nieuws - Page 6

Lezers schrijven (1): Koninklijke stikstof

In de rubriek ‘Lezers schrijven’ krijgen lezers van De Republikein de gelegenheid hun hart te luchten over wat hen zoal dwars zit in het Koninkrijk der Nederlanden. Wim Nuy bijt het spits af met zijn ergernis over de aanschaf van weer een prijzige koninklijke boot in tijden van Corona en de stikstofcrisis.

Tekst: Wim Nuy

Het zit Nederland en ook de rest van onze aardkloot even niet mee. Er waait een virusje in de rondte en alsof dit niet voldoende is vond Remkes het tijd worden om ons nog eens ernstig op de vingers te tikken. Het kan zo niet verder allemaal met de stikstof, zo resumeert de naar hem vernoemde commissie in haar rapportage en éindelijk ben ik het een keer met hem eens.

Want juist op de dag dat zijn rapport het daglicht mocht aanschouwen heeft het zijne en onze majesteit behaagd om een bootje aan te schaffen. Het kostte maar twee miljoen euro’s dus dat kunnen we met z’n allen nog wel belastingvrij ophoesten voor onze monarch, maar het tijdstip van aanschaf is wellicht wat ongelukkig. Hoewel het hoofd van onze staat zichzelf uitsloofde om publiekelijk zijn koninklijke betrokkenheid te tonen bij het milieu en met een zo serieus mogelijk smoelwerk onze ziekenhuizen bezocht toen er voldoende Corona-patiënten lagen om het Acht uur-journaal te halen, laat hij door de aankoop van dit 16 meter lange bootje zijn ware en weinig koninklijke aard zien. Die aard getuigt namelijk van minachting en een dikke middelvinger richting stikstof, Corona-armoede en daarmee het klootjesvolk.

Wanneer u overigens het bootje, voortgestuwd door een paar duizend paardenkrachten wilt aanschouwen dan moet dat wel snel gebeuren. Hij gaat deze nautische Ferrari namelijk nabij zijn (feitelijk ons) buitenhuisje in Griekenland stallen. Het is klaarblijkelijk een familiegebruik geworden om in tijden van crisis het vaderland met gezwinde spoed via de Noordzee te verlaten. Daar houd ik dan wel weer van, van tradities.

Hoe verhoudt zich nu dit koninklijk wangedrag tot het toch wel buitenproportionele ongerief waar de burgerij zich anno 2020 mee geconfronteerd ziet? Eerst heeft huisjesmelker en tevens neefje van zijne en onze majesteit bij tekort aan nieuw speelgoed het circuit van Zandvoort aangeschaft. Daarna heeft hij zich succesvol ingezet om de komende jaren de Formule 1 met hoge snelheid door onze duinen te laten zigzaggen. Een even ultieme als prinselijke bijdrage om de stikstofproblematiek maximaal te vergroten. Meer zat er niet in wat hem betreft. Onze super-monarch kon daarop natuurlijk niet achterblijven en besloot toen tot aankoop van zijn speeltje. Een schijt aan Corona en schijt aan de stikstof-bootje. Een dubbelslag waar opvallende-bril-dragende neef nog maar eens overheen moet zien te komen. Er kan er tenslotte maar eentje de koning zijn!

De enige gerechtigheid die ik ten aanzien van deze hypocriete hoogheden kan bedenken is dat zij met al hun milieu verziekende speeltjes dezelfde lucht in moeten ademen als u en ik.

Er bestaat gelukkig op onze hele wereldbol geen koninklijke en stikstofvrije lucht, dus als we gaan, dan gaan we met z’n allen, en dat vind ik dan wel weer een fijn gevoel.

Wilt u ook uw lezerscolumn geplaatst zien door De Republikein? Dat kan! Stuur uw tekst naar redactie@derepublikein.nl ter beoordeling. De redactie behoudt zich het recht voor de tekst te redigeren.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column August Hans den Boef: Zihni Özdil en Olaf Tempelman bekeren zich tot monarchist

Tekst: August Hans den Boef

Het begon met Olaf Tempelman, die in de Volkskrant van 10 januari dit jaar bekende hoe hij gevallen was voor de ‘magie’ van de monarchie, toen hij zag hoe ons staatshoofd in een Rotterdamse achterstandswijk werd toegejuicht. Hij knoopte daaraan meteen de theorie vast dat de landen in het voormalige Oostblok er veel beter aan toe zouden zijn als ze vroeger niet de monarchie hadden afgeschaft.

Met de coronacrisis ging het zo te zien helemaal loos met de bekeringen. Onzekere tijden leiden steevast tot bekeerlingen. Onder hen scoren de oude zekerheden God, Nederland en Oranje goed.

Na wat knullige optredens in zijn werkkamer en de paleistuin, viel het op 4 mei – een lege Dam met alleen het staatshoofd en door hem gekozen functionarissen – wat mee en het regende lovende brieven over de Grote Verbinder.

Zo legde Zihni Özdil in zijn NRC-column uit waarom hij ‘na twintig jaar republikanisme (…) deze week weer overtuigd monarchist’ is geworden.

Hij houdt wel een slag om de arm, slechts zolang het huidige staatshoofd en diens echtgenote – hij noemt hen bij de voornaam – op de troon zitten.

Zoals veel bekeringen roept ook die van Özdil veel vragen op. Wat bedoelt hij bijvoorbeeld met ‘weer overtuigd monarchist’?

Was hij twintig jaar geleden, voor zijn republikeinse intermezzo, dan ook al een overtuigd monarchist?

Tempelman verzekert dat hij het erfelijke staatshoofdschap voorheen altijd had verworpen.

In beide gevallen is de overeenkomst met het einde van Orwells roman Nineteen Eighty-Four treffend.

Aan het slot zit de dissidente hoofdpersoon Winston in een café. De tv celebreert de overwinning van het Oceanië van zijn Big Brother op de Euraziatische horden.

Tien minuten geleden was Winston nog sceptisch, maar nu? ’Two gin-scented tears trickled down the sides of his nose. But is was all right. Everything was all right, the struggle was finished. He had won the victory over himself. He loved Big Brother.’

Het is de meest huiveringwekkende passage in deze dystopie.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het Nieuwe Leger, deel III: Het koffertje van Van Kleffens en het spel rond Wilhelmina’s vlucht

/

Ko Smit schrijft exclusief voor de website van De Republikein een serie artikelen over de machinaties binnen de Nederlandse legertop en de regering voor, tijdens en na de bezetting. Hij baseert zich daarbij op het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve Geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC). In deel 3: de meesterhand van minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens in het diplomatieke dubbelspel.

door Ko Smit

‘Het is moeilijk schrijven over het regeringsbeleid in de neutraliteitsperiode voor zover dat op de buitenlandse politiek betrekking had’, verzucht Loe de Jong in zijn tweede deel van ‘Het Koninkrijk’. Direct met het aantreden van het oorlogskabinet De Geer op 10 augustus 1939 wordt besloten om als kabinet onder de radar te gaan door geen kabinetsnotulen bij te houden.

Bovendien wordt er een schaduwkabinet geïntroduceerd, door latere criticasters ook wel aangeduid met ‘inner circle’, waarin als vaste kern, naast de minister-president en de ministers van Oorlog en Buitenlandse Zaken, ook het staatshoofd actief zitting neemt.

Op het eerste gezicht lijkt het nogal contraproductief om een star en neurotisch karakter als Wilhelmina bij deze gideonsbende te betrekken, maar zoals het zich later ook zal uitwijzen heeft haar persoon, mits onder juiste handen, een belangrijke functie in de strategische plannen. Onder de kwaliteiten die dankbaar vallen uit te nutten is er niet in de laatste plaats de onmiskenbare marketingfactor van het huismerk Oranje.

Wat in het bijzonder de persoon Wilhelmina aangaat zijn paradoxaal genoeg haar zwakheden – zoals voorspelbaarheid in neurotisch gedrag, en een obsessieve fixatie op haar private belangen gecombineerd met een labiele en bekrompen persoonlijkheid – het ideale basismateriaal voor geopolitieke machinaties.

‘Ik heet eigenlijk Willem’
Als hét schoolvoorbeeld van hoezeer de opzet van het Nederlandse propagandaoffensief (met hierin een dankbare rol voor Wilhelmina) heeft kunnen slagen, moet worden genoemd dat men voor zowel binnenlands als buitenlands gebruik de labiele, neurotische, van drugs afhankelijke vrouw in de beeldvorming naar het publiek heeft weten te transformeren tot het weliswaar minder charmante, maar tot de verbeelding sprekende beeld van ‘eenige man onder de vorsten van Europa’. In latere varianten ook wel als ‘enige man in Londen’, ‘enige man in het kabinet’, ‘enige kerel tussen veel oude wijven’.

De eerste bron voor deze mythe was naar verluidt een niet met name genoemde afgevaardigde van de Duitse Rijksdag, die in het jaar 1900 in deze bewoordingen de loftrompet over Wilhelmina steekt. Aanleiding was dat Wilhelmina de blokkade van koningin Victoria wist te trotseren door de oude president Kruger met haar pantserdekschip Hr. Ms. Gelderland uit de Zuid-Afrikaanse Republiek op te halen. In werkelijkheid was die actie door het kabinet-Pierson keurig achter diplomatieke schermen met de Britten afgestemd en bovendien zeer tégen de zin van het toen 20-jarige koninginnetje, zoals zij later aan Jan Donner zou toevertrouwen.

Maar vanaf dat moment is haar mythische reputatie gevestigd. Later zal deze naar de behoefte van het moment opgewarmd en opnieuw worden uitgeserveerd. Door gebrek aan enige werkelijke substantie, voedt het hongerige publiek zich met deze gebakken lucht.

Gedurende de neutraliteitsjaren van de Eerste Wereldoorlog bloeit de ‘enige kerel’-mythe weer op. In 1939 krijgt die opnieuw een impuls door een lezing in Den Haag van de Zuid-Afrikaanse apartheidspredikant Van Broekhuizen. In en rond de jaren van de Londense ballingschap wordt de frase behendig door de propagandamachine van Van Kleffens en Adriaan Pelt opgewreven en beurtelings toegedicht aan generaal Smuts en Sir Winston Churchill. Tot zij nog één keer, in 1948 rond de abdicatie, in alle hevigheid opvlamt. Zelfs de hoofdpersoon in kwestie gaat er – tegen beter weten in – in geloven. Op het einde van haar levensavond zal Wilhelmina tegenover haar secretaris-predikant-biograaf Thijs Booy laten ontvallen: ‘Ik heet eigenlijk Willem’.

Van de beraadslaging en besluitvorming binnen het heilige der heiligen van de inner circle blijven de overige leden van het kabinet buitengesloten. Later zal blijken dat dit petit comité, nadat zij zich eerst van de overige leden van het kabinet heeft losgemaakt, zich stapsgewijs zal ontdoen van een belangrijk aantal deelnemers van het eerste uur. Achtereenvolgens zijn dit generaal Reynders, de minister van Oorlog Dijxhoorn en minister-president De Geer. Wilhelmina vervult in deze zuivering een belangrijk functie als aanjager.

Dagboek
Ogenschijnlijk op gespannen voet met het kabinetsbeleid van verduisteringszucht besluit de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens, tevens vice-premier en de facto aanvoerder van de ‘inner circle’, om met behulp van zijn vrouw-secretaresse vanaf dag één van het kabinet een ‘uitvoerig dagboek’ bij te houden. We zullen op meerdere momenten zien dat Van Kleffens ten opzichte van het kabinet een geheel eigenzinnige koers vaart.

Het dagboek moet over de periode van 10 augustus 1939 tot 27 april 1940 uiterst gevoelige informatie bevatten, onder meer ‘bezwarend materiaal voor enige Duitsers wat hun trouw aan Hitler betrof met name ten aanzien van de Staatssekretär van het Auswärtige Amt, Ernst von Weizsäcker’, aldus Van Kleffens in 1966. Ook zal Van Kleffens op een later moment verklaren dat het een dagboek was ‘zonder verzwijgingen’, daar het strikt zou zijn bedoeld voor eigen gebruik. Dit dagboek belooft hiermee explosief materiaal te bevatten waarvan diverse partijen maar al te graag kennis van zouden hebben genomen. In welke handen een dergelijk openhartig dagboek het meest explosief zou zijn – in die van de Duitsers, de geallieerden of die van het Nederlandse publiek – laten we even in het midden.

Zo zijn er de directe Duitse contacten met de ‘inner circle’ via een anonieme vriend van Van Kleffens, die als Gewährsmann voor de SS-Obergruppenführer Heydrich optreedt. In de neutraliteitsperiode kreeg Van Kleffens op gezette tijden van Duitse militaire zijde sturing – overwegend complimenteus en constructief van aard – omtrent de Nederlandse militaire reactie op de talrijke loze alarmen van een ophanden zijnde Duitse inval. Door de Nederlandse militaire respons te analyseren kreeg de Duitse Abwehr een perfect beeld van de Nederlandse posities en de militaire krachtsverhoudingen.

En vergeten we ook niet de warme banden die Buitenlandse Zaken onderhoudt met het Auswärtige Amt, onder wie met de later voor oorlogsmisdaden veroordeelde minister Ernst von Weizsäcker. Het diplomatieke personeelsbestand van Buitenlandse Zaken werd door de Führer dan ook rijkelijk bedeeld met Deutsche Adlerorden, zoals we in het eerste deel van dit feuilleton al hebben gezien. Tot dit illustere gezelschap van 66 Nederlandse vrienden van het Derde Rijk mocht ook Van Kleffens zich rekenen.

Afgezien van alle speculatie over de mogelijke inhoud van het dagboek – behalve een Duitse verklaring waarop hier later wordt ingegaan is er geen andere getuigenis voorhanden van een derde die het ooit heeft ingezien – moeten we ons ook niet laten meeslepen door al te hoge verwachtingen. Zou de vice-minister-president middels het dagboek werkelijk verantwoording en transparantie hebben willen verschaffen over het in die kritieke periode gevoerde regeringsbeleid, al was het maar alleen voor zichzelf?


Propagandistisch oogmerk

Verantwoording afleggen was vermoedelijk niet de belangrijkste bestemming die Van Kleffens met dit dagboek voor ogen heeft gehad. Zijn latere oorlogsdagboeken, die wel zijn gepubliceerd, kennen slechts een propagandistisch oogmerk. Daarin valt alleen te lezen wat Van Kleffens de lezer strategisch wil toevertrouwen. Gevoelig en onthullend materiaal hoort daar beslist niet toe.

Een eerste functie moet zijn geweest om naar derden een consequent gevoerde neutraliteitspolitiek te bewijzen. In dit verband verklaart Van Kleffens in 1948 tegenover de Parlementaire enquêtecommissie dat het geen kwaad had gekund wanneer het dagboek in Duitse handen was komen te vallen: ‘Uit die aantekeningen kon men maar één conclusie trekken: een stipte en eerlijke neutraliteitspolitiek onzerzijds naar alle kanten.’ In het verhoor tegenover de Parlementaire enquêtecommissie van 19 mei 1948 waarin de neutraliteitsperiode wordt behandeld, stelt Van Kleffens: ‘Ik kan hierover tot mijn spijt niets zeggen. Ik moet afgaan op mijn geheugen en dat laat mij op dit punt helaas in de steek. Ik heb vanaf de eerste dag, dat ik optrad als Minister van Buitenlandse Zaken, 10 Augustus, een soort dagboek bijgehouden. Had ik het hier, dan zou ik u ook een antwoord kunnen geven, maar nu kan ik u onmogelijk iets er over zeggen.’

De commissie slikt dit gedwee. Van zijn maar liefst negen verhoren zal dit het eerste en laatste verhoor blijken te zijn waarin Van Kleffens over de kritieke neutraliteitsperiode – overigens geheel kansloos – wordt bevraagd.

In het verlengde hiervan zal de Minister van Staat Van Kleffens zich eind jaren zestig behendig achter het werk van dr. L. De Jong verschuilen:

‘Mijn eigen belevenissen zouden, na een zo lang tijdsverloop vol gebeurtenissen en veranderingen, voor die periode immers goeddeels uitgeschakeld blijven; ik zou moeten afgaan op beschrijvingen van derden. […] Door het verlies van mijn dagboek betreffende die kritieke periode van acht maanden, kan ik op het gebied der feitelijkheden hier slechts weinig vermelden dat in De Jongs tweede deel niet zou zijn te vinden.’

Daarbij is het nota bene Van Kleffens zelf die met betrekking tot deze periode voor het werk van De Jong als souffleur optreedt. Van Kleffens figureert niet alleen als meelezer, maar zoals we later zullen zien ook als aangever in onderzoeken naar zijn eigen beleid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de reputatie van Van Kleffens in het werk van De Jong ongeschonden door de molen komt, anders dan die van zoveel andere prominenten.

Informatieoorlog
Terug naar de lotgevallen van het dagboek, tenminste naar wat ons daarvan is overgeleverd. We zijn nieuwsgierig geraakt hoe dit in vele opzichten belangrijke document verloren is gegaan. Noodgedwongen volgen we de verklaring van Van Kleffens zelf.

Twee weken voor de inval van 10 mei staakt Van Kleffens naar eigen zeggen het schrijven aan zijn dagboek. Nu verdwijnt als laatste ook de minister van Buitenlandse Zaken onder de radar. Of Van Kleffens wordt te zeer door de hectiek van deze weken in beslag genomen of hij ziet zijn activiteiten als al te gevoelig om aan het papier toe te vertrouwen. Wanneer we de gangen van Van Kleffens in de laatste weken voor de Duitse inval proberen na te gaan, zien we een toenemend patroon van betrokkenheid in een informatieoorlog. Deze betrokkenheid richt zich niet alleen in het verlengde van zijn functie als minister van Buitenlandse Zaken op het buitenland, maar is opmerkelijk genoeg ook op het binnenlandse speelveld gericht.

Van Kleffens speelt namelijk in zijn rol als minister van Buitenlandse Zaken een sleutelrol in de vluchtplannen voor het koningshuis. Nadat begin mei geruchten ontstaan over een vlucht van Wilhelmina komt hij voor de uitdaging te staan om deze geruchten in te dammen. Een voortijdig uitlekken van de geheime operatie vormt een acute bedreiging voor het slagen ervan.

Op 6 mei heeft Van Kleffens contact met de Nederlands-Amerikaanse propagandist Hendrik van Loon, waarbij hij deze tegen de achtergrond van vele signalen over een spoedige invasie bericht dat alle gevaar van een Duitse invasie is geweken en zelfs dat het oorlogsgebied zich naar de Balkan zal verplaatsen. Zo op het eerste gezicht neemt Van Kleffens hier een absurde positie in, die al spoedig door de loop der dingen achterhaald zal worden. Maar onnozelheid is de wel de eigenschap die Van Kleffens als laatste kan worden toegeschreven.

Kort tevoren had Van Kleffens nog ernstig te nemen berichten ontvangen, uit zeer betrouwbare bronnen als het Vaticaan en de Nederlandse gezant in Berlijn, dat de invasie met zekerheid de volgende week zou plaatsvinden. Meer voor de hand ligt het dan ook dat het Van Kleffens er om te doen is om de geruchtenmachine, in eerste instantie die in het buitenland en mede aangestuurd via Van Loon, van het nodige tegengas te voorzien.

Rookgordijn
Van belang is om de ongewenste aandacht in een tegenovergestelde richting af te leiden, onder een tijdelijk rookgordijn de geheime vluchtoperatie ongestoord doorgang te laten vinden en zo voor de kroon een veilige aftocht te verzekeren. Een tweede actie onderneemt Van Kleffens, ditmaal gericht op de binnenlandse pers. Op een vergelijkbare manier als met Van Loon wordt het publiek op het verkeerde been gezet met een geframede publicatie op 9 mei.

In een artikel dat zowel in De Telegraaf als de Britse Daily Telegraph verschijnt, wordt een brief geciteerd van kroonprinses Juliana aan Van Loon, nadat deze haar zijn villa in Long Island zou hebben aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars wordt gelopen. ‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen’, zo wordt Juliana’s antwoord aan Van Loon geciteerd. ‘Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Deze ‘hoffelijke maar besliste’ verklaring van vaandeltrouw sluit in dat ook de ministers, omwille van de eenheid van de kroon, hun post niet zullen verlaten. Immers had Van Kleffens op 12 april 1940 tegenover de Britse gezant in Nederland Neville Bland verklaard dat de ministers vastbesloten waren zich niet van Wilhelmina te laten scheiden.

Een fraai stukje propaganda. Het beloop van de geschiedenis zal niet treffender het adagium onderstrepen dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. De bewering dat de Oranjes in het verleden altijd op hun post waren gebleven berust uiteindelijk op een valse historische aanname: stadhouder Willem V sprong zoals bekend direct in de boot naar Engeland toen de troepen van de Franse revolutie de Nederlandse grens overstaken.

Er zijn verschillende aanwijzingen dat Van Kleffens, mogelijk in afstemming met Wilhelmina, de hand in deze publicatie heeft gehad. Van Kleffens staat in regelmatig contact met Van Loon. De van oorsprong Nederlandse Van Loon was al decennia een belangrijke propagandist voor Nederland in de Verenigde Staten en is daarom voor Buitenlandse Zaken niet zonder betekenis. Van Loon onderhoudt in Amerika een belangrijk netwerk, van het Nederlandse gezantschap, de Nederlandse Kamer van Koophandel tot het Witte Huis. Juli 1937 ontving Van Loon voor bewezen diensten niets voor niets een koninklijke onderscheiding.

Rijkschroniqueur De Jong zal na de oorlog een van zijn pseudo-onderzoekjes opzetten naar het gewraakte artikel. Niet geheel onverwacht zal hij in dit onderzoek de mogelijkheid van bewuste misleiding door Buitenlandse Zaken negeren.

Uit de research van De Jong in 1969 voor zijn derde deel over mei ’40 blijkt dat noch in de koninklijke archieven noch in het archief van Van Loon, enig bewijs te vinden is voor de correspondentie zoals deze zou hebben plaatsgevonden tussen Juliana en Van Loon. Een doodlopend spoor en daar zal het bij blijven. Kenmerkend voor het Nederlandse journalistieke en wetenschappelijke klimaat wordt om de hete brei heen gerechercheerd.

De directe bronnen van het bericht – Wilhelmina, Bernhard en Juliana, Van Loon is al in 1944 overleden – worden hierover niet door De Jong bevraagd. De Oranjes hebben op hun beurt tot op heden iedere uitspraak over de brief gemeden. Ook krijgen we van De Jong niets gewaar over de auteur van het bewuste Daily Telegraph-artikel. Was het toeval dat Sefton Delmer, een boezemvriend van Bernhard in zijn Berlijnse jaren en tijdens de oorlogsjaren speciaal gemoeid met black propaganda in naam van de Britse strijdkrachten, op dat moment aan die krant verbonden is? Hiermee blijft dit kritieke historische moment een groot mysterie. ‘Geschiedschrijver van het Rijk’ De Jong draagt er functioneel toe bij dat de kwestie in duisternis blijft gehuld.

Misplaatst grapje
Een derde actie is dat het duo Van Kleffens – Dijxhoorn de dag voor de inval op 9 mei, tegen eerdere instructies in, een telegram doet uitgaan met ‘de op het laatst verleende toestemming om weer enigszins verloven toe te staan’.
De enquêtecommissie stelt later hierover vast: ‘Dat moet bij de ontvangers van het telegram een — onjuiste — schijn van ontspanning hebben gewekt’.

Dijxhoorn’s volledig ongefundeerde repliek is: ‘Dat moet een telegram van een of andere vijfde colonne of N.S.B.’er of zo zijn geweest […] een volkomen misplaatst grapje van de vijfde colonne’.

De strekking van het telegram van een valse schijn van ontspanning komt volledig overeen met het eerdere bericht van 6 mei van Van Kleffens aan Van Loon. Nu kan vanuit de archieven van de Militaire Inlichtingendienst eenvoudig volledige opheldering over de herkomst van het telegram worden gegeven, want GSIII luisterde zoals eerder opgemerkt al het berichtenverkeer af, zowel het Duitse als het binnenlandse. Ware het niet dat GSIII, in plaats van haar archieven naar het buitenland over te brengen, besloot om alle archieven te vernietigen. Zo begon het hoofd buitenland GSIIIA Van der Plassche (onderscheiden met de Duitse Adelaarsorde DAO) vanaf de eerste oorlogsdag, de dag waarop ook Van Kleffens (ook DAO) de wijk zal nemen, met het vernietigen van zijn dossiers. In de wetenschap dat alle GSIII-archieven vernietigd waren kon oud-minister Dijxhoorn er voor de enquêtecommissie gratuite op los fantaseren.

In opdracht van mijn collega’s
In de meest recente versie van het evacuatieplan, zoals dat onder het oorlogskabinet van De Geer tot stand was gekomen, was voorzien dat de Minister van Buitenlandse Zaken als laatste in Den Haag zou achterblijven om van daaruit de contacten met buitenlandse vertegenwoordigers te onderhouden. Het zou er echter op uitdraaien dat Van Kleffens de situatie zo naar zijn hand wist te zetten dat hij reeds op de ochtend van de eerste oorlogsdag, juist als eerste, met medeneming van zijn vrouw – wat ook al tegen de kabinetsafspraken indruiste – de wijk zou nemen. Van Kleffens zal het later tegenover de enquêtecommissie zo weten te brengen dat hij ‘het land moest verlaten in opdracht van mijn collega’s’.

Het initiatief kwam echter geheel van Van Kleffens, die voordat hij dit met het kabinet besprak al de details van zijn vlucht, inclusief een verkenning van de meteorologische omstandigheden, had voorbereid. Het voorstel van Van Kleffens aan het kabinet is die ochtend van de inval dat hij als enige minister op missie naar Londen zal gaan voor ‘nader overleg met de geallieerden’. Noch is er op dat moment sprake van een vertrek voor onbepaalde tijd, noch is er sprake van medeneming van zijn vrouw. Van Kleffens geeft daarbij aan dat hij de voorkeur aan Londen boven Parijs geeft ‘waar rotte plekken in de regering zaten.’

Nu wil het feit dat het juist die ‘rotte’ Fransen zijn die in de meidagen praktische militaire bijstand bieden en als puntje bij paaltje komt de Britten daadwerkelijke militaire steun blijven weigeren. Het was geen Engelse generaal, zelfs geen Nederlandse generaal, maar de Franse generaal Deslaurens die op Nederlands grondgebied zou sneuvelen.

Toen Van Kleffens die eerste dag in Londen arriveerde had hij niet zijn dagboek bij zich, maar naast zijn vrouw met ‘hat-box’ wel de volledig uitgewerkte plannen voor het in time charter ter beschikking stellen van de Nederlandse koopvaardij aan de Britten.

Zag het kabinet op de eerste dag van de inval het vertrek van de beide ministers als van langere duur? Bronnen geven geen direct uitsluitsel. Gerbrandy schrijft 1946 in terugblik op het vertrek: ‘De Heer van Kleffens was vice-President van den Ministerraad, zoodat het geven van leiding in deze moeilijke dagen op den Heer De Geer alleen rustte’. Van Kleffens zal zijn vrouw als secretaresse meenemen. Dit doet men niet voor een korte trip onder hachelijke omstandigheden. Aan minister van Koloniën Charles Welter was de opdracht gegeven om het contact met de koloniën te onderhouden.

Hieruit blijkt dat de hachelijke reis en het verblijf in Londen niet voor een paar dagen bedoeld kon zijn, maar voor de duur van de bezetting. Vanuit de later zo benadrukte leerstelling van de eenheid van de kroon moeten we dwingend concluderen dat reeds op de ochtend van de eerste dag van de inval, zo niet eerder, was besloten tot ballingschap van de regering. De landsverdediging werd hiermee vanaf het eerste uur symbolisch.

Dit alles oogstte niettemin de volle instemming van de nauw met Van Kleffens bevriende Haagse gezant Nevile Bland: ‘The Netherlands fought and died stolidly.’

Samen hadden Bland en Van Kleffens een actieve rol in de voorbereiding van de vlucht gehad, met Britse diplomatieke rugdekking. Achter de schermen werd tussen Nederland en Engeland een diplomatieke deal tot stand gebracht waarin onder meer een ‘eervolle’ aftocht werd gekocht.

Het belang van deze deal mag niet worden onderschat, want zonder een dergelijke deal ontvingen de Belgen een geheel andere behandeling van de Britten. Koning Leopold III, die met zijn troepen twee weken langer tegen de Duitsers standhield, zelfs Nederlands grondgebied verdedigde en die uit principe zijn manschappen niet in de steek wilde laten, oogstte van de Britse media de volle hoon als ‘King Rat’ en ‘King traitor’.

In dit opzicht had Van Kleffens uiterst strategisch gemanoeuvreerd en kon de Belgische propaganda niet in de schaduw staan van de uiterst effectief door Van Kleffens vanuit Londen georganiseerde Nederlandse propagandamachine. Maar zoals alles een prijs kent heeft Nederland dit als war zone moeten bekopen met een extreem hoog aantal burgerslachtoffers en als Koninkrijk der Nederlanden met het voortijdig verlies van haar ‘gordel van smaragd’, met medeneming van 85 procent van haar onderdanen.

Het moet voor Van Kleffens een lichte teleurstelling zijn geweest dat het kabinet slechts dan met zijn voorstel akkoord ging indien collega Welter hem op zijn missie zou vergezellen. Was er op dit moment behoefte aan een pottenkijker en kon het lichte watervliegtuigje dat Van Kleffens in gedachten had drie passagiers met hun bagage aan?

Inmiddels naderen we de acte waarin het dagboek in fysieke gedaante het podium gaat nemen. Van Kleffens heeft besloten om op zijn in principe kortstondige missie van ‘overleg met de geallieerden’, naast enkele gevoelige documenten, ook het dagboek mee te nemen. Hoewel hij en zijn vrouw-secretaresse sinds enige weken niet meer tot schrijven waren gekomen, moet het in de bagage mee.

Op het strand van Scheveningen bij het watervliegtuigje aangekomen ontstaat meteen een dramatisch moment. Aan de marinemannen wordt de vraag voorgelegd of het vliegtuigje berekend is op een derde vrouwelijke passagier. Kennelijk tot grote opluchting van Van Kleffens en partner stemt de piloot er mee in, mits dan wel de helft van de bagage op het strand wordt achtergelaten. Collega Welter is galant genoeg om zich niet tegen dit belangrijke staatsrechtelijke besluit te verzetten.

Zodoende zullen twee koffertjes achterblijven, één van Welter en het andere toebehorend aan Van Kleffens met hierin het fameuze dagboek en een kledingstuk met daarin een uiterst gevoelig ‘papiertje’. Een hoedendoos met vijf hoeden doorstaat de selectie en gaat wel mee. Van Kleffens komt in de hectiek van het moment blijkbaar niet op de gedachte om de gevoelige zaken uit de koffer in zijn handbagage mee te nemen.

De chauffeur van Van Kleffens neemt vervolgens beide koffers mee terug naar het departement van Buitenlandse Zaken en in plaats van ze in veilige handen af te geven – kennelijk hebben Van Kleffens en Welter hiertoe geen instructie gegeven – belanden ze ergens op een gang in het departement. Bovengenoemd relaas volgt de versie zoals Van Kleffens deze heeft opgetekend in het eerste deel van zijn autobiografie in 1980.

Voor de goede orde: afgezien van de verklaring van Van Kleffens, zijn er geen getuigenverklaringen waaruit zou blijken dat het koffertje dat het strand van Scheveningen wist te bereiken ook daadwerkelijk het dagboek heeft bevat. Van Kleffens geeft enige jaren na de bevrijding ten overstaan van de Parlementaire enquêtecommissie een enigszins andere versie van het dagboekverhaal: ‘[…] door enige misverstanden is dat tasje met dat dagboek niet meer aan mij bezorgd. Het is teruggezonden aan het Departement van Buitenlandse Zaken door een secretaris, die het bij zich had’.

Mystificatie
Van Kleffens wil er blijkbaar voor de commissie niet rond voor uitkomen dat de keuze om zijn vrouw mee te nemen er de oorzaak van is geweest dat het dagboek is achtergebleven. In plaats van deze eenduidige verklaring te geven kiest hij voor een mystificatie met het ‘door enige misverstanden’. Daarmee komt de verantwoordelijkheid voor dit achterblijven buiten zichzelf te vallen. Een tasje neemt in deze versie de plaats in van een koffertje en een secretaris de plaats van de chauffeur. Van Kleffens zwijgt tegenover de commissie over het ‘papiertje‘ dat aangetroffen is in een kledingstuk.

Nadat Van Kleffens en Welter als kwartiermakers in Londen zijn aangekomen volgt er tot de capitulatie intensief contact met het ministerie in Den Haag. Van Kleffens: ‘Levendig herinner ik mij dan ook, hoe ik voortdurend met Den Haag in telefonische verbinding stond, vrijwel tot het eind van bovengenoemde periode’.

Nergens is echter uit latere verklaringen gebleken dat er van uit Londen enige aandacht van Van Kleffens is geweest voor de achtergelaten koffers met gevoelige documenten.

Direct na de capitulatie, op 15 mei, legt het Sonderkommando Künsberg op last van minister Von Ribbentrop (Auswärtige Amt) beslag op de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en treft daar ook de koffers aan. Van Kleffens vervolgt in zijn autobiografie: ‘Zij zijn, bij wijze van uitzondering, door een speciale koerier op 18 mei afzonderlijk naar Berlijn gebracht, omdat in het mijne door die Duitsers een papiertje was ontdekt waarop stond dat de Duitse aanval ‘s morgens vroeg op 10 mei zou losbarsten – men hoopte, door zeer snel daarmee te handelen, misschien nog Duitse verraders op het spoor te kunnen komen. “Wenn man schnell ist, kann man vielleicht noch den Militärattaché oder seine Vertrauensleute in Deutschland fassen”, stond letterlijk in het rapport van de colonne.’

Opmerkelijk is dat Van Kleffens in zijn verklaringen verzwijgt, zowel voor de commissie als in zijn autobiografie, dat hij juist twee dagen daarvoor vanuit Londen zijn in Den Haag achtergebleven waarnemer Van Royen de telefonische opdracht had gegeven om alle gevoelige dossiers op het departement te vernietigen. Buitenlandse Zaken is het enige ministerie dat tot deze drastische ingreep overgaat. Tot de lijst van te vernietigen dossiers behoort ook de volledige correspondentie van Van Kleffens.

Het is dan ook vanwege deze opdracht dat de leden van het Sonderkommando op het ministerie een doordringende brandlucht aantreffen en tot hun spijt moeten constateren dat een aanzienlijk deel van de archieven reeds voor hun neus vernietigd is. Kennelijk is er vanuit het Auswärtige Amt een tipgever geweest (Von Weizsäcker?) die Van Kleffens tijdig op 13 mei wist te waarschuwen.

In de kelder treft men naast de op kolengestookte ketel van de centrale verwarming stapels met lege omslagen aan en sommige van de stukken daarvan weet men nog uit de verwarmingsketel te redden. De omvang van de te vernietigen dossiers is zo groot geweest dat de papierversnipperaar al spoedig overbelast raakte, zodat men tevens besloot tot verbranding in de verwarmingsketel.

Het verzwijgen van dit enorme feit maakt overduidelijk dat Van Kleffens een bewuste keuze maakt om de toedracht rond de koffer met het dagboek en het ‘papiertje’ te mystificeren. Het in dezelfde context eerder door hem aan Duits adres gerichte verwijt van een ‘samenweefsel van verdichtsels’ – hiermee doelend op de Duitse propaganda – komt als een boemerang op de persoon Van Kleffens terug.

We blijven nog even het Nederlandse postulaat ‘een minister liegt niet’ negeren, wat overigens zeker voor een Minister van Staat van toepassing zou behoren te zijn, en vervolgen onze analyse.

Al eerder constateerden we dat Van Kleffens zich eenmaal in Londen geen enkele moeite geeft om de koffers met inhoud zeker te stellen. Met als gevolg dat deze koffers gemoedelijk in de gangen van het departement blijven rondslingeren. Ook mogen we veronderstellen dat de koffer van Van Kleffens zeer gevoelig materiaal bevat. Zoals Van Kleffens beweert bevat het dagboek compromitterend materiaal over bevriende contacten, zoals onder meer de Staatssekretär des Auswärtigen Amtes Ernst von Weizsäcker. In het rapport van het Sonderkommando valt ook de naam van de gezant Von Zech. Opmerkelijk genoeg vermeldt Van Kleffens deze veel meer voor de hand liggende naam niet. In zijn autobiografie zal Van Kleffens moeite doen om het zo voor te stellen dat hij gedurende zijn loopbaan niet of nauwelijks contact met de Duitse gezant had onderhouden.

Majoor Sas in het nauw
Ook valt uit het Duitse rapport op te maken dat in een kledingstuk van Van Kleffens dat zich ook in zijn koffer bevindt, de tekst is aangetroffen van het aan hem gerichte telegram van 9 mei 1940, afkomstig van de Berlijnse gezant Haersma de With, met daarin de aankondiging van het Duitse offensief in de volgende morgen van 10 mei. Als bron voor deze geheime informatie wordt in het telegram de Militärattaché in Berlijn genoemd.

Zou deze uiterst kritieke informatie in Duitse handen vallen dan riskeert de man waar het om gaat, majoor Bert Sas, direct in levensgevaar. Het is door toedoen van Van Kleffens dat Sas over de periode van 15 tot 20 mei, de dag van zijn uitwijk van Berlijn naar het neutrale Bern, aan een dergelijk gevaar wordt blootgesteld.

Door onbekende gelukkige omstandigheden heeft Sas echter aan arrestatie mogen ontsnappen. Een mogelijke verklaring kan daarvoor zijn dat Sas, in exclusieve uitzondering tot tweemaal toe door Hitler met de Adlersorde geridderd, onder de bescherming van de Abwehr-groep van Canaris en Oster kwam te vallen, omdat hij handig was ingezet om met Nederland een ‘Nervenkrieg’ op te voeren.

Van Kleffens mystificeert opnieuw het explosieve telegram dat aan hem is gericht en doet dit af als ‘een papiertje’. Voeg bij dit alles het gegeven dat Van Kleffens en zijn vrouw direct persoonlijk belang zouden moeten hebben bij het bewaren van het dagboek, dan is de nalatige houding van Van Kleffens volstrekt niet te plaatsen. Zeker omdat een dergelijke nonchalance volstrekt vreemd is aan zijn karakter. Het feit dat Van Kleffens opdracht heeft gegeven om gevoelige dossiers te vernietigen zonder in deze afwegingen de bestemming van de koffers te betrekken, maakt deze vraag alleen nog maar meer indringender.

De bovengenoemde omstandigheden wijzen dwingend in een richting waarbij we moeten veronderstellen dat Van Kleffens zijn dagboek samen met andere compromitterende informatie in Duitse handen heeft willen spelen.

Noemden wij eerder als motief het aantonen van een strikte neutraliteitspolitiek, een tweede motief kan zijn om belastende informatie te planten teneinde daarmee tegenstanders uit te schakelen. Tegenstanders die wellicht te veel weten. Van Kleffens heeft van vele zijden van personen te vrezen die vroeg of laat uit de school kunnen klappen over zijn diplomatieke dubbelleven. Personen als Von Zech en zeker de militaire gezant Sas behoren daartoe.
Als oud-insider beschikt de licht eigenzinnige majoor Sas op meerdere punten over wetenschap die, mocht deze naar buiten komen, voor de ‘inner circle’ zeer ongewenste gevolgen kan hebben. De persoon van Sas zal zodoende in termen van staatsveiligheid zijn geclassificeerd als staatsgevaarlijk.

Zo heeft majoor Sas al in januari 1940 doorgegeven dat een speciale Duitse commando-eenheid zal worden ingezet om de koninklijke familie gevangen te nemen. Van Kleffens heeft er echter voor gekozen om in tussentijd de vlucht in stille diplomatie met de Britten af te stemmen en de vluchtplannen in het diepste geheim uit te werken. Om vervolgens achteraf naar het publiek voor te wenden dat de Duitse kidnapplannen pas met de vondst van de zogenaamde Sponeck-papieren op 10 mei aan de regering bekend zijn geworden. In de officiële lezing volgens de zogenaamde Sponeck-mythe zou pas vanaf dit late moment door de regering een vlucht zijn overwogen.

Wanneer majoor Sas juni 1940 in Londen aankomt zal hij tevens een bedreiging voor de regering vormen, omdat hij in 1937 betrokken was bij het opstellen van de instructies aan ambtenaren in oorlogstijd, de zogenaamde Aanwijzingen. De aanwezigheid van Majoor Sas doet de regering in Londen aan het bestaan van de Aanwijzingen, en hun dubbele agenda, herinneren. De officiële lezing ten overstaande van de enquêtecommissie zal zijn dat de regering niet van het bestaan van de Aanwijzingen zou hebben afgeweten. Majoor Sas beschikt echter over de wetenschap dat er in en rond de kring van de ballingenregering diverse personen zijn die wel degelijk van het bestaan van de Aanwijzingen afweten.

In zijn rol als militair attaché in Berlijn heeft Sas tijdige instructies doorgegeven om noodzakelijke voorbereidingen te treffen teneinde strategische objecten bij een inval onklaar te maken. Naar later zal blijken is slechts een fractie van deze maatregelen voorbereid en doorgevoerd. Ook hield Van Kleffens de waarschuwingen van Sas voor een ophanden zijnde Duitse aanval in Scandinavië voor doorgeleiding aan de Engelse en Noorse regering tegen. Mogelijk was er meer en heeft Sas als oud-Philipsadviseur ook van de geheime contacten van de Philips-top met de SS afgeweten.

Potentieel risico

Sas betekent dus voor de ‘inner circle’ een potentieel risico. Dat men dit risico ook daadwerkelijk wenst te ‘neutraliseren’ blijkt wanneer Van de Plassche majoor Sas op de avond van 9 mei aan ontmaskering en arrestatie blootstelt door hem tegen alle security-regels in op een open telefoonlijn naar Berlijn terug te bellen. Sas ontsteekt hierover in grote woede tegenover zijn chef. Een tweede poging om Sas kalt te stellen is het ‘papiertje’ dat Van Kleffens listig in Duitse handen weet te spelen.

Nu Van de Plassche en Van Kleffens er in hun opzet niet in zijn geslaagd om Sas door vijandelijke hand kalt te stellen laat Van Kleffens majoor Sas via de bemiddeling van diplomaat Joseph Luns van Bern naar Londen halen. In Londen behoudt men het zicht op Sas en kan men hem waar nodig op een zijspoor dirigeren.

Ondanks de uitnodiging merkt Bert Sas na zijn aankomst in Londen dat hij daar verre van welkom is. Om verhaal te halen gaat Sas op zoek naar Van Kleffens maar deze weet hem blijkbaar wekenlang schichtig te ontwijken. Hij zal Sas voor een fantoom hebben gehouden nu hij op miraculeuze wijze in Berlijn aan arrestatie heeft weten te ontsnappen. Na vervolgens veel getraineer lukt het Sas toch om een officiële afspraak te maken, maar hij krijgt een uiterst koele ontvangst.

Van het gesprek met Van Kleffens wordt Sas niet veel wijzer dan dat hij verder in zijn vermoeden wordt gesterkt dat de regering willens en wetens geen leiding heeft gegeven om Nederland voor een catastrofe te behoeden. Met name Van Kleffens zal er in Londen alles aan doen om Sas te dwarsbomen. Typisch voor Van Kleffens is dat afgezien van een verwijzing naar ‘den Militärattaché’, en een terloopse vermelding als vriend van de zeer gerespecteerde Hans Oster, in zijn dagboeken en memoires nergens de persoon Sas genoemd wordt.

In Londen krijgt Sas van de Secret Service te horen dat Van de Plassche tegen hem een incriminerend document heeft vervalst als zou Sas NSB-lid zijn. Het is dezelfde Van de Plassche die hem eerder in gevaar bracht door over een open lijn naar Berlijn te bellen en die de volgende dag als eerste zijn archieven aan het verbranden was.

Gerbrandy geeft majoor Sas een gelijkluidend advies als later ook generaal Reynders van minister Meynen zal ontvangen. Beter is het om zijn memoires niet aan het papier toe te vertrouwen. Kennelijk tot opluchting van velen verongelukt Sas in 1948 met een vlucht van de KLM. Dit is ruim een half jaar nadat hij voor de eerste en laatste maal door de enquêtecommissie is verhoord.


Ko Smit tekende voor de digitale heruitgave van het in 1970 verschenen Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog – Alternatieve geschiedenis, een kritische analyse van de verhoren die tussen 1947 en 1956 werden gehouden voor de Parlementaire Enquête regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), dat via deze link gratis verkrijgbaar is.

Lees hier deel I, Het ontslag van generaal Reynders

Lees hier deel II, Bevolking betaalde hoge prijs voor de eer van Wilhelmina.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Column Gerard Aalders: De waanzin van Wilhelmina

/

Na D-day lanceerde Wilhelmina het idee om de Duitse bevolking in de grensstreken met Nederland, gezinnen met kinderen niet uitgezonderd, te deporteren naar een of andere verre uithoek. Gelukkig nam geen enkele geallieerde bondgenoot haar serieus.

Tekst Gerard Aalders

Wilhelmina ging er als een haas vandoor toen er nog soldaten in haar naam sneuvelden. Het was een welbewuste actie, die slecht viel bij de bevolking en dus breidde Hare Majesteit er een mouw aan. Ze schreef in haar memoires dat ze het liefst samen met haar soldaten op de Grebbeberg was gesneuveld, maar helaas was dat lot haar niet gegund. De vlucht naar Engeland, beweerde ze, was een samenloop van omstandigheden geweest. Een monumentale leugen, die de bevolking grif accepteerde.

Als we Oranjegezinde historici mogen geloven, heeft de vorstin ons vanuit Londen door de oorlog gesleept. Haar radiopraatjes voor radio Oranje besloegen in totaal 6 uur. Nog afgezien dat dat weinig is over vijf jaar oorlog, win je er geen oorlog mee. De Parlementaire Enquêtecommissie (PEC) die het Londense regeringsbeleid onderzocht, noemde haar vertrek een van de belangrijkste beslissingen uit de oorlogsperiode. Ze had in ballingschap het prestige van Nederland bewaakt (daar win je evenmin een oorlog mee) en ze had ‘de invloed van Nederland in de bondgenootschappelijke beraadslagingen verzekerd’, wat pure kolder is.

Mevrouw had geen flauw idee van wat er zich afspeelde. Ze dacht binnen enkele maanden in Nederland terug te zijn, maar schoof dat telkens weer – ingehaald door de werkelijkheid – een aantal maanden op. Pas na een paar jaar begon het haar te dagen. Van internationale politiek had ze geen benul; ook nooit gehad trouwens. Haar hooggeprezen ‘invloed’ op de belangrijkste bondgenoten was pure fantasie. Churchill sprak ze twee keer per jaar. De Amerikaanse president Roosevelt nog minder. Roosevelt bepaalde het beleid en zelfs Churchill had maar naar hem te luisteren, afhankelijk als hij was van de Amerikaanse materiële en financiële steun. Stalin sprak ze nooit. Ze haatte de Sovjet-Unie. Toen Nederland in 1934 voor toetreding van Rusland tot de Volkenbond wilde stemmen, dreigde ze met aftreden. Ze kreeg haar zin.

Politiek onbenul
Wilhelmina ging in 1942 bij Roosevelt op bezoek, samen met haar minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens. Ze wilde met Roosevelt over de toekomstige vrede praten, maar daar had Roosevelt geen zin in. Naar buiten toe pretendeerde hij grote bewondering voor Wilhelmina te hebben, maar in werkelijkheid vond hij haar een raar, over het paard getild mens en een absolute nul op het gebied van internationale politiek.

Roosevelt arriveerde veel te laat voor hun gesprek. Niet omdat dat hij ‘scared to death’ voor haar was, zoals de mythe wil, maar omdat hij zijn tijd wel beter kon besteden. Eenmaal gearriveerd liet hij Wilhelmina en haar minister nauwelijks aan het woord. Hij verkoos de tijd te vullen met anekdotes uit zijn presidentschap. Op het laatst roerde hij enkele politieke onderwerpen aan, maar deed dat zo vaag dat Wilhelmina noch Van Kleffens een idee had waar hij eigenlijk naar toe wilde, hetgeen ongetwijfeld Roosevelts bedoeling is geweest.

Na D-day lanceerde Wilhelmina het idee om de Duitse bevolking in de grensstreken met Nederland te deporteren naar een of andere verre uithoek. Het waren vast allemaal nazi’s en die wilde ze niet in haar buurt. Dus moesten al die ‘rotmoffen’, gezinnen met kinderen niet uitgezonderd, op transport. Of Van Kleffens dat even wilde regelen met de Britten en Amerikanen. Haar plan zou deel moeten uitmaken van de capitulatievoorwaarden.

Van Kleffens vond het een idioot voorstel – het ging ten slotte om de verbanning van miljoenen mensen – en noteerde: ‘Jawel, jawel, het is immers zoo reëel gedacht en zoo simpel van uitvoering.’

Wilhelmina heeft haar waandenkbeeld in enkele brieven ook bij Roosevelt aangekaart. Ze kreeg niet eens antwoord. Zijn stilzwijgen benadrukt nog eens dat hij Hare Majesteit niet serieus nam. Een wijs man.

Waardeer deze column!

Als je deze column waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Hollandse holocaust: Excuses koning op hun plaats

Nergens in bezet West-Europa was het percentage dodelijke slachtoffers van de Holocaust zo groot als in Nederland. Het Nederlandse ambtelijke apparaat werkte op grote schaal mee aan de deportaties van Joodse burgers naar de vernietigingskampen. De excuses die premier Rutte hier recent voor aanbod waren niet afdoende. Verontschuldigingen van koning Willem-Alexander voor de vlucht van zijn overgrootmoeder zijn hier op hun plaats.

Tekst René Zwaap

‘Als geboren Nederlander en kenner van de Nederlandse geschiedenis behoorde u te weten dat vijf eeuwen lang het Huis van Oranje voor geen enkel gevaar op de vlucht is geslagen. Onze plaats is hier in Nederland, of er gevaar dreigt of niet. We zullen onze post nooit verlaten’. Aldus schrijft Juliana, kroonprinses der Nederlanden, op 8 mei 1940 aan Hendrik van Loon, succesvol schrijver van Nederlandse komaf in Amerika, nadat deze haar zijn villa in Long Island heeft aangeboden voor het geval dat Nederland onder de Duitse laars zou worden gelopen. Nog geen week later zou de koninklijke familie Nederland inderdaad zijn ontvlucht. Waaraan Juliana haar stellige overtuigingen had ontleend blijft een raadsel. Nog los van het feit dat haar voorvader stadhouder Willem V evengoed de boot naar Engeland had genomen toen de troepen van de Franse revolutie de grens waren overgestoken, ging de vlucht van koningin Wilhelmina, Juliana, Bernhard plus kinderen aanzienlijk minder spontaan in zijn werk dan de latere Oranje-mythe heeft doen geloven.

Eed op de grondwet
‘Ik zweer aan het Nederlandsche volk, dat ik de grondwet steeds zal onderhouden en handhaven’, zo luidde de eed die Wilhelmina op 6 september 1898 aflegde bij de aanvaarding van de kroon. ‘Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke wetten te Mijner beschikking stellen, zoals een goed Koning schuldig is te doen. Zoo waarlijk helpe Mij God almachtig!’

Met haar vlucht naar Londen op 13 mei 1940, met de gehele regering in haar kielzog, had Wilhelmina die eed op alle fronten geschonden. Zo overtrad ze met haar vertrek het – in 1983 geschrapte – artikel 21 uit de grondwet, dat verbood dat de zetel van de regering buiten het rijk zou worden geplaatst. In de archieven van de Britse Royal Navy trof de in 2014 overleden historica Nanda van der Zee, die in haar boek Om erger te voorkomen (1997) een verband legde tussen de vlucht van de koningin en de hoge mate aan collaboratie van het Nederlandse ambtelijke apparaat, documenten aan waaruit bleek dat er al in de herfst van 1939 via de Engelse gezant Neville Bland onderhandelingen gaande waren met de Engelsen over het vertrek van de koningin.

Omdat Wilhelmina de adviezen van haar ministers in de wind had geslagen, kreeg Hitler het hele Nederlandse ambtelijke apparaat in de schoot geworpen. Niets wijst erop dat de Duitsers van plan waren een civiel bestuur in Nederland te vestigen. Dat deden zij in België, Frankrijk of Denemarken ook niet. Alleen in Polen en Noorwegen gebeurde dat ook, omdat in Polen de gehele regering was gevlucht en in Noorwegen ook de koning de benen had genomen. De rabiaat antisemitische SS’er Arthur Seyss-Inquart nam Rijksstadhouder de plaats van Wilhelmina over en kwam aan het hoofd te staan van een ambtenarenapparaat dat zich trouw aan de uitvoering van de nieuwe wetten zette.
Het college van secretarissen-generaal veranderde in het hoogste Nederlandse bestuursorgaan. Een van de eerste beslissingen van Seyss -Inquart is het verhogen van de salarissen van de SG’s van 8.000 naar 14.000 gulden per jaar, gelijk een ministerssalaris. De topambtenaren vinden de riante verhoging van hun honorarium pijnlijk, maar accepteren hem toch. In feite voelen ze zich ook minister. Er is een onderstroom van enthousiasme te bespeuren bij de hoogste ambtenaren over de kansen die de Duitse bezetting biedt. Het Nederlandse ambtenarenapparaat groeit als kool. Zowel bij het rijk, als bij de provincies en de gemeenten komen meer mensen in dienst. Soms is er sprake van een groei van meer dan 70 procent. Alleen al SG Hans Hirschfeld van het Departement Handel, Nijverheid en Scheepvaart heeft meer dan 50.000 ambtenaren onder zich werken, een nooit eerder gezien getal binnen de Nederlandse verhoudingen.

‘Ik ben nu de Koningin, de minister en de Staten-Generaal in één persoon verenigd’, zo stelde SG van Binnenlandse Zaken Karel Fredriks. De SG’s waren verlost van de Haagse partijpolitiek nu de ministers gevlucht waren en de Tweede Kamer en de Senaat op non-actief gesteld. Vol daadkracht gaan ze al kort na de Duitse inval over tot wijzigingen van de Woningwet, voeren gemeentelijke herindelingen uit, wijzigen de financieringsmethoden ten bate van provincies en gemeenten. Tevreden rapporteert Seyss-Inquart aan Hitlers kanselarij dat door het aanblijven van de SG’s het mogelijk is het Nederlandse ambtelijke apparaat ‘nach und nach in die Hände zu bekommen’.
Met het oog op een vijandelijke Duitse bezetting had het derde kabinet-Colijn al in mei 1937 een geheime instructie uitgevaardigd voor bestuursambtenaren voor het geval Nederland zou worden bezet. Deze ‘aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke inval’ werden na het vertrek van koningin en kabinet uit de kluis gehaald door de SG’s. Ze riepen op tot grote terughoudendheid. Maar ze werden nauwelijks opgevolgd.
Neem bijvoorbeeld artikel 20 van de Aanwijzingen: ‘Verboden is de ontruiming, welke het karakter draagt van een deportatie op grote schaal, met het doel om te dienen hetzij als straf of als dwangmiddel, hetzij om de bewoners elders werkzaam te stellen’.

Een andere Aanwijzing legde uit dat ambtenaren zelf moeten afwegen of ze hun aanblijven onder vijandelijk bestuur kunnen verenigen met het landsbelang : ‘De reden dat ambtenaren in functie blijven, is deze, dat dit in het belang is van de bevolking; het nadeel, dat zij daardoor mede het belang van de bezetter dienen, is in het algemeen geringer dan het grotere nadeel, dat voor de bevolking zou voortvloeien uit het niet meer functioneren van het eigen bestuursapparaat. Indien echter de ambtenaar, door in functie te blijven, zodanige diensten aan de vijand zou bewijzen, dan deze groter kunnen worden geacht dan het nut, dat voor de bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten.’
De geest van de Aanwijzingen was nog voor het verstrijken van 1940 geheel vervlogen.

Eichmann
‘In Nederland verlopen de transporten zo vlekkeloos, dat het een lust is om te zien’, constateerde een tevreden Adolf Eichmann over de deportaties van joodse Nederlanders richting de vernietigingskampen. Nergens in West-Europa verliep de registratie, isolatie en deportatie van de joden zo gesmeerd als in Nederland.
Van de bezette West-Europese landen had Nederland procentueel dan ook het hoogste Joodse sterftecijfer: bijna 75 procent van de Joodse gemeenschap overleefde de bezettingsjaren niet (80 procent zelfs als men uitgaat van alleen de ‘vol’-Joden’). Ter vergelijking: in Frankrijk werd 25 procent van de Joodse bevolking vermoord, in België 32 procent; in Luxemburg 33 procent, in Noorwegen 42 procent. Van het relatief kleine aantal Deense Joden (7800) overleed nog niet 1 procent, 52 personen.

Had het geholpen als Wilhelmina niet naar Londen was uitgeweken? Mogelijk wel. Hoewel vorst Leopold III van België beschikte over een forse dosis antisemitische sentimenten en ook niet vies was van handjeklap met Hitler, werkte hij de anti-joodse maatregelen van het Duitse militaire gezag daar waar hij kon tegen. Leopold verbood het de Belgische ambtenaren mee te werken aan het oppakken van joden. De – kleine – joodse gemeenschap in Denemarken werd grotendeels gered, mede door toedoen van de Deense koning Christiaan X. Op het moment dat de Deense joden doodsgevaar begonnen te lopen, werden zij in Zweden in veiligheid gebracht.

In Nederland participeerde het ambtenarenapparaat volop in de uitvoering van het Duitse voornemen tot vernietiging van het joodse ras op Europese bodem. Het waren de secretarissen-generaal die hun handtekening zetten achter de verordening op de zogeheten Ariër-verklaringen, waarmee het grote schiften kon beginnen. Het waren Nederlandse politieagenten die de joden van hun huis ophaalden; rond het doorgangskamp Westerbork stonden Nederlandse marechaussees op wacht; Nederlands spoorwegpersoneel zorgde voor een nimmer falende logistiek. Er vertrokken 95 treinen uit Westerbork, steeds met meer dan duizend passagiers. Anders dan in België werd nooit een poging ondernomen deze transporten te overvallen en mensen te bevrijden. Vanuit haar Britse ballingsoord ondernam koningin Wilhelmina geen enkele poging om solidariteit met de vervolgde joden te stimuleren. Tijdens haar speeches voor Radio Oranje repte zij slechts een enkele maal, en dan nog liefst in een bijzinnetje, over het lot van de joden. Een geweldige propagandistische mogelijkheid – de RAF zorgde ervoor dat de speeches van de koningin in de vorm van vlugschriften over Nederland werden uitgestrooid – bleef zo onbenut.

Excuses Rutte

Als laatste land in West-Europa ging Nederland bij monde van premier Mark Rutte bij de Holocaustherdenking op 26 januari 2020 over tot het aanbieden van excuses voor de betrokkenheid van het ambtelijke apparaat aan de registratie en deportatie van meer dan 100.000 Nederlandse Joden . ‘Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid’, zo luidde de formulering die Rutte gevonden had. ‘Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg. Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet. En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend. Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen.’

Journalist Rob Bakker publiceerde met het onlangs verschenen Boekhouders van de Holocaust een complete inventarisatie van de medewerking die het Nederlandse ambtelijke apparaat tussen 1940 en 1945 verleende aan de moord op meer dan 100.000 mensen. Desgevraagd omschrijft hij de excuses van Rutte als ‘erg mager’. Rob Bakker: ‘Rutte maakte op geen enkele manier duidelijk hoe sterk het gehele ambtelijke apparaat betrokken was bij de registratie en deportaties. De SG’s protesteerden wel tegen de gedwongen Arbeitseinsatz van niet-Joodse Nederlanders, maar niet tegen de deportaties van de Joden. Daarmee werd een gehele bevolkingsgroep willens en wetens afgeschreven en niet meer als deel van het Nederlandse volk beschouwd en behandeld. De Jodenvervolging en deportaties werden als iets beschouwd wat de Nederlandse ambtenaren niet aanging; dat was voor de verantwoording van de Duitsers. Joden werden gezien als een aparte bevolkingsgroep en werden niet gerekend tot het algemene landsbelang, zowel politiek als uit menselijk oogpunt gezien’.

Misschien wordt het tijd dat de koning nu zijn verantwoordelijkheid neemt en zijn excuses uitspreekt voor het falen van het koningshuis?

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Dit artikel komt uit het nieuwste nummer van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & wetenschap, gewijd aan 75 bevrijding en de coronacrisis. Mis geen enkel nummer meer van dit uniee kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

75 jaar bevrijd en nu weer bezet?

In de nieuwe editie van tijdschrift De Republikein veel aandacht voor twee hoofdthema’s: corona en 75 jaar bevrijding.

In zijn redactionele inleiding zoekt hoofdredacteur René Zwaap een verband tussen toen en nu: ‘Zijn er in het koninkrijk der Nederlanden parallellen te trekken tussen de Duitse invasie in mei 1940 en de invasie van het corona-virus in maart 2020? Laten we eens zien hoe ver we komen. In beide gevallen was de gehele natie ondanks alle waarschuwingen toch totaal verrast toen het eenmaal zo ver was. In beide gevallen had het volk eerder van de hoge autoriteiten te horen gekregen dat men rustig slapen kon gaan. In 1940 ging men ervan uit dat het land veilig verscholen was achter de Waterlinie en de Peelstelling, maar hielden die verdedigingswerken het in werkelijkheid nog geen dag uit. Anno 2020 was er iets soortgelijks aan de hand met de verzekering van premier Rutte dat de strategie van de groepsimmuniteit verlossing zou bieden.’

Corona betekent kroon, en dat brengt columnist Manuel Kneepkens op gedachten: ‘Het oranje-virus heeft onze democratie geestelijk besmet zoals het corona-virus thans bezig is dat met ons allen fysiek te doen.’ Nu er een massieve lintjesregen te verwachten valt voor ‘de helden van de zorg’ wordt het tijd dat het Nederlandse decoratiesysteem op de helling gaat. Ook mensen die niet staan te springen om een koninklijke onderscheiding moeten de waardering kunnen krijgen die hen toekomt. Hij komt met het voorstel voor deze categorie een ereboom te planten, een ecologisch verantwoord Ridderbos.

Na D-day lanceerde Wilhelmina het idee om de Duitse bevolking in de grensstreken met Nederland, gezinnen met kinderen niet uitgezonderd, te deporteren naar een of andere verre uithoek. Gelukkig nam geen enkele geallieerde bondgenoot haar serieus. Columnist Gerard Aalders over de waandenkbeelden van Wilhelmina.

Meer dan zes miljoen mensen keken vrijdag 20 maart volgens de Stichting Kijkonderzoek naar de koninklijke coronaspeech. Een week nadat premier Rutte het land had toegesproken werd de tijd rijp geacht voor een toespraak van Willem-Alexander via alle beschikbare kanalen. Maar hoe effectief was dat? En waarom werden negatieve reacties op de facebookpagina van het Koninklijk Huis door de RVD weggecensureerd?

Emeritus-hoogleraar geschiedenis Wijnand Mijhardt licht zijn pleidooi voor eerherstel voor de door de Oranje-geschiedschrijving verdonkeremaande Bataafse Republiek toe. Hij verdiept zich ook in hedendaagse republikeinse ideologieën, zoals het idee voor een Europese republiek van de Duitse politieke filosofe Ulrike Guérot . Mijnhardt: ‘Guérot’s pleidooi voor een republikeins Europa waarin de volkswil gestalte moet krijgen, is een meeslepende vorm van wishful thinking maar vereist nog veel denkwerk om aanvaardbaar te worden. Mooi is wel dat haar bezwaren tegen de natiestaat geen kritiekloze omhelzing van het federale model met zich meebrengen. Guérot’s keuze voor kleine politieke eenheden zoals de stad – ook in het vroegmoderne Nederland de kern van het republikanisme – geeft aan dat zij begrijpt waar de mensheid het meest behoefte aan heeft: een overzichtelijk, lokaal geworteld dagelijks leven.’

De innige band tussen leger en koningshuis wordt ieder jaar op 4 en 5 mei breeduit uitgevent. Het is tijd om in onze democratische rechtsstaat Dodenherdenking te demilitariseren, vindt August Hans den Boef. ‘Het project van Nederland als democratische rechtsstaat blijft onvoltooid zolang de hoogste publieke functie slechts erfelijk is en bovendien voorbehouden aan de leden van één familie. En dan hebben we het nog niet over het perverse misverstand dat al deze leden daardoor zonder enige uitzondering over singuliere eigenschappen beschikken, die hen bij uitstek geschikt maken om niet alleen boven de partijen, maar ook boven de burgers te staan. Maatschappelijk ingrijpender nog dan dit oranjepopulisme is de parallelstructuur met eigen privileges, die slechts voor militaire beroepsgroepen en instituties bestaat’. Sinds 1945 heeft de overheid door allerlei besluiten, van lintjes tot Dodenherdenking, de militaire lobby gefaciliteerd, aldus de auteur. ‘Bezie bijvoorbeeld de hiërarchie van onze koninklijke onderscheidingen. De prijsdieren vormen drie categorieën: staatshoofden, militairen en gewone burgers. Dat is wel even schrikken voor wie meent dat de Nederlandse samenleving egalitaristisch is. De twee hoogste onderscheidingen zijn voorbehouden aan militairen, dan wel aan ons erfelijk staatshoofd zelf en zijn peers‘.

Voor Nederland is 10 mei 1940 de belangrijkste datum in de twintigste eeuw. De Tweede Wereldoorlog was op dat moment al meer dan een half jaar aan de gang, maar gevochten werd er nauwelijks. Tijdgenoten noemden die merkwaardige periode de phoney war, der Sitzkriegdrôle de guerre. Historicus Ries Roowaan over een vergeten pauzenummer van de wereldbrand.

Journalist Rob Bakker publiceerde met het onlangs verschenen Boekhouders van de Holocaust een complete inventarisatie van de medewerking die het Nederlandse ambtelijke apparaat tussen 1940 en 1945 verleende aan de moord op meer dan 100.000 mensen. Desgevraagd omschrijft hij de excuses die premier Rutte daar onlangs voor aanbood als ‘erg mager’. Rob Bakker: ‘Rutte maakte op geen enkele manier duidelijk hoe sterk het gehele ambtelijke apparaat betrokken was bij de registratie en deportaties. De SG’s protesteerden wel tegen de gedwongen Arbeitseinsatz van niet-Joodse Nederlanders, maar niet tegen de deportaties van de Joden. Daarmee werd een gehele bevolkingsgroep willens en wetens afgeschreven en niet meer als deel van het Nederlandse volk beschouwd en behandeld. De Jodenvervolging en deportaties werden als iets beschouwd wat de Nederlandse ambtenaren niet aanging; dat was voor de verantwoording van de Duitsers. Joden werden gezien als een aparte bevolkingsgroep en werden niet gerekend tot het algemene landsbelang, zowel politiek als uit menselijk oogpunt gezien’. Daarnaast aandacht voor het verband tussen de hoge mate van ambtelijke collaboratie en de ongrondwettelijke vlucht van koningin Wilhelmina in mei 1940.

Ko Smit schrijft over het complot tegen generaal Reynders, de opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten, die vlak voor de Duitse inval op aandrang van koningin Wilhelmina het veld moest ruimen. Had dat te maken met de weigering van de generaal om mee te werken aan de vluchtplannen van het koningshuis?

Meer dan drie miljoen bezoekers trok de musical Soldaat van Oranje. De autobiografie van Erik Hazelhoff Roelfzema is daarmee uitgegroeid tot de hoogmis van het Oranje-evangelie. Maar hoe heldhaftig was diens betrokkenheid bij de planning van een naoorlogse staatsgreep in 1947, inclusief een moordaanslag op PvdA-coryfee Koos Vorrink? Bart Gruson kan zich betere vaderlandse oorlogshelden voorstellen.

Tergend langzaam kwam het kabinet-Rutte uit de startblokken voor actie tegen het corona-virus. Kritiek op het beleid wordt als een gebrek aan solidariteit gezien. Maar het wordt tijd de ogen te openen voor de consequenties van wekenlange bestuurlijke lethargie, schrijft Ricus van der Kwast, die zijn hart vasthoudt voor de komende weken. ‘Bang ben ik dat de maatregelen niet alleen twee maanden te laat genomen zijn, maar dat men ook twee maanden te vroeg de teugels weer laat vieren, terwijl de WHO, epidemiologen en andere modelleerders juist voor versoepeling waarschuwen omdat er op dit moment geen enkele aanwijzing is dat al meer dan zeg 10 procent van de bevolking immuun is’.

Voormalig Europarlementariër Els de Groen beschrijft het corona-virus als de ultieme test voor bestuurlijke vaardigheden. ‘Het ontmaskert presidenten die het virus bagatelliseren, ontmaskert premier Orbán die beweert het virus te knechten door de democratie af te schaffen, ontmaskert populisten die er xenofobie mee aanwakkeren’.
Wat Europa – bij uitstek Europa met haar diversiteit, haar cultuur, gewelddadige historie en democratische ambities – kan redden is samenwerking, zo stelt ze. ‘Geen versplintering en verspilling meer, maar saamhorigheid. Dan verslaan we niet slechts corona, maar ook het egoïsme en de visieloosheid die eraan ten grondslag liggen’.

Paul Damen dook in de mortaliteitsgeschiedenis van het Huis van Oranje-Nassau. Veel vertegenwoordigers van de dynastie werden getroffen door het dodelijke pokkenvirus, maar specialiteit van het huis werd toch sterven aan uiterst sneue grillen van het noodlot. ‘Je kan veel van het coronavirus zeggen, maar het doet wél aan diversiteit. Koning, keizer, admiraal, corona pakt ze allemaal. Ooit was dat anders: besmettelijke ziekten roeiden half Europa uit, maar de Oranjes bleven gespaard. Ons latere vorstenhuis vond vaker originelere methoden voor de voleinding van het leven’.

Al 50 jaar geleden waarschuwde het gedistingeerde wetenschappelijke duo Paul R. Ehrlich en Anne H. Ehrlich voor het verband tussen overbevolking, toegenomen mobiliteit, klimaatverandering en nieuwe dodelijke virussen. In hun in 1970 verschenen boek Population, Environment, Resources werd precies voorspeld waar de wereld nu mee kampt. Roel van Duijn over de dovemansoren van de politiek en de machinaties die nu op het wereldpolitieke toneel in het spel zijn om de democratie te beknotten.

De primitiefste levensvorm, het virus, heeft de homo sapiens, de meest ontwikkelde levensvorm, gevonden als een vehikel voor zelfvermeerdering, aldus een analyse van de Sloveense filosoof Slavoj Žižek. De mens blijkt niet minder fragiel dan de ooit uitgestorven dodo of dinosaurus. Is dit dan het echte einde van de geschiedenis, vraagt Raymond van den Boogaard zich af in een beschouwing over ‘de politiek van de angst’.

Dan twee artikelen over de wereld na corona. Het land lijkt in een staat van beleg. In de media is nauwelijks aandacht voor andere onderwerpen dan het coronavirus. De woordkeuze herinnert aan oorlogsverslaggeving, waarbij het verloop van het front en het aantal slachtoffers de belangrijkste onderwerpen vormen. Het houdt ons dag en nacht bezig, maar hoe zal straks de vrede eruit zien? Ries Roowaan tast de mogelijkheden af. ‘Volgens menig commentator is het coronavirus de externe schok die het neoliberalisme naar de schroothoop zal verwijzen. Dat is enigszins voorbarig maar feit is dat er al jaren onvrede over het marktfetisjisme bestaat. Hoe diep dat inmiddels zit, moge blijken uit het gemak waarmee in diverse landen de overheid geld rondstrooit. Elke aarzeling wordt weggewuifd. De hoogste bedragen zijn nog niet hoog genoeg. Of het werkelijk voldoende zal zijn, moeten we overigens maar afwachten’.

Mark Blaisse ziet in dit verband grote gevaren voor de democratische orde. ‘Zorgelijk is de manier waarop democratische regeringen menen van de ene dag op de andere noodmaatregelen te mogen nemen die onze vrijheid ernstig beperken. Dat de noodtoestand om strenge maatregelen vraagt, zoals uitgaansverbod en desnoods een lockdown, is begrijpelijk, maar het gaat wel heel ver als de overheid bepaalt dat alle mobiele telefoons mogen worden gevolgd in naam van de publieke veiligheid. In naam van diezelfde zogenaamde veiligheid gaan grenzen dicht, worden winkels, scholen, theaters en universiteiten gesloten, gaan crèches op slot, maar niemand wordt daarbij geconsulteerd. In sommige Europese landen mogen per decreet niet meer dan twee mensen met elkaar op straat aangetroffen worden. Deze decreten worden zonder parlementaire goedkeuring genomen. De plotseling oppermachtige regering deelt vrijwel alle lakens uit. Wij, de burgers, hebben het nakijken en worden misdadig genoemd als we ons niet schikken.’

Columnist Hans Maessen, voorzitter van het Republikeins Genootschap, buigt zich dit keer over het initiatief om te komen tot de oprichting van de Partij voor de Republiek.

In de rubriek Appeltjes van Oranje dit keer aandacht voor het dubbelspel van Felix Kersten. In 1950 kreeg deze Finse manueel therapeut een hoge onderscheiding uit handen van prins Bernhard vanwege zijn verdiensten voor het Nederlandse volk. ‘Het is moeilijk woorden te vinden voor alles wat u voor het Nederlandse volk gedaan heeft’, sprak Bernhard bij die gelegenheid. Daarbij ging het erom dat Kersten het Nederlandse volk tijdens de bezetting voor deportatie naar Polen zou hebben behoed. Maar er zat een luchtje aan dit lintje. Kersten was tijdens de oorlogsjaren de vertrouweling van SS-chef Heinrich Himmler en na de oorlog spande hij zich in om om Duitse oorlogsmisdadigers uit Nederlandse gevangenschap te krijgen door minister Donker van Justitie te chanteren.

Maurits van den Toorn recenseert het boek Op verzoek van hare majesteit van Frans Becker en Tamara Becker, over SDAP-kroonprins Wiardi Beckman. Kort voor de bevrijding in 1945 kwam deze in Dachau om het leven, na begin 1942 te zijn opgepakt bij een poging om naar Engeland te komen. Daarnaast ook aandacht voor In dienst van de nazi’s. Gewone mensen als gewelddadige collaborateurs van de hand van Paul van de Water.

Thrillerspecialist Gijs Korevaar beveelt drie spannende boeken aan waar een virus de hoofdrol speelt, Quarantaine van Erk Betten. World War Z van Max Brooks en Schone Slaapsters van horrorspecialist Stephen King.

Verluchtigd met illustraties van Joep Bertrams en Gabriel Kousbroek.

Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

We waren gewaarschuwd

Roel van Duijn over de lakse politiek die waarschuwingen uit de wetenschap voor levensgevaarlijke virusaanvallen heeft genegeerd en de politieke munt die nu uit dit falen wordt geslagen door Trump, Poetin, Hsi Jinping en Orbán.

Roel van Duijn was o.m. oprichter van Provo en de Kabouters, was wethouder in Amsterdam namens de PPR, oprichter van De Groenen en werd in 2001 ook nog eens Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij is auteur van vele boeken, waarvan de laatst verschenen titel ‘Een zoon voor de Führer’ is, over de nazi-jonkvrouwe Julia op ten Noort (2018). Hij is vaste columnist van De Republikein.
Tekst: Roel van Duijn

Is de coronacrisis de stilstand van de geschiedenis?

Ik zit in een cirkel van anderhalve meter, die slechts betreden wordt door een driepotige kater die onder een auto gezeten heeft.

Nog een jaar? Nog twee jaar?

Spookbeelden rijzen op. Er worden vergelijkingen gemaakt met de Spaanse griep, die meer slachtoffers om zich heen gemaaid heeft dan de Eerste Wereldoorlog. In paniek grijpen we naar boeken over de middeleeuwse pest. Of over – wat het allerergste schijnt te zijn – een nieuwe economische recessie.

Onvoorbereid waren wij niet.

Ik herinner mij dat ik in 1970, een halve eeuw geleden, een boek gelezen en besproken heb waarin dringend is gewaarschuwd. Population, Environment, Resources van Paul R. Ehrlich en zijn vrouw Anne H. Ehrlich. Hij was hoogleraar biologie en ecologie aan de Universiteit van Stanford en het boek is verschenen in het land waar nu de meeste dodelijke slachtoffers vallen van de pandemie. Die zij zagen aankomen.

‘De mogelijkheid van een wereldwijde epidemie is nooit groter geweest, maar het menselijke besef van deze dreiging is waarschijnlijk nooit kleiner geweest’ (p. 149). Dat komt, weten zij dan al, omdat de mensen nog nooit zo mobiel zijn geweest, zij hoppen in een paar uur van het ene continent naar het andere.

Het spontane ontstaan van dodelijke virussen en hun aanval op de mensheid zijn extreem gevaarlijk, waarschuwen de twee. In 1970, meer dan dertig jaar voor de Sars-uitbraak van 2003.

Zij wijzen er op dat het massaal samenklitten van mensen in grote steden de ontwikkeling van een virusepidemie kan vergroten. ‘Als een speciaal heftige stam van een griepvirus de kop opsteekt is het hoogst twijfelachtig of de Verenigde Staten en andere ontwikkelde landen snel genoeg vaccin zullen kunnen produceren om de meeste mensen te kunnen redden’.

Daarmee hadden de auteurs al direct twee belangrijke oorzaken genoemd van de epidemische verspreiding van virusaanvallen. De uit de hand gelopen bewegelijkheid van mensen over de aardbol en het samenhokken in monsterlijk grote steden.

Was er op dat moment nog geen ervaring met griepepidemieën? In 1967 was er een griepepidemie in Amerika geweest. En toen de epidemie het volgende jaar terugkwam veroorzaakte die meer dan vier maal zo veel slachtoffers. Geleerd van de vorige epidemie had men niet.

Ook de achteloze omgang met opgehokte dieren noemen de schrijvers als oorzaak. In 1967 was er een uitbraak van een onbekende virusziekte onder fluweelapen in laboratoria in het Duitse Marburg. Dat veroorzaakte ziekte bij de laboranten, zeven medewerkers stierven. Volgens de schrijvers hebben we geluk gehad dat het virus uitbrak in een laboratorium, waar de oorzaak snel kon worden ontdekt.

Een andere verbazend actuele vraag van de vooruitziende schrijvers: ‘Wat zou er gebeuren als Amerika zou worden blootgesteld aan een virusepidemie die massa’s zieke arbeiders van hun werk zou houden en de niet-geïnfecteerden zou dwingen thuis te blijven, of de steden te ontvluchten?’

Dan zouden honger en winterkou de kop op kunnen gaan steken, als gevolg van het uitvallen van wezenlijke functies.

En dan stellen zij de laatste vermoedelijke oorzaak al aan de orde: klimaatverandering. ‘Verandering van het klimaat zou onvermijdelijk de ziektepatronen veranderen, want de lengte van de tijd dat virussen aanstekelijk zijn, hangt gedeeltelijk samen met de vochtigheidsgraad.’

Noch in Amerika, noch in Europa is er op deze wijze woorden gereageerd. Alle genoemde oorzaken van een virale pandemie zijn alleen nog bevorderd. Méér mobiliteit, nog grotere steden, nog intensievere veehouderij, en klimaatverandering. Economische groei bleef de onverbiddelijke prioriteit.

In Taiwan was men paraat toen onlangs de corona-epidemie in China uitbrak en Taiwan heeft het heelhuids overleefd. Daar was de boodschap van de Ehrlichs doorgedrongen.

De waarschuwing van de Ehrlichs hebben onze regeringen langs zich heen laten gaan, zelfs na de Sars-epedemie van 2003. En nadat deze waarschuwingen later door experts vele malen herhaald zijn.

Haaien onder het virus

Maar kijk eens wat er onder de verdoving van de paniek gebeurt.

Dictators ruiken hun kans. Orbán, de topaap in Hongarije, heeft voor onbepaalde tijd de macht gegrepen, met uitschakeling van het parlement. Dekmantel: nodig om corona te bestrijden. Net als Poetin heeft hij zichzelf de macht gegeven om journalisten die niet ‘correct’ bericht geven hard te straffen. Europa grijpt niet in. Het Europees gerechtshof zou deze Hongaarse wetgeving kunnen opschorten, maar dat is theorie. Het moet dan eerst worden aangespoord door de Europese Commissie. Maar de voorzitter daarvan, Von der Leyen, is gekozen met de steun van Hongarije en Polen en zij wil blijkbaar een harde botsing met die twee landen vermijden. Polen en Hongarije steunen elkaar in hun afbraak van de rechtsstaat en gezien de unanimiteitsregel voor de lidstaten, die in de EU geldt, maakt zo’n ingreep in Hongarije weinig kans. En wat zien we bij de verdeling van de coronagelden die nu aan de lidstaten worden uitgekeerd? Nota bene Hongarije krijgt van Von der Leyen ruim twee maal zoveel als Italië. 5, 6 miljard euro tegen 2,3 miljard euro en dit ondanks het feit dat Hongarije nauwelijks getroffen is door de pandemie.

Haai Trump grijpt zijn kans om eerst, bij de uitbraak, de verantwoordelijkheid van gouverneurs van de deelstaten te benadrukken en vervolgens, als hij het in z’n hoofd krijgt dat het beter gaat, probeert hij hen buiten spel te zetten. Door onberaden de economie weer in volle vaart te willen brengen.

De nationalisten in Europa winnen veld. Men scheldt dat de EU niets tegen corona doet, maar gaat daarbij voorbij aan het feit dat de EU op het gebied van gezondheid, evenmin als op het gebied van binnenlandse zaken van de lidstaten, geen bevoegdheden heeft.

Trump grijpt zijn kans om de grote bedrijven in zijn land op ongehoord hoge bedragen te trakteren. In Europa gebeurt hetzelfde. De Nederlandse luchtbaartmaatschappij KLM krijgt enorme staatssteun, terwijl het een van onze grootste vervuilers en klimaatverpesters is. Lufthansa wil graag dit voorbeeld volgen.

Achter het rookgordijn
En wat voor spel spelen China en Rusland achter het rookgordijn? De dictaturen verzwijgen hun eigen falen op coronagebied, maar proberen de pandemie wel propagandistisch te gebruiken. Vanuit Rusland is fake nieuws verspreid als zou de VS het virus als biologisch wapen in China hebben binnen gesmokkeld. Of dat het virus verspreid is door een samenzwering van westerse farmaceutische fabrieken die op deze manier hun zakken zouden willen vullen. Ook China laat ons er in tuinen. De ontdekker van het virus , dokter Li Wenliang, is door president Hsi Jinping als ‘geruchtenverspreider’ het zwijgen opgelegd en de Chinese getallen over doden en geïnfecteerden stellen de werkelijkheid mooier voor.

Ondertussen doen China en Rusland wat ze kunnen om door propagandistische hulp aan bedreigde landen hun greep op de wereld te versterken. China ‘helpt’ Servië. Maar in het oosten slaat het zijn slag en in Honkong arresteert het de leiders van de democratiebeweging en in de Zuid-Chinese Zee treedt het agressief op.

Rusland ‘helpt’ Italië en springt zelfs Amerika bij met materialen. Om van de sancties af te komen, sancties die terecht zijn opgelegd wegens oorlogsvoering tegen Oekraïne.

In Azië heeft Taiwan laten zien hoe een democratische samenleving de epidemie de baas kan blijven. Al direct na de eerste berichten uit de Chinese brandhaard Wuhan heeft het land alert gereageerd door de massa’s die van China naar Taiwan reisden bij de grens te controleren op 26 virussen. En op koorts.

Het land reageerde dus eerder op het naderend gevaar dan China zelf en met groot succes. Ze stonden klaar, met de thermometer in de hand. Met controlerende apps, met mondkapjes en testmateriaal. Op het moment dat ik dit schrijf zijn er op Taiwan nog maar zes doden gevallen. Snel en transparant reageren helpt dus geweldig. Dat maakt ook dat Duitsland het in Europa beter doet dan de andere ˜Europese landen. Wat Taiwan en trouwens ook Hongkong, Zuid-Korea en Singapore heeft geholpen is het snelle invoeren van het mondkapje, dat verspreiding tegengaat en ook een beetje bescherming biedt.

Nee, er is zeker geen stilstand in de geschiedenis. De haaien slaan toe om misbruik te maken van de verwarring. En wij zijn sloom en naïef geweest. Hadden we maar de oorzaken aangepakt en hadden we maar meteen de reizigers uit China, Italië, Oostenrijk, New York, etc. getest.

Hadden we maar naar Taiwan gekeken!

Dit artikel komt uit de speciale Corona-editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap, die 1 mei is verschenen. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Population, Environment, Resources van Paul R. Ehrlich en Anne H. Ehrlich.U itg W.H.Freeman & Company, San Francisco

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

ME zoekt Kalverstraat

Tekst Ries Roowaan

Het was een zonnige dag in april, onwaarschijnlijk mooi voor de tijd van het jaar. In de stad was het al jaren onrustig. Politie en krakers waren gevangen in een geweldsspiraal waaruit geen van beide partijen nog leek te kunnen ontsnappen. Pantserwagens tussen de huizen, brandende barricaden, opengebroken plaveisel: het herinnerde aan straatgevechten zoals die alleen in het buitenland voorkwamen. Sinds enkele maanden vormde niet langer de zoveelste ontruiming maar de inhuldiging van Beatrix het anker van de confrontatie. Overal in de stad was dezelfde leuze te zien: geen woning, geen kroning.

In de ochtend toog ik met enkele vrienden naar de binnenstad, niet om deel te nemen aan de protesten, maar om te kijken. We waren jong, net student en wisten zeker dat er ook jaren later nog over gepraat zou worden. De eerste aanwijzing dat er een serieuze krachtmeting op til was, zagen we nog voor het middaguur in een steegje niet ver van de Dam: radicalen, anarchisten, autonomen, krakers, sommigen met zwarte doeken voor hun gezicht, anderen met een integraalhelm op het hoofd, pikhouweel over de schouder en linnen tasjes met klinkers in de hand – klaar voor het gevecht met de hermandad. Bijna loodrecht boven ons cirkelde een politiehelikopter. We maakten ons rap uit de voeten om niet tussen de fronten te geraken. Even verderop stond een rijtje mobiele eenheid met de bekende uitrusting: blauw gevechtspak, soldatenlaarzen, witte helm met vizier, rieten schild en de wapenstok. Het beloofde een lange dag te worden.

Uit het hele land kwam versterking: elk politiekorps stuurde een contingent agenten naar de hoofdstad. Op de daken rondom de Dam lagen scherpschutters. Het avondjournaal liet een stad in oorlog zien: traangas, stenen die door de lucht vlogen, de politie die de controle volledig kwijt was, ME-eenheden die zoekraakten en door de stad doolden, soms zelfs op eigen houtje de strijd aangingen. Gaandeweg werd het een enorme chaos, maar midden op de dag scheen de zon. Hooguit hoorden we af en toe in de verte sirenes en wat gejoel. Een jaargenote vertelde dat ze het staartje van de schermutselingen in de buurt van het Waterlooplein had gezien. Haar medelijden gold de politiepaarden. Er lagen zoveel klinkers op de Blauwbrug dat ze niet meer normaal konden manoeuvreren en nauwelijks nog in bedwang waren te houden. Dat was alles, dichter bij het vuur kwamen we niet.

Aan het eind van de middag besloten we eerst nog wat te drinken alvorens huiswaarts te keren. Niet lang nadat we in een café aan het Rokin, geïnspireerd door het mooie weer, een pastis met ijs hadden besteld, renden ME’ers in volle vaart van recht naar links, in de richting van de Dam, opgejaagd door een troep krakers. Even later golfde het naar de andere kant: de relschoppers gingen van links naar rechts over het Rokin, nu achtervolgd door de ME. De caféhouder deed de deur op slot, om te voorkomen dat een van beide partijen bij hem trachtte te schuilen en zijn lokaal het strijdtoneel zou worden. Jaren later hoorde ik dat meerdere helikopters met eenheden van de mariniers op weg waren naar de hoofdstad om de koninklijke familie en de hoogwaardigheidsbekleders in de Nieuwe Kerk te beschermen, desnoods met onversneden oorlogsgeweld: het cordon om de Dam mocht onder geen beding worden doorbroken.
Uiteindelijk kwamen de golven tot rust, de mariniers keerden halverwege om en de cafébaas deed de deur van het slot. Het was tijd om naar huis te gaan. Mijn benen voelden loom als nooit tevoren. Na een lange dag in de stad had de Franse anijslikeur er dubbel en dwars ingehakt. We slenterden in de richting van de Munt, in de hoop via een zijstraatje bij de bushalte te komen. Voor de eerstvolgende steeg stonden twee agenten in uniform geposteerd. Een van hen legde met zwaar Limburgs accent uit dat de hele binnenstad voor onbepaalde tijd was afgesloten. Ik keek over zijn schouder, zag de Kalverstraat nog geen dertig meter verderop en daarachter de Nieuwezijds Voorburgwal. Niets aan de hand, alles leek kalm.

‘Kunnen we niet gewoon via de Kalverstraat? Het ziet er rustig uit.’

‘Wij zijn hier niet bekend’, zei de tweede agent met een even sterk Limburgs accent, ‘waar precies is de Kalverstraat?’

Lees ook: Kraker Rooie Pietje kijkt terug op 30 april 1980

Column Henk Westbroek: Ons en hun volkslied

Op koningsdag moesten u en ik op het afgesproken tijdstip uit het raam hangen of in de deur staan om uit volle borst ons volkslied te zingen. Was het plan. Zouden we de response mogen opvatten als een niet-bindend referendum over de populariteit van ons vorstenhuis? Dan bleek die kleiner dan Oranjegezinden gewoon zijn te beweren. Maar zelfs als het een wél bindend referendum was, zouden de bestuurlijke lakeien de uitslag weglachen.

Ik heb een Engelse vrouw die niet koningsgezind is, maar het Britse volkslied wel het mooiste op aarde vindt. Geen voldoende reden om haar daarvoor weg te doen, vind ik.

Het majestueuze van het Engelse volkslied is dat het dat van ons melodisch naar de kroon steekt. Wat de tekst betreft is het een gelijkspel; het een is net zo onbenullig als het ander. Dat van ons kent u ongetwijfeld uit uw hoofd. Het Britse wellicht niet.’God bless our noble king’, luidt de eerste zin ervan. Dat is een klap in het gezicht van ongelovigen. Maar ongelovigen telden in de tijd dat het populair werd (zo rond 1745) niet mee en mochten eigenlijk niet eens volwaardig bestaan. Ook als ze van het verkeerde kerkgenootschap waren, want dat viel ook onder ongelovig zijn.

Over de oorsprong van het Britse volkslied is veel geschreven. Het is zeker dat het al bestond jaren voordat Händel het schreef. Dat klinkt gek, maar in die tijd was het gebruikelijk om bestaande liedjes om te bouwen tot een nieuwe compositie. Wie de basis van het Britse volkslied schreef wordt betwist, want succes heeft vele vaders en moeders. De leukste en aan populariteit winnende theorie is dat het Engelse volkslied gebaseerd is op een Frans muziekje.

Dat zit zo.

Lodewijk de veertiende had een fistel in zijn anus, die hem gruwelijk veel pijn deed en waardoor hij niet meer zitten kon. Hij gaf een hofarts – die zoals gebruikelijk in die tijd vooreerst kapper was – de opdracht een operatie te bedenken om zijn anus fistelvrij te maken. Zo’n operatie bestond namelijk niet. Deze kapper experimenteerde een half jaar op personen die geen blauw bloed bezaten en opereerde daarna de koning pas. Ook zonder verdoving. Na drie uur was hij klaar en een maand later bleek de operatie volledig geslaagd; de koning kon zijn achterwerk weer zonder terughoudendheid gebruiken.

De Franse hofcomponist Jean-Baptiste Lully componeerde een plechtig muziekstuk ter ere van deze succesvolle medische ingreep, dat een paar keer aan het hof werd uitgevoerd en vervolgens snel vergeten werd. Want elke keer als het uitgevoerd werd, voelde de koning naast opluchting ook zijn anuspijn weer. Händel, die graag in muziekarchieven snuffelde om inspiratie op te doen, kreeg dat muziekstuk tientallen jaren later, toen hij aan het Franse hof verbleef, onder ogen en bewerkte het tot het Engelse volkslied. Let wel, niemand in Engeland kende het origineel.

Toen mijn vrouw dat Engelse volkslied onlangs neuriede bracht ik haar in herinnering dat het oorspronkelijk een lied was ter ere van een pijnloze stoelgang van de Franse Zonnekoning. ‘Maar dit schijtlied is heel wat mooier dan dat van jullie’, zei ze. Dat klopt dan wel weer.

Henk Westbroek is zanger, liedjesschrijver, muziekproducent, radio- en televisiepresentator, ex-politicus en bovenal een uitgesproken republikein.

De stinkende wonden van de zachte Corona-heelmeesters


Tergend langzaam kwam het kabinet-Rutte uit de startblokken voor actie tegen het corona-virus. Kritiek op het beleid wordt als een gebrek aan solidariteit gezien. Maar het wordt tijd de ogen te openen voor de consequenties van wekenlange bestuurlijke lethargie.

Tekst Ricus van der Kwast
Illustratie Gabriel Kousbroek

1.

Eind februari, een eenwigheid geleden in coronatijden, stuitte ik op de Global Health Security (GHS) Index uit 2019. De GHS-index is een lijst met een zeker gezag. Het is een project van de Nuclear Threat Initiative, het Johns Hopkins Center for Health and Security en The Economist Intelligence Unit, met advies van 21 erkende experts uit 13 landen. De studie meet voor 195 landen de mate waarin ze gewapend zijn tegen een pandemie en brengt zo noodzakelijke verbeteringen in kaart.

2019 markeerde de eerste editie. De lijst werd aangevoerd door de Verenigde Staten, gevolgd door Groot-Brittannië. Nederland stond op een keurige derde plaats. Ik vraag me af wat zo’n hoge klassering met je doet. Ga je tevreden achterover leunen, bekommer je je niet langer om je IC-beddenbestand, laat je je inkoopprocedures aansloffen? Het lijkt erop.

Op 31 december 2019 meldt de World Health Organization (WHO) dat er in Wuhan een onbekend virus is opgedoken dat longklachten geeft. De ziekte is te voorkomen en te beheersen, melden de lokale Chinese autoriteiten aanvankelijk. Op 22 januari 2020 besluit China Wuhan en omgeving af te grendelen van de buitenwereld. Ruim 40 miljoen mensen gaan in quarantaine. Het hele land gaat op 24 januari op een verlengde vakantie, tot en met 10 februari.

Midden februari komen de epidemiologen Ira Longini, Mark Lipsitch en Gabriel Leung elk met schattingen dat binnen een jaar 40 tot 80 procent van de wereldbevolking besmet zal raken met COVID-19, zoals het virus inmiddels gedoopt is. De WHO en anderen hebben dan al aanwijzingen dat het steftecijfer 1-2 procent bedraagt, 10 tot 20 keer zo hoog als bij een normale griepuitbraak.

Combineer die getallen, stel dat 50 procent van de wereldbevolking besmet raakt, en je komt uit op 40 tot 80 miljoen doden, als er niet vroeg en streng wordt ingegrepen. Je weet nu wat er op het spel staat.

De week daarop meldt Italië ineens 14 besmettingsgevallen in één Lombardisch dorp. Uiterlijk die dag, 21 februari, weet elk land dat het in actie moet schieten. Ga d’r maar aan staan: een nieuw virus, er is geen vaccin, onzekerheid alom en je moet een beleid uitstippelen.

Toch kun je je vastklampen aan een paar zekerheden. De groei van het aantal infecties zal direct exponentieel gaan. En je vertraagt die groei door de kans te verkleinen, door contact te minimaliseren, door isolement. Het zijn wetmatigheden, gedicteerd door statistiek en natuurwetenschap. Daarnaast heb je nog het Chinese voorbeeld: een maand ontkenning en toen moest het land op slot.

De economie zal een flinke opduvel krijgen. Maar die opduvel zal nog erger zijn als je aarzelt of gefaseerd te werk gaat. Bekijk daarvoor eens deze grafiek.

Economische schade in beeld (Ricus van der Kwast)
De figuur schetst voor twee hypothetische scenario’s de economische schade in de tijd. In scenario 1 sluit je na de uitbraak al je niet-essentiële economie totdat het virus is uitgewoed. In het tweede scenario ga je stapsgewijs te werk. Je sluit een deel van je activiteiten, gaat weer open, totdat een toename van het aantal zieken je weer tot een ingreep noopt, enzovoorts.

Het eerste scenario lijkt pijnlijk: de economie voelt direct een pijnscheut die 3 keer zo heftig is als in het tweede scenario. Dat scenario lijkt veel vriendelijker, glooiender. Maar de economische effecten duren in dit voorbeeld 8 keer zo lang en ook de totale economische schade (vergelijk het oppervlak onder beide curves maar) is echt meer dan 1,5 keer zo groot, om nog maar te zwijgen van de gevolgen op het aantal slachtoffers. Met een beetje geluk heb je wel bereikt dat een deel van de schade is uitgesteld tot na de verkiezingen.

Zijn we echt zo zeker dat deze verzonnen figuur onwaarschijnlijk is? Bekijk het anders: zou China echt uit overdreven voorzichtigheid zijn economie grotendeels gestopt hebben? Ik hoor nooit een Chinees spreekwoord waarin me niet ergens in een bijzin veel geld wordt toegewenst.

2.

De belangen van volksgezondheid en economie wezen vanaf het begin dezelfde richting uit. Maar nee, het Westen deed nog even niets. En toen het op gang kwam, zaten de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland in de staart van het peloton. Hun beleid ging door een fase van ontkenning (ruwweg 2 maanden), onderschatting (2-3 weken), voordat er medio maart een U-bocht genomen werd om nog te redden wat er te redden viel.

De waardering voor hun leiders heeft hier niet onder geleden. Integendeel. Donald Trump oogstte de hoogste waardering sinds zijn aantreden. Ook Boris Johnson zag, nog voordat hij ziek uitviel, zijn rapportcijfer met 5 procentpunten stijgen. Mark Rutte zag dat meer dan 60 procent van de bevolking nu tevreden was over zijn kabinet, tegenover ruim 40 procent de maand daarvoor. Zo goed als de populariteit van Emmanuel Macron, Giuseppe Conte, Angela Merkel en alle andere regeringsleiders in die eerste maand alleen maar toenam.

Het is tekenend voor een tijd van crisis. Angstig en onzeker willen we ons scharen achter een leider die ons de weg wijst. Elk land zoekt zijn eigen Churchill. Maar het is veel te vroeg om te weten of er in deze crisis ergens een Churchill opstaat. We weten niet wie voldoende stabiel is, visie heeft en ook nog eens een dosis geluk op zijn weg vindt. Zonder de Tweede Wereldoorlog was Winston Churchill een middelmatig politicus gebleven en was zijn naam waarschijnlijk voor altijd verbonden geweest aan de Dardanellenveldtocht.

Dat populariteit piekt als het erom spant, weten we. Dat het geen garantie is voor eeuwigdurende roem verrast evenmin. John F. Kennedy en de invasie van de Varkensbaai, Jimmy Carter en de Iraanse gijzelingscrisis, George W. Bush en de Irakoorlog, stuk voor stuk historische fiasco’s, maar de populariteit van de zittende president rees aanvankelijk steeds de pan uit.

Rallying around the flag, noemen ze het in de VS. Het komt overal voor, ook Nederland ontkomt er niet aan. Maar er zit een schaduwkant aan dat fenomeen die ik niet verwacht had. Het valt je pas op als je je losrukt van de nieuwsblogs die over elkaar heen buitelen: je hoort nauwelijks kritiek meer. Althans niet op nationaal beleid. Oppositiepartijen houden zich overal gedeisd: dit is niet het moment om te scoren.

Kritiek op andere landen is er te over. Elk land vindt wel een land waar nog meer aangeklungeld wordt. België verbaast zich over Nederland, Nederland over Groot-Brittannië, Groot-Brittannië over Zweden, China verbaast zich over iedereen, iedereen over Bolsonaro, en Bolsonaro over Goerbangoeli Berdymoechammedov. Turkmenistan, die laatste.

3.

In die cruciale weken in maart lopen er in Nederland duizenden exact geschoolde mensen rond die hun ogen uitwrijven van verbazing. Ze zien dat virologen ineens het alleenrecht op rekenmodellen hebben. Ze zien dat verdachte besmettingsgevallen niet getest worden, dat Nederland als één van de weinige westerse landen het aantal genezingen niet rapporteert, dat ook het aantal doden fors wordt onderschat. Ze zien dat het RIVM dan toch wil starten om de besmettingsgraad van de bevolking in kaart te brengen, maar dat staakt omdat de website niet meer werkt.

Ze vragen zich af waarin Nederland precies verschilt van Xi Jinpings China als het RIVM begin maart met droge ogen en zonder te meten durft te beweren dat de situatie onder controle is, het virus in Brabant is opgesloten en dat het een verdere uitbraak nog hoopt te voorkomen. Dat virus is dan al in vrijwel elk Europees land opgedoken.

Maar de buitenstaanders houden wijselijk hun mond. Voor minister Hugo de Jonge van Volksgezondheid horen ze immers thuis op de tribune, samen met die miljoenen betweterige bondscoaches. Als ze niet uitkijken, zijn zij ook de hobbyvirologen waar NRC-journalist Marc Hijink het op gemunt heeft, of moeten ze zich het advies van de schrijvende huisarts Joost Zaat in de Volkskrant aantrekken: porno kijken en verder je mond houden.

Kritiek op het beleid, als is ze nog zo opbouwend, wordt als een gebrek aan solidariteit gezien, bijna een gevaar voor de volksgezondheid. Van een afstand bekeken doet het vreemd aan: een argeloze bevolking die voorlopig te vuur en te zwaard het zigzag-beleid van haar leiders verdedigt. Tegelijk wordt ze bedot als nooit tevoren door diezelfde leiders. Die lijken voornamelijk bezig om een rookgordijn op te trekken om het eigen falen aan het zicht te onttrekken.

Op 2 maart is er volgens de regering geen enkel signaal dat er al een tekort aan beschermingsmiddelen is opgetreden. Het duurt enkele dagen voordat er een tekort aan alles is: beademingsapparatuur, gelaatsmaskers, testen, bedden, verzorgend personeel. Als op 6 maart de eerste coronapatiënt in Nederland overlijdt, vermoedt minister De Jonge dat dit niet het laatste sterfgeval zal zijn. Op 13 maart betoogt de minister-president dat er geen enkele goede reden bestaat om scholen te sluiten. Twee dagen later sluiten de scholen.
Je krijgt een ongemakkelijk gevoel als je de rol ziet die de wetenschap wordt toebedeeld. Die wordt belichaamd door Jaap van Dissel, hoofd infectieziektebestrijding van het RIVM. Het heeft er veel van weg dat Van Dissel, vast een bekwaam man, bij elke bocht van het kabinetsbeleid daar argumenten bij moet verzinnen. Zolang we geen tests hebben, zijn tests niet nodig. Zolang we geen mondmaskers hebben, zijn ze niet nodig en zelfs gevaarlijk.

We luisteren even niet naar andere epidemiologen, niet naar het WHO, we kijken niet naar landen met aantoonbaar betere resultaten bij het remmen van de virusuitbraak. Die vinden dat concept van groepsimmuniteit in deze fase maar een gevaarlijke gok.

Natuurlijk weet het RIVM beter. Al in 2006 had het voorspeld dat bij de uitbraak van een nieuw virus binnen drie maanden één kwart van de bevolking ziek zou worden en 40.000 Nederlanders zouden sterven. Zou het zijn zienswijze sindsdien drastisch veranderd hebben en het daarom nu wat rustiger aan doen? De aanpak vandaag lijkt niet op een draaiboek waarop het 14 jaar gestudeerd heeft.

Ondertussen lijkt de pers zo meegezogen in een maalstroom van groter en kleiner nieuws dat ze geen kritische kik op het beleid meer geeft. Een hoofdredactioneel commentaar van NRC-Handelsblad op 21-03-20 illustreert dit. Het stuk is een nauwelijks verholen oproep om zonder te morren het kabinetsbeleid te steunen, welke kant dat ook op gaat. Het dogma dat de gezondheid van bevolking en economie haaks op elkaar staan is al voor zoete koek geslikt. Wie nu al zegt dat het kabinet verkeerd zat met zijn laissez faire aanpak, overschat zijn eigen voorspellende gave, luidt de boodschap.

Nee! Dit is niet het terrein van vage toekomstmodellen. Je zult het nooit over kunnen doen, maar je zult altijd zeker weten dat die wekenlange lethargie mensenlevens gekost heeft. Er is geen twijfel. Waarom? Omdat er wiskunde in de wereld is.

4.

Begrijp me goed: het gaat mij er niet om dat getalm en geblunder er eens goed in te wrijven. Goed, je hebt je verslapen. Je hebt de epidemie eerst voor een Chinees, toen voor een Italiaans probleem versleten. Je bent wakker geschrokken en bent de verkeerde kant uitgerend. Je hebt te laat maskers besteld. Je hebt de verkeerde maskers besteld. Met het bestellen van beademingsapparatuur wachtte je nog even tot midden maart. Het kan allemaal gebeuren. Maar wat onvergeeflijk is, is dat je niet leert van je fouten, dat je ze probeert te verdoezelen, dat je ze zelfs opfleurt met termen als ‘intelligente lockdown’ en ‘volwassen democratie’. Alsof wij, gidslanders, nog meer zelfvertrouwen nodig hebben.

Straks zullen er politici opstaan die bloed ruiken, een enkeling hoopt dat zijn naam aan een enquêtecommissie blijft kleven. De pers zal uit haar comateuze coronaroutine ontwaken en over schandalen en wanbeleid berichten.

Mij zal dat een zorg zijn. Het gaat erom dat die fouten niet meer gemaakt worden, dat er nog bijgestuurd wordt waar dat kan. Nog is het niet te laat: nog steeds kunnen er mensenlevens gered worden en kan de economische schade worden beperkt. Het gaat, kortom, om beter leiderschap.

Mark Rutte en alle westerse regeringsleiders zullen hun eigen rol moeten overdenken. Je wordt geen Winston Churchill door een buste van de man in je ovale kantoor neer te zetten, en evenmin door met je handen op je rug kordaat voor de troepen uit te benen of hele zinnen uit zijn redevoeringen in je eigen verhaal te verwerken.

Dat hele Churchill-model zit trouwens aardig in de weg. Dit is geen Blitzkrieg met een zichtbare vijand. Toen moest je mensen mobiliseren, nu moet je ze motiveren om op de bank te blijven zitten. Dat vereist een fundamenteel andere aanpak. Nu helpt het juist als je onzekerheid toont, fouten toegeeft en je mensen af en toe de stuipen op het lijf jaagt.

Bruno Bruins die in elkaar zakt, Boris Johnson die geveld wordt: zover mag het nooit komen, maar je kunt alleen maar vaststellen dat die tragische gebeurtenissen meer gedaan hebben om mensen in hun kot te houden dan de zoveelste opzwepende speech.

Beter leiderschap betekent dat je je eigen organisatie doorlicht en durft in te grijpen. Dat je je ook durft af te vragen of je zelf wel tegen je baan bent opgewassen en een stap opzij zet als het antwoord negatief is. Dat zou pas staatsmanschap zijn. Churchilliaans haast.

In crisistijd moet hokjesdenken overboord. Dus verwelkom je kennis en expertise van buitenaf. Je ziet het niet als een bedreiging. Waarom geen doorgewinterde crisismanager aan het hoofd van ziekenhuizen? Waarom niet ondernemers en inkopers met jarenlange ervaring in het importeren van technische goederen uit Azië inschakelen in plaats van te vertrouwen op je eigen vermolmde kanalen die zich laten inpakken door de eerste de beste spammailer? En je mobiliseert wetenschappers uit andere vakgebieden, je stimuleert ze om samen te werken met je eigen instituten en je zet ze niet weg als hobbyvirologen. Maar het duurt zo lang voordat hier iets op gang komt dat het er steeds meer op lijkt dat er wel erg veel te verbergen valt.

Het betekent ook dat dat je meer dan ooit op Europese samenwerking inzet. Juist nu moet je beleid op elkaar afstemmen, informatie uitwisselen. Dat is niet wat je in die eerste crisismaanden ziet. Iedereen verschanst zich in nationale bastions, en Nederland meer dan wie dan ook. Dat is levensgevaarlijk en iets waar alleen verblinde eurosceptici blij van kunnen worden. Je ziet grensoverschrijdende hamsteraars, Buitenlandse Zaken dat twee weken te laat komt met negatieve reisadviezen. Er zijn patiënten vanuit Bergamo naar Palermo vervoerd. Als je diezelfde afstand naar het noorden aflegt, zit je in Denemarken: er zijn meer dan tien landen die dichterbij liggen. Als de scherven van deze crisis zijn opgeveegd, zal bovendien blijken dat elk land zoveel aan kracht en aanzien heeft ingeboet dat het de ander broodnodig heeft.

Het vermogen jezelf en je organisatie tegen het licht te houden, hulp van buitenaf te accepteren, samenwerking over de grenzen na te streven: het zijn essentiële punten op de checklist voor goed leiderschap. Ze zijn nog steeds niet afgevinkt.

Maar er gaat nog een voorwaarde aan vooraf waaraan niet voldaan is. Het is duidelijk dat je het aantal besmettingsgevallen in kaart moet brengen om de omvang van de crisis en het effect van je maatregelen te kennen. Veel te lang bagatelliseren regering en RIVM het belang van testen.

Er duikt zelfs serieus commentaar op dat het aantal doden een betere indicatie is om op te varen. De doden betreuren we en hun aantallen vormen straks een triest gegeven in de geschiedenisboeken. Maar nee, je neemt geen beslissingen op basis van een getal aan het einde van de rit, weken later. Iedereen die een blauwe maandag naar fysische of chemische processen gekeken heeft, weet dat je aan het begin van de curve moet kijken, dat je hier de toenamesnelheid van het aantal besmettingen moet kennen. Dáárop stuur je, alleen zo speel je kort op de bal.

Er zijn lichtpuntjes. Op 7 april waarschuwt Mark Rutte voor het te vroeg versoepelen van de corona-maatregelen. Hij lijkt om en spreekt eindelijk over de schijntegenstelling tussen volksgezondheid en economie. Diezelfde dag uit Jaap van Dissel zich in eendere bewoordingen. Hij pleit bovendien voor een uitbreiding van het aantal testen.

En zo komen we alsnog in de buurt van wat we bijna twee maanden eerder hadden kunnen doen met veel minder verstrekkende gevolgen: een totale lockdown, isoleren van besmette gevallen, testen en verzamelen van gegevens, totdat er nergens meer een vuurhaard opflakkert.

Al gauw doven die positieve signalen uit. De bevolking wordt ongeduldig, voorzichtig steekt kritiek de kop op. De regeerders zien dat hun populariteit tanende is. Er is sprake van een exit-strategie, niet zo maar één, maar een verstandige, en ik hou mijn hart vast. Ineens worden er wel experts bijgesleept, die bijvoorbeeld in recordtijd corona-apps moeten ontwikkelen, dichttimmeren, selecteren. Je voelt dat zij de zondebokken van straks zijn.

Bang ben ik dat onze beleidsmakers zich nu laten leiden door de publieke opinie, als coole ouders die hun zeurende kinderen willen plezieren, maar al weten dat ze straks samen op de blaren zullen zitten.

Bang ben ik dat de maatregelen niet alleen twee maanden te laat genomen zijn, maar dat men ook twee maanden te vroeg de teugels weer laat vieren, terwijl de WHO, epidemiologen en andere modelleerders juist voor versoepeling waarschuwen omdat er op dit moment geen enkele aanwijzing is dat al meer dan zeg 10% van de bevolking immuun is .
Maar ik zet mijn angsten opzij. Het zal nu goed gaan, geblunderd is er al genoeg.

Nog even huiver ik als ik lees dat Nederland een exit-strategie voorbereidt, niet zomaar één, maar een verstandige exit-strategie. Maar ik wuif mijn twijfels weg. Het zal nu goed gaan, geblunderd is er al genoeg. We gaan het zien de komende maanden. Misschien zien we het ook terug in de nieuwe GHS-index.

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Publicist en chemisch technoloog Ricus van der Kwast is een vaste medewerker van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht en burgerschap

Illustratie Gabriel Kousbroek
1 mei a.s. presenteert De Republikein een speciale editie gewijd aan de politieke gevolgen van de Corona-catastrofe, aangevuld met artikelen waarin wordt stilgestaan bij 75 jaar bevrijding. Met bijdragen van o.m. Roel van Duijn, Gerard Aalders, Manuel Kneepkens, Els de Groen, Raymond van den Boogaard, Paul Damen, Maurits van den Toorn, Gijs Korevaar, August Hans den Boef, Mark Blaisse, Ricus van der Kwast, Hans Maessen, Bart Gruson, Ries Roowaan en René Zwaap. Mis geen editie van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

1 4 5 6 7 8 10