteraf moeilijk trots op kunt zijn. In oude verhalen wordt wel verhaald over het doen van een offer, wat ook een persoonlijk offer kan inhouden. Of over het doen van een publieke of meer private bekentenis. Mogelijk dat we van verzoeningsrituelen van andere culturen nog veel kunnen leren (denk aan Zuid-Afrika en Rwanda). Het belang zit niet zozeer in het soort handeling, maar in het onder ogen durven zien van je eigen duistere handelen. Door dit over te slaan en het verborgen te houden, zadel je niet alleen jezelf maar ook volgende generaties op met onbehaaglijke gevoelens die de grond onder hen onvast maken en hen met eenzelfde geestelijke blindheid kunnen infecteren. En door jezelf beter te leren kennen wordt het zicht op de werkelijkheid om je heen ook gaver.

 

Arjan Hebly is architect en doceerde onder meer aan de Technische Universiteit Delft.

 

Dit artikel verscheen in de april-editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap.

Interview: Ulrike Guérot over de Europese republiek

De Duitse politicologe Ulrike Guérot hoopt met een rechtszaak bij het Europese Hof van Justitie over het behoud van het Europese burgerschap voor de Britten na Brexit een stap te zetten naar een Europese Republiek. Een interview.

 

Tekst René Zwaap

 

Toen de Duitse politicologe Ulrike Guérot in 2016 kwam met haar boek Warum Europa eine Republik werden muss! Eine politische Utopie, stuurde ze direct een exemplaar naar haar vriendin Mabel van Oranje. Via videoconferentie vanaf haar vakantie-adres in Zuid-Frankrijk vertelt ze over de achtergrond. ‘Ik ben goed bevriend met Mabel, die ik leerde kennen toen ze nog voor de Raad van Europa werkte. Haar overleden echtgenoot heb ik ook gekend. Toen mijn boek verscheen, stuurde ik haar een exemplaar met een persoonlijke opdracht, met als strekking: Mabel, dit is waar we naar toe moeten, maar word niet boos, het is niet bedoeld als een belediging van je Oranje-familie. En in juridische zin valt dat ook te rechtvaardigen. Er zijn republieken die nog steeds een koninklijke familie hebben, alleen de feodale elementen zijn er weggenomen. Je ziet dat in sommige Afrikaanse republieken, waarbinnen nog steeds lokale koninkrijken bestaan, hoewel het land toch offcieel geldt als een republiek’.

De toekomst van de monarchie binnen de Europese republiek is verder niet een kwestie waar Guérot aandacht aan besteedt. Haar missie is gewijd aan aanzienlijk bredere contouren: de vereniging van circa 500 miljoen Europese burgers in een republiek, losgezongen van natiestaten. Haar streven, weergegeven in inmiddels vier boeken die in diverse vertalingen zijn verschenen en veelvuldig werden bekroond, betreft een postnationale democratie van politiek aan elkaar gelijkwaardige burgers, die wordt aangestuurd vanuit een netwerk van regio’s en steden, beschermd door een koepel van een republiek. Dit alles vanuit de overtuiging dat de Europese Unie met haar huidige structuur er nooit in zal slagen de Europese droom van democratische eenwording tot stand te brengen. In haar meest recente werk, het verleden jaar verschenen Nichts wird so bleiben, wie es war? – Europa nach der Krise (waarvan een Nederlandse vertaling in aantocht is) wint haar pleidooi nog aanzienlijk aan urgentie. De Europese onmacht met betrekking tot de pandemie met het Corona-virus is in haar ogen het beste argument voor de oprichting van een Europese republiek. Nu de Europese lidstaten onderling gingen concurreren om vaccins – met kleine landen als Nederland, dat sowieso al kampt met structurele tekorten op het gebied van essentiële medikamenten, als de grote verliezers – werd nog eens duidelijker hoe fragiel het huidige Europese bouwwerk is. ‘Zolang Europa geen staat is, is zij niet soeverein en uiteindelijk afhankelijk en handelsonbekwaam’, schrijf Guérot, die de regeerstijl van de Europese Commissie en de Raad van Europa als ‘post-democratisch’ kwalificeert.

In Waarom Europa een Republiek moet worden noemde u 2045 nog als het jaar waarin uw utopie werkelijkheid zou kunnen worden. In uw nieuwe boek vraagt u zich af of er nog wel een verenigd Europa bestaat als de Corona-crisis is uitgewoed. Bent u de hoop aan het verliezen?

‘Sinds 1992 observeer ik Europa. Van het Verdrag van Maastricht tot het falen van de Europese Grondwet, het Franse nee, het Nederlandse nee, de bankencrisis van 2010, de vluchtelingencrisis en nu de pandemie. Als ik kijk naar Brexit, de opkomst van het populisme en racisme, het verval van de rechtstaat in Hongarije en Polen, de Catalaanse kwestie, de Schotse kwestie, de extreem gecompliceerde situatie waarin Frankijk zich bevindt met 48 procent van de kiezers die volgens de polls op Marine le Pen gaat stemmen, kan ik niet anders dan vaststellen dat ik Europa nog nooit in zo’n slechte staat heb gezien. Ik vraag me echt af of het systeem capaciteit heeft zich te hervormen, of het wel wíl hervormen, en of het dan ook nog wel een idee heeft in welke richting die hervormingen zouden moeten gaan. In 1992 hadden Kohl en Mitterrand een helder idee voor ogen over wat Europa zou moeten zijn. Ze beschikten over de politieke wil en ze voerden die uit. Ik werkte in die tijd bij de Duitse Bundestag, en ik herinner mij Nederlandse politici en diplomaten als Joost van Iersel en Max Kohnstamm, die ook een duidelijk visie hadden op wat Europa zou moeten worden. Toen kwam Pim Fortuyn en alles sloeg om. We moeten overigens ook de Amerikaanse invloed op het mislukken van de Europese Grondwet in 2003 niet onderschatten, hoewel daar niet vaak naar gekeken wordt‘.

‘In 1992 hadden we een gemeenschappelijk idee: de Europese binnenmarkt, gevolgd door een gemeenschappelijke munt, Schengen en uitbreiding van de Unie naar het oosten. Die zaken werden bereikt ondanks dat er meerderheden mordicus tegen waren gekant. Het is nu nauwelijks meer voor te stellen, maar 80 procent van de Duitsers was tegen de invoering van de euro. Nu is 80 procent van de Duitsers voor de gemeenschappelijke munt, zelfs de populisten durven niet tegen te zijn. Ook Le Pen heeft in de gaten dat de euro het enige is dat Frankrijk nog op de been houdt. De binnenmarkt en de euro zijn de zaken waar Europa nu van leeft. En dat was dus te danken aan politici met een gedeeld idee die de kracht hadden die visie door te drukken, tegen de will van de meerderheid in’.

Dat spreekt niet erg ten faveure van het democratische systeem…

‘Dat doet het wel degelijk. Het democratische systeem stelt politici na het winnen van de verkiezingen in staat de dingen uit te voeren die zij voor noodzakelijk houden. Daarna kunnen ze altijd worden weggestemd, maar als je een leider bent, moet je de tijd van je mandaat ook gebruiken om te leiden. Tegenwoordig zien we het tegendeel. We zien politici die geïntimineerd lijken door de problemen van deze tijd, en zo weinig visie hebben dat het enige dat ze kunnen bedenken is: laten we het aan het volk vragen. Nu ben ik niet tegen burgerparticipatie, integendeel, maar er is een probleem: de mensen kunnen wel ideeën hebben, maar ze zijn niet in staat die uit te voeren. Burgers zijn geen regeringen’.

In uw boek vergelijkt u de burgerinspraak die de Europese Commissie onder leiding van Ursula von der Leyen wil organiseren bij de grote Conferentie over de toekomst van Europa, die 9 mei begint, met ouders die hun kinderen laten spelen in de ballenbak terwijl ze zelf de Ikea intrekken om inkopen te doen.

‘Ik volg de voorbereidingen van die conferentie aandachtig – ik ben zelf ook uitgenodigd om in minstens vijf wergroepen mijn zegje te doen – maar ik kan helaas niet anders zeggen dat het een grote puinhoop is. Alles verzandt in mannelijke egotripperij en nationale eer over wie wat mag leiden, over voorzitterschappen en competenties. De grote vraag is: wie zijn het volk? Als je 300.000 burgers van de 500 miljoen Europeanen selecteert voor inspraak, is dat dan representatief? Zijn de populisten uitgenodigd of nodig je die niet uit omdat die toch tegen Europa zijn? Wie is in de bubbel, wie is uit de bubbel? Als het Eurparlement de burgers van Europa vertegenwoordigt, waarom moet de Commissie dan met die burgers in dialoog? Ik ben niet principieel tegen deze conferentie, ik ben alleen wel bang dat we met eyes wide shut naar een grandioze mislukking toewerken, omdat er verwachtingen mee worden gewekt die het systeem helemaal niet kan waarmaken. Dat de conferentie wordt getroffen door de torpedo’s van micro-vormkwesties en er uiteindelijk een dik rapport verschijnt dat direct in een vuilnisbak verdwijnt. Of een hele wirwar aan rapporten, want ik zie inmiddels dat de ene na de andere organisatie als rapporteur wordt aangesteld’.

‘Het blijft overigens niet bij deze grote top down-conferentie, die maar liefst twee jaar gaat duren, er is tegelijkertijd ook nog een bottom-up conferentie, waar ik ook zijdelings bij betrokken ben geraakt. Dat is het initiatief Citizens take over Europe, een platform waaraan 58 ngo’s deelnemen, verdeeld over een hele reeks subgroepen, waarvan er één zich bezighoudt met het schrijven van een Europese Grondwet, en anderen gaan over basisinkomen, klimaat, gender, lokale democratie, migratie, en nog veel meer. Idealiter groeien die twee conferenties over de toekomst van Europa op enigerlei wijze naar elkaar toe. Hopelijk eindigen ze niet als het zoveelste geval van gesimuleerde democratie, van rituele burgerparticipatie die verder geen enkel gewicht in de schaal legt en waarvan de bevindingen allemaal regelrecht in de prullenbak belanden. Citizens take over Europe krijgt vooral gestalte via Zoom-sessies, waaraan ik al de nodige keren heb deelgenomen.Wat me daarbij is opgevallen is dat de jongere generaties wars zijn van discussies over structuurkwesties. Al hun aandacht is gericht op content. Ik ben echter van mening dat een structuurverandering, zoals de Europese republiek dat zou zijn, veel effectiever kan zijn. De euro en de gemeenschappelijke binnenmarkt waren ook structuurveranderingen en die hebben een geheel nieuwe Europese realiteit geschapen’.

‘De jaren ‘80 brachten Europa wettelijke gelijkheid voor goederen. Dat noemen we de binnenmarkt. Discriminatie van goederen op grond van herkomst mocht niet meer. Een komkommer is een komkommer en in de Duitse supermarkten werd nu ook bier uit Nederland en Tsjechië verkocht, ook al vonden de Duitsers eigelijk alleen hun eigen bier goed. Vervolgens maakten we een einde aan monetaire discriminatie, door middel van de invoering van de euro. Rousseau zei het al: geld is een sociaal contract. Wie hetzelfde geld gebruikt, is gebonden aan dezelfde waarden. Nu we de euro delen,hebben we dus in feite al een sociaal contract met elkaar. Daarom ben ik er een groot voorstander van dat landen als Tsjechië en Hongarije ook zo snel mogelijk toetreden tot de euro. Eén markt, één munteenheid, en nu is het dus tijd van de wettelijke gelijkwaardigdheid voor burgers. Qua consumentenbescherming is die gelijkwaardigheid er al. En als een Nederlander in Rwanda geen consulaat heeft, kan hij terecht bij de Franse of de Duitse diplomatieke vertegenwoordiging. Ook is er vrijheid van personenverkeer, maar beperkt. Zo heeft een Bulgaarse burger in Oostenrijk geen recht op kinderbijslag, omdat er nog steeds disciriminatie bestaat op basis van nationaliteit. Als je als Duitse vrouw de weduwe bent van een Nederlandse man, en je gaat terug naar Duitsland, krijg je geen weduwenpensioen uit Nederland. Ik zou er bij iedere republikein op aandringen het geweldige boek van Pierre Rosanvallon, Le sacre du citoyen, te lezen, waar het gaat om de drie elementen die ons tot burgers maakt: het kiesrecht,het sociale systeem en de belastingen. In deze heilige pilaren van het burgerschap bestaat nu nog geen Europees burgerschap, want op al deze terreinen bestaat er nog discriminatie op basis van nationaliteit.’

Bij het Europese Hof van Justitie heeft u samen met een Duitse advocaat een zaak aanhangig gemaakt om alle burgers van de landen die zich indertijd aansloten bij het Verdrag van Maastricht, dus ook de Britten, het Europese burgerschap te verlenen.

‘Ja, dat is een zaak met een veelbelovende start, want het Europese Hof heeft aangegeven de zaak in behandeling te nemen. Het gaat erom dat bij het ondertekenen van het Verdrag van Maastricht niet alleen een unie van staten is aangegaan, maar ook een unie van burgers. Alle burgers van de lidstaten kregen met dat verdrag een permanent Europees burgerschap. Dat alles geheel in lijn met een uitspraak van Jean Monnet, dat Europa niet bedoeld is om staten te verenigen, maar de burgers. Waar het in deze zaak om gaat is dat de burgers van het Verenigd Koninkrijk ook na de Brexit recht blijven houden op dat Europese burgerschap. Want dat is een individueel recht, dat niet van hen kan worden afgepakt. De zaak is dus niet bedoeld om de Brexit ongedaan te maken, maar wel de gevolgen ervan voor de burgers. De Schotten en de Catalanen volgen dit proces op de voet, want ook voor hen kan het een belangrijke stap zijn naar soevereiniteit. Als het Europese burgerschap als permanente status wordt geaccepteerd door het Hof, betekent dat bijvoorbeeld dat Britten zonder beperkingen naar de Europese Unie kunnen blijven reizen. Het leven van al die Britten die de helft van het jaar in Zuid-Frankrijk wonen, of al die Nederlanders die werken in Engeland, zou er aanzienlijk minder complicaties van krijgen. Maar voorlopig is het wachten op de eerste hoorzitting in deze zaak’.

Het republicanisme lijkt sterk aan terrein te winnen in Europa.

‘Het European Consortium on Sociological Research komt in juni met een pan-Europese vergadering, en een van de panels gaat over Europees republicanisme. Er komen zeker nieuwe krachten vrij. In Frankrijk is er in de linkse jacobijnse kringen een grote discussie over de vorming van een nieuwe, zesde republiek. In Nederland heeft nu Volt zetels gewonnen in het parlement, en die partij gaat ook uit van een Europees republikeins schema, al is de partij naar mijn persoonlijke smaak in economisch opzicht een beetje te liberaal. Ook interessant is dat de Duitse Grünen, die heel wel in september dit jaar in de regering kunnen komen, in hun programma het streven noemen naar een Europese federale republiek. Dan is er ook nog een Franse partij, Pour une république Europeéne, die deelnam aan de Europese verkiezingen van 2019 maar het toen niet redde. Daarmee wil ik alleen maar zeggen dat er veel republikeinse presentie is in Europa. Ook in Zwitserland, dat niet tot de Europese Unie behoort, maar waar mijn toespraken veel bekijks trekken. Ik ben vaak uitgenodigd voor de Zwitserse tv en voor optredens in Zürich en Bazel. Er leeft daar heel sterk een soort jacobijns republikeins sentiment, zoals ook in Nederland, dat uiteindelijk voortkomt uit de republiek van de Verenigde Provinciën. Trouwens, ook in de Verenigde Staten is er een grote jacobijnse beweging. Wat er over is van links in Amerika heeft een blad dat Jacobin heet’.

Is dat nieuwe republicanisme een antwoord op de crisis van klassiek links?

‘Ik koester de hoop dat de idealen van het republicanisme van 1789 – liberté, egalité en fraternité – in een nieuw concept kunnen worden geherintroduceerd in de 21e eeuw. Het zou het perfecte antwoord zijn op de problemen van deze tijd. Fraternité zou misschien moeten worden vervangen door Sisternité of een ander begrip dat meer recht doet aan de manier waarop we nu naar gender kijken. Maar dat herconceptualiseren gaat verder dan dat. Kijk naar het werk van de Franse socioloog Bruno Latour. In 1789 kwam het adembenemende en natuurlijk superlinkse inzicht van de Verklaring van de Rechten van de Mens – de mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren en blijven dit. Latour werkt dit verder uit in posthumane zin. In zijn Manifeste Terreste geeft Latour aan dat we drie eeuwen na de publicatie van de Rechten van de mens nu te maken hebben met een ecologische ramp en dat die universele rechten ook zouden moeten gelden voor de bomen, de insecten en de dieren. Dat is ook voor links een breder concept dan waaraan men gewend is. Maar republicanisme kan niet alleen links zijn. Het lange proces van de geboorte van republieken van 1789 tot 1918 dat Hannah Arendt beschrijft in On Revolution kon alleen maar succesvol zijn omdat de republiek niet exclusief een links idee was. In Frankrijk was het aan Charles de Gaulle en zijn de 5e Republiek te danken dat het republicanisme stabiel werd. Het was zijn verdienste dat de republiek niet langer een strikt links project was. Het Franse denken is tamelijk dominant in het republicanisme, en daarbinnen treft je de republiek van Marianne, symbool van de linkse sociale republiek, de republiek van Danton, maar er bestaat ook de republiek van rechts, van Jeanne d’ Arc, de katholieke republiek. Als we denken aan een Europese republiek moet je ook langs die twee sporen denken. De republiek staat voor een verbond van mensen die zich bereid te leven onder dezelfde wet, in alle geledingen van het burgerlijke leven. Als je de Europese republiek presenteert als een links concept, breng je het niet tot de deur van de geschiedenis. Dat mislukte in 1789, want toen kwam Robespierre, het mislukte in 1870 met de Parijse Commune, het mislukte in 1905 met de bolsjewieken. We hebben ook de rechtse, conservatieve mensen nodig voor dit project, net als liberalen en mensen die ecologisch zijn ingesteld’ .

Toch zou je kunnen denken dat ideeën als een Europees werkloosheidsuitkering en een Europees basisloon die u binnen het bestek van de Europese republiek bepleit eerder links dan rechts zijn.

‘Nee, zeker niet. In Duitsland is het CDU bijvoorbeeld voor zo’n Europees stelsel van werklooheidsuitkeringen. Als je een scheiding aanbrengt tussen het structurele argument en het politieke argument, en overenstemming zou vinden over gelijke rechten voor alle Europese burgers, fiscaal en poltiek, dan zouden een Duitse, een Nederlandse en een Griekse Europeaan allemaal recht hebben op dezelde werkloosheidsuitkering. Maar dan heb je nog niets gezegd over de sociale waarden van zo’n uitkering. Misschien wordt het wel een erg liberale uitkering, zo van bijna niets. Het hangt dan van het Europees parlement af, hoe sociaal dat verzekeringssysteem zou zijn georiënteerd. Datzelde geldt voor het basisinkomen. Hert republikeinse idee zou zijn: we zijn het met elkaar eens dat er zo‘n basisinkomen moet komen. Wat er dan uit volgt is een politieke keuze waar ik zelf geen standpunt in verkondig’.

Verwacht u de Europese republiek nog altijd in 2045?

‘Iets eerder mag ook. In 2045 ben ik 80, dus liever wat eerder. De geschiedenis leert dat verandering vaak snel en onverwacht komt. Kijk maar naar de Duitse eenwording. Decennia werd daarover gesproken, maar het kwam er nooit van. Het werd ook niet bereikt door een verdrag tussen Kohl en Honecker, nee, op een dag gebeurde het gewoon, omdat burgers de straat opgingen. Ik geloof in het Hegeliaanse geest die het venster van de geschiedenis opent. Het idee voor de euro lag jaren in de la, niemand geloofde erin, het gold als een hopeloze utopische dromerij. Toen kwam 1989, 1992, en ging het opeens snel. Met de Europese republiek kan hetzelfde gebeuren. Ik denk niet dat Rutte, Macron en Merkel hun handtekening zullen zetten voor die republiek, maar houd het wel voor mogelijk dat we op een dag ineens weten wat er moet gebeuren. En wie weet doen de Britten, Noren, de Zwitsers, de Montenegrijnen, de Serven, de Kosovaren en de andere volkeren op de Balkan dan ook mee. Staten verenigen is moeilijk. Maar burgers verenigen is een stuk makkelijker’.

 

Minibio Ulrike Guérot

Ulrike Beate Guérot (1964) is de oprichter en directeur van het European Democracy Lab (EDL) in Berlijn. Ook is ze hoogleraar voor Europees Beleid en de Studie van Democratie aan de Universiteit van Krems in Oostenrijk.

Na een studie politieke wetenschappen werkte ze in Bonn als woordvoerder buitenlandse zaken voor het CDU, daarna kwam ze in Parijs terecht bij de denktank Notre Europe, dat geleid werd door Jacques Delors. Tussen 1998 en 2000 wekte ze in Washington als docent European Studies aan Johns Hopkins Universiteit. Terug in Berlijn in 2000 kreeg ze een functie bij de Duitse tak van de Council on Foreign Relations, waarvan ze uiteindelijk directeur werd.

In 2013 publiceerde Guérot samen met de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse een Manifest voor een Europese Republiek, dat onder meer werd ondertekend door de Franse ster-econoom Thomas Piketty en Club van Rome-lid Ernst Ulrich von Weizsäcker. Drie jaar later kwam ze met haar eigen boek over de noodzaak van een Europese republiek. Het leverde haar een Franse onderscheiding op, L’Ordre national du Mérite. Diverse andere internationale onderscheidingen volgden. Guérot was getrouwd met een Franse diplomaat en heeft twee volwassen kinderen die in Frankrijk wonen.

 

Dit artikel werd gepubliceerd in de editie van april 2021 van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. Mis geen nummer meet van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement via deze link.

 

Zeven zonden in het denken van Rutger Bregman

//

De meeste mensen deugen van Rutger Bregman werd uitgeroepen tot het Beste Boek van het Jaar 2020 en de auteur wordt bedolven onder eerbewijzen als een van de belangrijkste denkers van deze tijd. Volgens Ricus van der Kwast is hier sprake van een collectieve zinsbegoocheling.

 

Tekst Ricus van der Kwast

Illustratie Gabriel Kousbroek

 

1.

 Het had veel weg van een sociaal-psychologisch experiment. Wat als je te horen krijgt dat een boek, non-fictie notabene, sinds zijn verschijnen onafgebroken in de top van de bestsellerlijst prijkt, dat er alleen al in Nederland binnen driekwart jaar meer dan 200.000 exemplaren van verkocht waren, dat er hoofdstukken verfilmd gaan worden, dat de schrijver theatervoorstellingen geeft, te gast is in TV-shows, interviews geeft aan zowat alle dagbladen en tijdschriften in Nederland en Vlaanderen, dat diezelfde schrijver bejubeld wordt in Der Spiegel, The Guardian, Le Monde, durf je dan nog te zeggen dat de man volgens jou maar een hoop poppycock verkondigt? Of is dat vloeken in de kerk en hou je wijselijk je mond?

Afgelopen november won De meeste mensen deugen van Rutger Bregman de NS Publieksprijs. Het mag zich nu tooien met de titel Beste Boek van het Jaar 2020, nadat ik overigens had durven zweren dat het ook al Boek van het Jaar 2019 was. Het boek blijkt in elk geval pandemic proof. Terwijl in deze crisis de onverdraagzaamheid en ons egoïsme dagelijks zijn stellingen tarten, gaat het succes voor Bregman en zijn boek onverdroten verder. In februari koos de Universiteit Utrecht hem tot alumnus van het jaar, uit meer dan 180.000 afgestudeerden.

Rutger Bregman is historicus en werkt als journalist voor De Correspondent. Hij grossiert in sympathieke ideeën. Geld gegarandeerd voor iedereen, een halve werkweek, zeg daar maar eens nee tegen. Zijn ideeën worden door de goed geoliede marketingmachine van De Correspondent aan de man gebracht en ze vinden gretig aftrek. Zijn werk was al in meer dan dertig landen verschenen, toen taxes-taxes-taxes, zijn schreeuw twee jaar terug op het World Economic Forum in Davos om meer belasting voor de rijken, hem wereldfaam verschafte. In De meeste mensen deugen, verschenen in september 2019, kwamen vervolgens alle lijntjes van zijn denken samen.

De meeste mensen deugen is geen toevalstreffer, net zo min als zijn schrijver een eendagsvlieg is. Bregman is een blijverd. Dan kun je je maar beter in zijn werk verdiepen, en dat heb ik gedaan.

 

2.

Het opus magnum van Bregman is een boek met een boodschap. De meeste mensen deugen, maar dat zijn we met de uitvinding van het eigendom, de landbouw uit het oog verloren. Vanaf dat moment wordt de macht gegrepen door autoritaire leiders, die vaak sociopatische trekjes vertonen. Alles zullen ze in het werk stellen om die macht veilig te stellen en zij worden daarbij gedreven door een cynisch mensbeeld. Maar die mens is juist in wezen goed en Bregman onderbouwt dat met talloze voorbeelden. Hij put daarbij vooral uit de experimentele psychologie, uit beide wereldoorlogen en uit faits divers. Nogal wat van die episodes zijn overbekend, kerstavond in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, het Stanford Prison Experiment, het onderzoek van Stanley Milgram. Een enkele is verrassend, de geschiedenis van Paaseiland bijvoorbeeld.

Er is een radicaal omdenken nodig, concludeert Bregman. De samenleving moet gebouwd worden op een nieuw realisme, dat vertrekt vanuit een positief mensbeeld. Vertrouwen moet de basis zijn. Het boek eindigt met – what’s in a number? – tien leefregels.

Verbazing, verwarring en ongeloof. Ze streden bij mij om de voorrang toen ik het boek uit had. Verbazing, omdat De meeste mensen deugen veel dunner is dan die 528 bladzijden je doen geloven. Dat komt door het gebruik van een reusachtig lettertype dat je verder nooit in beschouwende boeken aantreft. Maar er is meer dat dit boek dun maakt, en je voelt dat al in de proloog, als Bregman het overlevingsinstinct van de mens aanziet voor een bewijs van diens goedheid.

Verwarring, omdat die ene vraag maar door mijn hoofd bleef spoken: voor wie had Bregman dit boek nu eigenlijk geschreven? Soms, na weer een passage waarin hij uitlegde wat democratie betekende, of placebo, of ‘self-fulfilling prophecy’, meende ik het zeker te weten. Zijn doelgroep waren de vroegrijpe tienjarigen, met één been nog in een wereld van fabeldieren en fantastische avonturen,  maar wijsneuzig en geïnteresseerd. Elke avond lees je je kind een hoofdstuk voor uit de dikke Bregman. Voor je het licht uitknipt, kijk je samen nog even onder het bed. Zie je wel, er zijn geen monsters. Er zijn alleen maar enkele hele slechte mensen. Maar die kun je makkelijk herkennen. Ze hebben macht of geld, en meestal allebei.

Natuurlijk is er niets mis mee om opvoedkundige boeken voor aanstormende jongelingen te schrijven. Maar Bregman wil geen vrijblijvende verhalen vertellen. Hij wil de groten der aarde overtuigen. Dat wringt.

Ongeloof, omdat bij alle media-aandacht niemand zei wat zonneklaar was. Natuurlijk was er een enkeling die zich kritisch betoonde, ook buiten de kringen waar de messen al geslepen zijn voordat de man een woord op papier heeft gezet. Soms betrof dat de vorm, bijvoorbeeld toen Lotte Jensen in de Volkskrant de schrijfstijl kritiseerde, of één bepaald facet, zoals waarom het Milgram-experiment toch nog niet met het oud papier meekan. Vaak ging het gekissebis alleen over de titel, Bregmans boodschap: deugen we nu of niet? Zoveel reacties, en toch draaide iedereen om de hete brij, de kern, heen. Je hoorde niemand over zijn uitgangspunten en zijn redeneertrant. Alsof men bang was wat men dan zou ontdekken, bang om de toorn van het publiek over zich af te roepen.

Daar kon je je iets bij voorstellen. Tegenover elk voorzichtig tegengeluid stonden immers tien supporters met meer gezag, of ze nou Matthijs van Nieuwkerk, Geert Mak, Oek de Jong, Maarten ’t Hart of Jan Terlouw heetten. Wel haastten ook kritische commentatoren zich nog om zijn werk als leerzaam, deskundig, erudiet, ‘gebaseerd op een indrukwekkende berg bewijs’ te beschrijven. Wie hield hier wie voor de gek?

 

3.

Soms dacht ik dat het nog goed kwam, bijvoorbeeld wanneer hij zijn standpunten over zijn zelfverklaarde vijanden Thomas Hobbes of Adam Smith nuanceerde. Op andere momenten keek ik vol verwachting, vooral wanneer hij groepsdenken of groepsgeest aankaartte, pistes die hij helaas even snel weer zou verlaten. Maar nadat hij had afgerekend met Bertrand Russell en daarmee feiten definitief had ingeruild voor geloof en overtuiging, kwam het niet meer goed. Hij verloor zich in een voluntaristische ideeënjungle, en ik raakte hem kwijt.

Pijnlijk, want ik was het zo graag met hem eens geweest. Er zijn weinig mensen die meer sympathie voelen voor iemand die grootse, waaghalzige projecten start, daarbij zijn nek uitsteekt, de geschiedenis van de wereld wil herschrijven, over de grenzen van vakgebieden springt en heilige huisjes omver trapt, dan ik. Burgerpanels? Kom maar op. Homo ludens? Het liefst mijn leven lang. Zelfs met die titel kon ik een heel eind meegaan. Waarom werkte Bregman dan steeds meer op mijn zenuwen, wat ik bijvoorbeeld niet heb bij David Van Reybrouck, iemand die ook aan De Correspondent bijdraagt?

Wat zonneklaar was: Bregman vocht boven zijn eigen gewicht. Er waren de kleine ergernissen. Het boek had een warrige structuur, met delen, hoofdstukken, sub-hoofdstukken, titelloze stukken, een paar sub-hoofdstukken met hetzelfde nummer, terwijl je dan weer zoiets als een index met een ordening van namen en termen node miste. Het maakte al met al de indruk van een haastig, slordig afgewerkt boek. Je vergaf ’t ’m: niet iedereen krijgt in zo’n tempo zoveel woorden op gedrukt papier.

Het boek was ook humorloos. Dat viel te verwachten: wie zo door zijn eigen boodschap in beslag wordt genomen, vergeet afstand te nemen. Zelf moest ik welgeteld één keer grinniken, en dat was toen Bregman enthousiast een verblijf in een Noorse gevangenis aanbeval, want ‘dat betaalde zich dubbel en dwars terug’. Maar of hij het zo bedoelde als hij het had opgeschreven wist ik niet zeker.

Ik begon me pas echt ongemakkelijk te voelen toen ik merkte hoe losjes Bregman omgaat met feiten, bijvoorbeeld wanneer hij het ‘rank and yank’-systeem toeschrijft aan Enron en dat in één adem door als hoofdoorzaak noemt voor de ondergang van het frauderende concern. Dat systeem, waarbij werknemers ten opzichte van elkaar beoordeeld worden en de slechtst beoordeelde groep werknemers naar een andere baan kan uitzien, werd geïntroduceerd door Jack Welch, de bewierookte ex-baas van General Electric, ruim tien jaar voordat Enron überhaupt bestond. Al was ze nog zo abject, de methode was schering en inslag bij Amerikaanse concerns. Ook bij veel firma’s die vandaag nog springlevend en succesvol zijn (Microsoft, Amazon, Yahoo, Exxon Mobil, om er een paar te noemen), wat ook Bregman schoorvoetend moet toegeven. Hoe verleidelijk ook, je kunt de nuances van de werkelijkheid niet wegmasseren omdat ze je niet goed uitkomen.

Ronduit ergerlijk was dat je niet wist welke Bregman er aan het woord was. De historicus? De ondertitel van het boek – Een nieuwe geschiedenis van de mensheid – zette ons hier op het verkeerde been, want die rol wees hij nadrukkelijk af. Hij koos ervoor te schrijven over willekeurige gebeurtenissen, incidenten, anekdotes haast, uit die geschiedenis, ook als ze tijdens een wereldoorlog plaatsvinden. Dat was zijn goed recht, maar een historisch traktaat werd het daarmee allerminst.

De schrijver dan? Dat zou er al meer op lijken, als zijn toon niet zo betuttelend was, zijn taalgebruik niet zo tenenkrommend. Bregman schrijft in een soort powerpoint-stijl, waarbij de kogels, pardon: bullets, je als lezer om de oren vliegen. Hij hanteert daarbij het quasi-Nederlands dat vandaag zo in zwang is bij de doorsnee-hogeropgeleide. Die heeft zich met zijn kids gesetteld, ziet dat het gedaan is met zijn relaxte leventje, heeft geen tijd meer voor socializen of outrospectie, is bang dat hij een joekel van een fout gemaakt heeft, zeg maar gerust een gigafout, en verwacht dat elk moment de pleuris uitbreekt.

Ook niet de schrijver dus. Blijft over Bregman de ideeënman, de denker. Daar had het alle schijn van, zo werd hij ook het meest gezien door de buitenwereld. ‘One of Europe’s most prominent young thinkers’, schrijft UNESCO op zijn website. ‘We hebben maar een paar echte denkers en Rutger Bregman is er één van’, aldus de Vlaamse schrijver Jeroen Olyslaegers. Het Nederlandse wonderkind van de nieuwe ideeën, noemde The Guardian hem, De Morgen betitelde hem als één van de invloedrijkste politieke denkers van Europa.

Zo’n vooraanstaand denker, ver over de landsgrenzen, verdiende het dat je je indringend met hem bezig hield. En dus liet ik vorm, stijl en feiten voor wat ze waren, en dook ik dieper in zijn denken, zijn methode, aanpak, logica, argumentatie, de consistentie daarvan. Dat viel niet mee. Ik ontdekte hoe hij regelmatig zondigde tegen elementaire denkregels. Zeven hoofdzonden heb ik geteld.

 

4.

Het begon bij zijn methode. Wie wel eens wat wetenschap gesnoven heeft, weet hoe essentieel de toetsing van je eigen werk is. Maar Bregman wil dat niet. Het liefst wil hij elke discussie op voorhand uitsluiten. Hij gebruikt daarvoor drie middelen, stuk voor stuk retorische foefjes.

De eerste is erg doorzichtig. Het wemelt van de passages over iets wat wetenschappelijk is aangetoond, over publicaties in een of ander toptijdschrift, zonder ook maar in enig detail te treden. Natuurlijk had hij kunnen volstaan met een simpele verwijzing, maar die toevoegingen vervullen dezelfde rol als de labjassen die in reclames de nieuwste tandpasta aanprijzen, ze verlenen een aureool van geloofwaardigheid aan zijn verhaal. Wie durft nog de uitkomsten van ‘een ingewikkeld onderzoek’ in twijfel te trekken?

De tweede truc is veel subtieler. Al vroeg in zijn boek stelt Bregman dat wie het opneemt voor de mens bespot en beschimpt zal worden. Je zou naïef zijn, vervolgt hij, onnozel, iedere zwakke plek in je betoog zal genadeloos worden blootgelegd. Dit is op het geniale af. Wie het nu nog waagt om een man te kritiseren die zelf al zo zijn eigen kwetsbaarheden etaleert, moet wel een ongelooflijke ploert zijn.

Die aanpak werkte: ze verklaart waarom ook minder enthousiaste recensies zo voorzichtig omsprongen met het gedachtegoed van Bregman. Maar soms wordt een idee bespot en beschimpt omdat het precies is wat het lijkt: naïef en onnozel, als gevolg van een betoog vol gaten.

Waar de eerste twee trucs nog niet voldoende beschermen, kan Bregman terugvallen op een derde en laatste verdedigingslijn, ook een beproefd recept bij de populistische politici die hij zo verafschuwt. In het nauw gedreven zeg je dat je alleen maar wilde provoceren, uitdagen, om zo iets te bewegen. Zo kun je alles wat je eerder gezegd hebt weer afzwakken of inslikken. Niemand kan je nog wat maken.

Door die drietandige verdedigingstactiek probeert Bregman zich te onttrekken aan de toets der kritiek, en precies daardoor diskwalificeert hij zich als denker.

5.

Foute antwoorden zijn één ding, maar foute vragen zijn erger. Beschouw het gerust als een doodzonde als een denker zich met de verkeerde vraag bezig houdt. Bregman beantwoordt zijn eigen vraagstelling in de titel – de meeste mensen deugen. Die titel is een gouden vondst en de sleutel tot het verkoopsucces van het boek. Het is ook zonder meer Bregmans verdienste dat hij hele volksstammen heeft meegesleurd in een welles-nietesdiscussie over een zinloze vraag die onherroepelijk tot een nutteloos antwoord leidt. De meeste mensen deugen, nou en? Peu importe of die mens goed of slecht is, het gaat erom wat de uitkomst is van al die intenties onder invloed  van tijd, mode, eigen ervaringen, wisselwerking met anderen, ook met die ene rotte appel die het verpest voor alle anderen.

Bregman besteedt daar weinig aandacht aan en komt met een generiek recept voor een placebo, waarbij alles goed komt als we maar geloven in de goedheid van de mens. Het is jammer dat hij niet gekeken heeft naar een experiment dat al een halve eeuw loopt, waarin dat systeem met al zijn wisselwerkingen wordt nagebootst en waarin zijn eigen ideeën getest worden.

Ruim vijftig jaar geleden creeërden we vanaf nul een parallel universum. Het werd een soort rommelspeelplaats, eender als die van Carl Theodor Sørensen in Emdrup, buitenwijk van Kopenhagen, waar Bregman zo hoog van opgeeft. Zonder regels, maar dan levensgroot, waarin iedereen gelijk was en iedereen zijn zegje kon doen. Een naam van drie letters volstond: het web.

In de eerste vijfentwintig jaar van zijn bestaan gebeurde er nog weinig, zoals dat evoluties betaamt, maar toen raakte internet op stoom, met in zijn kielzog attracties als e-mail en sociale media. De bezoekers stroomden toe. En warempel, dat leverde hele mooie dingen op. Er werd kennis gedeeld, we vonden verloren vrienden terug, liefdadigheid en solidariteit vierden hoogtij. Maar tezelfdertijd verschenen de barsten in het bouwsel. We werden belaagd door steeds venijniger virussen, het nieuws werd vervormd, onze privégegevens gelekt.

Wat bleek nu? Terwijl het merendeel van de internetgebruikers hele fatsoenlijke mensen waren, was het de hacker, de schreeuwlelijk op Twitter, de oplichter in een ver internetcafé die een onevenredig grote invloed hadden. Vaak waren dat eenlingen. Geen strobreed werd ze in de weg gelegd. Ze handelden op eigen initiatief, hadden daarvoor geen viersterrengeneraal of manager in maatpak nodig die hen in de nek hijgde.

We zijn dat web ooit met een schone lei begonnen, in het volste vertrouwen dat de mens goed en verantwoordelijk is. Maar dat volstaat kennelijk niet. De roep om meer regels in onze favoriete speeltuin wordt steeds luider. We moeten rekening houden met die paar stoorzenders, en die kunnen in alle lagen van onze samenleving opduiken. Het goede is met veel meer dan het kwade, maar wat koop je er precies voor?

De denker in Bregman zou moeten smullen van dit voorbeeld. Die hele internet-evolutie is namelijk al de proef op de som van zijn kernidee. Het laat zien wat er echt gebeurt als je ervan uitgaat dat de mens goed is, vol goede bedoelingen steekt en dat het goede besmettelijk is, wat voor moois, lelijks en mengsels daarvan dat oplevert. Maar hij laat deze uit het leven gegrepen casus grotendeels liggen.

In plaats daarvan verzucht hij dat filosofen en anderen eenvoudige zaken zo ingewikkeld maken, waarna hij zich overgeeft aan een zwart-witdenken dat zijn weerga niet kent. Hij voert zijn eigen rank & yank-systeem in, door hem elders verfoeid, waarbij hij rigoreuzer te werk gaat dan de meest cynische human resources manager. De titel zet daarbij de toon. ‘De mens deugt meestal’ was een gematigdere variant geweest, maar daar kiest hij bewust niet voor. We worden onderverdeeld in koningen en onderdanen, bazen en knechten, managers en werknemers.

Voor mij, groot optimist met een licht negatief mensbeeld, is bijvoorbeeld geen plaats in de wereld van Bregman, net zo min trouwens als voor zo’n zeven miljard anderen. Zijn planeet wordt bevolkt door personages zo plat als stripfiguren. Deugen we of niet? Had hij in het begin een betere vraag gesteld, dan was hij niet met zulke rare antwoorden gekomen.

 

6.

Logica lijdt een zieltogend bestaan in Bregmans werk. Soms komen zijn stellingen uit de lucht vallen. Als hij zegt dat we in de prehistorie millennia lang de vriendelijkste types als onze leiders verkozen, zoek je bladzijden lang naar een onderbouwing en vindt die niet. Waar hij wel een beargumenteerde conclusie trekt, struikelt zijn betoog over dubieuze denkstappen. Dat valt niet direct op, vaak klinkt zo’n redenering aannemelijk. Je slikt het voor zoete koek en dan, als je het nog eens op je laat inwerken, twijfel je. Waarom zou het bijvoorbeeld zoveel gemakkelijker zijn om cynicus of pessimist te zijn in plaats van optimist of idealist? Waar de laatste voor naïef en onnozel versleten wordt, zal de eerste voor een zwartkijker, een ouwe knorrepot worden uitgemaakt.

Op de spits drijft hij zijn spel met de logica als hij zijn afrekening met Bertrand Russell beschrijft, wat een keerpunt in het denken van Bregman betekende. Kijk louter en alleen naar de feiten als je inzicht wilt verwerven, zei de Britse filosoof. Bregman staaft zijn afwijzing van dat adagium met experimenten die het Pygmalion-effect aantoonden, waarbij mensen zich gaan gedragen volgens de verwachtingen die de omgeving van ze heeft. Feiten zijn dus vanaf nu drijfzand,  stelt hij.

Ook dat klinkt aannemelijk, maar is het niet. Dat Pygmalion-effect is namelijk nog steeds een vaststelling die zijn geldigheid ontleent aan feiten. Het weerspreekt op geen enkele manier die denkregel van Russell. Een experiment toont aan dat geloven belangrijk is. Die conclusie heb je juist bereikt omdat je goed naar de feiten gekeken hebt. Het ontslaat je dus helemaal niet van de verplichting om feiten te onderzoeken, het betekent niet dat geloof vanaf nu de nieuwe toetssteen voor een idee wordt. Bregman verwart hier onderwerp en methode.

Op zijn laatst op dit punt aanbeland moet je je als lezer bekocht voelen. Dat hele boek is opgehangen aan het kritiseren van enkele sociaal-psychologische experimenten, omdat de feiten zouden rammelen en hoe dat de mensheid naar de knoppen helpt. Nu, als puntje bij paaltje komt, doen de feiten er ineens niet meer toe en draait het om geloof en vertrouwen, om ‘the will to believe’.

Het wordt ludiek als Bregman de artistieke uitingen van de prehistorische mens onder de loep neemt. Hij vertelt hoe grotschilderingen bijna altijd mensen laten zien die op bizons en paarden jagen. Nooit zie je taferelen van mensen die elkaar de schedel inslaan. De primitieve mens was een vreedzaam wezen, concludeert hij, er werd niet gemoord.

Dus wat concludeert de archeoloog van de toekomst als hij de hand weet te leggen op de Netflix-archieven van de vroege eenentwintigste eeuw? Dat we maar een moordzuchtig zooitje waren, waar zelfs het meest paradijselijke eiland met 235 inwoners nog wekelijks werd opgeschrikt door een moord? Dat we nooit onze behoefte deden, want daar zijn immers geen beelden van? Natuurlijk weet Bregman dat ook wel, maar hij durft het toch op te schrijven. Zonder blikken of blozen.

 

7.

Geloof speelt een centrale rol in het denken van Bregman. Het siert hem dat hij zijn protestants-christelijke wortels niet onder stoelen of banken steekt. Hij heeft zich naar eigen zeggen van dat geloof afgewend, al weerhoudt het hem er niet van regelmatig met bijbelverwijzingen en -citaten te strooien.

Op zich is dat geen probleem. Wél een probleem is dat Bregman nog met allerlei onzichtbare draden aan dat geloof vastzit zonder dat hij er zelf erg in schijnt te hebben. Ik durf er wat om te verwedden dat het twintig, hooguit dertig jaar duurt voordat hij de weg naar geloof, kerk en bijbelclub weer terugvindt. De christelijke moraal beheerst zijn denken en zit hem in de weg. Hij wordt daarbij gedreven door een diepgeworteld rechtvaardigheidsgevoel. Zonder meer loffelijk en toch begint precies hier de schoen te knellen. Want God heeft met dobbelstenen gespeeld en het resultaat is een samenleving waarin je vast wel een rijkaard vindt die mooi, slim en gelukkig is naast een domme, lelijke en miserabele arme ziel, plus alles wat er tussen zit. Gelijkheid is ver te zoeken.

Zo, zonder hiernamaals, moet je alle rechtvaardigheid en vereffening in dit bestaan proppen. Bregman begint nu de werkelijkheid te forceren in de mal van zijn eigen wereldbeeld, en daar ontspoort hij. Het verklaart zijn ranken & yanken: goed tegen kwaad, 99-1, hemel of hel, geen middenweg. Het verklaart zijn overijverige zoektocht naar tekenen van beloning, straf en bekering in dit leven.

Legio zijn hier de gevallen waarin Bregman haast triomfantelijk vertelt hoe het de hoofdrolspelers in zijn werk vergaan is. Elinar Ostrum bestudeerde een eerlijkere verdeling van bezit en won er de Nobelprijs mee. Jeffrey Skilling van Enron ging achter tralies. Leann Bertsch, gevangenisdirectrice uit Noord-Dakota, vielen de schellen van de ogen toen ze kennismaakte met het liberale Noorse gevangenissysteem. George Kelling, een van de geestelijke vaders van de Broken Windows-theorie, en bioloog Richard Dawkins (The Selfish Gene) zagen hun dwalen nog op tijd in. Voor Robert Martinson, die ooit gevonden had dat reclassering van gedetineerden zinloos was, kwam elke redding te laat: hij koos de dood.

Bregman wil dolgraag laten zien wat er niet is: de eindafrekening. Zoiets gebeurt onherroepelijk als je niet weet of waar wilt hebben wat je drijft. Je schept de werkelijkheid naar je eigen wereldbeeld. Als denker kom je daar niet ver mee.

 

8.

Iets wat me blijft verbazen is het succes van Bregman in het buitenland. Zijn denkwereld is namelijk oerhollands. Neem alleen al die pseudo-afrekening met zijn protestantse wortels, daar snappen ze over de grens niets van. Toch gaan zijn boeken ook daar als warme broodjes over de toonbank en dat laat zien hoe aantrekkelijk en goed verpakt zijn boodschap wel niet is.

Steeds schrijft hij vanuit een Nederlandse invalshoek. Echt verwonderlijk is dat niet, wanneer je bedenkt dat Rutger Bregman het boegbeeld van De Correspondent is, het blad dat met veel tamtam een Amerikaanse tak op poten zette die vervolgens kantoor ging houden in, jawel, Amsterdam.

Het duidelijkst komt die oranje blik naar voren als het over werk gaat, over intrinsieke motivatie en leiderschapsstijlen. Verschillende culturen kijken verschillend naar arbeid en geld, maar Bregman giet een sauce hollandaise over de hele aardbol.

Nu zeg ik wel eens minder aardige dingen over mijn vaderland, maar dit moet me van het hart. Nederlanders hebben een geweldig arbeidsethos. Ook dat zal wel iets met zweet en aanschijn te maken hebben. Dwars door de hele beroepsbevolking vind je genoeg mensen die de schouders eronder willen zetten. Dat ethos heeft ook een keerzijde. Werk wordt van levensbelang, je verwezenlijkt jezelf door een baan. Geen baan of een rotbaan is dan een ramp.

Er zijn landen, en ver hoef je er niet voor te reizen, waar dat belang van werk al een stuk minder is. Een baan is daar voor velen een noodzakelijk kwaad, een bijzaak waar je je zo makkelijk mogelijk van afmaakt om je dan aan het echte leven te wijden. Geef ze maar eens ongelijk.

Bregman haalt intussen een onderzoek aan waaruit zou blijken dat wereldwijd slechts 13% van de beroepsbevolking zich ‘geëngageerd voelt op zijn werk’. Is dat echt zo weinig? In grote delen van de wereld zal men zich afvragen wat je nog meer wilt. Men zal zich bovendien afvragen waarom je je zou moeten vereenzelvigen met je werk. De gedachte alleen al dat werk meer zou moeten zijn dan een middel om brood op de plank te krijgen, zal men afwimpelen als elitair.

Die houding tegenover werk bepaalt ook de leiderschapsstijl die van land tot land verschilt. Ik dacht terug aan mijn studietijd. Als bijna afgestudeerde ingenieurs gingen we naar een lezingenmiddag waarin alumni over internationale carrières vertelden. We gingen er eens goed voor zitten. De eerste spreker vertelde over zijn leidinggevende functie bij een internationaal levensmiddelenconcern in Duitsland. Standplaats Emmerich, om precies te zijn. Dit was nou niet het avontuur dat ons voor ogen stond en er ging een gedempt geschamper op in de zaal. ‘Lachen jullie maar’, voegde de spreker ons geïrriteerd toe, ‘Jullie weten niet wat voor verschil die paar kilometer maken.’ Je hoeft alleen maar in de verschillende taalgebieden van de Benelux gewerkt te hebben om te weten hoezeer de man gelijk had.

Bregman heeft een inktzwarte en achterhaalde kijk op leidinggevenden. Zelfsturende teams zijn de droom van elke goede manager. In Nederland kan dat best aardig werken. Het gebeurt trouwens al veel vaker dan hij schijnt te beseffen. De baas is hier altijd al meer een meewerkend voorman geweest. Maar met zo’n opstelling wordt diezelfde manager in Italië als zwakkeling gezien. Ineens moet hij meer lijnen uitzetten dan hem zelf lief is.

Zeggen dat Bregman zich op zijn zendelingenmissie cultureel ongevoelig betoont is een eufemisme. Je zou hem een boek van Geert Hofstede of  Fons Trompenaars gunnen, om het bij Nederlandse organisatiekundigen te houden. Je zou hem een stage bij een buitenlands bedrijf gunnen, eender wat, eender waar. Tweehonderd landen, één systeem, het werkt niet.

 

9.

 

De economie komt er bekaaid af bij Bregman. Hij wijdt een korte passage aan de homo economicus, waarin hij alle economen van Marx tot Friedman over één kam scheert en een negatief mensbeeld toedicht. Als die homo economicus met zijn egoïstische, negatieve houding op pad gaat, leidt dat onherroepelijk tot rampen. Het neoliberalisme en de wereldwijde crisis van 2008 illustreren dit, ziet Bregman.

Maar is dit wel zo? Getuigden neoliberalisme en globalisering niet juist ook van een groot vertrouwen in de mens, zijn goedheid en zijn rationaliteit? Ze leken uit te gaan van het geloof dat je je kernactiviteiten kunt uitbesteden, je productie kunt verplaatsen naar andere landen, dat we ons minder en minder zouden bekommeren om landsgrenzen en importheffingen, dat we zorgeloos joint ventures konden opzetten met Chinese firma’s, dat niemand het in zijn hoofd zou halen je technologie te stelen, patentinbreuk te plegen, je oneigenlijk te beconcurreren. We zijn immers goed. En niet alleen dat: we zijn ook slim. Want als elk land, arm of rijk, economisch groeit en er beter van wordt, waarom zouden we dan zo’n win-winsituatie in gevaar brengen? Het spijt me, maar ik zie hier een positief mensbeeld aan het werk, op het naïeve af haast, niet afgeremd door enige bedenking.

Op de sporadische momenten dat Bregman verder nog economie aanstipt, val ik van de ene verbazing in de andere. Octrooien zouden bekostigd worden met onze belastingcenten, en ik vraag me af wie hem dat heeft wijsgemaakt. Miljarden huishoudens zouden op communistische leest geschoeid zijn, en ik zoek daar vergeefs naar de principes van planeconomie. Als hij ons kan uitleggen dat economie van het Griekse woord oikonomia stamt en dat dat beheer van het huishouden betekent, is Bregman in zijn nopjes, en ik stel vast dat hij nog nooit van het woord staatshuishoudkunde gehoord heeft.

Die onkunde verrast, zeker als je weet hoe graag Bregman onze economie wil hervormen. Maar nog verrassender is de afwezigheid in dit boek van zijn economische stokpaardje: belastingen.

Het is twee jaar geleden dat Bregman de show stal in Davos met zijn pleidooi voor meer belastingen en daarmee de staat tot ideale investeerder bombardeerde. In dit werk vind je er niets van terug. Dat is raar. Er is nauwelijks een onderwerp te bedenken waarmee hij zijn stelling dat geloof in het goede van de mens als een placebo de wereld verder helpt beter kan illustreren.

Laat ik dat verduidelijken. De relatie tussen fiscus en ondernemer, groot of klein, is in Nederland geënt op het zogenaamde horizontale toezicht, het concept van wederzijds vertrouwen. Dat werkt kennelijk: belastingen worden geïnd, de corruptie is laag.

Op de Corruption Perception Index, de ranglijst die Transparency Index jaarlijks opmaakt voor 180 landen, scoren in 2019 slechts zeven landen beter met de integriteit van hun publieke sector. Ook zo’n klassering voorkomt geen toeslagenaffaire, waarin we hetzelfde mechanisme in de omgekeerde richting aan het werk zien. Deze affaire, waarbij duizenden Nederlanders ten onrechte als fraudeurs zijn beschouwd, is juist veroorzaakt door wantrouwen. Je voelt nu op je klompen aan dat de belastingaangiftes er zo in de toekomst niet betrouwbaarder op gaan worden.

Aangiftes zijn één probleem, innen is een ander. In fiscaal verdacht Luxemburg (als negende één plaatsje lager op die CPI-lijst) wordt meer belastinggeld opgehaald dan in heel Nigeria (nummer 146), met meer dan driehonderd maal zoveel inwoners en op papier een hogere belastingdruk.

Minder vertrouwen leidt tot meer corruptie en uiteindelijk krijgt de staat minder. Als we mensen vertrouwen, kunnen we belastingen laag houden en gaat het een stuk beter met de staatskas. Nu begrijp ik ook waarom Bregman dit voorbeeld niet heeft opgepikt. De meeste-mensen-deugen-Bregman botst hier keihard met de belastingen-Bregman.

Tenzij hij natuurlijk van gedachten is veranderd over die belastingen. Daar lijkt het alvast op in de paragraaf die hij wijdt aan het Alaska Permanent Fund (APF). Het APF verzamelt sinds 1976 de inkomsten uit de oliewinning in Alaska. Jaarlijks wordt uit dit fonds een dividend uitgekeerd aan alle inwoners van de staat.

Bregman steekt de loftrompet over dit initiatief, omdat ieder voor zich nu kan beslissen waar hij zijn deel van het spaarrendement aan uitgeeft. Maar wacht even: was niet de essentie van zijn taxtirade dat de staat veel beter dan het individu kan beslissen waar gemeenschapsgeld aan besteed kan worden?

Marc Coucke, Belgisch miljardair, zal het in elk geval met hem eens zijn. Als de Belg na de verkoop van zijn bedrijf Omega Pharma door de pers onder vuur wordt genomen omdat hij geen belasting hoeft te betalen over de meerwaarde van zijn aandeel in de firma, stelt hij laconiek dat hij dat geld beter zal investeren dan de Belgische staat. Ook Bill Gates en Warren Buffett, aanjagers van The Giving Pledge, staan nu vanaf de zijlijn te klappen voor Bregman.

Zo lijkt het erop dat Bregman de laatste paar jaar een volte-face gemaakt heeft en nu vrienden in onvermoede kringen heeft. Maar het is waarschijnlijker dat economie gewoon niet zijn ding is.

 

10.

Er is iets wat hem nog minder ligt dan economie: exact denken. Bregman heeft lak aan getallen, aan alles wat met kwantificeren te maken heeft. Onverholen uit hij zijn afkeer van de cijfercultuur. Daar kun je je iets bij voorstellen als cijfers gebruikt worden om zoiets subjectiefs als smaak te beoordelen. Maar voor objectief meetbare grootheden zijn cijfers de meest betrouwbare feiten die we hebben. Als ze al liegen of vals zijn, vallen ze direct door de mand.

Bregman heeft daar geen boodschap aan. Het blijkt bijvoorbeeld uit zijn afrekening met Steven Pinker. Pinker is een experimenteel psycholoog die erom bekend staat dat hij zijn teksten uitvoerig onderbouwt met gegevens, tabellen en grafieken. Boeken zo dik dat je er iemand mee dood kunt slaan, aldus Bregman in een sporadische poging humoristisch uit de hoek te komen. Minder dan een bladzijde heeft Bregman nodig om af te rekenen met Pinker.

Wat stelt hij hier zelf tegenover? Nogal plompverloren doet hij ook een paar pinkertjes. Er verschijnen wat grafieken, één zelfs zonder asgrootheid, die niets toevoegen aan zijn verhaal en vooral als bladvulling bedoeld lijken. Hij haalt het uitgekauwde voorbeeld aan waarin de geschiedenis van onze planeet is samengeperst in één jaar en de mens pas op 31 december vlak voor middernacht zijn opwachting maakt. Dat laat hij nog eens volgen door een paginagrote jaarkalender waarop die verschijningsdatum is aangekruist. Dit voor wie niet weet dat 31 december laat in het jaar valt.

Helemaal bont maakt hij het als hij de criminaliteitsaanpak in New York aan het eind van de vorige eeuw bespreekt. Weliswaar ging het aantal moorden met 63% omlaag, stelt Bregman, een succes kun je dat nauwelijks noemen als je het toegenomen wangedrag van de politie in aanmerking neemt.

Die toename van wangedrag wil ik geloven. Hoe meer politieoptreden, hoe meer boetes er uitgedeeld zullen worden, hoe meer arrestaties er verricht zullen worden. En daar zullen onvermijdelijk ook meer onterechte boetes en arrestaties tussen zitten. Maar kijk eens naar dat getal van 63%. Waar hebben we het hier over? In zijn slordige omgang met getallen vergeet Bregman hier een paar gegevens. Hoeveel moorden werden er eigenlijk gepleegd in New York? Waren het er eerst 30 per jaar en daarna 11? Dat zou precies kloppen met die 63%.

Nee: in 1990, het jaar waarin het droevige toppunt bereikt werd, werden er 2245 moorden gepleegd. Een afname met 63% betekent 1414 minder moorden (in werkelijkheid is het aantal moorden nog veel verder gedaald en bedroeg het in 2018 289 – rvdk). Wat Bregman hier dus zegt, komt erop neer dat het wangedrag van de politie minstens zo erg is als het jaarlijks vermoorden van 1414 mensen. Zijn onwil om te rekenen en getallen in perspectief te zien leidt zo tot kwalijke nonsens.

Dat gebrek aan exact denken gaat nog veel verder dan cijferblindheid en foute rekensommen. Het duidelijkst komt dat naar voren wanneer hij de probleemstelling van zijn titel uitwerkt. Bregman houdt er een binaire visie op de wereld op na. We worden onderverdeeld in nullen en enen. Er zijn veel meer enen dan nullen, maar de nullen hebben het voor het zeggen. Maar zo werkt de natuur en ook de menselijke natuur niet. Die gedraagt zich niet als een digitale schakelaar, maar is veeleer een continu spectrum waarin je alle gradaties van de regenboog aantreft.

Daar begint het pas. Dat spectrum is niet gefixeerd, maar is in beweging. Voortdurend rollen we langs die curve. Nu komen we in de buurt van de vragen die we ons echt moeten stellen. Hoe die eenzame twitteraar de lont in het kruitvat kan steken en zo een miljoenenpubliek kan beïnvloeden. Hoe een handvol onverbeterlijke slechterikken erin slaagt om al die goedzakken, die kennelijk ook wel een beetje behaagziek en laf zijn, voor hun kar te spannen. Hoe een ondernemer als idealist à la Jos de Blok begint en als cynicus eindigt, nadat hij de kous op zijn kop heeft gekregen, zijn bedrijfsgeheimen op straat liggen, een werknemer er met de kas vandoor gegaan is.

Bregman heeft bij dit alles een statische visie. Hij beschrijft een stationaire toestand, waarin we deugen of niet deugen. Wat telt is echter hoe een samenleving van individuen reageert op verstoringen en verandering, hoe ze schokken kan opvangen of dempen. En dat zal elke keer weer anders zijn – onze realiteit is puur dynamisch. Als je die processen wilt doorgronden komen vroeger of later begrippen als kans, normaalverdeling, risico, resonantie, chaos, impuls, hefboomwerking, kettingreactie, noem maar op, van pas.

Geen woord daarover bij Bregman. Eén keer veerde ik hoopvol op, op bladzijde 121. Nu wordt het een beetje technisch, schreef hij daar. Ja, word in godsnaam een beetje technisch, smeekte ik inwendig. Maar ik kwam bedrogen uit.

In zijn complete negeren van alles wat met exact denken te maken heeft culmineert iets wat als een rode draad door Bregmans denken loopt. Iets wat voortdurend onderhuids aanwezig is en af en toe de kop opsteekt, bij zijn minachting voor economie, bij zijn afrekening met Russell, Milgram, Zimbardo. Maar pas nu werd het me echt duidelijk: ondanks halfslachtige liefdesverklaringen aan haar adres heeft Bregman een broertje dood aan wetenschap.

 

11.

Bregman doet me denken aan Michael Moore, de Amerikaanse documentairemaker. Die gelijkenis was me al opgevallen lang voordat ik toe was aan Bregmans beschrijving van de liberale Noorse gevangenissen Bastøy en Halden, die uitvoerig aan bod gekomen waren in Where To Invade Next, Moores documentaire uit 2015. Bregman betoont zich hier trouwens weinig genereus. Hij wekt de indruk dat die gevangenissen zijn trouvaille zijn. Moore wordt nergens in de tekst genoemd en moet het stellen met een piepklein verwijzinkje achterin het boek.

Beide mannen houden ervan de publieke opinie te kietelen en zijn daar elk op eigen wijze succesvol in. Maar uiteindelijk gaat de vergelijking mank. Bij Moore weet je waar je aan toe bent. Hij is wie hij lijkt. Alleen al door zijn ironische verteltoon weet je dat je zijn werk met korrels zout moet nemen. Zodra dat duidelijk is, kun je ontspannen achterover leunen en vermaakt zijn werk, ongeacht of je zijn denkbeelden deelt.

Bregman is daarentegen bloedernstig en pretendeert zoveel meer. We hebben hier immers met een denker van doen, een gezaghebbende bovendien. In zijn tomeloze ambitie wil hij alles op zijn kop zetten, hij wil politiek, economie, samenleving en organisaties omvormen. Dan wordt het ineens wel een probleem als je niets wilt weten van economie, als elke notie van exact denken je vreemd is, als je waar ook ter wereld organisaties in een Nederlands keurslijf probeert te persen, als je wetenschap voorwendt terwijl je je stiekum door geloof laat leiden, als je je ideeën niet wilt laten toetsen, als je logica permanent hapert, en dat alles nadat je om te beginnen al de verkeerde vraag gesteld hebt.

Dat is zelfs meer dan een probleem: voor een denker met internationale allure als Bregman zijn dat doodzonden, zeven zonden die elk fundament onder zijn boodschap wegkegelen.

Gevaarlijk, noemde Bregman zijn werk, en daarmee gaf hij zelf de beste typering. Gevaarlijk is het, niet omdat het machthebbers angst voor een radicale ommezwaai zou inboezemen, zoals hij stelt, maar omdat het zoveel weerklank vindt terwijl het te veel versimpelt en vervalst, terwijl het met zijn binaire aanpak nooit bedoelde tegenstellingen op scherp zet in een samenleving die naar matiging snakt.

Als de waan van de dag geweken is, zal blijken dat dat sociaal-psychologische experiment waaraan ik nietsvermoedend deelnam een daverend succes was. Het had overtuigend aangetoond dat je met groepsdwang en pakkende publiciteit honderdduizenden goedopgeleide mensen alles kon wijsmaken, ook dat een bundel ideeën van de kouwe grond iets met groots denken te maken had. Hoe je zo ook respectabele tegenstemmen zover kreeg dat ze vanzelf hun kritiek inslikten.

Dan zullen we ook de ware Bregman zien. Vast een mens om door een ringetje te halen, maar ook een denker die geen denker is, een politicus die niet aan politiek wil doen. Een prima marketeer, dat zeker, één die beter dan wie dan ook surft op de golven van de tijdgeest.

Een geniale sampler, noemde Filip Rogiers hem in de Standaard. Dat beeld sprak me enorm aan. God is a DJ. Ik zag het direct voor me: Bregman achter zijn draaitafel die een hossende menigte opzweepte. Tevreden keek hij de zaal in en zag dat het goed was. Op naar het volgende feestje. Maar ik pas even.

 

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, nr 2 van de 17e jaargang, april 2021.

Column Roel van Duijn: Coronabreuken

Tekst Roel van Duijn

 

Ik had een serie pijnlijke ontmoetingen. Per e-mail. Het valt mij op dat digitaal contact nu vaak intenser is dan fysiek contact vóór corona was. Je komt eerder bij het puntje van het paaltje.

Met een bloemiste die ik jaren niet gesproken had bijvoorbeeld. Zij benadrukte eerst dat het virus door de aanleg van 5G-kabels was binnengerold. Dat lachte ik weg, maar zij hield aan. Zij zag dat lijders aan Covid-19 heel snel weer opknapten. Al die vrijheidsberovende maatregelen waren overbodig.

– Hé, ben je een complotdenkster geworden, vroeg ik. Zo kende ik haar niet.

Nee, maar Trump was, zei ze, wel ‘onze beste kans’ en wij waren altijd bij de neus genomen door de media. Ze stuurde me een heel andere kijk op de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog: een film over het leven van Adolf Hitler. Van internet geplukt, ik kende hem door mijn onderzoek van het nazisme.

– Maar dat is nazi-propaganda!

– Nee, antwoordde ze, die film maakt duidelijk dat niet alleen de nazi’s de schuld waren, zoals ons altijd voorgehouden is. Boos probeerde ik haar uit te leggen dat de film niets dan leugens bevatte. Tevergeefs.

 

Een vriend van me was een intelligente ingenieur die me schreef dat we nu een fascistische regering hebben die mensen de vrijheid ontneemt.

– Maar het is toch omgekeerd, we verliezen toch vrijheid als nog veel meer mensen ziek worden, zoals destijds met de Spaanse griep?

– Ach welnee, er sterven niet meer mensen dan gemiddeld, doe je ogen open!

– Maar je ziet toch dat er in Zweden meer mensen sterven dan in de andere Scandinavische landen, waar wel contactbeperkende maatregelen worden genomen?

– Shit, geloof je de mainstream pers? Jij, die altijd zo kritisch was? Kom toch naar onze demonstratie op het Museumplein!

– Jullie spelen met mensenlevens. Wat bezielt je?

– Laat ik het je nog eens uitleggen!

Hij hield niet op en hield, om zo te zeggen, zijn voet tussen de deur. Mail mij niet meer met je destructieve blabla, antwoordde ik.

Daar hield hij zich niet aan, maar ik stopte. Met pijn.

 

Zij was een oude vriendin van mij, groener dan groen. Eindelijk kreeg ik haar weer eens aan de telefoon. Fijn! Ik herinnerde me dat zij de vorige keer had betwijfeld of Boris Johnson werkelijk Covid-19 had en vroeg daarom voorzichtig hoe zij leefde met de pandemie.

– Pandemie? PLANdemie zal je bedoelen! Ken jij zelf iemand die eraan gestorven is?

– Ach kom, je gelooft toch niet aan complottheorieën?

– Complot? ComPLEET! Het is de waarheid! Waarom denk je dat precies 75 jaar na de oorlog de PLANdemie een hype geworden is?

Ik legde haar uit dat dit wanen zijn. Dit keer zelfs met het argument dat ik door de complotdenkers persoonlijk als voorbeeld van een machtsgeile illuminaat ten toon gesteld word. In de verwachting dat ze dan als vanzelfsprekend zou begrijpen hoe onzinnig dit soort kreten zijn.

– Ze hebben gelijk! Die verstikkende mondmaskers die ons worden opgedrongen. Die maskers zijn jodensterren!

– Maar hoe kun je dat zeggen? Degenen die maskers aanraden willen de mensen toch niet vermoorden?

– Dat zeg jij. Maar jij kijkt niet diep… Het is een dictatuur, door de indirecte plicht om je te laten vaccineren. Luister…!

Ik luisterde niet meer en liet haar in Rotterdam achter.

 

Zendelingen en Stillen

Wel vijf, zes van deze confrontaties heb ik de laatste maanden gehad. Ik heb de antecedenten van mijn voormalige vrienden onherkenbaar gemaakt. Ja, voormalige vrienden.

Coronabreuken zijn schokkend. Jaren heb ik hen gekend in het vertrouwen dat wij een gemeenschappelijke reis maakten en plotseling blijken zij via een andere coupé uit de trein gesprongen te zijn, en hoor ik ze naar me schreeuwen vanuit een vijandig land. Wania heet dat land, volgens mijn psychische wereldkaart. Daar wonen mensen die door hun verrekijkers ons zien als ezels met lange, dove oren en blinde ogen. Ezels die in halfslaap de mainstream media nabalken. Zielige ezels die die nog aan rede en feiten hechten en acuut gewekt moeten worden.

Er is een verschil tussen de missionarissen van het complotgeloof die ons vanuit dat land toeschreeuwen, zoals degenen met wie ik gebroken heb, en anderen. De eersten zijn de Zendelingen en de anderen zijn hun stille meevoelers. Met de Stillen heb ik een ander soort gesprekken.

Het begint ermee dat iemand mij een filmpje stuurt van een man in een witte jas die beweert dat corona onschadelijk is, zwaar overdreven.

– Geloof je die praatjes? Ik ken mensen die er vreselijk ziek van zijn geweest of aan dood gegaan zijn, por ik.

– O, maar die man zegt dat ook niet zomaar. Misschien zie ik het anders.

De Stillen staan onder de invloed van de Zendelingen, maar durven nog niet uit de trein te springen om de grens naar Wania over te rennen. Met de Stillen blijf ik praten, maar de Zendelingen antwoord ik niet meer zolang zij dezelfde boodschap blijven toeteren.

De Zendelingen van de complotkerk doen mij denken aan vrienden uit de jaren zestig en zeventig die plotseling LSD en andere drugs gebruikten en mij vanuit geesteshoogte toeriepen dat ik hun bewustzijnsverruiming niet kon begrijpen zolang ik niet zelf slikte, spoot of rookte. Diezelfde meewarige blik werd mij toegeworpen. Niet vanuit het land Wania, maar wel vanuit het psychedelische land Traumia.

‘Zonder een helder verstand kan je de maatschappij niet veranderen’, was toen mijn machteloze verweer. Dan hield althans met de Zendelingen van het drugsgebruik het gesprek op.

Maar na enige jaren kwamen zij ervan terug of stierven zij.

 

Roel van Duijn was in de jaren zestig oprichter van Provo, zat in de jaren zeventig als wethouder in de gemeenteraad van Amsterdam en is auteur van vele boeken, waarvan de laatste De nazi-Utopie van Julia op ten Noort onlangs in Duitse vertaling verscheen. Hij woont in Amsterdam en Fulda. Voor De Republikein schrijft hij een vaste column.

Ulrike Guérot over nieuwe kansen voor de Republiek Europa

Vrijdag a.s. verschijnt de nieuwe editie van De Republikein, met veel aandacht voor de toekomst van de Partij voor de Republiek. Na de generale repetitie van deelname aan de Tweede Kamerverkiezingen is het nu zaak de partij op te tuigen voor het vervolg, zoals de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 en de verkiezingen van de provinciale staten een jaar daarna. Verder in dit nummer: René Zwaap interviewt de Duitse politiek filosofe Ulrike Guérot over nieuwe kansen voor de Europese republiek, haar vriendschap met Mabel van Oranje en haar komende rechtszaak bij het Europese Hof van Justitie om de Britten ondanks de Brexit het Europese burgerschap te doen behouden. Gerard van der Zwan schrijft een open brief aan kroonprinses Amalia om het voorbeeld van de Belgische prinses Elisabeth te volgen en te bedanken voor haar anderhalf miljoen euro staatstoelage. Els de Groen over de risico’s van de nieuwe kernlobby in Nederland (o.m. dankzij Volt), Ricus van der Kwast inventariseert de fundamentale denkfouten in Rutger Bregmans De meeste mensen deugen. Gijs Korevaar interviewt Derk Jan Eppink, kersvers Kamerlid voor JA21, over zijn breuk met Forum voor de Democratie (‘ Baudet werd steeds extremer’ ) en een eventuele terugkeer van de koning aan de informatietafel. Architect Arjan Hebly constateert dat de collaboratie van J.L.P. Oud, de ontwerper van het Nationaal Monument op de Dam, symbolisch is voor de dubbele houding van een groot deel van het Nederlandse volk in oorlogstijd. Ardy Beld schrijft over de nietsontziende wraak van de Wit-Russische dictator Loekasjenko op de oppositie in zijn land. Jeff de Kleijn bezoekt Waterloo, Ger Verhoeve trekt in het voetspoor van Walter Benjamin over de Pyreneeën. Columns van Gerard Aalders, Roel van Duijn, Henk Westbroek en Floris Müller. Maurits van den Toorn bespreekt Daniela Hooghiemstra’s boek over het dynastieke avontuur van prinses Irene en prins Carlos Hugo, Ries Roowaan beziet het morganistische huwelijk als uitholling van de monarchie van binnenuit. Ries Roowaan bespreekt de Duitse vertaling van het boek van Museum Huis Doorn over de goede betrekkingen tussen de Hohenzollerns en de nazi’s. In de rubriek De Appeltjes van Oranje aandacht voor een onthullend boek over prins Bernhard jr. alias ‘de pandjesprins’.

Roel van Duijn: Chen Quanguo organizes a very discrete cultural genocide 

Chinese Communist Party Committee Secretary in Xinjiang Chen Quanguo should to be brought to the International Criminal Court for crimes against humanity.

By Roel van Duijn

 

Genocide, that’s what China is committing against the Uyghurs in Xinjiang. More than a million people are locked up in concentration camps, torture and sterilization of women is a daily occurrence. Eradication of this minority is the goal. This chilling fact has now been recognized by the governments of the US and Canada and also recently by the Dutch Parliament.

But who and how are the perpetrators? There is one man who stands out as the prime suspect, as a possible Chinese Himmler or Heydrich.

Chen Quanguo, 66, became Chinese Communist Party Committee Secretary in Xinjiang in August 2016. A rough and mountainous area in the west, which is twice the size of Germany and has 11 million inhabitants.

It was no coincidence that it was Chen – that is his surname – who was called to break the resistance of the Uyghurs.

Chen had experience. He had done the same for the previous five years in Tibet. He had made Tibet a unique police state. In which the Tibetan residents were deprived of all human rights, forced to spy on each other and live in a sophisticated maze of barriers and police stations, full of monitors and eavesdropping equipment. Computers that register every unwanted deviation. Tibetans were deprived of freedom of movement in their own area. Insofar as not yet demolished, the monasteries were placed under the leadership of loyal Han Chinese and Tibetans had to fly the Chinese flag from their houses and hang a portrait of Mao or Hsi Jinping above the chimney in their living rooms.

After Chen had led this system for a few years, the world didn’t hear much about Tibet anymore. Now it was clear. Chen Quanguo was the man designated to carry out the proposed treatment of the Uyghurs.

Discrete

He looks like any Chinese leader. The hair parted on the left, the dark blue suit, the serious expression. He is difficult to distinguish from colleagues, but then through his words?

Even his statements don’t make a researcher take immediate notice either; he seems to take care of that.

At a well-attended press conference of the Chinese authorities of Xinjiang, he allowed Governor Shohrat Zakir, a rank below him, to speak. That was November 26, 2019 in Beijing. When one of the journalists asked about the detention camps, he whispered something to Shohrat, who replied that these prison camps were ‘boarding schools’. He did not answer a single question himself. However, he ended the meeting politely and in a timely manner with ‘I would like to express my sincere gratitude to the Chinese and foreign journalists for their interest in Xinjiang’.

Like all Chinese leaders, Chen also denies that there are concentration camps for the Uyghurs and other minorities, such as Kyrgyz, Kazakhs, Mongols or Christians. They describe these centers as ‘vocational training’ where they learn Mandarin and are kept away from ‘religious extremism’.  Chen discloses himself more in revealing secret documents leaked by an unknown Chinese whistleblower in 2019. He says these camps should ‘be like schools, be run by the military, and defended like a prison’ . It also states that Chen urges his colleagues to ‘get rid of anyone who needs to be gotten rid of’.

In this way, he makes sure to follow in the footsteps of great leader Hsi Jinping who, after a Uyghur attack in 2014, called to show ‘absolutely no mercy’.

Chen expresses himself in a clearly more veiled manner than his right-hand man, Zhu Hailun. When Chen built concentration camps in the Uyghur capital of Urumqi in January 2017, Zhu unabashedly shouted to heavily armed military forces: ‘We must load our guns, pull our swords out of their sheaths, strike hard against the terrorists, and not shrink from striking mercilessly’, according to The Guardian in those days.

I have scoured the Internet but can only confirm the impression of the Hong Kong-published South China Morning Post that Chen is not a man of jokes or personal anecdotes in his speeches.  Chen is different; he is a man of action.

In Tibet

As soon as he was in office in Tibet, he brought in new police officers and divided the capital Lhasa into small pieces, each of which was given a police station 15 meters apart so that the control over these offices could be reciprocal. In 2016 there were already 156 of these offices in the still modest city. The police guards patrolled every hour to provide seamless surveillance. In the rest of the country, there were already 544 police stations in 2016.  In Tibet, 81,140 households, in total 3 million people, are linked together to monitor each other in all areas of life and to report on each other to the police. That’s how it was last year.  He calls this system the ‘dual-connected household management system’, which he later transferred to Xinjiang.

Since Chen ruled Tibet, the country has been overrun with new ventures, all of which received Mandarin-speaking Han Chinese for leadership positions. However, that growth only really benefited the Han Chinese and their Tibetan accomplices.

Since Chen took office in Tibet, there has been a steep increase in self-immolations by Tibetan monks, nuns, and civilians. It is estimated that a few hundred people have attempted in this way to make known to the world their despair and opposition to Chen’s methods.  Chen had the police beat, shoot, and isolate or make disappear the surviving victims of such suicide protests. Their families have been arrested or detained, sparking new forms of protest. International Campaign for Tibet has reported all this.

Thousands of monks and nuns were taken from Buddhist monasteries, their homes destroyed, and sent by buses to re-education camps. These re-education camps sprang up like mushrooms during Chen’s reign, according to reports in Tibetan Review, Radio France Internationale, and Human Rights Watch. A video showed nuns being forced to sing and dance Chinese songs on a stage. Back to the monasteries was not an option for them, but forced labor was.

Chen described his policy as a ‘Campaign to Maintain Stability’. A 2014 report from Human Rights Watch included a quote in which he expresses his satisfaction with his work in Tibet. In impenetrable words: ‘We have followed the law by striking and mercilessly pounding against illegal organizations and key figures who follow the 14th Dalai Lama’s cabal and carry out separatist infiltration and sabotage activities by beating down the hidden dangers and the breeding ground for the undermining of the stability of Tibet and effectively securing the highest interests of the state and the general interests of society.’

To Xinjiang

Beijing was happy with Chen. Great leader Hsi Jinping now maneuvered his favorite Chen to Xinjiang to replay his game there. He left Tibet, whose nomadic character had been destroyed and where torture had become a daily practice. A recommendation for Chen. He was the first Chinese party boss to become the party secretary, the top man, of both Tibet and Xinjiang.

He left his previous prey to now subdue Xinjiang. Again, Chen immediately ordered a massive police force and hired ‘police assistants’ as well as ‘security guards’. Immediately, 30,000 police officers and a police station appeared on every street in every city. In the area, 7,300 checkpoints were built. Again, monitors everywhere. Again, everywhere mobile phones, control over every person.

He expanded the existing concentration camps on a large scale. He introduced preventive internment and re-educated the majority of the minorities.

Passports of Uyghurs and others were confiscated, and free travel, including domestically, was over. Hundreds of Uyghurs were simultaneously hired out, police guards and all, to firms in the heartland of China. They are called ‘students’, regardless of their age, because elderly people are also unceremoniously put on the train as parcels. Ordered via the internet. As he did in Tibet, Chen promoted a strong influx of Han Chinese to Xinjiang in order to reduce the predominance of the Uyghurs in the population. In the camps, the Uyghurs often had their hair cut off for trade in the world as wigs and hairpieces. A US Customs discovery of such hair contributed to the US genocide investigation, which appears to have hurt Chen.

Chen conducts all of his work with great personal energy. On days off, he sits behind his desk and also summons colleagues. “Whatever he does, he does with extreme and unparalleled speed, urgency, resources, and foresight,” said Adrian Zenz, one of the first to expose the terror in Xinjiang.*9

Chen himself has flowery words for the work he does. ‘We are leading people of all ethnic groups to love unity as much as their own eyes, to cherish unity as much as their own lives, and to be close to each other like the seeds of a pomegranate’, reports The Guardian.

According to reports from above in China, Chen’s regime has ‘destroyed 1,588 terrorist groups’ and arrested ’thousands of “terrorists”‘.  That was a few years ago, the numbers have undoubtedly increased since then.

No wonder a man of such merit was made a member of the 25-strong politburo of the Central Committee of the Communist Party of China in 2017. He had already been a member of the regular Central Committee since 2012. His star rises.

International Criminal Court

Does the comparison of Chen with Nazis like Himmler or Heydrich hold? The organizers of the worlds most infamous genocide?

The torturer of Tibet and Xinjiang is a more anonymous type, who is not coincidentally much less known in the world. Much less than known than, for example, Carrie Lam, who is the head of Hong Kong. Chen deliberately takes a discrete position, in a remarkable contrast to his prominent role. This appears to be part of the system of keeping personal data about political officials in China out of the public’s eye. He has a wife, yes, but that’s it. Do they live together? Children? Where? All-powerful, but privately he’s a ghost. Also, his actions are veiled. That this is about genocide is carefully concealed, just as the Nazis did.

However, there is a difference between the genocide against the Jews and that against the Chinese minorities. The first was paired with massive, concentrated killings, the second, as far as is known, not. In Xinjiang and Tibet, it is systematic and violent human rights abuse, accompanied by camouflaged and scattered murders. The effect is forced ethnic evaporation and cultural genocide.

When the Americans began to study the events in Xinjiang and were the first country to determine the genocide, they stumbled upon Chen Quanguo despite his almost anonymous figure. In July 2020, the US imposed sanctions first against him, as well as his right-hand man Zhu Hailun and two subordinates. They are no longer allowed in the US and their assets there have been frozen, much to the great anger of China. Now also the EU bravely imposed sanctions against China, against 4 functionaries in Xinjiang, but strangely enough not against Chen Quanguo, the first responsible figure.

There is another difference from the infamous heads of the SS. If the world doesn’t act quickly, Chen Quanguo will have much more time to finish his job. Before he appears where he belongs: before the International Criminal Court in The Hague. But that will not happen for the time being, China does not recognize this court. What the EU can do is join the US sanctions against Chen Quanguo and not participate in the Beijing Winter Olympics.

 

Roel van Duijn is a former Dutch politician and elderman of Amsterdam (1943). In the Sixties he was the founder of the highly influential Provo-movement. Now historian and author of many books, of which the latest is ‘A son for the Führer, the Nazi Utopia of Julia op ten Noort’ , Van Duijn is living in Amsterdam and Fulda in Germany. 

Translated from the Dutch by Pamela Docters