nieuws - Page 5

Waarom de Europese Unie een federatie moet worden

Op 5 mei 2020 plaatste het Duitse Constitutionele Hof een bom onder het bouwwerk van de Europese instellingen. Het keurde het opkoopprogramma van staatsobligaties van de Europese Centrale Bank af. De impasse die daaruit volgt kan alleen met de vorming van een Europese federatie worden ondervangen, betoogt expert in internationale betrekkingen Gerard van der Zwan.

Tekst Gerard van der Zwan

Het Constitutioneel Hof in Duitsland, het Bundesverfassungsgericht, keerde zich tegen het ‘opkoopprogramma’ van staatsobligaties van de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB voert dit beleid om te zorgen dat de inflatie in de EU niet te laag wordt. De kritiek van het Constitutionele Hof betreft niet zo zeer het ‘opkoopprogramma’ zelf, maar het feit dat de ECB niet goed motiveert waarom dit programma noodzakelijk is. Daarbij beroept het Bundesverfassungsgericht zich op artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Daarin wordt gesproken over het ‘evenredigheidsbeginsel’. Europese instellingen, zoals de ECB, mogen niet meer activiteiten ontplooien dan noodzakelijk is voor het bereiken van hun doelstellingen. Er moet dus een zekere ‘proportionaliteit’ bestaan tussen een beleidsdoelstelling en de middelen die daarvoor worden ingezet. In gewone mensentaal: het is niet toegestaan om met een kanon op een mug te schieten.

Achtergrond is dat het inflatiebeleid van de ECB nogal wat negatieve bijeffecten heeft, bijvoorbeeld een lage rente, een negatieve invloed op pensioenen en het snel stijgen van de prijzen van onroerend goed. Om die reden bepaalde het Duitse Constitutioneel Hof op 5 mei dat de ECB binnen drie maanden tekst en uitleg moet geven over de noodzaak van het ‘opkoopprogramma’. Zo niet, dan moet de Duitse Centrale Bank, de Bundesbank, zich terugtrekken uit het ‘opkoopprogramma’.

Zijdelings deelde het Constitutionele Hof een oorveeg uit aan het Europese Hof in Luxemburg, dat als hoogste rechtbank oordeelt over geschillen over de uitleg van de Europese verdragen. Bij dat Europese Hof was eerder een klacht binnengekomen over misbruik van bevoegdheden door de ECB. Het Europese Hof wees deze klacht in 2018 zonder meer af en keurde daarmee het ‘opkoopbeleid‘ van de ECB goed. Het Europese Hof aanvaardde klakkeloos het standpunt van de ECB en ging niet over tot rechterlijke toetsing. Het Constitutionele Hof oordeelde dat het Europese Hof hiermee een ‘onbegrijpelijke’ uitspraak had gedaan. Het Europese Hof reageerde met een wat zuinige verklaring dat het nooit commentaar geeft op uitspraken van nationale rechterlijke instanties.

Weeffouten in EuropeesVerdrag

De tegenstanders van de EU waren blij, omdat ze de uitspraak van het Constitutionele Hof zagen als kritiek op de EU. Dat was het applaus van de verkeerde zijde, omdat ze vermoedelijk ook de uitspraak niet goed begrepen. Het juiste applaus kwam van degenen die al veel langer willen dat de weeffouten in de Europese verdragen worden hersteld en de EU nu eindelijk stappen zet in de richting van de Federatie die het samenwerkingsverband al decennia had moeten zijn.

Met het in werking treden van het Verdrag betreffende de Europese Unie werd per 1 juni 1998 het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) in het leven geroepen. Dit stelsel bestond uit de nieuw opgerichte Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de lidstaten van de EU, onder wie bijvoorbeeld de Nederlandsche Bank (DNB). Het betrof dus een stelsel waarin de ECB en de centrale banken van de lidstaten samenwerken. Het was dus niet de bedoeling dat er één hoofkantoor in Frankfurt zou komen (de ECB) met daarbij allerlei ondergeschikte filialen in de lidstaten. Nee, de nationale banken in de lidstaten bleven hun eigen verantwoordelijkheid houden, zij het dat zij een aantal taken niet langer verrichten omdat die bevoegdheden waren overgegaan naar de ECB. Daarmee vallen deze banken nog steeds niet onder de ECB maar vooral onder het nationaal recht van hun lidstaat.

Sinds de oprichting heeft de gewone burger echter weinig meer van het Stelsel gehoord maar des te meer van de ECB. Daarmee ging die ECB steeds meer een eigen koers varen. Een koers die op de nodige kritiek kon rekenen. Ook binnen de ECB zelf. De Raad van Bestuur was bepaald niet unaniem in de beslissing om het ‘opkoopprogramma’ te gaan uitvoeren. Belangrijke landen als Duitsland en Nederland waren er op goede gronden tegen. Inmiddels loopt het programma vijf jaar en is er in totaal voor een gigantisch bedrag van 2.200 miljard euro aan obligaties opgekocht. Nu In mei voegde zich bij de criticasters ook het Duitse Constitutionele Hof, omdat de Duitse centrale bank verplicht werd mee te doen aan dit ‘opkoopprogramma’ (door de ECB) terwijl de Duitse wet het de Bundesbank in feite verbiedt aan een dergelijk ‘opkoopprogramma’ mee te werken.

Hyperinflatie

Met de kritiek van het Constitutionele Hof komt een fundamentele vraag aan de orde. De ECB is een onafhankelijke Europees instelling, maar wat nu wanneer zo’n instelling zich niet aan het mandaat houdt? Wie corrigeert dan het ontspoorde beleid van de ECB? Hier wreekt zich een tweetal zaken. Een eerste ‘weeffout’ is de onafhankelijkheid van de ECB zelf. Er is geen instelling die de beslissingen van de ECB mag beoordelen en zo nodig kan corrigeren. Dat de ECB onafhankelijk is vloeit voort uit het verleden. Met name Duitsland heeft een eeuw terug, ten tijde van de Weimar-republiek, een gigantische inflatie gekend. Om haar begrotingstekorten te dekken liet de regering de geldpersen van de centrale bank draaien, met als gevolg een gigantische hyperinflatie. Voor Duitsland is deze ervaring, die het land opzadelde met het naziregime, dermate traumatisch dat het in de onderhandelingen voor het EU-verdrag eiste dat het ECB onafhankelijk werd.

De niet gecontroleerde onafhankelijkheid van de ECB leidt er toe dat de beambten die bij de ECB werken hun gang kunnen gaan zonder dat iemand hen voor verkeerd beleid kan behoeden of corrigeren. Het zijn immers geen politici die verantwoording dragen voor het monetaire beleid van de EU en bij verkiezingen op (wan-)beleid kunnen worden afgerekend. Nee, het zijn beambten, die nooit verantwoording hoeven af te leggen.

Een tweede ‘weeffout’ is dat de EU moeilijk is in te delen in organisatievormen die gangbaar zijn en passen bij de veelheid van onderwerpen waarmee de EU is belast. De EU is geen bondsstaat, die boven de deelnemende lidstaten is gesteld. Nee, het is eigenlijk niets anders dan een supranationale organisatie, met alle voor- maar ook alle nadelen van dien. Supranationale organisaties krijgen bevoegdheden overgedragen van de deelnemende landen, maar die bevoegdheden zijn per definitie beperkt. Er zijn namelijk ook bevoegdheden die niet zijn overgedragen. En die laatste zijn in het geval van de ECB het twistpunt. Wanneer de ECB zich op een terrein beweegt waar ze niet bevoegd is, wie corrigeert dan de Bank? Het Hof in Luxemburg? Nee, dat is een EU-instituut, die dat andere EU-instituut de hand boven het hoofd houdt. De befaamde slager die het vlees van zijn collega in dezelfde winkel keurt. Daarmee is er dus geen instantie die de ECB voor ontsporingen kan behoeden. Een gevaarlijke lacune in de regelgeving.

Scheiding der machten

Maar er is nog een andere weeffout. De landen van de EU kennen allen (min of meer) een scheiding der machten. Dat betekent dat bijvoorbeeld de onafhankelijke rechter uitspraken doet op basis van de geldende wet. Wanneer een regering of een parlement het niet eens is met uitspraken van rechters dan kunnen in een nette democratie dergelijke uitspraken niet worden overruled. Maar wat de wetgever wel kan is de wet wijzigen. Die wijziging vindt plaats onder parlementaire controle, zo werkt de democratie. In het verleden oordeelde de regering en het parlement in Nederland dat bestraffingen door rechters wel erg licht waren. Het resultaat was dat er via wetgeving minimum-straffen werden geïntroduceerd.

Binnen de EU kan dit niet. Het buiten de toegekende bevoegdheid treden van de ECB kan eigenlijk niet worden gecorrigeerd door gekozen politici. En daarmee is er een groot democratisch tekort in de EU. De beambten van de ECB treden hun bevoegdheden op grond van het verdrag te buiten. Wat kunnen de lidstaten doen? Ze kunnen het Verdrag wijzigen, maar dat is een theoretische mogelijkheid. Het zou in het onderhavige geval betekenen dat de onafhankelijkheid van de ECB gereguleerd zou moeten worden via een Verdragswijziging, die de instemming van 27 lidstaten behoeft. Een aantal van die lidstaten moet die Verdragswijziging ook nog eens onderwerpen aan een referendum waarmee de bevolking het goed moet keuren. Kortom, het is een theoretische mogelijkheid dat het misbruik van bevoegdheden door de ECB op een dergelijke wijze kan worden gecorrigeerd. Gezien deze onmogelijkheid blijft er in de EU een democratisch tekort bestaan, waarbij beambten zich bevoegdheden toeëigenen, die ze niet hebben en er geen correctie plaats kan vinden.

Paniek

Dat er na de uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof geen oplossing voor handen was, bleek wel uit de paniek die volgde op de uitspraak. Het Europese Hof vindt dat het Constitutionele Hof niet over deze zaken gaat en zich er dus ook niet mee mocht bemoeien. De Duitse regering stelde zich terecht op het standpunt dat dit land niet verantwoordelijk is voor een uitspraak van een onafhankelijke rechtbank. Heel bont echter maakte het de Europese Commissie. De voorzitter van de ‘hoedster van de verdragen’ dreigde met een ‘ingebrekestelling’, wat jargon is voor het dreigen met een rechtszaak tegen Duitsland bij het Europese Hof. Hetzelfde Hof dat door het Duitse Constitutionele Hof nu juist was gekapitteld. De uitspraak zou niet spannend zijn. Gelukkig hebben we van dat voornemen van de Europese Commissie niets meer gehoord.

De afgelopen maanden is er, achter de schermen, onmiskenbaar veel overleg gevoerd tussen de verschillende betrokken instituties om uit de impasse te geraken. Uiteindelijk heeft dit overleg erin geresulteerd dat de verschillende partijen reageerden op de uitspraak van het Constitutionele Hof. De ECB is in de notulen van de zitting van de Raad van Bestuur uitgebreid ingegaan op de ‘evenredigheid’ van het opkoopprogramma. Opvallend punt is wel dat het Duitse Constitutionele Hof in die notulen niet wordt genoemd. Reden is uiteraard dat de ECB het niet wil doen voorkomen dat het zich laat kapittelen door een uitspraak van een rechtscollege uit één van de lidstaten. Wat natuurlijk wel kinderachtig genoemd kan worden, zeker gezien het feit dat het hier niet zo maar een rechtbank is, maar één van de hoogste Duitse rechtscolleges. Tevens, zo besloot de ECB, kreeg de Bundesbank toestemming vertrouwelijke documenten over het ‘opkoopprogramma’ te delen met de Duitse regering en het parlement. Een ruime meerderheid van de Duitse Bondsdag verklaarde vervolgens in een motie dat de ECB aan de eis van het Duitse Constitutionele Hof heeft voldaan, door het gevoerde opkoopbeleid beter uit te leggen.

Is de gekozen oplossing echt een oplossing of betreft het hier toch niet meer dan het plakken van wat ‘pleisters’? De onderliggende problematiek is op geen enkele wijze opgelost; namelijk de vraag wie de competenties bewaakt en wie wat doet wanneer die worden overschreden. De toekomst zal laten zien dat de huidige oplossing geen echte oplossing is. De ECB zal zich vermoedelijk wat meer realiseren dat ‘onafhankelijkheid’ niet een van god verkregen recht is en dat dit gekoesterd en waargemaakt moet worden. Wellicht daalt de Raad van Bestuur af uit de ivoren toren aan de Sonnemannstrasse 20 in Frankfurt am Main. Het Europese Hof zal de wonden likken en zich moeten beraden op de eigen positie die met de uitspraak van het Constitutionele Hof ongeloofwaardig dreigt te worden. De Europese Commissie zal er het stilzwijgen toe doen. De enige echte overwinnaar is het Constitutionele Hof, maar die zal zich in deze zaak niet meer laten horen: het heeft immers gewonnen.

Betekent dat dat er in de toekomst niet meer zaken zullen volgen? Nee, zeker niet. Juist omdat er niets fundamenteels is opgelost zal zich in de toekomst zeker weer zo’n situatie voordoen. Het Constitutionele Hof heeft in het verleden vaak van zich doen spreken. Wanneer nieuwe klachten (over de ECB) bij het Duitse Hof binnenkomen, die ook door particulieren kunnen worden ingediend, zal het deze in behandeling moeten nemen. Kortom, de situatie die zich de afgelopen maanden heeft voorgedaan zal zich in de toekomst zeker herhalen.

Decentraliseren met federatie

De oplossing van een dergelijk conflict kan zijn het omvormen van de EU van supranationale organisatie tot een Europese Federatie. Nu werkt het woord ‘federatie’ bij veel mensen als een rode lap op een stier, omdat daarmee een centraal gezag wordt gecreëerd. Wat echter vergeten wordt is dat een federatie juist ook mogelijkheden biedt om heel veel bevoegdheden te decentraliseren. Zo is de Bondsrepubliek Duitsland opgezet als een federatieve staat. Dat was juist om te voorkomen dat het een centralistische staat zou worden waarin zich de ramp van het nazi-regime zou kunnen herhalen. Veel beleid in Duitsland is geen competentie van de centrale overheid, maar van de verschillende bondslanden, zoals onderwijs, natuurbescherming, gezondheidszorg, culturele zaken, media en waterhuishouding. De competenties die bij de deelstaten behoren gaan ook veel verder dan de bevoegdheden van de provincies in Nederland. In die zin is Nederland een veel gecentraliseerder land dan Duitsland.

De overgang van de huidige supranationale EU naar een federale EU is in een paar stappen gezet. Het Europees Parlement zou zich kunnen omvormen tot een echt parlement, met directe lijsten zodat een Nederlander ook een Fin kan kiezen of zelfs een Italiaan. De Europese Commissie zou een regering kunnen worden die dient te berusten op een meerderheid in het Europees Parlement. De Europese Raad zou een Senaat kunnen worden, waarin de regeringsleiders, of hun ministers, zitting hebben, afhankelijk van welk onderwerp in de Senaat wordt besproken. Bovenal is een goede verdeling van bevoegdheden tussen de federatie en de deelnemende lidstaten noodzakelijk. Wanneer de EU zou veranderen in een federatie zou worden voorkomen dat opnieuw competentie-problemen ontstaan. Immers is er dan een duidelijk mechanisme dat voorkomt dat de verschillende instituten van de EU en de lidstaten vechtend over straat rollen.

Gerard van der Zwan was werkzaam in de internationale verhoudingen en is lid van het Comité van Aanbeveling van de Partij voor de Republiek i.o.

Complotprofessor Karel weet raad (4): De verborgen boodschappen van Mark Rutte

Onze immer waakzame complotprofessor Karel zat maandag ook aan de beeldbuis gekleefd om de Corona-persconferentie van premier Rutte te analyseren op signalen die voor anderen verborgen blijven. Deel 4 van de serie waarin de koene wetenschapper ingaat op brandende kwesties vanuit zijn achterban.

Tekst en illustratie: Sjoerd de Jong

Yo professor Karel,

Hoe gaat het net u? Hopelijk goed. Met mij niet zo. Dat komt, ik zie er geen gat meer in door die nieuwe corona-maatregelen. Kijk, op zich is het best fijn dat ik nu al maanden sommige mensen niet hoef te zien, dat komt door wat ik heb meegemaakt, daar zal ik u verder niet mee lastig vallen. Maar waar ik dus echt gestrest van raak, is dat het café waar ik zeg maar dans, want ik heb dus geen zin in een studielening, dat dat nu al om 10 uur dicht moet. Ik bedoel, hallo? Dan begin ik er net een beetje in te komen, weet je.

Mijn vraag aan u is: kan ik hier nog soort van onderuit? Of krijg ik dan meteen zeg maar de corona-politie op mijn dak? Helpt het misschien als ik de hele tijd wel een mondkapje om hou? Wat denkt u?

Dus dat.
Tiffany

Ja, deze maatregelen geven aan dat men volledig de greep op de zaak aan het verliezen is. Ik weet niet of iedereen het heeft gezien of beseft, maar mij viel op dat Rutte tijdens de persconferentie maandag opeens een hand door zijn haar haalde. Dat betekent dat hij ten einde raad is. Doorwoelen van het kapsel, met een bepaald aantal vingers en in een bepaalde richting, is een bekend signaal in bepaalde geheime genootschappen, zeg maar een soort van S.O.S. Ook dat dit keer door Rutte expliciet de kappersbranche werd genoemd, wijst daarop.

Maar we moeten niet uitsluiten dat er meer achter zit. Want om op de vraag van deze jongedame – althans, dat neem ik aan – in te gaan, het is natuurlijk geen toeval dat juist de jeugd opnieuw de dupe wordt van deze maatregelen. Als je een beetje verstand hebt van geschiedenis, dan weet je dat regeringen er alles aan doen om de jeugd te manipuleren. Kijk eens naar Wit-Rusland, waar jongeren volgens mijn informatie door de CIA en EU via mondkapjes opruiende middelen krijgen toegediend zonder dat ze het weten. Daar lees je natuurlijk niets over in de media, nietwaar, maar het is goed mogelijk dat ons ook zoiets te wachten staat. Het is ook niet zo’n hele grote stap van een kapje om je mond naar een chip in je kop, daar gaat het om.

Okay, wat de concrete vraag betreft moet ik toegeven dat het alweer een tijdje geleden is dat ik een dergelijke dansgelegenheid heb bezocht, als ik de vraag van de jongedame goed begrijp. Tijdens mijn jaren als journalist in Azië nam ik wel geregeld een kijkje in bepaalde clubs, omdat je daar de soort van mensen treft dat in de deep state de dienst uitmaakt, zeg maar. Ik ben er mee gestopt omdat ik op een avond begon te vermoeden dat men iets door mijn drankje deed; na het twaalfde glas begon alles voor mijn ogen te draaien!

Maar goed, ik begrijp het probleem. Je moet je realiseren dat de tijden ook wel sterk zijn veranderd. In mijn jeugd zaten we in het weekend soms urenlang op een telefooncel, dat was avontuurlijk genoeg. Of, als we echt spanning zochten, op een elektriciteitshuisje. Ja, er werd wel eens wat bij gedronken en gerookt, moet ik toegeven, soms een sigaar, maar dat was bijzaak.

Dat is nu allemaal totaal anders. De techniek staat niet stil, ook niet die van het manipuleren, begrijp je. Daarom sluit ik niet uit dat er in die oekazes – zo mag je het toch gerust noemen – ook telkens sprake is van ‘het licht aandoen’, eerst om middernacht en nu dus al om 22.00 uur. Van knipperende lampen is allang vastgesteld dat men ervan onder hypnose kan raken. Dat is mij overkomen in Hong Kong, in een club waar ik destijds onderzoek deed naar infiltratie van de gokwereld door geheime diensten. Ik heb het bloknoot bewaard dat ik toen bij me had, maar door de trancetoestand waar ik in geraakte staat mij niet meer precies bij wat ik bedoelde met ‘Mossad = 356/7 & NAVO $$$ -35, !!! mits 75 % (NMP x EU)’. Dat was natuurlijk ook de opzet.

Hou er dus rekening mee, jongedame, dat het licht in uw club wordt gebruikt voor mentale herprogrammering, zeker in combinatie met het mondkapje. Ik kan u het beste aanraden op E-Bay of Marktplaats op zoek te gaan naar een betrouwbare, maar betaalbare antieke telefooncel. Daar kunt u opklimmen, met uw matties. U bent er veilig voor licht én straling. Overigens, mocht er naar de cel worden gebeld terwijl u erop zit: niet opnemen!

<

Complotprofessor Karel weet raad (3): De beerput van het gemeentelijke afvalbeleid

De onverschrokken complotprofessor Karel beantwoordt op deze plek wekelijks een brandende kwestie vanuit zijn achterban. In deze aflevering: wat is verborgen achter het gemeentelijke afvalbeleid?

Tekst en illustratie: Sjoerd de Jong

Geachte professor Karel,

Bij het werken in mijn tuin, die helaas tamelijk overwoekerd is door onkruid sinds mijn jongste burn out, stuitte ik gisteren op een merkwaardig metalen voorwerp. Het lag een beetje verscholen tussen de struiken, alsof iemand het daar had weggestopt. Het is een metalen kastje met twee antennes die eruit steken als voelsprieten of tentakels. Er zitten ook gaten in, en er staan tekens op die ik niet begrijp. Wat moet ik doen? Ik durf het ding niet naar het Afvalpunt te brengen. Kan ik de gemeente inlichten? Bellen en e-mailberichten versturen gaat mij ook slecht af, sinds de buren zeggen dat ze een oude ‘router’ hebben weggedaan. Geen idee wat ze bedoelen.

Arend Bronkorst-Van Vervelen

Dit is een zeer interessant zaakje, waarin grote behoedzaamheid vereist is. Ik moet u om te beginnen ernstig waarschuwen, want u staat op het punt een grote fout te maken. Het is namelijk niet de eerste keer dat ik een melding krijg over een dergelijk voorwerp. Andere exemplaren worden volgens berichten die mij bereiken ook wel aangetroffen in plantsoenen, inderdaad bij Afvalpunten van diverse gemeenten, en soms zelfs in vuilnisbakken op straat. Allemaal zeer verontrustend. Maar goed, nu het voorwerp zelf. Wat weten we daarvan?

Welnu, ik werd onlangs gebeld door een oude kennis die goed is ingevoerd in de wereld van geheime diensten, over een heel ander onderwerp, dat had te maken met geheime plannen van de NAVO om Texel om te bouwen tot een ondergrondse atoombasis, wat er niet van gekomen is omdat men niet kon instaan voor de radioactieve gevolgen voor de Noord-Atlantische visvangst, naar verluidt. Maar goed, de verbinding werd toen ineens verbroken, en ik hoorde mijn kennis nog net roepen: ‘Nee! Zet dat ding niet op mijn hoofd!’ Daarna heb ik hem nog maar één keer ontmoet, bij toeval in de supermarkt hier in het dorp waar hij een beetje verdwaasd diepvriesmaaltijden in zijn karretje aan het stapelen was. Ik vroeg hoe het met hem ging maar hij lachte alleen maar en zei iets als ‘mijn codenaam is Blauw Varkentje’. Dus die is uitgeschakeld. Hoe dan ook, brengt u dit voorwerp onder geen beding naar de gemeente! Het is goed mogelijk dat zij het juist in uw tuin hebben geplant.

Ik wil u niet nodeloos schrik aanjagen, maar u moet beseffen dat er mogelijk een verband is met uw werksituatie en gezondheid. U spreekt in uw brief van een reeks burn outs. Wanneer begonnen die? Het zou natuurlijk heel goed kunnen dat er een verband is met het voorwerp dat in uw tuin is verstopt. Straalt er ’s nachts groen licht uit, als u uit uw raam kijkt? Dat kan een aanwijzing zijn.

U kunt mij misschien het beste uw medisch dossier doen toekomen, uiteraard in een goed gesloten bruine enveloppe, dan zal ik de zaak nader bestuderen en voorleggen aan mijn contacten. Ik ben ook benieuwd naar uw buren die naar ik begrijp een rol spelen in dit verhaal, dus ik raad u aan om, met een klein toestel dat geen sluitergeluid produceert, onopgemerkt enkele fotografische opnames van hen te maken en mij ook die te doen toekomen, uiteraard opnieuw in een gesloten bruine enveloppe. Materiaal uit huisvuil is ook welkom, als u kans ziet onderdelen te bemachtigen die ons mogelijk iets leren over hun contacten. Ik kan natuurlijk niets beloven, maar dit is een ernstige zaak waar wij zeker nader over moeten spreken, in deze rubriek of in persoonlijk contact. Indien bellen of mailen niet mogelijk is, stuurt u mij rooksignalen conform het codesysteem van de laatste der Mohikanen – dat kan vanuit uw tuin.

Feodale grootgrondbezitters doen het met subsidie

Het is de hoogste tijd dat de natuursubsidies die het Oranje-huis en andere grootgrondbezitters in Nederland ontvangen door een rechter worden getoetst. De feodale Natuurschoonwet van 1928 is daarnaast dringend aan revisie toe, aldus August Hans den Boef.

Tekst: August Hans den Boef

Het gaat slecht met onze natuur. Staatsbosbeheer kapt en kapt omdat het van het ministerie van Economische zaken en Klimaat (sic) geld moet verdienen. Dit in tegenstelling tot Natuurmonumenten en de twaalf provinciale landschappen, die land opkopen om te transformeren tot natuurgebied en juist zo weinig mogelijk kappen.
Helaas lopen deze nobele instellingen het gevaar miljoenen euro’s aan verleende subsidies aan de Nederlandse Staat terug te moeten betalen. Die zijn onterecht verleend volgens een vage organisatie met de naam Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG).

Maar de naam van initiatiefnemer Seger baron van Voorst tot Voorst, de directeur van Het Nationale Park De Hoge Veluwe die het liefst eigenhandig alle nederwolven lijkt te willen afknallen, doet wel een alarm rinkelen.
De VGG trok ten strijde tegen de haars inziens ‘concurrentievervalsende discriminerende subsidies’ die aan Natuurmonumenten en de provinciale landschappen waren verleend. Nadat de Vereniging vond dat ze bij een aantal lagere Europese instanties onvoldoende gelijk kreeg, stapte zij naar het Europese Hof, dat deels positief reageerde. Want de VGG wil niet alleen een uitspraak over de onrechtmatigheid van de subsidies, maar ook over de plicht tot terugbetaling. Dit in de hoop dat daardoor de natuurorganisaties weer delen van hun grondbezit moeten verkopen. Wraak is een gerecht dat immers heel goed koud kan worden gegeten.

Natuurmonumenten interpreteert de uitspraak van het Europese Hof anders en meent dat het zo’n vaart niet zal lopen. Maar waarom gaat zij niet samen met de twaalf provinciale landschappen in een tegenaanval?

Er is namelijk heel wat concurrentievervalsing en discriminatie waarvan grootgrondbezitters zelf profiteren. Die krijgen bijvoorbeeld vele miljoenen uit de Europese subsidieruif, omdat ze door een weeffout juridisch als boeren gelden. Met name profiteren daarvan de vrienden van Viktor Orbán en de Britse adel, onder wie het staatshoofd ER, dat tussen de 570.000 en 725.000 euro per jaar ontvangt. Straks zijn de Britten weg, wat de kans wat groter maakt dat de EU de grootgrondbezitters hun cadeautjes ontneemt.

Van ons land zou de EU eens de Natuurschoonwet 1928 moeten bekijken. In het leven geroepen om buitenplaatsen, landgoederen en kastelen in de familie te houden. Met vrijstellingen voor de inkomsten-, vennootschaps-, overdrachts-, schenk- en erfbelasting. De WOZ-waarde van objecten kan via deze wet fors verlaagd worden, wat leidt tot minder onroerendezaakbelasting en lagere waterschapsheffingen.

Zo’n Natuurschoonwet is natuurlijk door en door feodaal. Een banketbakkerij die al tien generaties van vader op zoon overgaat, valt niet onder zo’n regeling. Oude familiebedrijven met het predicaat Koninklijke gaan gewoon failliet.

Ik wens Natuurmonumenten veel sterkte en zal als lid (dat geldt ook voor Gelders Landschap & Kastelen) desgewenst gaarne een extra bedrag doneren wanneer subsidies moeten terugbetaald en/of er Europese rechtszaken worden aangespannen tegen Nederlandse grootgrondbezitters. Laat de EU hierbij vooral ook kijken naar de Kroondomeinen. Het domein bij Apeldoorn zit weer tot eind dit jaar op slot voor de Oranje-jacht en dat mag niet volgens de regels voor de 4,7 miljoen natuursubsidie die koning Willem-Alexander daarvoor jaarlijks incasseert.

Het zal de EU interesseren dat, terwijl die subsidie volgens de Nederlandse wet dus onrechtmatig is verleend, de lakeien van Rutte III weigeren op te treden.

Hopelijk, wordt vervolgd.

Complotprofessor Karel weet raad (2): hoe herken je het reptiel in Bill Gates?

Wegens groot succes geprolongeerd: de onverschrokken complotprofessor Karel en zijn demasqué van de ons voorgespiegelde werkelijkheid. De meester van de grondige analyse behandelt op deze plek wekelijks brandende vraagstukken waarmee zijn achterban worstelt. In deze aflevering: hoe herken je het Reptiel in Bill Gates?

Tekst en illustratie: Sjoerd de Jong

Geachte professor Karel,

Heel veel dank voor uw heldere uitleg over alles wat er aan de hand is! Toch heb ik een vraag. Als ik mijn televisie omzet van analoog naar digitaal, vanwege de beeldkwaliteit, zie ik vaak opeens het gezicht van Bill Gates. Ik hoor dan ook zijn stem. Hij zegt: ‘Kijk me aan, Auke! Zie je mijn groene schubben? Zie je hoe ik verander in een reptiel?’ Het probleem is: ik zie het niet. Ik blijf gewoon Bill Gates zien. Mijn vraag aan u: ligt het aan mij of aan mijn toestel? Het is een Sony KD-49XG7004 waar ik verder nooit problemen mee heb.

Auke de Vries

Beste Auke,

Zoals je weet hou ik er niet van als mensen om de zaken heen draaien, dus laat ik het je recht op de man af zeggen: het ligt aan jou. Het punt is, dat de vibraties die nodig zijn om het reptielenkarakter van Gates te zien – of, op een iets lagere frequentie, dat van Rutte – alleen kunnen worden opgevangen door iemand die in de juiste frame of mind is. Kijk, het punt is dat wij, althans de meesten van ons, zo zijn gehersenspoeld door de media dat we out of touch zijn met die vibraties, die volgens sommige bronnen – maar dat heb ik nog niet goed kunnen controleren – een buitenaardse oorsprong hebben.

Bij de meeste toestellen die ik ken, met name de oudere Philips-modellen die werden geproduceerd toen dat bedrijf zich nog niet exclusief had toegelegd op medische technologie (een overgang die natuurlijk ook niet toevallig was, kort voor de zogenaamde corona-pandemie), is het zo dat Gates zijn werkelijke aard al onthult bij gewoon wat domweg ‘zappen’ tussen diverse kanalen. Althans, voor wie zich niet voor de gek laat houden, natuurlijk. Nu kijk ik zelf bijna geen televisie meer – nou goed, om Ted de Braak kon ik nog wel lachen, ooit, maar nu is het een en al staatspropaganda – maar de laatste keer dat ik mijn toestel aanzette, zag ik Gates meteen shapeshiften.

Ik kan dus alleen maar concluderen dat hier bij jou een persoonlijke blokkade speelt, veroorzaakt door factoren in opvoeding, werk of mediagebruik. Is het mogelijk dat je bij de Nederlandse of een andere westerse overheid werkt? Dat zou natuurlijk alles verklaren. Mijn contacten bij internationale instanties die afhankelijk zijn van Washington of de NAVO kampen bijvoorbeeld thuis met hetzelfde probleem: zij zien het ook niet.

Ik kan je maar één ding aanraden: neem ontslag. Alleen zo kan vermoedelijk de jarenlange conditionering van je geest worden doorbroken. Overigens moet ik er nog wel aan toevoegen dat je het reptiel-uiterlijk van Gates natuurlijk niet te letterlijk moet nemen, dan komen we ook weer in sprookjes terecht. Het gaat in feite om de chip die hij in de wereldbevolking wil laten implanteren om ons gedrag en denken te manipuleren, of die nu van buitenaards materiaal is of niet. Het kan dus ook zijn, al wil ik de mensen niet banger maken nodig is – dus heel bang – dat bij jou die chip al is geïmplanteerd. Ja, dan kun je de waarheid inderdaad niet meer ‘zien’. In dat geval zit er niets anders op dan neurologisch onderzoek, om die chip te laten verwijderen en je brein opnieuw te laten programmeren. Doe dat alleen in godsnaam wel bij een niet-erkende instantie! Anders ben je nog verder van huis!

Onttroonrede 2020

In de Onttroonrede 2020 nam de koning definitief afscheid van de Staten-Generaal en bleek de kroonprinses zich uit schaamte voor haar ton staatssteun voor 24 dagen meerderjarigheid te hebben gekandideerd voor het lijstduwerschap van de Partij voor de Republiek.

Leden van de Staten-Generaal,

Ik zit hier een beetje ongemakkelijk, want u had van mij natuurlijk verwacht dat ik in deze troonrede zoals gebruikelijk een dikke veer in het achterste van de regering zou steken en geruststellende woorden zou uitspreken over de crisis die ons land bedreigt en hoe het ondanks alles hier toch uiteindelijk één grote Dik-Voor-Mekaar Show is. Een dergelijke rede lag inderdaad al voor mij klaar om hier op deze plek door mij voorgelezen te worden. Maar na ampel beraad heb ik besloten die speech te laten voor wat die is en voor deze ene keer eens recht uit mijn hart tot U te spreken. Dat alleen zou normaal gesproken direct goed zijn voor een constitutionele crisis van kingsize formaat, vanwege die ministeriële verantwoordelijkheid, maar ik verzeker u, dat is vandaag wel de minste zorg die U heeft. Ik hou het namelijk voor gezien met dat koningschap, en wel nu, met ingang van vandaag.

Op weg in de auto naar deze zaal, eindelijk eens niet in die potsierlijke Gouden Koets of die al even afzichtelijke Glazen Koets, jubelde mijn hart bij het vooruitzicht dat ik na het uitspreken van deze speech deze zaal als een vrij man zal verlaten en dat ook mijn kinderen vrij zullen zijn van de last van het koningschap. Ook mijn vrouw steunt mij volledig in mijn besluit voortaan door het leven te gaan als ambteloos burger en zij heeft al de eerste stappen gezet op weg naar het zelfstandig ondernemerschap waarvan zij nu al jaren heeft gedroomd. Zij zal hier in Den Haag haar eigen tango-dansschool openen – Tango Máxima, als u mij toestaat een beetje sluikreclame te maken – en wij verwachten er beiden heel veel van.

Wat ik zelf precies ga doen na vandaag is mij nog niet helemaal duidelijk. Graag was ik bondscoach van het Nederlands dameshockeyteam geworden, maar misschien is dat te hoog gegrepen en lig ik na vandaag ook niet meer zo goed bij de leiding van de Koninklijke Nederlandse Hockeybond, die uiteindelijk ook naar een andere naam zal moeten omzien.

Wellicht is het nuttig als ik u een beetje uitleg wat me tot deze abdicatie heeft gebracht. Laat ik beginnen te zeggen dat het proces in mijn hoofd al geruime tijd aan de gang was. In het begin heb ik er alles aan gedaan om er wat van te maken, want ja, je wordt als kroonprins toch je hele leven klaargestoomd voor deze job en je wilt de mensen ook niet teleurstellen. Maar na verloop van tijd schoot er bij mij de twijfel toch in en de laatste tijd kon ik me alleen nog met de grootste mogelijke tegenzin naar mijn werkpaleis begeven. Toen kwam Corona, het kroonvirus, en werd alles me opeens kristalhelder.

Zo werd het me duidelijk dat het eigenlijk toch helemaal van de pot gerukt was dat in een tijd dat de Nederlandse jeugd massaal werkeloos is geworden en iedereen tot 27 jaar oud 4 weken moet wachten om überhaupt in aanmerking te komen voor een schamele uitkering waar je niet eens de huur van kunt betalen, mijn oudste dochter het komende jaar al voor helemaal niets een dikke ton belastingvrij van de Staat zou krijgen toegeschoven om dat ze dat jaar welgeteld 24 dagen 18 jaar oud is en dus op de loonlijst van het Rijk staat. Ook Amalia schaamt zich eigenlijk plus size over deze toestand en het doet mij deugd hier u hier op deze plaats te kunnen vertellen dat ook zij, net als haar zusjes, voor de troon bedankt en inmiddels heeft gesolliciteerd naar de functie van lijstduwer van de Partij voor de Republiek.

Ook zelf neem ik bij deze afscheid van alle financiële privileges die de Grondwet, die na vandaag trouwens met spoed zal moet worden herschreven, mij verschaft. Dat scheelt de staatskas zeker 350 miljoen euro op jaarbasis, en geloof mij, die zult u de komende jaren heel goed kunnen gebruiken. Misschien kunt u van dat geld nog een paar duizend vluchtelingenkinderen uit het brandende Lesbos opvangen, want eerlijk gezegd schaamde ik mij als uw koning de ogen uit mijn kop toen ik u in regering en parlement bezig zag met afpingelen om uw bijdrage aan de hulp bij het kolossale menselijke drama dat zich daar op dat eiland afspeelt zo beperkt mogelijk te houden. Zuinigheid is een vaderlandse deugd, zo heb ik mij laten vertellen, maar als die omslaat in gierigheid en harteloosheid, is het een tamelijk weerzinwekkend gezicht.

Zelf heb ik ieder geval die twee miljoen euro kostende motorboot die ik op uw kosten heb mogen aanschaffen bij mijn Griekse buitenhuis inmiddels koers laten zetten naar Lesbos om zoveel mogelijk kinderen uit die hel, die het resultaat is van het ondoordachte idee om een groot hek te zetten rond de buitengrenzen van de EU, te redden en onvervaard over te brengen naar een van de paleizen die u mij ter beschikking heeft gesteld. Daarna moet u maar verder kijken, ik hoef die paleizen niet terug, en die Kroondomeinen, die u eigenlijk zou moeten teruggeven als onze monarchie ten einde kwam, mag u ook houden. Ook al die schilderijen en kunst in die paleizen mag u naar believen nationaliseren, want neem van mij aan, we hebben in de loop der eeuwen echt genoeg aan u verdiend en dit is de tijd om eens wat voor u terug te doen.

Leden van de Staten-Generaal,

De coronacrisis stelt ons ernstig op de proef in alles wat van waarde is: gezondheid, werk, familie en vriendschappen. En we realiseren ons: juist nu wordt gezamenlijkheid en verantwoordelijkheid gevraagd. Bij elke generatie leven in deze tijd specifieke zorgen en vragen. Maar precies in de verbondenheid tussen generaties kan iedereen, jong en oud, op zijn of haar eigen plaats een bijdrage leveren om deze moeilijke periode te boven te komen. Met dit afscheid als uw koning doe ik mijn bijdrage. Onze belangrijkste zekerheid is dat Nederland economisch, sociaal en mentaal steeds veerkracht toont. De opdracht in het parlementaire jaar dat vandaag begint, is over deze crisis heen de toekomst te blijven zien en te blijven werken aan perspectief voor alle generaties. U mag zich in uw werk gesteund weten door het besef dat velen u wijsheid toewensen en met mij roepen: Leve de Republiek!

Column Roel van Duijn: Europa is een eiland

Tekst: Roel van Duijn, Amsterdam-Fulda

Waar vind je nog democratie?

Ik bedoel gewoon eerlijke verkiezingen, vrijheid om je mond open te doen en onafhankelijke rechters. Ik denk nu niet eens landen waar de monarchie is afgeschaft of de macht van het geld aan de ketting gelegd is (die laatsten bestaan nog niet). Maar toch: democratie. Nederland, Duitsland en Engeland bijvoorbeeld, waar je je voor goede zaken kunt inzetten zonder grote kans dat je in de gevangenis komt. Ook als zulke acties tegen de belangen van de regering ingaan.

Volgens het Handvest van de Verenigde Naties zouden overal in de wereld de mensenrechten moeten worden hoog gehouden. Dat hebben 51 landen in 1945 zo afgesproken en sindsdien is het door 193 landen ondertekend.

Driekwart eeuw hebben al die landen nu de kans gekregen democratie en mensenrechten alledaags te maken.

Maar waar is dat gelukt?

Eigenlijk alleen in Europa, waar zelfs viruswaanzinnige complotdenkers zich tegen logische maatregelen, om de gezondheid te beschermen, verzetten en hun gang mogen gaan. Ze leveren zelf het omgekeerde bewijs voor hun stelling dat wij in Europa in een dictatuur leven. Ze zijn de stem van Bolsonaro en Loekasjenko en andere virusontkenners, buiten Europa vaak aan de macht, maar hier klinkt diezelfde stem in de sektarische rand. Om zich thuis te voelen zouden ze beter in Brazilië, de USA of Turkmenistan kunnen wonen.

In Europa is de democratie intern begrensd, Polen en Hongarije hebben de onafhankelijke rechter gedumpt en het vrije woord aan de voetklem gelegd. Bulgarije, Roemenië en nog wat landen zijn zo corrupt dat steekpenningen het democratische systeem verminken.

Maar buiten Europa?

In Azië heerst de zwartste dictatuur sinds Hitler. China perfectioneert de onderdrukking van de mensenrechten tot in de puntjes. Vrijwel alle Aziatische staten hebben regeringen die hun eigen macht maximaal opblazen. Tot aan de grenzen van Europa toe.

Nu is het weer Wit-Rusland, waar de regeringsleider bij verkiezingen de uitslag verzint in plaats van de stemmen te tellen en daarvoor de felicitaties van Poetin krijgt. Linkse partijen in Europa, zoals de SP en Die Linke, die ondanks alles Rusland in bescherming nemen, vergeten dat daar een wodka-kapitalisme heerst dat wet en recht in een ijzeren greep heeft.

In Afrika is het niet anders, met dit verschil dat de staat er vaak nog gebrekkig is en minder vaak is uitgerust met een perfect onderdrukkingsapparaat. Zodat autoritair gezag er van tijd tot tijd plaats maakt voor burgeroorlog. Dat geldt ook voor Zuid-Amerika, waar lieden als Maduro in Venezuela en Bolsonaro in Brazilië nog steeds de bevelen uitdelen.

De USA dan?

Ja, non-conformistische Russen en Aziaten mogen nog altijd watertandend denken aan de burgerrechten die in de USA gelden. Trump is er niet in geslaagd de pijlers van de democratie te verwoesten. Maar hij heeft er wel zijn tanden in gezet. De kracht van democratisch gezinde media is verminderd door zijn systematische laster. En het blijft een vloek op de democratie dat een presidentskandidaat die de meeste stemmen van het gehele volk krijgt het toch aflegt tegen de kandidaat die de meeste kiesmannen verovert.

Racisme discrimineert en vreet als gif in de democratie van de USA. Maar waar in de wereld is er minder racisme?

Rollen omgekeerd

Is Rusland rijp voor een zwarte Kaukasiër als president?

Vergeet het maar, er is nu een nieuwe grondwet aangenomen die bepaalt dat Rusland een land eigendom is van het Russische volk, dus van witte mensen en niet van de ‘zwartkonten’, zoals ze genoemd worden. Zou in China een Oeigoer of een Tibetaan president kunnen worden? Je weet het antwoord. Kan in India een lid van de laagste kaste of een Islamiet staatshoofd worden? In die landen wordt geen opstand van de gediscrimineerde volken geduld en is er nauwelijks openbare discussie over hun politieke rechten.

Alleen in Europa is er minder racisme dan in de USA, is mijn stelling. Natuurlijk bestaat er hier discriminatie op de arbeidsmarkt en worden er aanslagen gepleegd op mensen met een andere huidskleur. Maar toch. Het lukt de voorhoede der gediscrimineerden hier en daar door te dringen tot hoopvolle posities en Zwarte Piet zwaait af. Europese regeringen nemen openlijk afstand van hun verleden als slavenhouders. Kritische geschiedschrijving is niet alleen toegestaan, maar wordt aangemoedigd. Dolle politiemachten, zoals Trump die afstuurt op demonstranten tegen racisme, heb ik de laatste tijd in Europa niet meer gesignaleerd.

Het racisme bestaat ook hier, maar het brokkelt af. Racistische groeperingen staan onder verdenking van de geheime diensten. Ook al zijn die zelf geïnfiltreerd door racisten, vergeleken met vroeger zijn de rollen omgekeerd. Het kernland van de Europese Unie, Duitsland, heeft bewust een ongekend aantal vluchtelingen opgenomen zonder op hun huidskleur te letten.

Angst en woede

Europa is temidden van een omsingeling van dictaturen, een eiland van democratie en mensenrechten.
Het worstelt met interne en externe bedreigingen. Europa vertegenwoordigt een slinkende 7 procent van de wereldbevolking. Vingers en vingertjes heeft de Europese Verlichtingsgeest nog bijna op de hele planeet. Ook economische, zoals de gaspijp die via de Oostzee Russisch gas aan Europa moet gaan leveren. Met ook Europees kapitaal, dus zulke projecten zijn machtsmiddelen die gebruikt zouden kunnen worden om democratische politiek te bevorderen.

Maar ons continent is geïntimideerd. Het durft niet meer op te treden tegen de massale arrestaties door Erdogan, tegen de ontrechting van Hong Kong, tegen de Saoedische propaganda in Europese moskeeën, niet echt tegen afbraak van de rechtsstaat in Oost-Europese landen. Waarom zo weinig daadwerkelijke solidariteit met de vrijheidsstrijders in de verstikking om ons heen?

Omdat we bang zijn geen zaken meer te kunnen doen in de dictatuurstaten.

Europa is een eiland. Niet een fort, maar een havenrijk eiland dat in gevaar is. Het maakt mij treurig, maar het is tijd voor woede.

Tijd voor vurige en materiële steun aan de democratische oppositie in al die landen die door terroristische regiems worden beheerst. In China, ook al wordt daar dan geen Duitse auto meer verkocht. In Rusland, ook al sturen hun trollen dan nog meer fake nieuws. Steun aan individuen die voor burgerrechten vechten en daarom gevangen zitten, aan milieugroeperingen en historici die overal in de wereld ongewenste waarheid blootleggen en daarvoor gestraft worden.

Het is tijd voor actie voor individuele burgers van Europa om bondgenootschappen te sluiten met mensen in dictatoriale staten.

Svetlana Tichanovskaja, je denkt toch niet dat wij, nu je de verkiezingen in Wit-Rusland gewonnen hebt en je daarom onder chantage je land hebt moeten verlaten, jou en jouw mensen in de steek laten?

Hup Europa, laat je niet opsluiten op een eiland!

Roel van Duijn was mede-oprichter van Provo, de Kabouterpartij, de Oranje Vrijstaat, wethouder namens de PPR in Amsterdam, mede-oprichter van De Groenen en ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij is auteur van vele boeken, waarvan de jongst verschenen titel Een zoon voor de Führer, de nazi-utopie van Julia Op ten Noort is. Hij is vaste columnist van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap.

De geboorte van de Partij voor de Republiek

Vrijdag a.s. verschijnt de Plus Size-editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, met o.m. de Geboorte van de Partij voor de Republiek, die op Prinsjesdag het concept-partijprogramma Tien over Oranje presenteert, Bart Gruson portretteert schandalenkoning Juan Carlos, Jack Jan Wirken over de overeenkomsten tussen het Spaanse koninklijke steekpenningenschandaal en de Lockheed-affaire, een groot interview met George Soros over zichzelf, zijn tegenstanders en de Gierige Vijf, Paul Damen’s routewijzer voor een Amsterdamse Beeldenstorm tegen Oranje, Raymond van den Boogaard over de actualiteit van Menno ter Braak’s visie op het fascisme als rancuneleer, Ries Roowaan over koninklijk ingrijpen bij de ABN Amro, de steun aan de KLM en andere frictie tussen markt en staat, Sjoerd de Jong over het fenomeen van de complotprofessor, Gerard van der Zwan bepleit de wenselijkheid van een Europese federatie, Manuel Kneepkens staat stil bij de moord op Jacob Israël de Haan, Ricus van der Kwast legt het verschil uit tussen iconoclasme en ‘damnatio memoriae’, De Appeltjes van Oranje met majesteitsschennis op het schildersdoek van Peter Klashorst, boekrecensie van de Amerikaanse revolutie volgens Jonathan Israel, de erfenis van Anton de Kom en de gepeperde rekening die Nederland wacht na excuses aan Suriname wegens de slavernij, de Blik van Joep en columns van Gerard Aalders, Roel van Duijn, Henk Westbroek en Hans Maessen.

Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement via www.derepublikein.nl en ontvang als welkomstgeschenk de vuistdikke bloemlezing De Bloemen van het Kwaad, over poëzie van dictators en despoten, samengesteld door Paul Damen en ingeleid door wijlen Menno Wigman.

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel XII: Je Vrienden Kun Je Niet Kiezen

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel XII legt Dick Stein zijn visie op de sociale media uiteen via het principe van ‘de drie J’s’, gaat hij in warenhuis Het Wespennest op jacht naar een lipstick-dief en heeft hij een hoogst onaangename ontmoeting in een verlaten steeg.


Tekst: René Zwaap


HOOFDSTUK XII

JE VRIENDEN KUN JE NIET KIEZEN

Een paar maanden eerder had Fatima, de lieftallige assistente van Dick Stein, hem uitgelegd dat het tijd was dat Stein Detectives BV met zijn tijd meeging en actief ging werven via de diverse kanalen die daartoe via het internet beschikbaar waren.

‘Waarom in vredesnaam’?, had Stein geprotesteerd. ‘We staan toch in het telefoonboek?’

‘Meneer Dick, het telefoonboek bestaat niet eens meer!’, had Fatima daar tegenin gebracht, en daar had Stein het even niet van terug gehad.

Dus met onderdrukte weerzin – Stein was eigenlijk principieel digibeet – had Stein uiteindelijk toegegeven aan het enthousiaste pleidooi van zijn assistente, die vervolgens met volle kracht aan het werk was getogen.

Met als gevolg dat hij nu plotseling beschikte over een eigen website, e-mail, Whatsapp en accounts op Facebook en LinkedIn. Het duurde een paar weken voordat hij zich de techniek eigen had gemaakt, maar daarna werd hij steeds meer in die nieuwe wereld gezogen.

In iedere detective schuilt een voyeur – mensen bespioneren is uiteindelijk zijn core business – en Stein had al snel door dat het internet een goudmijn was voor mensen met zijn particuliere afwijking. Binnen mum van tijd telde zijn persoonlijke Facebook-account duizenden ‘vrienden’ en sinds zijn naam in de media circuleerde kwamen er daar iedere dag weer horden bij. Aan schiften deed Stein niet, ook Russische internettrollen, Nigeriaanse oplichters en geflipte complotdenkers konden hun ei bij hem kwijt en hij volgde hun activiteiten met belangstelling.

‘Je vrienden kun je niet kiezen’, luidde de 3e Wet van Stein niet voor niets. En je Facebook-vrienden al helemaal niet.

‘Het is net alsof je over straat loopt en kunt horen wat iedereen denkt’, vertelde hij Fatima enthousiast, gezeten achter zijn bureau turend naar zijn beeldscherm. ‘Alleen jammer van al die mensen die telkens maar weer een foto van een bord eten posten en dat er dan duizend mensen daaronder schrijven “Geniet ervan!” Allemaal precies hetzelfde! Wat bezielt die mensen? Zijn het robots?’

Alhoewel hij dacht in zijn lange loopbaan bij de Amsterdamse politie en vervolgens als privédetective toch de nodige mensenkennis te hebben opgedaan, was Stein toch telkens weer verrast door de inblik in de intermenselijke dynamiek die het Facebook hem bood.

Grof gezegd waren er hier drie hoofdtypen te onderscheiden, die hij voor het gemak categoriseerde als “de drie J’s”: de jengelaars, de ja-knikkers en de jakhalzen. De jengelaars waren voortdurend bezig aandacht te trekken van de ja-knikkers, vrij naar het oude Afrikaanse gezegde dat een baby die niet huilt de borst niet krijgt. Met onuitputtelijke energie postten ze hun hele hebben en houden op hun wandje, en als ze daarop niet genoeg respons van de ja-knikkers kregen, dreigden ze in de meest dramatische bewoordingen met een definitief vaarwel aan het medium, dat hen nu een koud en onherbergzaam oord toescheen, en zo trokken ze dan toch weer de aandacht van de ja-knikkers, die dan als plankton samenklonterden om van hun diepe liefde en aanhankelijkheid te getuigen.

De ja-knikkers op hun beurt waren een puur reactieve categorie, de zin van hun bestaan leek te worden ontleend aan zoveel mogelijk opgestoken duimpjes en brandende hartjes onder de mededelingen van de jengelaars. Getalsmatig overtroffen de ja-knikkers de jengelaars natuurlijk ruim, maar hun bestaan was niettemin serviel en dienstbaar, en in feite was hun virtuele leven hier alleen mogelijk dankzij de onlesbare dorst van de jengelaar naar aandacht.

In de derde categorie die Stein had ontwaard, die van de jakhalzen, school het meeste venijn. Ook de jakhals opereerde gewoonlijk vanuit de reactie, maar anders dan de ja-knikker was het hem niet te doen om de jengelaar in zijn bestaan te bevestigen of anderszins te gerieven, maar om hem te bespieden en toe te slaan wanneer deze zijn kwetsbaarheid had gedemonstreerd en dan frontaal aan te vallen, het liefst in groepsverband, want dat is inherent aan het jakhals-zijn. Was een ja-knikker eenmaal gebeten door één jakhals, en lag hij kermend op de grond, was hij verloren, want vanuit alle krochten van de digitale jungle schoten andere jakhalzen op de prooi af en als ze klaar waren, bleef er een zielig hoopje mens achter van wie je de komende tijd helemaal niets meer zou horen.

In de echte, non-virtuele maatschappij, zo bedacht Stein zich, ging het niet veel anders.

Dan was er ook nog een vierde restcategorie, met de ‘J’ van ‘Junkie’, van mensen die geen genoeg konden krijgen van deze menselijke komedie, en inmiddels mocht Stein zelf ook gerust onder deze groep worden geschaard, want de uren die hij achter zijn computer doorbracht namen in verontrustend tempo toe.

Een onverdeeld genoegen was het niet altijd, want als Stein via de grote Zuckerberg-zoekmachine bijvoorbeeld een van zijn vele vroegere liefdesvlammen had getraceerd en die inmiddels getransformeerd bleek in een kras omaatje, werd hij nog eens herinnerd aan zijn eigen vergankelijkheid. Hoe lang zou de lentefrisse Joni hem nog kunnen verdragen, vroeg hij zich in dat verband af. Zou hun ‘karmische verwantschap’ waarvan zij zo graag sprak – ze was ervan overtuigd dat zij en Stein elkaar in tal van vorige levens al hadden ontmoet – standhouden zodra de eerste incontinentie-luier moest worden uitgerold?

***

Die dag, toen hij aan zijn bureau weer eens als een konijn op de snelweg starend in de koplampen van een aanrazende vrachtwagen gevangen zat in het licht van het beeldscherm, moest Fatima Stein er zelfs aan herinneren dat hij een dienst moest draaien in Het Wespennest. Ondanks dat de firma Stein nu een andere categorie klant had aangetrokken, draaide de onderneming nog steeds op deze bescheiden kleine kurk als warenhuisdetective, dus zijn congé indienen had Stein nog niet aangedurfd.

Bovendien had hij de fase dat hij zich niets hoefde aan te trekken van contractuele verplichtingen al geruime tijd achter zich.

Met frisse tegenin verliet Stein de steeg en liep hij over de Warmoesstraat naar warenhuis het Wespennest.

Al enige weken had de parfumafdeling van Het Wespennest te kampen met een enorme hausse aan lipstickdiefstal. Lipsticks waren altijd al een dankbare prooi voor winkeldieven, maar nu liep het echt de spuigaten uit en de hele parfumafdeling was in de hoogste staat van paraatheid gebracht. Vanuit de centrale controlekamer blafte Mulder, de hoofdopzichter, zijn dagorders in het oortje dat Stein indeed toen hij de ruimte betrad. Hij kreeg de opdracht de gehele dag op de parfumafdeling te surveilleren.

Een wereld ging voor hem open. Lipstick, zo ontdekte hij, was meer dan alleen make up. Lipstick was een religie. De hele dag zag hij lippen aan zich voorbijtrekken bij het spiegeltje op de toonbank waar de hele linie aan assortiment was uitgestald voor een gratis proef. Honderden malen zag hij de dames gebukt naar dat spiegeltje hun lippen tuiten en dan stiften. Dan volgde steevast het heilige moment dat hun ogen via de spiegel rustten op de gedane arbeid, waarbij de lippen met een korte subtiele beweging in de mond werden getrokken, als om de lipstick niet alleen te keuren maar ook te proeven, om het resultaat van hun arbeid daarna zeer kritisch te evalueren. De nodige vrouwen gebruikten de lipstick ook om hun wangen wat meer kleur te geven, zo constateerde Stein, en hoe donkerder de lippen, des te groter de voorkeur voor een fonkelende glans. Blondines leken gek op vuurrood, of was dat alleen maar schijn omdat het rood meer aftekende tegen hun bleke huid? Brunettes tendeerden naar een paarsig rood, maar ook hier kon een vertekenend effect optreden in het spel met de huidskleur, het haar en de ogen.

Stein was zich er altijd van bewust geweest dat de schoonheid van de vrouw beschouwd moest worden als een kunstwerk, een strijd ook tegen elementaire krachten als zwaartekracht en tijd, maar tijdens die intensieve surveillance op de parfumafdeling groeide zijn bewondering voor al die devote toewijding meer en meer. En wat een bonte verscheidenheid aan lippen bestond er toch! Dikke lippen, dunne lippen, lippen die altijd lachten, lippen die altijd huilden, lippen die geamuseerd ironisch opkrulden, lippen die zich in eeuwige verbazing openden, tuttige tuitlipjes, hongerige lippen, in boosheid verkrampte lippen, droge lippen, natte lippen, lippen die voortdurend gestreeld wilden worden door de eigen tong, lippen die voortdurend ‘o’ riepen, schuwe lippen, trotse lippen, lippen die erom smeekten gekust te worden, lippen waartussen je je met huid en haar zou willen verstoppen, triomfantelijke lippen, lippen die alles afkeurden, hartvormige lippen – zoveel lippen als vrouwen waren er, en ze hadden allemaal een eigen kleurtje nodig, een eigen accent.

Na enkele uren had Stein een delirium van gestifte lippen. Het begon hem te duizelen en van de lippenstiftdief ontbrak nog ieder spoor. Mulder werd ongeduldig.

‘Stein, wat voer je de hele dag uit?’, beet hij Stein toe, wederom via het oortje. ‘Het lijkt wel of je de hele ochtend hebt staan dagdromen. Misschien is het je allemaal een beetje te veel, op jouw leeftijd?’

Dit tastte Stein aan in zijn beroepseer. Hij besloot nu vol gas te geven.

Kleptomanen betrappen is moeilijker dan men wellicht zou denken. Anders dan reguliere dieven plegen zij hun diefstallen impulsief, zonder plan. De gewone warenhuisdief zie je vaak al van kilometers aankomen. Als een haai omcirkelen ze hun prooi, ze opereren gericht, verkennen de omgeving, proberen zich te vergewissen van eventueel gevaar, en daarmee geven ze zichzelf vaak al bloot voordat ze tot hun daad overgaan. Met kleptomanen gaat dat anders. Ze zijn onberekenbaar, worden gedreven door een macht die henzelf te boven gaat, en de hele diefstal vindt van idee tot daad plaats in luttele seconden. Daarbij komt dat een winkeldief in de regel berekenend is, de waarde van de buit moet opwegen tegen het genomen risico. Een kleptomaan heeft geen economische motieven. Het gaat hem/haar om de daad zelf. Vaak gaat het om onbenullige voorwerpen.

Voor een warenhuisdetective is de kleptomaan met andere woorden De Grote Test. Een zwakheid van de kleptomaan is dat hij of zij (aanmerkelijk meer zij’s dan hij’s trouwens) verslaafd is aan diefstal. Een klassieke dief bedenkt zich wel twee keer om na een geslaagde diefstal snel terug te keren naar het plaats-delict, terwijl de kleptomaan juist als door een magneet wordt aangetrokken om terug te keren en de adrenalinekick van de verboden handeling nogmaals te ondergaan. Vaak stelen ze zelfs voortdurend hetzelfde artikel. In feite smeekt iedere kleptomaan erom betrapt te worden, en ze gaan net zolang door totdat het zo ver is. Maar dat kan vaak lang duren.

Stein besloot zijn strategie te herzien. Het was zonneklaar dat hij iets over het hoofd zag. Misschien was hij te gespitst op de gebruiksters van de lipstick. Hij was ervan uitgegaan dat zijn dader zich bevond onder de horden vrouwen die de lipstick uitprobeerden, maar wellicht was dit een vergissing. Hij besloot de afdeling nu meer op afstand te observeren, wellicht dat hij op die manier een patroon kon ontdekken dat hem tot nog toe was ontgaan.

Dat bleek een gelukkige greep, want nog diezelfde middag had hij de lipstickdief bij de kladden. Het was een blonde vrouw van midden dertig, met een beige regenjas en een zonnebril, het haar in een knotje, en ze droeg niets eens lipstick. Ze liep razend snel langs de schappen, alsof ze ergens anders naartoe op weg was, en met een fluks gebaar laadde ze de ene na de andere lipstick in haar jaszak. Toen Stein haar staande hield en haar sommeerde haar zakken te legen, kwamen er meer dan twintig lipsticks in alle merken en kleuren te voorschijn.

Ze heette Eefje, ze was kantoorklerk en ze woonde in Diemen. De tranen biggelden over haar wangen terwijl Stein haar naar het kale wachthokje met hard tl-licht in de kelder begeleidde.

‘U bent wel erg gek op lipstick’, zei Stein, terwijl hij tegenover haar aan het formica tafeltje plaatsnam. ‘Wat doet u ermee? Bent u een handeltje begonnen?’

‘Helemaal niet’, zei Eefje, nog altijd schokschouderend, terwijl ze met een delicaat gebaar haar neus droogde met haar zakdoek. ‘Ik gebruik ze niet eens. Ik heb ze allemaal thuis staan, ongebruikt’.

‘Hoeveel heeft u er dan inmiddels, denkt u?’, informeerde Stein voorzichtig.

‘Geen idee. Misschien wel 800. Misschien wel duizend. Ik kan gewoon niet stoppen. Alle wanden van mijn badkamer staan vol lipsticks. Allemaal ongebruikt. Maar het is zo’n mooi gezicht, al die kleurtjes bij elkaar’.

‘En u steelt nooit iets anders dan lipstick?’, vroeg Stein.

‘Alleen maar lipstick’, bevestigde de vrouw.

‘Maar waarom stelen? U heeft toch een baan?’

‘Het is niet stelen’, antwoordde de vrouw sniffend. ‘Maar niemand mag zien dat ik het neem. Het komt allemaal door mijn moeder’.

‘Uw moeder?’

‘Toen ik nog een klein meisje was, ben ik een keer betrapt door mijn moeder toen ik in haar slaapkamer voor de spiegel zat en haar lippenstift gebruikte. Ze was des duivels, noemde me een “kleine hoer” en sloot me de hele dag op in mijn kamer. Sindsdien heb ik nooit meer lippenstift gedragen’.

Toen ze door twee agenten naar buiten werd geleid, zag Stein dat Eefje bij het passeren van de make up afdeling weer gebiologeerde blikken op de lipstickcollectie wierp. Ze zou meer gebaat zijn bij een psychiater dan bij politie, bedacht hij zich. Maar daarvoor was het nu even te laat.

***

Bij het vallen van de avond liep Stein over de Warmoesstraat terug naar zijn kantoor toen hij merkte dat twee mannen hem volgden. Telkens als hij de pas versnelde, deden zij dat ook, en toen hij stopte om de veters van zijn schoenen te knopen, waren ze plotseling vol aandacht voor een etalage van een seksshop terwijl een van hen druk telefoneerde. Met een schuin oog nam hij het tweetal op. Het konden undercover-agenten zijn, of gangsters,of militairen. Met dat gemillimeterde jaar, die leren jacks en die fysiek die op sportschooltraining duidde was dat verschil tegenwoordig moeilijk uit te maken.

Stein schoot de eerste de beste steeg in en weer volgde het tweetal op zo’n tien meter afstand. Hij zette er nu extra de pas in en de twee deden hetzelfde. Pas toen zag hij dat voor hem twee soortgelijke types op hem afkwamen en ze keken hem strak in de ogen. Hij voelde zijn hart onrustig bonken.

Hij tuurde de steeg af naar materiaal om zich te verweren, trouw aan de pragmatische zelfverdedigingkunst van de Krav Maga, maar het enige dat hem ten dienste stond waren een paar vuilcontainers en het kostte zijn belagers geen moeite die te ontwijken nadat hij die in hun richting had geduwd.

Een ongenadig pak slaag viel hem ten deel. De vier deden hun werk professioneel, stilzwijgend en zonder emotie, en Stein had al snel door dat het beter was geen tegenstand te leveren, maar het gewoon te ondergaan en er het beste van te hopen. Het leken sowieso geen types voor een goed gesprek.

Toen hij binnen enkele minuten bloedend en beurs geslagen op de grond was gezakt, met een voortand minder, en het viertal was opgehouden met slaan en trappen, wist Stein nog wel uit te brengen: ‘En wat had u hiermee eigenlijk willen zeggen, heren?’

‘Dit is een waarschuwing, Stein’, sprak de leider van het kwartet, terwijl hij over hem gebogen stond en zijn drie collega’s zich om hen heen hadden opgesteld om passanten het zicht te beletten. ‘Bemoei je met je eigen zaken’.

‘Welke zaken precies?’, informeerde Stein.

‘Blijf in je warenhuis’, zei de man. ‘Meer niet. Of anders komen we elkaar weer tegen. En dan loopt het slechter met je af. Begrepen, Dickhead?’

Zijn collega’s gniffelden even over de woordspeling.

Stein depte zijn bloedende mond met zijn zakdoek.

‘Komt in orde, heren’, zei hij, met opgestoken duim. ‘Ik knoop het in mijn oren. Nog een fijne avond verder’.

Het viertal verdween in de avond.

***

Stein sleepte zichzelf terug naar zijn kantoor, waar Fatima al sinds lang vertrokken was, verpleegde zichzelf zo goed als hij kon, plakte pleisters op zijn gehavende gezicht, nam een paar pijnstillers en rookte een sigaret.

Zuchtend en kreunend nam hij plaats achter zijn bureau en zette werktuiglijk zijn computer aan.

Op Facebook was er een vriendschapsverzoek van iemand die zich bediende van het pseudoniem ‘Wilhelmus Batavus’, met als foto een afbeelding van de nationale driekleur. Stein accepteerde het verzoek en ontving prompt bericht van deze ‘W.B.’, zoals hij zijn bericht ondertekende.

‘Beste Dick Stein. Jij kent mij niet maar ik ken jou wel. Ik schrijf je dit bericht om je te waarschuwen. Er zijn krachten in het spel die tot elke prijs willen voorkomen dat jij bepaalde zaken ontdekt. Men zal geen enkel middel schuwen. Maar je bent op de goede weg, geef niet op! Ik zal je helpen met alle middelen die mij ten dienste staan. Je staat niet alleen. Later meer. Wees voorzichtig. Je vriend, W.B.’

Stein spuwde nog wat bloed in een plastic bekertje en dacht er het zijne van.

Zal Dick Stein zich laten ontmoedigen door het pak slaag dat hem ten deel is gevallen? En van welke waarde zal zijn nieuwe vriend Wilhelmus Batavus blijken? U leest het allemaal in de volgende aflevering van De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning.

Voor de vorige aflevering van dit feuilleton volgt u deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

Paul Damen over Hermelijnvlooien in poëzie: hoe de dichtkunst in naam van Oranje werd vermorzeld

De Oranjes staan niet bekend als grote cultuurliefhebbers. De odes, ereverzen en lofzangen aan hun adres zijn er dan ook naar. Zelden werd zoveel literaire bagger, soms in opdracht, uitgestort als over hun koninklijke hoofden, zo ontdekte Paul Damen.

Tekst Paul Damen

De hermelijnvlo komt niet voor in de vrije natuur. Het is volgens internet een wezen ‘dat geregeld in koninklijke kringen vertoeft en zich daar slaafs en kruiperig gedraagt’. De term zou, volgens Martin van Amerongen, bedacht zijn door niemand minder dan Prins Bernhard – uit wraak op de ‘knipmessen’ aan het hof die hem niet waarschuwden voor Lockheed. Een mooie anekdote, die je niet moet doodchecken, zou Martin gezegd hebben. ‘Opschrijven! Rectificeren kan altijd nog!’ Het was trouwens ook niet het prerogatief van het hofpersoneel om de prinselijke penis in te perken. Maar Benno had wél een punt: eeuwenlang liep in het kielzog van de Royals – zoals ze tegenwoordig bij de EO heten – een schare gladstrijkers, jaknikkers en hielenlikkers. De ergsten onder hen hielden ook nog een pen vast.

Het begint al met dat vermaledijde Wilhelmus, waarvoor de auteur zich blijkbaar achteraf zo schaamde dat hij liever anoniem bleef. Hij koos evenmin meteen partij als krijgsheer Willem, die vaker van kamp wisselde dan zijn tegenstanders van tabbaard. Luthers opgevoed, Rooms bekeerd vanwege de erfenis, Protestants vanwege huwelijk met Anna die hij daarna weer dumpte – de Vader des Vaderlands had reeds een ruggengraat van rubber voordat zijn nazaten daar het wereldmonopolie op bezaten.

Hoewel sinds de dissertatie van A. Marjaars duidelijk is dat vriend en hofdichter Marnix van Sint Aldegonde, die er meestal voor opdraait, de tekst in elk geval níét heeft geschreven, is meteen duidelijk wie er in het lied aan het woord is: De Zwijger zelf. Ten overvloede levert het acrostichon in de eerste letters van de coupletten op: ‘Willem van Nassov’. Een trotse prins die prat gaat op zijn goede contacten met God, Spanje en Duitsland, maar voor hulp in barre tijden toch aanklopt bij het Opperwezen. En die andere twee: het is wat apart te beseffen dat met die koning van Hispanje en dat Dietse bloed, uitgerekend de eeuwige erfvijanden van onze natie als sympathiek worden neergezet. In die zin is dit volkslied uniek.


Prinselijke propaganda

Toch verbaast dat niet in een hymne over Willem, Oranje-opportunist bij uitstek. Het Wilhelmus is puur prinselijke propaganda, waarbij niet de tekst, maar de muziek doorslaggevend was. Spanjolen sloegen bij het horen ervan spontaan op de vlucht, zoals de plunderaars van Ede deden in 1624, hun buit en overvloedig feestmaal spoorslags in de steek latend omdat een van hun eigen trompetters als grapje de melodie van het Wilhelmus toeterde. Op hen werkte de ‘Princenhymne’ als een rode lap op een Spaanse stier. Toen bij het beleg van Haarlem in 1573 een argeloze soldaat op de wallen het Wilhelmus zong, schoten de Spanjaarden met een kanon gericht zijn been eraf .

Er was ook geen enkel nationaal lied waarvan zoveel scabreuze varianten in omloop waren. In een daarvan klagen de met het Spaanse leger meereizende hoeren dat ze door Willem hun broodwinning kwijt raken. Ze verwijten de Spanjaarden, die hier op een slof en een oude schoen gearriveerd waren, nu ineens geen geld meer te hebben: ‘Wat wilt ghy ons versnouwen? Ghy caemt uut Spaengien coen, met d’ellebooch door de Mouwen, die Teenen door de schoen.’

Die tekst loopt in elk geval stukken beter dan het origineel, dat door de vele melisma’s (één lettergreep over diverse noten gezongen) meestal op muzikale rampen uitdraait: ‘Wilhelmus va-han Na-hassouwe ben ick van Dui-huitschen bloet’.

Het werd nimmer een volkslied, hoewel Willems ouders met hun 17 kinderen en meer dan 160 kleinkinderen toch alle moeite hadden gedaan stichters van een heel volk te worden. Liefhebbers van oude muziek willen nog wel eens een oer-Wilhelmus zingen, waarbij misverstanden niet uit te sluiten zijn. Zo zingt het Utrechts ensemble Camera Trajectina opgewekt ‘ein Printze von Uraniën bin ich frey unvermehrt’. Leuk, maar wellicht realiseren zij zich niet dat een ‘Prins van Uraniën’ sinds de homo-vervolgingen daar van 1730 héél iets anders betekent. Die Utrechtenaren.


Landsdichter Vondel

Krijgen we de eerste échte landsdichter, Joost van den Vondel. Als er één poëet vergenoegd rondjes draaide in de Oranjereuzel was het wel de oude sokkenverkoper Vondel. Toegegeven: bij huwelijken en verjaardagen van regenten en hun kinderen behoorde een speciaal geschreven gedicht van Vondel tot de begeerde geschenken. Maar zijn Oranje-lofdichten bood hij zelf aan. Tot zijn verontschuldiging moet gezegd dat hij als landsdichter avant la lettre ook dichtte om het gat in de hand van zijn zoon te dichten, die de aan hem overgedragen kousenhandel in korte tijd failliet kreeg. Als Vondel op zijn 70ste van Amsterdam geen baan had gekregen als boekhouder bij de Bank van Lening, was zijn spottende laatste werk, het grafschrift ‘Hier leit Vondel zonder rouw / Hy is gestorven van de kouw’ werkelijkheid geworden.

Bijbeunen, dat sloeg de oude bard niet af, en de Oranjes betaalden nu eenmaal het best. Zegezangen, Klinkdichten, Lof en Eerrijmen, Bruiloftdichten, Lijk- en Grafdichten, Mengelrijm, en Zangen, het kon niet op. Na de moord op De Zwijger hing het voortbestaan der Oranjes aan een zijden draadje: vandaar Vondels vonkende vreugde bij de geboorte in 1626 van Frederik Hendriks zoon, de latere stadhouder Willem II. Uit Vondels Geboortklock van Willem van Nassau:

‘Oranjeboom, die ciert de Tempe van ons landen;
Boom, naer wiens geur en sap ’s volcx monden watertanden
Prieelnymph altijd frisch; vergun me dat ick dael
Op eeuwigh groenen telgh; en lentsche nachtegael
In’t quicxste van den May, aenhef te quinckeleren
Om uw Prins Willems wiegh en boortendagh te eeren….’

Enzovoorts, plus nog welgeteld 992 regels meer van hetzelfde. Vondels retoriek was voor de Oranjes wat Fidel Castro’s redevoeringen waren voor de Wereldrevolutie: voor minder dan vier uur tekst deed hij het niet. Vondel overtrof zichzelf na Frederik Hendriks verovering van ‘s-Hertogenbosch in 1629, met een zegezang voor degene:

‘…die met zijn volk, te voet te ros,
Verovert heeft ‘s-Hertogenbosch,
Dat tweemaal ’t Leger op zag breken!
O groote winst van weinig weeken!’

Inderdaad: de Staatse troepen deden krap vijf maanden over de verovering, Vondel schreef er ruim 600 loftrompettende versregels over. Zoals ook uit bovenstaande regels blijkt was Frederik Hendrik duidelijk zijn favoriet, ten koste van halfbroer Maurits, die zich niet eens verdedigen kon wegens nogal dood. Bij de Academieprijsvraag in 1630 schopt Vondel nog even tegen Maurits’ lijk door de ‘Stedendwinger’ Frederik Hendrik neer te zetten als ‘den Veldheer van het landt/ die met ‘Hartogenbosch gaet strijcken / daer Mauritz tweemael af most wijcken’.

Desondanks werd Vondel, parallel aan het Amsterdamse verlangen naar vrede, steeds pacifistischer. Zijn oorlogsmoeheid klinkt nog door in het huwelijksgedicht voor Frederiks dochter Henriëtta Catherina uit 1659: ‘Ick zong voorheen met lust den oorloghstoght / van FREDERICK, die pais door oorlogh zocht / en met den pais zije ooghoogen quam te luicken’.

Weduwe Amalia van Solms beloont hem desondanks met een zak geld en een gouden penning met de beeltenis van de dierbare overledene. En Vondel schrijft dan ook dáár weer een dankdicht over. Zo blijven we bezig, inderdaad.

Ook de rest van de Oranjes ontkomen niet aan Vondels drang tot dankdichten. Toen Johan Maurits van Nassau von Siegen, wegens zijn activiteit te Zuid-Amerika bijgenaamd ‘De Braziliaan’, te Franeker bijna van een brug donderde, dichtte Vondel prompt drie bijschriften ‘Op het geluckigh ongeluck’ en was niet te beroerd daarbij volstrekt over the top, verwijzend naar de Braziliaan zijn voornaam Mauritius, de marteldood van de H. Mauritius in te verwerken.

Vondel schreef ook een uiterst boos gedicht over de executie van een verklaard tegenstander van de Oranjes, die op 13 mei 1619 in opdracht van Maurits vermoord werd: Johan van Oldenbarnevelt. Vondel gaat zelfs zo ver Maurits met de moordende keizer Nero te vergelijken in het bekende ‘Stockske’:

‘…toen hy voor ’t bloedigh zwaert most knielen,
Veroordeelt, als een Seneka,
Door Neroos haet en ongena’
Tot droefenis der braefste zielen.
..’

Juist dat ‘Stockske’, over een oppositionele raadspensionaris, werd een van de bekendste gedichten van de Oranjefan Vondel. Soms neemt de geschiedenis wraak.

Hooft en Huygens
Dan de grote Pieter Corneliszoon Hooft. Die mag dan tegenwoordig een Staatsprijs zijn, maar hij liet het qua Oranje een beetje zitten, op wat lofdichten bij veroveringen van Frederik Hendrik na. Na diens dood publiceerde Hooft de nogal gekunstelde regels:


‘Prins Vreedrijk vocht, tot dat men werd om vreê gebeden.
Prins Heinrijk heeft den staat beheint met negen steeden’.

‘Vreedrijk Heinrijk / Frederik Hendrik’ – let op de woordspeling. Men zou denken: bij wie kan de Oranjeklant vervolgens poëtisch beter terecht dan bij een van de grootste dichters uit die tijd, Constantijn Huygens, bovendien de persoonlijk secretaris van zowel Frederik Hendrik als Willem II? Dat valt vies tegen. Huygens debuteerde in druk met een jammerklacht over de in 1617 jonggestorven Maurits van Nassau, buitenechtelijke zoon van Prins Maurits. Maar het is duidelijk een zielloos gelegenheidswerkje. Ook Maurits komt er bij zijn dood bekaaid van af in Huygens’ Scheepspraet. Het gedicht begint veelbelovend met stoere zeebonkentaal en de gebruikelijke lofuitingen:


‘Mouringh, Schipper zonder weer-gae,
Die sijn’ onverwinlickheit
Waar de Sonn op, waer sy neer gae,
T’aller ooren heeft gepreit…

Maar het gedicht eindigt uiterst onverwachts met ‘…tuygde dat hy vroom eleeft heit,/ met een traentgien op sijn koon’. En die traan is terecht, want het gedicht kwam nimmer af. Of om precies te zijn: er waren al zeven coupletten gedrukt, maar Huygens schreef er drie bij, waarin hij overduidelijk hengelde naar de vacante functie van persoonlijk secretaris van Frederik Hendrik. Toen dat lukte, hoefde dat gedicht ook niet meer af. Het is dan ook de eerste op rijm gestelde sollicitatiebrief in de Oranje-historie.

Na de florissant verlopen Gouden Eeuw werd alles minder, ook de Oranje-poëzie. Obligate oden, herhalingen van zetten, met vooral De Zwijger en beide opvolgers in het zonnetje gezet. Met de stadhouders Willem II, III, en IV, bij gebrek aan spectaculaire veldtochten (op Willem III’s expeditie tegen Engelands Roomse koning Jacobus II na) kon geen lofzang gevuld. Sterker nog: landsdichter Jacob Cats zat de bijzondere vergadering der Staten-Generaal voor, waarop men besloot maar een tijdje geen stadhouder meer te benoemen.

Bloedhond
Dus zochten de Oranjedichters hun heil maar weer in de Tachtigjarige Oorlog, een rechte lijn suggererend van De Zwijger tot aan Willem IV, en met een vaste cast boeven (Alva, Philips II) aangevuld met eigentijdse vijanden zoals koning Lodewijk XV. Die stadhouderloze tijdperken tussendoor werden simpelweg uitgevlakt.

In het rampjaar 1672 kwam de thans geheel vergeten Joachim Oudaen bij zijn lofzang op Willem III niet verder dan het nogal stevig aangezette De bloedhond:

‘Zoo m’in Neerland sprak
Duc d’Alba met zyn Spaansche knechten
die ’t al vertrapte, en scheurde, en brak….’

Die hertog van Alva had toen exact een eeuw daarvóór het land al verlaten. Pieter Langendijk, voortlevend in diverse straten, leverde bij het aantreden van Willem IV het eveneens bloedeloze:


‘Voor Kerk en Staat te stryden
Is deeze Held van zins,
Hy zal het Land bevrijden,
Vivat! Lang leev’ de Prins!’

Overtuigde Patriotten
De literaire coryfeeën, vooral die tegen het einde van de 18e eeuw, waren vaak overtuigd anti-Oranje, zoals de dichter Rhijnvis Feith, die als patriot in het Zwolse stadsbestuur gekozen werd. Ook Jacobus Bellamy en Betje Wolff waren overtuigd patriottisch. Die laatste had bij de installatie van Willem V als Heer van haar woonplaats Vlissingen in 1766 nog tegen betaling een ellenlang Nieuw Scheeps Lied afgeleverd, van 352 regels, waarin nogal optimistisch en populair werd omgesprongen met de prins, in plat Vlissings. Het begin en einde:

‘T lust me nou deuz dag te vieren
Mit en ronden Zeemans deun;
Wullum gaat ons scheepje stieren,
Wullum, Schipper Wullums zeun…’
(…..)
Aan de Valre-ep! Vat die touwen,
Hou zee! – hou zee! Zingt nu voort;
Wilhellemus al v-a-n Nassouwen;
Schipper Wullum is an Boord!’

Bij de herdruk twintig jaar later corrigeerde Wolff haar eigen voormalig optimisme, en herinnerde de lezer er nadrukkelijk aan ‘dat gissen geen wiskunst is’. Met andere woorden: de man bleek bij nader inzien een sukkel. Nog twee jaar later werd het Wolff vanwege dezelfde Willem zo heet onder de voeten dat ze na een mislukte staatsgreep in 1787 met haar vriendin Aagje Deken naar Frankrijk vluchtte, om pas tien jaar later in het kielzog van de Franse veroveraars terug te keren. Willem zat toen al hoog en droog als banneling in Engeland. Zijn voornaamste wapenfeiten waren dat hij twee maal werd afgezet, beide keren dan maar naar dansles ging, en in het zicht van de Fransen het hazenpad koos. Anderhalve eeuw later weigerde Koningin Wilhelmina nog bij de herbegrafenis van ‘die sufferd’ op te draven.

Geen wonder dat Bellamy, evenals Wolff afkomstig uit Vlissingen, onder het pseudoniem Zelandus in 1781 zijn Aan eenen Verrader des Vaderlands opsierde met niet misselijke regels als:

‘T Was nagt, toen u uw moeder baarde,
Een nagt, zoo zwart als immer was;
Verrader! monster! vloek der aarde!
Vernedrend schepsel der Natuur!
(…)
Hij zal zijn Vaderland verraden!
De Vrijheid trappen op de borst!’

Uiteraard werd de Post van den Neder-Rhijn, die dit publiceerde, prompt verboden. Maar hoewel Bellamy – hij stierf op jonge leeftijd in 1786 – het niet meer mee zou maken; aan de horizon naderde de Franse Revolutie met rasse schreden. Het zou land, volk én hermelijnvlopoëzie ingrijpend veranderen. Tijdens die Franse bezetting en de Napoleontische tijd daarna draaide de poëtische mening over de Oranjes een halve slag om. Zelfs de in ballingschap in Londen levende ‘sufferd’ Willem V werd geprezen. De nogal opportunistische Willem Bilderdijk wist in die stad, in een aan een dame aangeboden gedicht, Willem V de lucht in te prijzen met zinnen als:

‘ô dat men ’t U op nieuw in Holland aan mocht bieden,
Gelijk men ’t voor eene eeuw aan Koning Willem bood:
Verwinnaar van’t geweld van Neeêrlands Spartaciden,
Zoo aangebeên als hy, zoo machtig , en zo groot.’

Bilderdijk ‘vergat’ even, met Franse slag als het ware, dat alle vorige Willems nimmer koning waren. Maar om dat goed te maken deed hij er een pakje ‘Hollandsche Wafelen’ bij.

Nationaalporno
De dichter Jan Frederik Helmers plande zijn lofdicht op Oranje helaas iets te vroeg. Hij schreef zijn ‘De Hollandsche natie’ in 1812, toen de Franse bezetters nog niet vertrokken waren. Het is tot op heden veruit het meest nationalistische gedicht uit de Nederlandse literatuur. En, begonnen bij de fiere Batavieren, ook het meest bombastische:

‘Zoo was ook, Nederland! in vroeger tijd, uw grond;
Eerst zwalpte ’t nat der zee uw bosch en weiden rond!’

En tussen het zwalpen door zette Helmers de Nederlandse Maagd neer in een potje onvervalste nationaalporno:

‘Gelijk een jonge vrouw, ter slaapzaal ingetreden,
Met maagdelijke schaamte, en weigerende schreden,
Met halfgeloken oog, den aangebeden’ man
’t Verborgen schoon bedekt, maar niet verbergen kan:
Zoo ook onttrok aan ons het Voorgeslacht zijn daden:
(…) De zwakke windsels aan haar borst en heup ontrukt,
En in haar liefde zwelgt met niet verzaadbre teugen;
Zoo willen we in den roem der Vadren ons verheugen.’

En dat dan exact 3545 regels doordenderend. Wij moeten de Franse censor-inspecteur dankbaar zijn voor het schrappen van enkele honderden regels, zoals ’t Land wordt gezuiverd van het ongediert’. Want die Fransen waren ook niet gek: wie zoals Helmers zowel Maurits als Frederik Hendrik prijst met ‘‘k wil u beiden de offers wijden, / Die onze erkentnis op ’t altaar der Vrijheid biedt, / Het offer van ons hart; versmaadt die hulde niet…’, maar niet één maal koning Lodewijk Napoleon noemt, maakt zich niet populair bij de bezetter. Drie maanden en drie drukken van ‘De Hollandsche Natie’ later, kwam men Helmers arresteren. Helmers’ zwager, de dichter Cornelis Loots, deed open en wees pathetisch naar de bedstee: ‘Zie daar uw gevangene!’ Helmers was zo verstandig geweest om zojuist te overlijden. Deze ultieme heldendaad leverde hem de naamgeving van drie Amsterdamse straten op.

Neêrlands bloed
Na de Bataafse en Franse tijd bleken de patriottische dichters uit de eeuw daarvoor uitgestorven. De Fransen hadden onder Napoleon in Rusland klop gekregen, en de nieuwe gedwongen werving van soldaten maakte het patriottisme er ook niet populairder op. Nadat Willem Frederik geland was en tot koning Willem I gebombardeerd was, gingen alle poëtische remmen los. De ophemeling van de Gouden Eeuw werd het nieuwe ijkpunt voor koningsgezinde, godvruchtige en nationalistische poëzie. Zelden is dan ook zo’n hoop Oranje-femelarij en pluimstrijkerij de dichtkunst binnengemarcheerd als begin 19e eeuw. Zo rijmelde de voorheen vurig patriot Rhijnvis Feith op zijn oude dag nog:

‘Ook ik, ik schrei van vreugd en smaak verrukt Gods zegen
Wat kon de naar het Graf gebogen Grijsaard meer?
Zijn hart aanbidt Gods gunst, gloeit Neêrlands Redder tegen.
En legt zijn Zwanenzang aan zijne voeten neer.’

Hij is toch nog eenenzeventig geworden. Maar dan de Rotterdammer bard Henricus Franciscus Caroluszoon (Hendrik) Tollens! Tollens! Wie zijn ellenlange rijmdicht ‘Overwintering op Nova Zembla’ overleeft, verkiest voortaan de vrieskou boven het uitzitten van deze 717 strofen. Bij het aantreden van de nieuwe koning schreef Tollens een ‘Lierzang’ waar God zélf de koning aanbeveelt, en de overige Europese royalty maant voor de nieuwkomer een stukje op te schuiven:

‘Kort in uw schepters en uw kroonen, / Schuift op, ô Vorsten, met uw troonen:
Want Nassau zet zich naast u neêr. / Triomf! laat klinken stem en snaren!
De kelk des onspoeds is geleêgd! / De smaad van zoo veel bange jaren
Is door Gods vinger uitgeveegd.’

Tollens schreef ook ‘Wien Neerlands Bloed’ als nieuw volkslied voor de heraangetreden Oranjes. Tegenwoordig omstreden en vanwege de eerste regels (‘Wien Neerlands bloed door de aderen vloeit; Van vreemde smetten vrij’) nogal eens als racistisch beschouwd – terwijl Tollens uiteraard met die ‘vreemde smetten’ duidde op de jarenlange Franse bezetters. Om te vervolgen:


‘Hij zett’ met ons, vereend van zin / Met onbeklemde borst
Het godgevallig feestlied in / Voor vaderland en vorst!’

Geen wonder dat krap een halve eeuw het Rotterdams standbeeld van de dichter onthuld werd door koning Willem III. De dichter prijkt sindsdien, gekleed in een kamerjas, in een wijk die het bombardement oversloeg. Tollens was niet de enige die God als getuige opriep. Ook in het dichtwerk van E.J. Potgieter, met name in ‘Noord en Zuid onder Willem I’, draaft het Opperwezen hoogstpersoonlijk op:

‘Bataaf en Belg zij één!’ zoo klonk de stem van God.
‘T verdeelde Kroost zij één en minne d’eigen Vader!’
En van d’Oranjestaf druipt zegen en genot
Wij treden beter eeuw door ’s Konings wijsheid nader.’

Dat Oranje druipen duurde dus niet zo lang, en ook die Koninklijke wijsheid schoot tekort, want nauwelijks een jaar na dit nota bene door Potgieter in Antwerpen geschreven gedicht breekt dankzij Willems dwarsheid de Belgische opstand uit, voorbode van de breuk. Dit bewijst eens te meer dat poëten, met name Potgieter, niet aan politiek moeten doen.

Stevig los ging ook de naar het protestantisme overgestapte joodse bankierszoon en dichter Isaäc da Costa. Tussendoor tierend tegen de moderne tijdgeest leverde hij met ‘Rouw en Trouw’ een kunststukje af bij de dood van Willem II. Middels een Bijbelcitaat de link met David leggend, publiceerde hij in het Handelsblad:

‘Het klokgebom van oord tot oord / plant voort het zieldoorvlijmend woord:
“Aan de overzij van den Moerdijk / daar ligt des Konings dierbaar lijk!”
De doodsklok dreunt, heel Neêrland weent, / en om het Delftsche grafgesteent
pleegt het den TWEEDEN WILLEM rouw, / zweert het den DERDEN WILLEM trouw.’

En over ‘klokgebom’ gesproken: de onverholen bombast tekent het fanatisme van de bekeerling. Da Costa had al eerder de wederopstanding van Nederland in Bijbelse termen gegoten:

‘O, Nederland!, Gij zult eens weêr / Het Israël van ’t Westen worden!
God zal uw kerk met licht omgorden / uw koningen met Davids eer.’

Da Costa blééf, als overtuigd calvinist, de Oranjes steunen, maar die stelden hem steeds meer teleur. Koning Willem I trouwde een katholieke vrouw, diens zoon Willem II sympathiseerde met de papen, en koning Willem III was zo pervers dat er met fatsoen geen gedicht meer aan te wijden was. Maar dan vroeger: ‘Oranje, eenmaal het ultimum refugium, de kleur des lichts, als alles aan de horizon donker was!’

Bilderdijk kampioen ophemelen

De onbetwiste kampioen in het schaamteloos ophemelen der Oranjes was Willem Bilderdijk. Er kon in de 19e eeuw niet koninklijk aangetreden, verloofd, getrouwd of geworpen worden of Bilderdijk begon prompt aubades af te scheiden. Bilderdijk bejubelde Willem I, daarbij even zijn eigen innige vriendschap met de weggejaagde Lodewijk Napoleon vergetend, van wie hij zelfs een hofbaan had geaccepteerd. Daar deed Bilderdijk niet moeilijk over. Hij bezuinigde evenmin op uitroeptekens:

‘Vlecht Oranje om de hoed! / Holland rijst met nieuwe moed
Uit de schoot der waat’ren! / Huppel vrolijk in het rond!
Daver Hollands vruchtbre grond! / Laat de vreugde schaat’ren!’

Vooral verbijstert de brutaliteit van Bilderdijk, die immers ook volgens toenmalige begrippen een Frangezinde collaborateur was geweest. Het weerhield hem niet om een nieuw Wilhelmus te schrijven voor de net aangetreden Oranjevorst, integendeel. Hier enkele strofen:

‘Het bloed van onze vaad’ren / Is niet in ons verfranscht:
Het huppelt door onze aaad’ren / waar ’t blijd Oranje glanst.’
‘De tweedracht is verbannen: / Ons Vaderland is vrij: /
De geessel der tyrannen / Oranje staat ons bij.’

Niet verfranst – je moet maar durven. De nu geheel vergeten dichter Carel Godfried Withuys – er is nog geen steeg naar hem genoemd – weerde zich vooral vaderlandslievend gedurende de Belgische opstand. Hij hield zijn Oranjeliefde dapper vol: een decennium later begroette hij Willem III, die zijn vader opvolgde toen die na acceptatie van de Grondwet prompt was overleden, met juichende strofen:


‘Ontbloot de kruin! De Koning naakt! / Hij komt, nog in de kracht der jaren;
Zoo noodig, om de rijksbezwaren / Te torschen, die hem ’t lot vermaakt.’

Geen wonder dat van Withuys aan het eind van zijn leven gehakt wordt gemaakt door de nieuwlichters van het blad De Gids. Volgens sommigen bezorgde de keiharde kritiek van C. Busken Huet hem de fatale bloedspuwing. Ja, de tijden waren aan het veranderen: en wie over Willem III nu Withuys’ regels ‘De koning naakt’ leest, denkt onwillekeurig aan dezelfde Willem III die inderdaad naakt op een Zwitsers balkon verscheen. ‘Te C. in het hotel R. vertoonde hij zich naakt als een zwijn in den tuin, terwijl dames voorbij kwamen,’ om het onvolprezen schotschrift Koning Gorilla nog maar eens te citeren.

Inderdaad: de koning had langzamerhand geen kleren meer aan, en nu kwamen de kinderen aan de kant in opstand tegen hun nationale Vader. Typerend is de houding van Multatuli, die het niet eens de moeite vond om nog van leer te trekken tegen de Oranjes. Aan J. de Geyter schreef hij begin 1867:

‘Waarlyk ik loop niet hoog met koningen! En al ware dit zoo, dan nog zou ik niet spoedig partytrekken voor koninkjes uit het liederlyk, uit het dom en wurmstekig huis van Oranje! (O, flinke Belgen van 1830!) Maar… de ellendigste koning staat myns inziens hooger dan ’t valsch Republicanisme dat in Holland regeert. Dat roepen van Leve de koning! waarmee ik myn stukje besluit heet eigenlyk: dood aan de rest, ’t is een pis aller.’

Een lapmiddel. We moeten er maar mee leven, ook in de literatuur, maar eigenlijk is het niks. Met Multatuli, en niet minder met het opkomend socialisme, was een nieuwe tijd aangebroken – ook voor hofpoëten. Die liepen voortaan ofwel aan de leiband, of het liet hen koud wat de koning deed. Het patriottisme van de 18e eeuw was nog praktisch gericht op machtswisseling, op het vervangen van de adellijke elite.

De net genoemde Feith bijvoorbeeld had geen hekel aan de Oranje-stadhouder, maar wél haatte hij de aristocratische staatsgezinde partij. (Hoewel het dan wel wat vreemd is dat hij dat deed onder zware invloed van zijn Zwolse buurman aan de Bloemendalstraat, de radicale aristocraat Joan Derk van der Capellen tot den Pol, auteur van het anonieme pamflet Aan het volk van Nederland, dat van Willem V weinig heel liet.)

Maar de moderne republikein van een eeuw later wilde geen machtswisseling, die streefde naar een heel andere maatschappij: desnoods een socialistische waarin voor de Oranjes geen plaats meer was. Het zou zijn weerslag hebben op de hermelijnvlopoëzie: waar de professionals het lieten afweten, nam het Volk het over.

‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’, dichtte classicus, communist en cricketkampioen Herman Gorter in zijn ‘Mei’, in 1889 in De Nieuwe Gids. Maar liefst 4381 versregels, een ode aan een Nederland zonder kroon of koning, en een strijd tussen het zinnelijke en de ziel, tussen lichaam en geest, waar geen monarch zich mee bemoeien kon. Maar de koningsloze poëzie was er niet vanzelf gekomen. Eer die nieuwe lente kon aanbreken, moesten er eerst nog enige oude ijsbergen ontdooid worden in de Oranjepoëzie. Neem nu de volgende, iets eerder geschreven ‘Lente Groet’:


‘De lente ontwaakt: zij vlecht met d’ouden glans
de Oranje bloem in de eerste en schoonste krans
[…] De gulle vreugd voerd’ ze ook ter hoofdstad in
als lijftrawant van ’t Koninklijk gezin
dat we onverlet met blijde galmen groeten.
Zijt welkom, Vorst! Die wij op nieuw ontmoeten.’

Deze aan Willem II opgedragen ‘blijde galmen’ zijn van de verder godzijdank volstrekt onbekend gebleven Lambrecht van den Broek, een Rotterdamse pakhuisknecht die aan het dichten was geslagen. Hij stond nog in de traditie van dichters als Tollens, die zijn werk gunstig besprak, en van de hele generatie domineedichters als Nicolaas Beets. Die laatste liep enkel bij een portret van Willem III al leeg in een al even vochtige parallel tussen overstroomd land en stromende liefde:


‘Dit’s Willem, wiens gelaat, en woord, en milde hand
de jamm’ren matigen van het overstroomde land
Gods hand zij met hem en bescherm hem op zijn wegen!
‘S Volks liefde stroome hem, aan alle stroomen tegen!’

Ja, daar stroomt wat af. Je zou zeggen: zandzakken voor de deur! Maar het hielp allemaal niks. De Tachtigers, de nieuwe generatie, zouden de domineesdichters én hun Oranje-poëzie effectief van de preekstoel af schieten. Onder het pseudoniem ‘Cornelis Paradijs’ maakte Frederik van Eeden in de bundeling pastiche-poëzie ‘Grassprietjes’ gehakt van Beets:

‘Maar van allen toch de baas / Is de groote Nicolaas; –
Wat heeft hij niet saâmgedicht! / Hoeveel harten niet gesticht
Goethe met Homerus samen / Kunnen nooit zijn roem beschamen:
Want hij heeft wat hun ontbrak: / Echte vroomheid … door zijn vak.

Maar het moet gezegd: ging Tollens ten onder aan de Tachtigers, de oude baas Beets hield moedig stand. Typerend is hoe hij eind negentiende eeuw nog wanhopig poogde enig sentiment op te wekken voor koningin Emma, die we inmiddels voornamelijk kennen als degene die de hoogbejaarde Willem III nog zijn troonopvolgster Wilhelmina schonk, maar verder door haar levenslange zwarte weduwenoutfit afgezet met witte kant. En Beets was niet te beroerd bij de dood van Willem III diens weduwe sentimenteel te prijzen en tegelijkertijd subtiel zijn eigen rol – hij leidde de rouwdienst op ’t Loo – in verzen te verwerken:

‘De zon bescheen met vriendlijk licht / op d ‘eersten der Decemberdagen,
Het Loo, als voor mijn aangezicht / Zijn Vorst en Heer werd uitgedragen.

De koning als vorst van de zon – maar dominee Beets was erbij! Geen wonder dat Frederik Van Eeden (als Paradijs in ‘Grassprietje’s) Beets zijn hermelijnvlopoëzie zo kon samenvatten:

‘Bescherm, o Neerlands God! ons land en vorstenhuis,
En sla des vijands heer met sterke hand tot gruis.

Maar ere wie ere toekomt: de 19e-eeuwer Van den Broek, de door zelfstudie opgeklommen Rotterdammer, bleek een vroege voorloper van een heel nieuw genre: het Oranje-amateurgedicht. Waar immers de ‘gevestigde’ dichters steeds meer voor de eer bedankten, nam het gewone volk de poëtische lofprijzingen over. Zo dichtte ene
P. van Os jr. onder de wel érg reclame-achtige schuilnaam ‘Rogierse, in verfwaren’, de koning ongekende macht toe:


‘Dan staat de Derde Willem op / als koning bij mijn gratie
vermorzelt kloek der Grondwet kop, / tot vreugd van heel de natie.’

Mystificatie
Het grappige is echter dat zich achter deze ‘Van Os’ zich twee liberale Haagse notabelen (dr. J. Rutgers en Jhr. mr. J. de Witte van Citters) verschuilden. Via deze gefingeerde, wel héél erg klassieke Oranje-poëzie vocht dit liberale duo hun strijd met de ‘Kerkelijken’ uit. Het is dan ook nóg grappiger te zien hoe nog ná de Tweede Wereldoorlog, in de bundel ‘Dichters om Oranje’, (recentelijk nog aanbevolen door B. Droog, zelfopgeworpen poëzie-encyclopedist uit Eenrum, Gr.), samensteller Anton van Duinkerken met beide benen in de mystificatie trapte.
Zijn katholieke voorganger dr. Herman Schaepman, eerste priester in het parlement en voorman van het katholieke volksdeel, gooide in zijn zesentwintig pagina’s lange ‘Kroningslied’ álle bekende Oranje-thema’s op een grote hoop, en bewees zo met zijn poëzie dat hij zich beter kon beperken tot de politiek of het priesterschap:


‘Een lied voor U, mijn Koningin! / U, Wilhelmina van Nassouwe,
Mijn eerbied, liefde, hulde en trouwe, / Mijn ziel en zin!’

Het was immers duidelijk uit welke hoek de wind ging waaien: al leverden sommige gevestigde dichters nog voor dikke duiten gelegenheidspoëzie voor de Oranjes (Kloos, de Mérode, en vooral P.C. Boutens en Jan Prins), steeds meer lieten zij de Oranje-propaganda letterlijk links liggen. Vanaf 1900 kwam de hoop voor de Oranjes steeds meer van de volkspoëzie: daar schitterde als vanouds het heilige trio God, Vorst en Vaderland. De ‘gewone mensen’ namen ter hand wat de professionals laten liggen. De hermelijnpoëzie ontwikkelde zich tot een amateuristische dichtsoort, en de ‘officiële´ Oranje-poëzie verwerd tot maakwerk.

Zelfs de tachtiger Kloos, in zijn jonge jaren toch ‘een God in ’t diepst van zijn gedachten, met in het binnenst van zijn ziel ten troon’, bezondigde zich hoogbejaard aan het prijzen van die ándere troon. En ontving dankbaar de nota bene naar Tollens genoemde prijs voor zijn hele oeuvre. Bij zijn zestigste verjaardag werd Kloos ontvangen op paleis Huis ten Bosch door koningin Wilhelmina. Dus leverde hij bij haar 25-jarig regeringsjubileum drie ’tijdzangen’ voor het officiële gedenkboek, sonnetten met veel Hoofdletters en slepende regels als:

‘Neen, wie der dingen Diepte kan verstaan,
Weet, dat de Besten, Hoogstens door al verdre tijden
U zullen als des eêlsten Willens Majesteit belijden.’

Ach, de man moest toch érgens zijn bovenmatige drankrekening van betalen. Maar dan P.C. Boutens! Waar Bilderdijk een eeuw eerder al zijn pen in de inkt doopte zodra er een koninklijke geboorte, huwelijk of dode dreigde, nu was voor die baan de dichter Boutens immer beschikbaar. Zijn ‘Morgengedachten’ bij Wilhelmina’s vijftigste verjaardag denderen 132 dichtregels door, waaronder het, zij het onbedoeld, nogal suggestief dubbelzinnige:

‘Zoo tusschen U en Uw geslacht, o Koninginne,
En ons, uw Volk, is zulk verband gelegd
Door d’ Eersten Willem die ons heeft erkend in minne
En ons voorgoed in zich en zich in ons geëcht.’

Het gedicht werd massaal verspreid en de dichter letterlijk vorstelijk betaald. Dat gold ook voor de rijmprent die Boutens schreef voor Prinses Juliana der Nederlanden bij haar huwelijk met Prins Bernhard. Daarvan werden er in 1937 anderhalf miljoen onder de Nederlandse jeugd verspreid, hoewel het de vraag was of diezelfde jeugd iets begreep van de gezwollen strofen van Boutens. Erger was nog dat wéér een gedicht van Boutens deels aan dubbelzinnigheid ten onder dreigde te gaan. Hij had er vier dagen voor nodig, maar scheidde op de laatste avond voor de deadline toch nog acht coupletten af. Helaas voor hem was de toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de hervormde predikant en theoloog Jan Rudolph Slotemaker de Bruïne, niet kapot van het laatste couplet. Aansluitend bij de tóch al op de rand verkerende regels ‘De zoete zekerheid van ’t hart: / Daar is geen Meimaand zonder min!…’ , luidde dat couplet:

‘Gelijk de nachtegaal zijn gaai
Opvoert aan immer heller toon
Zal mijn verrukking lichterlaai
De wieg omzingen van Uw zoon,
Het kind van liefde op Hollands troon!’

De kwestie werd tot in de ministerraad besproken. De minister achtte het maken van nageslacht een zaak van het paar zelf, en premier Colijn achtte de passage ongeschikt voor kinderen. De zaak liep hoog op omdat Boutens weigerde een vervangend couplet te schrijven. Uiteindelijk werd het ‘gat’ door de illustrator gevuld met een monogram met de letters J en B. Vervolgens kwam er nog gedonder over geld, en God die er niet in voor kwam, en het was duidelijk: dichters dachten voortaan wel twee keer na voordat ze met de Oranjes in zee gingen.

De Oranjes zélf gingen reeds na enkele dagen wereldoorlog zélf in zee, naar Londen en naar Canada. Het bekendste gedicht daarover was van, het zal ook es niet, een dominee, ja zelfs de oud-hofpredikant W. Welter:

‘Neen, ’t was geen vlucht die u deed gaan / maar volgen, waar God riep
‘k vraag niet, wat in u is doorstaan, / een strijd, hoe zwaar, hoe diep.
Wij knielen naast en met u neer, / tot God de blik, de hand:
Geef Neerland aan Oranje weer, / Oranje aan Nederland.’

‘Nee, ’t was geen vlucht.’ Maar evenmin een ommetje in de frisse avondlucht: Wilhelmina bleek niet overmatig bereid, behalve voor de Oranje-microfoon, de benarde joodse burgers bij te staan. Maar zoals wij sinds kort weten, was de Majesteit te Londen volcontinu aan het pepmiddel pervetine, in hedendaags jargon ‘crystal meth’ geheten, hetgeen Haar wispelturige humeur verklaart.

Toch steeg de populariteit van de Oranjes tijdens hun afwezigheid tot grote hoogten. Zelfs prins Bernhard schopte het, hoewel hij toch nét niet door zijn schoonmoeder tot baas van een militair bewind was benoemd, tot Goede Vaderlander. Anonieme pamfletten over hem en de Oranjes gingen van hand tot hand. Nog onlangs ging een hele stapel manuscripten verzetsgedichten bij Catawiki ter veiling. Niet allen van hoge poëtische kwaliteit, maar het doel was duidelijk, zoals bij deze uit juni 1945:


‘De prins is heden jarig;
ofschoon van Duitschen bloed,
zijn w’ allen toch eenparig
in’t loven van zijn moed.’

En zo nog negen coupletten door. En toen was het land al bevrijd. De kiesheid en Oranjeliefde gebieden mij helaas de veilingprijs niet te onthullen. Maar zoals gezegd: langzamerhand werd het stiel van de hermelijnvlopoëzie overgenomen door het gewone volk. De ‘gewoonheid’ die, parallel daaraan, koningin Juliana nastreefde, uit zich ook in het geringe aantal gedichten van gevestigde dichters over haar en haar nageslacht. Behalve de door de cultheld Sjef van Oekel gezongen ode aan Juliana (tekst: Wim T. Schippers) houdt het allemaal niet over:

‘Wij weten van geen wijken
Daar achter de duinen en dijken
Want we hebben de liefste vorstin van deez’ aard
En dat, dat is ons heel wat waard.

Juliana, onze vorstin
Juliana, koningin
Juliana, wij houden van jou
Juliana, we blijven je trouw.’

De Oranjes wáren al niet zulke grote poëtische cultuurbevorderaars. Men kon in plaats van bewonderend aan de route staan, wachtend op De Koets, beter thuisblijven, zoals zelfs een officiële Dichter des Vaderlands, Driek van Wissen, onderstreepte in zijn kernachtige:

‘Ook ik blijf deze dag maar veilig thuis,
Want er bestaan modernere manieren
Om vrolijk Koninginnedag te vieren:
Ik surf naar www punt koningshuis

En met mijn vlag, mijn hoedje en mijn toeter
Zit ik te juichen achter mijn computer.’

En inderdaad: bleef het daar maar bij. Maar er waren twee tegenkrachten die dat verhinderden: het fenomeen van de ‘Dichter des vaderlands’, en anderzijds de onvermijdelijke Stem des Volks die zich steeds vaker Oranjekleurig uitte. En dan mogen we nog van geluk spreken dat op het steekwoord ‘Oranje’ ongeveer 99 procent van de verzen over voetbal gaan. Het internet bood nieuwe kansen aan de oude hermelijnvlopoëzie, en vooral aan de vertrouwde thema’s God, Vorst en Vaderland. Niet te beroerd om in de historie te duiken dichtte bijvoorbeeld een zekere Wim Overweg in 2012:

‘Het valt ons allemaal een beetje tegen,
Toen Willem van Oranje werd vermoord
Was er geen tijd meer voor een laatste woord,
Tot op het allerlaatst heeft hij gezwegen.

Door Balthasar had hij geen schijn van kans,
Dus ook geen famous last words in het Frans.’

En dat het ‘allemaal een beetje tegenvalt’, dat is nog een understatement voor alle Volkspoëzij die de laatste jaren op het internet opduikt. Tik in ‘Oranje’ en ‘gedicht’ en je stuit op parels als deze, helaas anoniem:


‘Koninginnedag is iets speciaals,
volgend jaar gebeurd het nogmaals.
Allemaal heel gezellig in het oranje gekleed,
het is iets wat iedereen deed.’

Zo is de website Dichters.nl (‘de online plek waar dichters en gedichten lezers elkaar ontmoeten’) een mer à boire van Oranjegezinde middelmatigheid. Te vaak helaas anoniem, zoals deze van ene ‘Dichterbij’ bij de dood van prins Bernhard:

‘Waar drommen mensen defileerden / de koninklijke familie feliciteerden
Geeft Soestdijk nu ’n verlaten blik / in weemoed, ’n verborgen snik
Bernhard van Lippe-Biesterfeld / in zijn keurslijf vaak bekneld’
Schreef als Juliana’s prins gemaal / zijn bewogen levensverhaal
Had met de natuur begaan / Afrika hoog in het vaandel staan.
De witte anjer kenmerkte hem / Verloor hiermee de laatste stem.’

Maar er is altijd hoop, zo getuigt Petra Groeneveld op de christelijke ‘gedichtensite.nl’ in het aangrijpende ‘O, Here God wat een verdriet’:

‘U bent een God van wonderen, / laat ons opnieuw verwonderen
en doe de prins herrijzen.
Bij U is niets onmogelijk, / nu hij zo ligt on-ogenlijk.’

Inderdaad. Dichteres Janneke Troost plaatste (op 1001gedichten.nl) de huidige koning op dezelfde hoogte als Jezus en bewees en passant dat het volrijm nog springlevend was:


‘Er zijn twee koningen in mijn leven, / beiden zitten op een troon,
één heeft de naam Willem-Alexander gekregen, / en Jezus die nu bij Zijn Vader woont.’

Soms echter mengt een van zijn dichtwerk levende ‘dichter’ zich onder het amateurgerijmel. En dan blijkt, zoals bijvoorbeeld bij Bart ‘FM’ Droog, de Groningse bard van zompen en zwaden, het resultaat niet veel te verschillen van bovenstaande voorbeelden. In zijn bundel ‘Eenzame uitvaart’ herdacht hij de zojuist overleden prins Claus met:

‘…zelfs in je sterven
gunde het je geen rust
maar lieve prins, slaap zacht
je missie is bijna volbracht.’

Dichter des Vaderlands
Dat je denkt: kán je wel tegen iemand die vanuit zijn kist zich niet mee kan verweren? Via de instelling van een ‘Dichter des Vaderlands’, iets waar deze Droog zich overigens tot het uiterste tegen verzette toen bleek dat hij zelf niet in aanmerking kwam wegens geen dichter, werd nog gepoogd het springtij der amateurdichters tegen te houden. Het is dan ook een onmogelijk genre, waar zelfs een door de wol geverfde dichter als Gerrit Komrij geen raad mee wist. Komrij zou het vier jaar volhouden, en toen gooide hij voortijdig de handdoek in de ring. Hij was het zat om ‘amechtig achter het Oranjehuis aan te hollen’. Dat was wel gebleken, toen zíjn gedicht bij de dood van prins Claus helemaal verkeerd viel bij Oranjegezinde gereformeerden. Terwijl het nog wel zo complimenteus was:

‘Werd hij niet, toen liefde hem tot ons voerde,
Met geweld en hatelijkheid verwelkomd?
Vreemdeling te midden van volk dat niet vroeg
Naar wat hij zelf dacht.

Oude wonden eerde hij prinsgewijs, door
Sinds die dag het volk tegemoet te treden
Met discretie, intelligentie, humor –
Vreemde talenten.

Nu hij dood is lijkt ook zijn aard begraven:
Wrok en kleinheid maken opnieuw de dienst uit.
Tranen zie ik? Valt van dit volk de rouwklacht
Nog te vertrouwen?’

Ai. De redactie van het Reformatorisch Dagblad vroeg de neerlandicus C. Bregman om commentaar. Hij vond het ‘niet mooi’, en bovendien niet beantwoorden aan menige regel der dichtkunst. Door prins Claus als gunstige uitzondering neer te zetten, worden wij ‘een stelletje huichelaars’ en wordt het Koningshuis bevolkt met ‘uitsluitend wrokkige en kleinzielige mensen.’ Koningin Beatrix was dat trouwens niet met C. Bregman eens: bij het overlijden van Komrij condoleerde zij, vrij uitzonderlijk, zijn weduwnaar Charles Hofman met een telegram: ‘Nederland heeft in hem een groot dichter verloren.’

En dan hebben we het over een koningin die een vrij precieze opvatting lijkt te hebben over de verhouding tussen de Oranjes en zij die hen bezingen. Zelf zong ze immers openlijk niet mee toen de bekende volkmusicus André Rieu in de grotten van Valkenburg bij het bezoek van Beatrix het Limburgs Volkslied speelde, inclusief het later (in 1939) door een dirigent van het Roermonds Mannenkoor extra toegevoegde ‘Oranje-couplet’. In het katholieke Limburg had men immers, net zoals in het belendende België, het niet zo op de Oranjes. Niettemin getuigt het ‘Bronsgroen eikenhout’:


‘Waar aan ’t oud Oranjehuis, ’t volk blijft hou en trouw;
Met ons roemrijk Nederland, één in vreugd en rouw;
Trouw aan plicht en trouw aan God, heerscht van Zuid tot Noord:
Daar is mijn Vaderland, Limburgs dierbaar oord!’

Eens te meer bewijs dat men zich niet moet wagen aan Oranje-aubades was de sneue geschiedenis van het nationale ‘Koningslied’ bij de kroning van Willem-Alexander op 30 april 2013. Het ‘Nationaal Comité Inhuldiging’, in feite theaterman Joop van den Ende, nam het initiatief tot een ‘door het hele Volk geschreven en gezongen’ jubellied. Een hele kudde Bekende Nederlanders, vaak uit de Van den Ende-stal, bleek bereid mee te zingen. Wij memoreren slechts een Jim Bakkum, een Esmée Denters, een Wouter Hamel en een Kraantje Pappie. Die laatste celebrity werkte ook mee aan de tekst, met bekende lyrici als Daphne Deckers en Ali B. Van de tekstbijdragen van het Volk werd al snel wegens kwaliteitsgebrek afgezien. En Rob de Nijs trok zich schielijk terug na lezing van de ‘erbarmelijk slechte tekst’. Daar had het voormalig jeugdidool wel een punt, gezien grotesken als:

‘De dag die je wist dat zou komen is eindelijk hier
[…] Door de regen en de wind
Zal ik naast je blijven staan
Ik behoed je voor de storm
Hou je veilig zo lang als ik leef
[…] De W van welkom in ons midden
Tot welke God je ook moge bidden
De W van Willem
De W van wakker, stamppot eten
Miljoenen coaches die beter weten…’

Dat laatste klopte dan weer wél, want de kritiek barstte miljoenvoudig los. Het Volk zou eendrachtig en tegelijkertijd, in élke provincie tot in voormalige koloniën als de Antillen toe, de tekst zingen. Maar de samenzang sneuvelde al in Drenthe (te weinig Drenthen bereid) en Limburg (te weinig Oranjeklanten), terwijl de dirigent van het kinderkoor in Middelburg het ronduit onverantwoord vond de tekst aan zijn zangertjes voor te leggen. Minister Bussemaker stelde nog vergeefs voor de ’taal- en spelfouten’ uit de tekst te halen. De beoogde koning zelf ‘betreurde de ophef’ maar zweeg wijselijk over de inhoud.

Daarop trok de componist van het gedrocht, John Ewbank, die op Twitter was bedreigd met steniging en de brandstapel, het lied in. Of later toch weer niet. Of wel. Er werd vergeefs gezocht naar alternatieven, waarbij zelfs de bijdrage van Dries Roelvink niet kon bekoren, ondanks de verpletterende lyrische eenvoud ervan:


‘Jaren van wachten worden beloond
De tijd is gekomen, een prins wordt gekroond.
Koning van Oranje, dat is wat jij nu bent.
Hart en ziel van Nederland.’

En uiteraard kwam er tenslotte nóg een rel: over mogelijk plagiaat van de melodie, maar vooral over de kosten. Die bedroegen in totaal 574.463 euro. Als we de repeterende refreinen even negeren, was dat dus, voor 441 woorden, grosso modo 1302 euro en 64 cent per woord. Er zijn dagen dat u en ik dat niet verdienen. Om van het Volk maar te zwijgen.

En zo komen we dan tenslotte tóch weer uit bij het Wilhelmus, de nationale lofzang aan de Oranjes. Verouderd, volgens sommigen. Aan verbetering toe. ‘Wij zijn al lang niet meer overheerst door Spanje. We zijn een ander volk geworden en onze maatschappij is erg veranderd’, schopte dichteres Anna Vegter in 2016 een open deur in. En dat hebben we geweten: slechts een jaar later kwam het oud-journalistenblad ‘Argus’ op de onzalige gedachte midden in de meest republikeinse stad van ons land een wedstrijd voor een nieuwe Wilhelmus-tekst uit te schrijven. Dat hebben we geweten. Ene Peter de Hoog won de wedstrijd met de volgende politiek-correcte tekst:

‘Mijn land van zee en wolken,
Mijn land van Westenwind.
Een thuis voor vele volken,
Een plek voor ieder kind.
Laat mij, je schoonheid delen,
Oh Nederland, zo klein,
Een koninkrijk voor velen,
Zal je eeuwen lang zijn.’

Tsja. Deze versie is in zoverre consequent dat het alweer, net zoals in het origineel, de klemtóón op de vérkeerde lettérgrepen legt: ‘je schó-hoho-óónheid delen’. Dan maar liever de oprechte amateurs zoals Mina Mulder-Zuur, met haar treffende beginregels:

‘Met heel veel zorg en franje
kleurt Nederland vandaag oranje
Wat is er veel voorbereiding nodig geweest
voor een uitbundig koninginnefeest.’

Probeer dáár maar eens een speld tussen te krijgen.


Bij het schrijven van deze driedelige serie werd, naast van talloze artikelen in druk en op internet, gebruik gemaakt van o.a. de verzamelbundel ‘Dichters om Oranje’, samengesteld door Anton van Duinkerken en P.J.G. Huincks, Uitgeverij Hollandia, Baarn, 1946.

Van Paul Damen verscheen in 2016 bij uitgeverij Koppernik de vuistdikke bloemlezing ‘Bloemen van het Kwaad’, een selectie poëzie geschreven door dictators, despotische koningen en andere potentaten.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -
1 3 4 5 6 7 11