Angola

Slaven van Oranje: waar blijven de excuses van het koningshuis?

Maar weinig families hebben zich zo verrijkt aan slavernij en andere vormen van koloniale uitbuiting als het Huis van Oranje-Nassau. Als er één partij excuses zou moeten maken voor het aangedane leed, is het dan ook wel het koningshuis.

Tekst René Zwaap

Tot 2022 moeten we nog wachten op de uitkomsten van het officiële onderzoek van de Universiteit van Leiden en een team van internationale wetenschappers naar het persoonlijke aandeel van graaf Johan Maurits Nassau von Siegen, alias ‘de Braziliaan’, in de gruwelen van de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië. In de tussentijd liet de directie van het Mauritshuis, het kapitale stadspaleis dat Maurits naast het Binnenhof liet bouwen en tegenwoordig dienst doet als museum, de buste van deze achterneef van Willem de Zwijger uit de foyer verwijderen. Zo wilde de directie van het museum tegemoet komen aan kritische stemmen die eraan herinnerden dat het grote fortuin dat Maurits in Brazilië vergaarde als gouverneur namens de West Indische Compagnie (WIC), geput werd uit de ellende van de slaven die op zijn gezag uit Afrika werden aangevoerd om op de suikerplantages van de toenmalige Nederlandse kolonie Nieuw Holland te werken.

Waarom er nog zo lang moet worden gewacht op de onderzoeksresultaten is een raadsel, want de uitslag staat al lang vast. Niemand minder dan de gezaghebbende Braziliaanse historicus Cabral de Mello stelde al vast dat Maurits een persoonlijk financieel belang had in de slavenhandel. Daarnaast verdiende hij een deel van zijn inkomen uit tantièmes uit de recette van de Braziliaanse suikerplantages, en deze draaide exclusief op slavenarbeid. De berooide Duitse veldheer kon zo uitgroeien tot een van de rijkste mannen van de Nederlandse republiek. Het statige stadspaleis van het Mauritshuis dat hij pal naast het Binnenhof liet verrijzen, was een demonstratief bewijs van die weelde. Maar meer nog dan Johan Maurits was het zijn achterneef stadhouder Frederik Hendrik die een groot deel van de Braziliaanse buit opstreek.


‘Broeder der indianen’

Brazilië was in de 17e eeuw een kolonie van Portugal, maar de jonge Nederlandse republiek rook daar een kans. De eerste Nederlandse poging om vaste voet op Braziliaans grondgebied te zetten liep mis. Wanneer de mannen van Olivier van Noort in 1599 te Rio de Janeiro aanleggen, worden zij met kanonvuur uit de baai verdreven. Piet Heyn probeert de Braziliaanse hoofdstad Salvador de Bahia te veroveren, dat mislukt ook, maar als hij in 1629 een tweede poging onderneemt in Pernambuco, in noordoost Brazilië, lukt het de Hollanders wel aan land te komen. Op gezag van de Heren 19, het bestuur van de West-Indische Compagnie waar het Huis van Oranje Nassau als leverancier van de stadhouder een forse vinger in de pap heeft, wordt Johan Maurits aangesteld als gouverneur van Nieuw Holland, zoals de nieuwe kolonie wordt gedoopt. Nadat hij in 1637 Porto Calvo inneemt (met een slag waarbij Carel van Nassau, een bastaardzoon van stadhouder prins Maurits, het leven laat) begint de Duitse graaf een ware ‘furor teutonis’ (aldus zijn biograaf H. S. van Straaten), en weet hij de Portugezen ver terug te drijven. Als hij in Porto Calvo voet aan de grond zet, is Maurits stomverbaasd wanneer meer dan duizend Tapoeia-indianen hem juichend ontvangen en zich als vrijwilliger bij diens leger aanbieden – overigens vooral met de bedoeling ten strijde te trekken tegen hun aartsvijanden, de Tupi’s. Tapoeia-koning Nandwie wordt in het Hollandse kamp gemakshalve aangeduid als ‘Jan de Wy’.

Aan zijn indiaanse bondgenoten biedt Maurits – zijn bijnaam is ‘Broeder der Indianen’- een bestaan vrij van slavernij aan. Zo niet aan de Afrikaanse slaven, die hij hard nodig heeft voor zijn ambitieuze plannen. De kersvers gearriveerde gouverneur vaardigt strafexpedities uit naar de ‘quilombos’ in de binnenlanden, diep in het woud verborgen enclaves van weggelopen slaven, die hij als een grote bedreiging ziet en op wier aanbod om een pakt te sluiten hij dan ook niet ingaat. In 1637, zijn eerste jaar in Brazilië, laat Maurits 1580 slaven overkomen uit Elmira in de bocht van Guinee. Deze sterven massaal, waarna Maurits zijn oog laat vallen op de slavenmarkten van Angola, waar Spanje jaarlijks 15000 slaven betrekt voor haar zilvermijnen van Peru en Mexico. Luanda valt inderdaad in zijn handen en daarna vertrekken er op gezag van Johan Maurits van daaruit 23.000 slaven naar de suikerplantages in Hollands Brazilië. Vanuit Brazilië stuurt Maurits in 1641 een oorlogsvloot onder leiding van Cornelius Jol naar São Tomé en Angola om de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië geheel te controleren. Zeven jaar lang is de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië volledig in Nederlandse handen. Het huis van Oranje-Nassau deelt rijkelijk mee in de vorstelijke recettes.


Kampioen public relations

Ondanks zijn publieke uitspraken tegen de slavenhandel, die vooral waren bedoeld om de slaven van de Portugezen in opstand te doen komen tegen hun meesters, had Maurits een persoonlijk financieel belang in de slavenhandel, aldus zijn biograaf Cabral de Mello. Hij was dan wel weer zo slim om dat via een Portugese stroman te doen. Zo was hij de kampioen public relations van zijn tijd.

Maurits hield zelf ook slaven op zijn paleis Vrijburg, dat werd gebouwd in Mauritsstad, de stad die te zijner glorie werd gebouwd in het drooggelegde moerasgebied voor de stad Recife in Noordoost-Brazilië. Het was een kapitaal paleis in grootse stijl, op een eiland aan de Biberibe-rivier, met kamers geheel bestaand uit ivoor, een salon vol opgezette apen en geprepareerde tropische vlinders, en niet te vergeten de eerste sterrenwacht van Zuid-Amerika. Johan Maurits engageerde tekenaar Zacharias Wagner en de schilders Frans Post en Albert Eckhout, teneinde Europa te laten kennismaken met de schoonheid van ‘zijn’ Brazilië. Op een van die schilderijen prijkt een portret van een zwarte vrouw die is gebrandmerkt met het symbool van de graaf.

Het einde van de Nederlandse kolonie komt wanneer de Portugezen erin slagen de slavenhandel van Angola weer terug te veroveren. Met het verlies van Angola is Nederlands Brazilië ten dode opgeschreven. In 1653, zes jaar na de val van Angola, worden de laatste Nederlanders uit Brazilië verdreven. De meesten keren terug naar het oude vaderland of trekken noordwaarts naar Suriname.

Maurits was al in 1644 uit Brazilië vertrokken, met medeneming van een forse toelage in de vorm van 2,5 miljoen gulden aan goud, hout, tabak, suiker, huiden en confituren. Hij nam zijn intrek in zijn nu nog altijd befaamde Mauritshuis. Hij nam ook zes jonge Tapoeia-krijgers mee naar zijn huis in Den Haag, alwaar ze de gasten vermaakten met hun woeste oorlogsdansen.

Belasting op slaven

Bij de Vrede van Münster in 1648 trokken de Nederlanders hun Braziliaanse claims definitief in. Maar de WIC verkocht Brazilië voor een stevige prijs terug aan Portugal. Na eindeloze onderhandelingen moesten de Portugezen ongekend zwaar dokken voor teruggave van hun Braziliaanse gebiedsdelen. Een tiende van de opbrengsten van de suikerproductie in Brazilië ging voortaan naar de Hollanders. Het Portugese koninkrijk moest daarnaast zeventig jaar lang zout leveren aan de WIC aan Nederland. Ook kreeg de WIC een monopolie in de handel in Brasil-hout, waaraan het land zijn naam dankt. Tevens hield Nederland invloed in de Braziliaanse slavenhandel. Over iedere verhandelde Angolese slaaf boven de tien jaar dient ten bate van de Heeren Negentien en hun aandeelhouders – met een prominente rol voor het Huis van Oranje-Nassau de belasting te worden betaald. In de nieuwe kolonie Suriname gingen de Nederlandse slavenhouders verder met hun bedrijf, terwijl er ook een overeenkomst met de Britten werd gesloten waarmee de slaventransporten op hun Amerikaanse grondgebied exclusief in Nederlandse handen kwamen.


Excuses op hun plaats

Het vermogen van de Oranjes is dan ook voor een belangrijk deel op de slavenhandel gegrondvest. Nu koning Willem-Alexander zich steeds meer wil profileren als de jongen die alles goed wil maken, ligt hier voor hem een historische kans om namens zijn geslacht excuses aan te bieden voor al het veroorzaakte leed. Net zoals in België de standbeelden ter ere van koning Leopold II momenteel worden beklad vanwege diens schrikbewind in de Congo, valt er in Nederland op dit gebied nog veel te verwerken. De diverse stadhouders en koningen van Oranje hadden een groot financieel belang in de slavernij en in de uitbuiting van de Indonesische boeren in toenmalig Nederlands-Indië.

Inmiddels loopt er een petitie met als doel de Gouden Koets onder te brengen in een museum dat is gewijd aan de geschiedenis van de slavernij. Onderteken deze petitie via deze link.

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel IX: Persmuskieten

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel IX zet Dick Stein zijn visie op werken met journalisten uiteen, maakt hij een premature afscheidstocht langs de stegen van De Wallen en wordt zijn liefdesleven voorzien van een krachtige impuls.


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 9

PERSMUSKIETEN

Dick Stein had gedurende zijn werkzame leven veel contact met journalisten gehad, en bijna onveranderd voelde hij zich na afloop als een koorknaap na een weekenduitstapje met het patersgilde: bezoedeld.

Journalisten waren naar Stein’s voortschrijdende inzicht de laagste menselijke levensvorm in de voedselketen. Het ergste waren de journalisten die gedurende een interview niets zeiden en alleen maar gedwee ‘ja’ knikten, alsof ieder woord dat je uitsprak op zijn volledige instemming mocht rekenen. Als je het stuk dan terug las in de krant bleek dat zo’n kerel (de enkele dame die Stein in het op één na oudste beroep van de wereld was tegengekomen was een categorie apart) je de hele tijd hartgrondig had gehaat en in de hem beschikbare ruimte verscheurde hij je als een wild beest.

Ook met journalisten die joviaal deden en je deden geloven dat je hun beste vriend was, was voorzichtigheid geboden. Tussen al die glimlachjes en schouderklopjes door waren ze eigenlijk op zoek naar die ene ongerijmdheid in je verhaal, en als ze die eenmaal te pakken hadden, richtten ze onder het mom van ‘journalistieke objectiviteit’ een bloedbad met je aan.

Loyaliteit onder het persvolk, zo had Stein met pijn en moeite geleerd, is een spaarzaam goed. Het waren stuurloze ééndagsvliegen, meewaaiend op elke wind. Op rijpere leeftijd was Stein dan ook tot de slotsom gekomen dat het het beste was, de persmuskieten op zo’n groot mogelijke afstand te houden.

Zijn assistente Fatima had hij instructies gegeven de hoorn onmiddellijk op de haak te gooien als er iemand belde van de krant, radio of tv.

Voor één journalist maakte Stein echter een uitzondering: Barry Jurgens, misdaadverslaggever van Het Parool, kon bij hem een potje breken. Ze hadden elkaar een keertje ontmoet in café Dolly, tegen sluitingstijd, toen Jurgens bij het voldoen van de rekening ineens ontdekte dat hij geen cent op zak had, en omdat Stein toen zo vriendelijk was geweest de helpende hand te bieden, kreeg hij als blijk van Jurgens’ dankbaarheid diens perskaart onder de verzekering dat hij zo ‘altijd gratis naar de film’ kon.

Dat laatste bleek tegen te vallen, maar Stein had het gebaar gewaardeerd en een soort van vriendschap was geboren. Het voordeel van Jurgens was dat hij zoveel dronk dat hij alles wat je hem vertelde de volgende dag vergeten was. Dat praatte een stuk gemakkelijker. Als Stein iets kwijt wilde in de krant, maakte hij graag gebruik van de diensten van Jurgens, want aangezien die sowieso te beroerd was zelf iets uit te zoeken nam hij maar wat al te graag een verhaal aan als hem dat kant en klaar werd aangeboden. En precies zo’n verhaal had Stein nu in petto voor hem.

Voor een alcoholist in de categorie zwaargewichten zag Barry Jurgens er verbazingwekkend fris uit toen hij zich bij de steeg waar het kantoor van Stein Detectives zich in bevond aanmeldde. Stein opende het roestige gietijzeren hek en schudde Jurgens hand. Barry had een rozige blos op zijn vlezige wangen, die een eerste indruk van jeugdige levenslust gaf, maar in werkelijkheid de uitdrukking was van een vervaarlijk hoog opgelopen bloeddruk. Hij droeg nog steeds hetzelfde geblokte colbertje van twintig jaar geleden. Zijn zwaar geërodeerde haardos had hij strategisch over zijn schedel verdeeld. Stein had hem bewust vroeg in de ochtend bij hem besteld, de enige garantie dat hij nog niet geheel beneveld zou zijn, en hoogstens nog de kater van de voorgaande nacht moest verwerken. Zuchtend en heftig transpirerend plofte Jurgens op de stoel tegenover Stein neer, terwijl Fatima hem trakteerde op een beker straffe zwarte koffie .

‘Hoe is het op de krant?’, vroeg Stein.

‘Waardeloos’, zei Jurgens, terwijl hij een sigaret opstak. ‘Nog een paar jaartjes en dan is het pensioen. Godzijdank’.

‘Misschien tijd om nog een keertje te vlammen?’, opperde Stein.

‘Wat had je in gedachten?’, vroeg Jurgens.

‘Het verhaal van de eeuw’.

In kort bestek en met weglating van de privé-omstandigheden vertelde Stein het verhaal van Esther Blom en het grote onderzoek dat zij had gedaan naar de misdragingen van de Koninklijke Oliemaatschappij in Cabinda. Aan de opflakkerende lichtjes in Jurgens ogen zag hij diens belangstelling snel groeien.

‘Maar in de hotelkamer van die ex-vriend hebben ze het moordwapen aangetroffen’, zei Jurgens, opkijkend van zijn notitieblok. ‘En dat hij oprichter was van het Bataafs Bevrijdingsfront had die jonge Verbraak zelf al toegegeven. Volgens Justitie is de zaak rond. Liquidatie uit naam van een gebroken hart’.

‘Misschien ging de oplossing van de zaak een beetje te makkelijk?’, suggereerde Stein. ‘Wie had er werkelijk belang bij dat Esther Blom werd opgeruimd?’

Hij zag Jurgens’ hersenpan overuren draaien.

‘Je bedoelt de Koninklijke Oliemaatschappij?’

‘Jij zegt het’, antwoordde Stein. Hij overhandigde Jurgens het rapport van Esther Blom dat hij van Helga Keller in Scheveningen had gekregen. ‘Snuffel daar maar eens in’, opperde hij. ‘Maar één ding: je laat mij erbuiten. Beroep je maar op door gaans goed geïnformeerde anonieme bronnen. En voor publicatie laat je het mij lezen, zodat ik de puntjes op de i kan zetten’.

Jurgens beloofde het plechtig.

***

Stein was zelf ook nog niet geheel hersteld van het nachtje doorzakken met barman Rinus in café Dolly, dus besloot hij na het vertrek van Barry Jurgens een wandeling te maken over De Wallen, de buurt waar hij een groot deel van zijn werkzame leven had doorgebracht. Onder het motto ‘Open de Stegen’ voerde de gemeente Amsterdam op de Wallen enige jaren een actief beleid om stegen die ooit gesloten werden weer open te stellen voor het publiek, en het leek Stein tijd het resultaat van die inspanningen nader in ogenschouw te nemen.

Het stadsbestuur was immers van plan op korte termijn ook de hekken van de steeg waar Stein Detectives was gevestigd open te gooien. Het was een vooruitzicht waarmee Stein in zijn maag zat en hij bestookte het stadsbestuur met protestbrieven tegen het onzalige voornemen. Hij vreesde onder meer dat de uiterst smalle steeg die dienst deed als entree tot zijn kantoor voortaan zou worden gebruikt als pissoir van horden dronken Britten en als verdeelpunt van de ambulante straathandel in opwekkende middelen, hetgeen in zijn ogen geen goede reclame was voor een detectivepraktijk.

Stein trok de kraag van zijn regenjas op tegen de straffe Amsterdamse voorjaarskilte en verliet zijn steeg bij de uitgang naar de Oudezijds Voorburgwal (de andere uitgang bevond zich aan de Zeedijk), waarna hij het hoofdkwartier van het Leger des Heils passeerde en de Heintje Hoeksteeg in liep, die even tevoren was opengesteld voor het publiek. De steeg was vernoemd naar Heyntgen Hoec, een lid van de Amsterdamse schutterij die toenterijd – we schrijven rond 1500 – als politiemacht fungeerde. Tot begin twintigste eeuw gold de steeg als een probleemgebied waar extreme armoede en cholera heersten. Nu was het het werkterrein van onder meer een strenge meesteres wier cliëntèle zo luid placht te kermen dat omwonenden een pettie waren begonnen om te vragen of het een toontje lager kon.

Stein inspecteerde de steeg en zag zijn vermoedens bevestigd. De vrolijk gekleurde bloembakken aan de gevels waren overdekt met onaangenaam riekend braaksel van nachtelijke vertierzoekers en een messcherpe urinegeur wasemde rond in de hele steeg. Diverse vuilniszakken waren uit de vuilcontainer gehaald en de inhoud lag royaal over de steeg verspreid, naar Stein aannam in een desperate zoektocht naar nog niet gans geconsumeerde peuken van de klanten van de coffeeshop die een van belendende etablissementen vormde.

Stein gromde iets onbestemds en liep terug naar de Oudezijds, stak de brug over naar de Spooksteeg en de Vredenburgsteeg en liep naar het warme hart van De Wallen, een rij stegen waar de vleesverwerkende industrie van het prostitutiebedrijf sinds jaar en dag geconcentreerd was. Rond 1500 was de bloeiende bedrijfstak nog in handen van de schouten, het toenmalige stadsbestuur, en die hadden verordonneerd dat de hoererij alleen mocht worden bedreven in de Pijlsteeg en de Halsteeg (de tegenwoordige Damstraat). Prostituees die buiten die twee afwerkplekken in uitoefening van hun ambt werden aangetroffen werden onder trommelgeroffel naar de twee gedoogstegen teruggevoerd. Vlak na de Alteratie van 1578, toen het katholieke Amsterdam onder de knoet kwam van het nieuwe protestantse bewind, werd de prostitutie verboden op straffe van tuchthuis, schavot, geseling en/of verbanning, maar dat viel niet lang vol te houden.

Zo kwam de Dolle Begijnensteeg in het leven. Een ‘dolle begijn’ stond voor zoiets als ‘wilde non’ en was zo’n typisch Amsterdams eufemisme. De Dolle Begijnensteeg werd samen met de Brandesteeg, Bethlehemsteeg, Enge Kerksteeg, Goldbergersteeg, Gordijnensteeg, Molensteeg, Oudekennissteeg, de Trompettersteeg en de Stoofsteeg de kern van het fameuze Red Light District. De Stoofsteeg – vernoemd naar een armetierige eenkamerwoning die hier gewoon was – genoot ooit landelijke faam als werkplek van de uit Suriname afkomstige ‘Zwarte Lola’, de eerste zwarte prostituee van Amsterdam. Voor haar peeshok, zo wilde de legende, stonden de mannen urenlang in de file, ondanks het feit dat het de jaren van de grote Depressie waren.

Nu was de steeg vooral het werkterrein voor dames uit diverse Oost-Europese landen, die hun taak nogal fabrieksmatig opvatten en verveeld kauwgom kauwend achter hun ramen stonden in hun Hunkemöller-setjes terwijl de colonnes dagjesmensen aan hen voorbijtrokken.

Stein herinnerde zich van zijn jaren als agent van Bureau Warmoesstraat nog maar al te goed het rijke verleden. Toentertijd had hij iedere dame achter de ramen bij naam gekend. Ze waren zijn beste informatiebronnen voor wat er loos was in de buurt. Anders dan enkele collega’s op het bureau had hij nooit gebruik gemaakt van hun werkelijke diensten, ook al werden deze soms gratis aangeboden en was de verleiding soms niet onaanzienlijk. Maar het maakte dat hij altijd met opgeheven hoofd door de buurt kon wandelen.

Bij het raam van Annie Eénbeen hield Stein even halt. Annie Eénbeen was haar artiestennaam, en inderdaad bewoog ze zich voort op slechts één ledemaat, resultaat van een vreselijk ongeval. Maar op dat ene gebrek had Annie een bloeiende onderneming weten te grondvesten. Ze was de pensioengerechtigde leeftijd al gepasseerd maar uit liefde voor haar cliënten stelde ze haar vertrek van De Wallen telkens weer uit.

Blij verrast Stein voor haar raam te zien tikte ze, zittend op haar troon, enthousiast met haar stok tegen het raam.

‘Koppie koffie, Dick?’, vroeg ze, terwijl al haar zes onderkinnen meetrilden met haar aanstekelijke lach.

‘Daar zeg ik geen nee tegen’, zei Stein, en hij betrad het proper geboende atelier.

Annie Eénbeen sloot haar gordijnen en serveerde de koffie uit een thermoskan die naast haar op de grond stond.

‘Hoe gaan de zaken, Annie?’, vroeg Stein.

‘Ach, het is allemaal liefdewerk, oud papier, jongen’, zei Annie, klagend zoals als het een goed middenstander betaamt. ‘Die toeristen komen alleen maar op de bonnefooi. Kijken, kijken, maar niks kopen. Maar intussen jagen ze mijn klanten weg. En nu wil de gemeente ons ook al weghebben. We geven De Wallen een slechte naam, zegt die nieuwe tut-hola die ze net burgemeester hebben gemaakt. Zonder ons bestonden De Wallen niet eens!’

Ernstig aangetast in haar beroepseer voegde Annie enkele krachttermen toe aan haar observaties over de nieuwe burgemeesteres, die bij haar aantreden inderdaad had opgemerkt dat het prostitutiebedrijf op De Wallen moest worden gezien als een perfide epicentrum van vrouwenonderdrukking waarmee zo snel als mogelijk diende te worden afgerekend.

‘Ik ben nog nooit van mijn leven onderdrukt, Dick’, verzekerde Annie. ‘De eerste kerel die mij eronder kan houden moet zich nog melden!’

‘Dat geloof ik graag’, antwoordde Stein beleefd.

***

De ontmoeting met Annie Eénbeen had Stein gesterkt in het sombere eindtijdgevoel dat hem toch al dagen beklemde. Terwijl hij zich over de Zeedijk terug naar zijn kantoor begaf, drong de gedachte zich op dat de hele wereld die hij als de zijne had leren kennen langzaam tegen haar einde liep. De Wallen stonden net als voorheen De Jordaan op het punt te worden overgenomen door kleinburgerdom en valse chique. De horden toeristen die nu rondliepen in deze kasba van Europa kon je beschouwen als het voorteken dat alles op het punt van verdwijnen stond. Het was geen toerisme, maar een massaal bezochte uitvaart waar het lijk nog moest arriveren. Net zo goed als die van Annie Eénbeen waren zijn dagen hier in de buurt geteld.

Stein liep binnen bij de Chinese apotheek van meneer Tsjing, die een speciaal kruidenpreparaat verkocht waar Stein in het verleden veel baat bij had gehad als hij zich slap en zonder doorzettingsvermogen voelde. Tegen katers hielp het ook. Terwijl hij bij de toonbank aan het wachten was op zijn bestelling, die meneer Tsjing onder het uitroepen van korte barse commando’s in het Chinees liet samenstellen door zijn assistente, viel het oog van Stein onwillekeurig op een jonge vrouw in een zwarte trenchcoat met lichtblond krulletjeshaar, die haar fiets voor de winkel van meneer Tsjing parkeerde en vervolgens het etablissement betrad, met een engelachtige glimlach rond haar volle rode lippen.

‘Verkoopt u ook etherische oliën voor de meridiane chakra-massage?’, wilde ze van meneer Tsjing weten.

Meneer Tsjing vertrok geen spier en begon terstond zijn stacccato orders in het Chinees uit te delen aan zijn assistente, die achter in de zaak nog immer met de compositie Steins wonderthee bezig was.

‘Het zal mij benieuwen waar hij mee komt’, zei Stein.

‘Ik kom hier wel vaker’, zei de jonge vrouw. ‘Het gaat altijd goed’.

‘Volgens mij kunnen mijn chakra’s ook ook weleens een goede massage krijgen’, zei Stein.

‘Nou, geen probleem hoor’, zei de vrouw met een hemelse glimlach die rook naar appelbloesem. ‘Hier heb je mijn kaartje’

Ze heette Joni.

***

Terug op kantoor stond Fatima klaar met de tekst die Barry Jurgens in opmerkelijk tempo in elkaar had gedraaid en nu ter goedkeuring aan Stein had voorgelegd. Hij had ieder jaartal verkeerd, iedere naam foutief gespeld en voor het overige rammelde het verhaal ook nogal, dus haalde Stein het zelf nog een keer door de machine. Misschien lag het aan de wonderthee van meneer Tsjing, misschien aan zijn kennismaking met de hemelse Joni, maar Stein voelde zich opeens krachtig als in zijn beste jaren en na een uur of wat stuurde hij de geheel herziene tekst aan Jurgens terug.

Toen ze belden verkeerde Jurgens in de hoogste staat van opwinding.

‘Je had gelijk, Dick: dit wordt een knaller, sprak Jurgens verrukt. ‘Mijn hoofdredacteur heeft voor het eerst sinds mensenheugenis weer tegen me gesproken. Zullen we het vanavond vieren in Café Dolly?’

Stein bedankte voor de eer en zei naar waarheid dat hij voor die avond andere plannen had.

***

Uit Het Parool van de volgende dag:

AFRIKAANSE SCHIMMEN


Een nieuw spoor in de moord op activiste Esther Blom wijst in de richting van een rechtszaak tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM) vanwege betrokkenheid aan grootschalige schendingen van de mensenrechten in het voormalige Afrikaanse koninkrijk Cabinda.

Van onze misdaadverslaggever Barry Jurgens

AMSTERDAM – Het was een gure lentemorgen onder een loodgrijze hemel toen het lichaam van de voormalige ‘koningin van de kraakbeweging’ Esther Blom eind verleden maand levenloos werd aangetroffen in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt. Twee kogels door het hoofd hadden een eind gemaakt aan een bewogen leven dat in het teken had gestaan van een permanent gevecht tegen onrecht, waar ook ter wereld.

De vermoedelijke dader van de executie werd snel gevonden. Het zou gaan om Peter V., die ervan verdacht wordt oprichter te zijn van het Bataafs Bevrijdingsfront, een verboden organisatie die verleden jaar in het nieuws kwam door een aanslag op de Gouden Koets op Prinsjesdag. Peter V. en Blom waren ooit geliefden. Justitie gaat ervan uit dat de liquidatie een wraakneming was voor het feit dat Blom de relatie had verbroken. Het pistool waarmee de liquidatie werd uitgevoerd werd na de arrestatie van V. gevonden in diens hotelkamer. V. ontkent echter iedere betrokkenheid bij de moord op zijn ex en verblijft momenteel in afwachting van zijn proces in de zwaarbewaakte gevangenis van Vught. Zo lang een veroordeling ontbreekt, moet het vermoeden van onschuld bestaan. Uit documenten die deze krant in handen heeft, blijkt in ieder geval dat de dood van Blom nog wel meer partijen niet ongelegen kwam.

Esther Blom werd geboren in een arbeidersmilieu in Oss en kwam al op jonge leeftijd in aanvaring met de autoriteiten. Op 16-jarige leeftijd werd ze gearresteerd omdat ze op heterdaad betrapt was bij het schilderen van een hakenkruis op de muren van elektronicagigant Philips in Eindhoven nadat bekend was geworden dat de firma tijdens de bezetting gebruik had gemaakt van Joodse dwangarbeiders. Ze werd actief in de anti-kernenergiebeweging en trad in de loop van de jaren ’80 toe tot de Amsterdamse kraakbeweging. Met haar ravissante verschijning en welbespraaktheid werd ze al snel een van de meest mediagenieke vertegenwoordigers van de krakers. In de pers gold ze sindsdien als ‘de koningin van de kraakbeweging’, een predicaat waar ze zich fel tegen verzette.

Tegelijkertijd volgde ze een studie culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en toen ze deze had voltooid vertrok zij naar Afrika. Blom werkte vele jaren als ontwikkelingswerkster voor diverse NGO’s in Afrika. In Mozambique haalde ze de woede van VN-militairen op de hals toen zij deze namens een Scandinavische NGO beschuldigde van seksueel misbruik van minderjarigen in de hoofdstad Maputo. De affaire lokte veel commotie uit en uiteindelijk zag Blom zich na vele bedreigingen gedwongen het land te verlaten. In Angola, haar volgende standplaats, was Blom wederom het middelpunt van een grote affaire. In de door decennia van onlusten geplaagde provincie Cabinda zamelde zij getuigenissen in die moesten leiden tot een strafklacht tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM). De KOM heeft grote belangen in het olierijke gebiedsdeel en keert volgens critici op grote schaal steekpenningen uit aan de lokale machthebbers om die positie te behouden.

Blom onderhield nauwe contacten met het zogeheten Volksfront voor de Bevrijding van Cabinda, dat sinds 1974, toen Angola ophield een kolonie van Portugal te zijn, strijdt voor onafhankelijkheid. De organisatie beroept zich daarbij op oude toezeggingen van de Portugese overheerser aan de toenmalige koning van Cabinda dat het land als een autonoom protectoraat zou worden behandeld. Met het vertrek van de Portugese machthebbers ontbrandde een hevig oorlog tussen de diverse partijen over de zeggenschap over de rijke olievelden. De lokale bevolking moet het nog altijd met veel leed bekopen.

Samen met een Cubaanse arts die zich in Cabinda had gevestigd verzamelde Blom getuigenissen over moordpartijen en systematische schendingen van de mensenrechten. Op basis van het rapport dat Blom schreef bereidde de Amsterdamse advocate Helga Keller een strafklacht tegen de KOM voor, die binnenkort zou moeten dienen bij de rechtbank in Den Haag. ‘Kern van de zaak is dat de KOM vanwege steun aan het regime en omkoping van de machthebbers medeschuldig is aan genocide en onderdrukking’, licht advocate Keller toe. ‘Met de dood van mijn cliënte komt het proces echter op losse schroeven te staan. Ook daarom is het van het grootste belang dat een einde komt aan alle onzekerheid over de ware toedracht van deze liquidatie’.

Prangend blijft de vraag wat het verband is tussen het proces dat Esther Blom wilde aanspannen tegen de KOM en het Bataafs Bevrijdingsfront. Zij en Peter V. leerden elkaar kennen in Afrika, waar ook V. ontwikkelingswerker was. V. moet op de hoogste zijn geweest van het onderzoek dat Blom in Cabinda uitvoerde. Doorgaans welingelichte kringen verzekeren dat het Nederlandse koningshuis nog altijd over een fors aandelenpakket in de KOM beschikt.

Zal Dick Stein zijn crisis weten te overwinnen en er achter komen voor welke belangen hij werkelijk is ingezet? U verneemt het verder in deel 10 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -