biografie

Operatie Máxima: de Teloorgang van een Biografe

Met een kritiekloze biografie van de hand van Marcia Luyten en een aansluitend stukje schuifdeurentoneel in interviewvorm met Matthijs van Nieuwkerk op de publieke tv werd breed uitgepakt voor de 50ste verjaardag van Máxima. Onwelgevallige passages in haar levensloop werden zorgvuldig weggeretoucheerd.

Tekst René Zwaap

 

In Moederland, het eerste deel van haar tweedelige biografie van Máxima Zorreguieta, begint Marcia Luyten met de mededeling dat ze het aanbod van haar uitgever om zich aan dit werk te zetten aanvankelijk had afgewezen. ’Ik had daar geen belangstelling voor’, aldus de ervaren reporter, verbonden aan onder meer De Volkskrant, RTL en Buitenhof. ‘Nooit had ik mij met een koningshuis beziggehouden. Geen plakboeken aangelegd of koekblikken verzameld. Nooit roddelbladen gekocht om over de Oranjes te lezen. En wat het zwaarst woog: ik zag mijzelf niet met een schrijfblokje in de struiken van een paleistuin liggen. Want als de Oranjes één ding duidelijk maken, is het dit: hun privacy is heilig. Zonder toegang tot primaire bronnen is zo’n boek niet te schrijven. Dus bedankte ik voor de eer’.

Na lezing van de biografie kan je alleen maar verzuchten dat Luyten er beter aan had gedaan het bij die eerste ingeving te houden. Maar ze liet zich toch ompraten. Met betreurenswaardig gevolg. Want ‘Moederland’ is als biografie een monument van journalistiek onvermogen, een poesiealbum geschreven door een bakvis op gevorderde leeftijd, gespeend van ieder kritisch vermogen voor de door haar geportretteerde figuur. Haar boek doet met al haar luchtige invoelende gekwebbel nog het meest denken aan een nagekomen aflevering van de Joop ter Heul-serie van Cissy van Marxveldt, de avonturen van een opgewekte secretaresse, een soort chick lit uit de monarchale stal.

Lijntje met paleis

Het onheil, zo kunnen we opmaken uit het voorwoord van Moederland, dient op het conto van haar uitgever te worden geschreven. Deze had kennelijk een lijntje lopen met het paleis. Luyten meldt over dier inbreng: ‘Wat als we kunnen praten met mensen om de koningin heen? Stel dat koningshuis ruimte laat voor een zo goed en correct mogelijke weergave van Máxima’s leven? Er was wel een kroonjaar in aantocht’. Een klein halfjaar later, aldus nog steeds Luyten, liet de Rijksvoorlichtingsdienst weten dat er ‘geen bezwaar was tegen het voorgestelde boek’. Luyten: ‘Ik zou familie, studiegenoten en oud-collega’s kunnen interviewen, als die daar zelf voor voelden’. Met andere woorden, op voorspraak van het hof kreeg Luyten exclusief toegang tot de intieme kring van Máxima in Argentinië. De biografe legt uit: ‘Het boek werd begrensd door twee afspraken. Als schrijver ben ik onafhankelijk, vrij om te praten met wie ik wil. En het boek wordt niet geautoriseerd. Daaruit volgde dat ik geen toegang had tot leden van het Koninklijk Huis, aangezien die onder ministeriële verantwoordelijkheid staan, en dan is autorisatie onvermijdelijk. Het hof en de RVD hebben het manuscript vooraf niet ingezien’.

Afstandsbediening

Dat inzien was ook helemaal niet nodig, want met het getroffen arrangement kreeg het hof het arbeidsproces van de biografe met afstandsbediening in handen. Hoezeer zoiets kan wringen blijkt als Luyten komt met de curieuze mededeling dat het notenapparaat van haar boek wat betreft de gesprekken die ze voerde ten behoeve van haar biografie niet openbaar is. ‘Alleen in een uitzonderlijk geval van onduidelijkheid kan het worden ingezien.’ Luyten: ‘Deze werkwijze stelde mij in staat te spreken met Máxima’s beste vrienden en familieleden’. Naar eigen zeggen interviewde Luyten voor haar door het Prins Bernhard Cultuur Fonds ondersteunde werk 132 personen, van wie 89 specifiek voor Moederland, maar wie wat zei blijft meestal anoniem, en als er wel citaten met bronvermelding worden opgevoerd, zijn die geheel vrijblijvend of nietszeggend. Er is werkelijk niet één vriendin of familielid die ook maar iets kritisch over Máxima te melden heeft.

Geen wonder ook: de voornaamste bronnen blijken Máxima’s vriendinnen uit haar studententijd met wie ze regelmatig reünies belegt op het buitenverblijf van haar schoonmoeder in Toscane en haar eigen strandpaleis op een Griekse schiereiland. Stuk voor stuk dames uit de Argentijnse upper ten die wel link zouden uitkijken hun meest succesvolle vriendin tegen de haren in te strijken. Op deze liefdevolle vleugels gedragen transformeert de biografe in een aspirant-buitenlid van de Zorreguieta-clan. Tekenend voor dit inkapselingsproces is dat Luyten op een gegeven moment niet meer spreekt van Jorge Zorreguieta, maar de vader van Máxima steevast opvoert onder zijn bijnaam in intieme kring ‘Coqui’ (spreek uit ‘Kokkie’). Daarmee verkrijgt wijlen de mastodont van een gruwelijk regime op totalitaire grondslag ineens een hoog aaibaarheidsgehalte. Hetgeen wordt versterkt door sentimentele uitschieters die in Luytens vertelling over het familieleven van de Zorreguieta’s opduiken: ‘Even later stak Coqui zijn hoofd om de slaapkamerdeur. Hij keek stilletjes naar zijn kinderen, diep in slaap’.

Ten aanzien van de jaren van de junta en de rol van pa Zorreguieta daarin doet Luyten een spagaat. Enerzijds bespaart ze niet op beschrijvingen van de gruwelen zoals begaan door het militaire regime, maar zodra er een verbinding moet worden gelegd tussen die gruwelen en de vader van haar hoofdfiguur, neemt Luyten haar toevlucht tot vreemde constructies. In plaats van dat pa Zorreguieta – nota bene mede-auteur van de grondwet in wier naam de junta haar tegenstanders gedrogeerd uit vliegtuigen de oceaan in dumpte – wordt geschilderd als onderdeel van dat bloeddorstige apparaat, transformeert hij in Luytens narratief vooral in iemand die zelf vervolgd werd. En een antifascist bovendien, want Luyten gaat ver mee in de het bij leven door Jorge Zorreguieta uitgedragen imagomanagement – exclusief gericht op het Nederlandse publiek – dat dictator Juan Perón ‘een waarachtige fascist’ was en hij als diens tegenstander derhalve aan de goede zijde moet worden geschaard.

Nu blijkt uit Zorreguieta’s politieke cv helemaal niets van een antifascistische gezindheid. De junta die hij met alle overtuiging steunde was in woord en daad zwaar aan het nazisme schatplichtig, inclusief een sterke antisemitische component. Het enige dat hem niet aan Perón zal zijn bevallen, was diens populistische mobilisatie van de ‘decamisados’, de ‘hemdlozen’, de onderliggende klassen van Argentinië, die in de visie van de politieke school die Zorreguieta aanhing juist met de knoet eronder moesten worden gehouden. Daarnaast was Perón voorstander van onteigeningen van Argentijnse grootgrondbezitters, de klasse die Zorreguieta juist altijd met verve heeft vertegenwoordigd en tot wier gelederen zijn dochter dankzij haar sprookjeshuwelijk inmiddels ook heeft kunnen toetreden.

In Luytens vertelling treffen we Zorreguieta vooral als slachtoffer, niet als dader. Als de peronisten op 25 mei 1973 de verkiezingen winnen, trekken zij in lynchstemming naar het hoofdkantoor van de Sociedad Rural de Argentina (SRA), de koepelorganisatie van de almachtige landbouwsector waar Zorreguieta een topfunctie heeft, om af te rekenen met de ‘hoerenzonen’ van de landbouwelitie. Uit angst voor een aanslag wordt het personeel naar huis gestuurd. Luyten: ‘Eén persoon weigert te vertrekken. Jorge Zorreguieta stond erop te blijven. Hoewel thuis zijn vrouw met een baby en een peuter zat, besloot hij de nacht door te brengen in het kantoor van de SRA. Zorreguieta koos ervoor zijn leven te riskeren om te getuigen van zijn loyaliteit’. En als de lezer nu nog niet overtuigd is van de heroïeke contouren van deze figuur, volgt drie jaar later deze beschrijving van zijn benoeming tot minister van Landbouw:  ‘Op de dag dat Jorge Zorreguieta werd beëdigd op het ministerie van Landbouw was voor Calle Parrere 121 een politieagent neergezet. Hun voordeur in het appartementencomplex had een stalen pantser gekregen. Wanneer Zorreguieta thuis was, waren er twee of drie agenten in het gebouw. De beveiliging was dan wel in burger, buren waren bang dat juist de bewaking hun flat doelwit van aanslagen zou maken. Maar Maxi en Martín [Máxima’s broer Martín – rz] wisten niet beter.’

Vooral Máxima’s moeder had er zwaar onder te lijden, weet Luyten. ‘Van haar stoere opgewektheid was niet veel meer over. De functie van haar man had haar gezin in de voorste linie van de strijd met de guerilla gebracht. Ze waren nu een eerste klas doelwit. Coqui drukte zijn vrouw op het hart elke dag een andere route te kiezen. Ook Maxi en Martín kregen van papa steeds weer die les: neem nooit twee keer dezelfde weg.’ Pa Zorreguieta, zo lezen we, droeg onder zijn jasje steevast een Colt. 38 en bij iedere rit had hij een volgauto met vier bewapende beveiligers erin.

Ook Luyten kan er niet omheen dat Jorge Zorreguieta’s ontkenningen tijdens de jaren van zijn ministerschap ook maar iets geweten te hebben van de verdwijningen en de moorden als fabeltjes moeten worden gezien, maar op die pijnpunten toont ze zich telkens uiterst kortaf en discreet. Ze omschrijft Máxima’s vader als ‘moreel lenig’ , maar tot een afdoend waardeoordeel wil het maar niet komen. Erger nog, plots duikt in de vertelling dit zinnetje op: ‘Het was een daad van patriottisme dat Máxima’s vader zich in die moeilijke tijd had hard gemaakt voor de export’. Daarin echoot precies die uitspraak waarmee Máxima zelf indertijd de controverse rondom haar vaders rol in de junta de wind uit de zeilen nam, namelijk dat  ze ‘spijt’ had dat haar vader ‘zijn best voor de Argentijnse landbouw heeft gedaan in de verkeerde tijd’. Beter was het geweest hier een citaat in te voegen van de Argentijnse historicus Miguel Bonasso: ‘Het is alsof een staatssecretaris van Hitler zegt: ik was technicus en had niks te maken met de vernietigingsovens in Auschwitz’.

 Daddy’s girl 

Luyten zegt het nooit met zoveel woorden, maar in alle beschrijvingen van de band tussen vader en dochter blijkt Máxima een uitgesproken ‘daddy’s girl’. ‘Ook Máxima verdraagt het slecht als ze haar zin niet krijgt’, aldus Luyten over de overeenkomsten tussen vader en dochter, maar daar lijkt het niet mee gedaan. Op 1 augustus 1980 bewondert Máxima haar vader de minister bij de opening van een grote landbouwtenstoonstelling. Staand in een zwarte limousine met open dak komt Jorge Zorreguieta zij aan zij met dictator Videla het stadion binnenrijden. Luyten zwijmelt van de ‘jongensachtige lange man in bruin pak, een filmster om te zien’. Wanneer de landbouwminister in het stadion een stier die het beste zaad heeft geboden een eervolle penning om de nek hangt, tekenen ‘zijn gemak en de jovialiteit jegens het beest de man van het land’. Invoelend peinst Luyten:  ‘In haar jonge jaren zal Máxima‘s verlangen naar betekenis nooit groter zijn geweest dan op die middag bij de Inauguración van de Exposición Rural im 1980. Net negen was ze, en ze zag haar vader als een Romeinse keizer in zijn open wagen stapvoets het stadion van Palermo binnenrijden. Haar vader stond voor een leven van invloed en eer’.

Invloed en eer. Daar biedt zich nu een mooi spoor voor een biografe om haar hoofpersonage te doorgronden. Legio zijn de aanwijzingen dat Máxima inderdaad haar leven wijdde aan het trouw volgen van het vaderlijke voorbeeld. Zo werd ze natuurlijk ook opgevoed.  Zo lezen we bij Luyten dat Máxima op last van haar ouders catechese liep bij padre Rafael Braun, die als hoofdredacteur van het ultrakatholieke periodiek Criterio een van de felste verdedigers van de junta was en later overigens ook de sleutelrol kreeg toebedeeld om als katholieke geestelijke het huwelijk van Máxima en Willem-Alexander in de Nieuwe Kerk op te luisteren met een gebed. Luyten schrijft: ‘Over de miltaire staatsterreur van tien jaar eerder is het vrijwel zeker nooit gegaan. Braun was een fel verdediger van de militaire regering, en alle jongeren in zijn catecheseclub kwamen uit welgestelde families. Hier deelde men een ander beeld van de recente geschiedenis, namelijk dat van een communistische guerilla die het op hun familie en levenswijze had voorzien, en van een groep militairen en burgers die hun patriottische plicht hadden gedaan. Dat duizenden mensen waren ontvoerd, gemarteld en gedood, was een gruwelijke fout. Dat had nooit mogen gebeuren. Maar erover spreken deden de jongeren niet. Thuis gebeurde dat ook nauwelijks. En al helemaal niet met de man die die politiek de zegen had gegeven’.

Deze passage zit vol met aannames die in hedendaags communicatiejargon als ‘framing’ worden aangeduid. Want waarom zou het daar in dat catechismusklasje ‘ vrijwel zeker’ nooit over de militaire staatsterreur zijn gegaan? Ligt het niet eerder voor de hand dat padre Braun zijn pupillen juist doordrong van de historische noodzakelijkheid van de eliminatie van het goddeloze rode gevaar met alle middelen? Hij was uiteindelijk een van de belangrijkste propagandisten van die harde lijn. En als de familie Zorreguieta daar moeite mee had, waarom zou padre Braun dan die eervolle rol bij het huwelijk van Máxima zijn vergeven? Was dat niet eerder een bevestiging dat zijn opvattingen ook door Máxima sterk werden geëerd? En uiteindelijk ook door haar Hollandse bruidegom? Uiteindelijk roemde Máxima padre Braun bij haar kennismakingsinterview met de  Nederlandse pers als een ‘vriend en een inspirerende man’.

Maar nee, ook Máxima was in de visie van Luyten een slachtoffer van de ‘ vuile oorlog’. Ze schrijft: ‘Het militaire regime was gevallen, de guerilla gevlucht, gedood of van zijn passie beroofd; voor het eerst kon Máxima onbekommerd over straat.’ 

 

Een heldin geboren

De eerste scène waarin Luyten haar hoofdfiguur in levenden lijve opvoert, zet de toon voor de rest van het boek. Máxima is studente economie en tijdens een les in het verplichte bijvak theologie van een aartsconservatieve priester die trouw aan de leer van Thomas van Aquino de natuurlijke ondergeschiktheid van de vrouw aan de man predikt, tekent zij protest aan: ‘Als het klopt wat u zegt, waarom zouden wij vrouwen dan naar de universiteit gaan?’ Padre Storni ontsteekt in woede over zoveel brutaliteit en verbant Máxima terstond uit het klaslokaal. Luyten schrijft: ‘Máxima pakt rustig haar spullen en loopt naar de deur. De kalmte is schijn. De verwijdering uit het college stelt haar voor een immens probleem. Theologie is een belangrijk vak. Zwaar, en verplicht bovendien. Zonder colleges heeft ze geen toegang tot het examen.’ Hier worden met één pennenstreek de contouren van een heldin geschetst. En zoals dat bij heldinnen betaamt, gaat dat aan tragiek gepaard. ‘Niet één van haar vrienden gaat staan. Niemand neemt het voor haar op. Door een vacuüm beweegt Máxima zich naar de uitgang’.

Soulmate

Vanaf dat moment staat dat de biografe pal naast haar heldin. Van kritische afstand kan en zal verder geen sprake meer zijn. Legio zijn de kleine karakterschetsen waarin Luyten als soulmate (ze voelt zich inderdaad verbonden met Máxima omdat zij ook econome is en ‘een werkende moeder met drie kinderen en dol op feestjes’, zoals ze in de biografe meldt) lijkt versmolten met haar hoofdfiguur: ‘Máxima is een groepsdier dat ook duidelijk haar eigen keuzes maakt. Iemand die ook duidelijk haar eigen keuzes kan maken. Iemand die ook haar eigen zaken kan regelen. Een goede vriendin noemt Máxima ‘’een buitengewone overlever’’. Zet een groep mensen op een onbewoond eiland en volgens haar is Máxima degene die oveleeft omdat ze bomen zou weten te kappen en een huis zou bouwen. Máxima is een fysiek sterke vrouw.’

En zo zwijmelt Luyten maar voort. Máxima was als scholier ‘ontzettend sterk en de beste in speerwerpen en kogelstoten’,‘het toonbeeld van beheersing’, haar motto was ‘geen half werk, optimaal voorbereiden’ – en dan is het eigenlijk een wonder dat Luyten geen toegang krijgt tot Máxima’s schoolrapporten. Als student economie met een voorliefde voor statistiek en wiskunde is Máxima ‘een erfgename van Florence Nightingale’, aldus Luyten. Ze citeert een naamloze vriendin: ‘Máxima leeft naar haar naam. Ze heeft een sterke drive het maximale uit haar leven te halen’. Ook roemt ze haar plooibaarheid. ‘Máxima vindt in verschillende werelden haar draai. Ze neemt de kleur van haar omgeving aan, op zo’n manier dat iedereen het vanzelfsprekend vindt dat zij er is […]De vanzelfsprekende wendbaarheid van Máxima Zorreguieta is deels talent en deels verworven, en van kapitale aard voor het rol in het Nederlandse koningshuis.’ Tevens is zij ‘een conquistadore, een nieuwsgierige avonturier, de vrouw die het hart van een man verovert. Een vrouw die vaak en graag wint’. Ruimte voor twijfel is er niet: Willem-Alexander heeft een Superwoman aan de haak geslagen.

 Het enthousiasme van de biografe voor haar hoofdpersoon begint al met haar conceptie. Het feit dat Máxima werd geboren uit een buitenechtelijke romance van haar vader met een secretaresse op de werkvloer van zijn kantoor pleit volgens Luyten met een verwijzing naar Leonardo da Vinci voor haar ingeboren goedheid: ‘De man die agressief en ongemakkelijk gemeenschap heeft, zal kinderen verwekken die lichtgeraakt en onbetrouwbaar zijn. Maar als de gemeenschap volstrokken wordt met veel liefde en begeerte, zal het kind erg verstandig zijn, slim, levendig,en lief.’ Luyten, die kennelijk getuigen heeft opgeduikeld van het bewuste liefdesspel, stelt vast: ‘Als Da Vinci gelijk heeft, was deze dochter van geboorte gezegend.’

Al snel blijkt de jonge Máxima gepredestineerd tot een bestaan in de Lage Landen. ‘In de winter is de pampa een stilleven in hard Hollands licht. Dan jakkert de wind en zakt een lucht als leisteen tot laag boven het bleke veld’, heet het vrij naar Jaques Brel’s Le Plat Pays in een beschrijving van het wekelijkse familietochtje van de Zorreguieta’s naar hun buitenverblijf in Pergamino, alwaar Máxima opgroeit in een pastorale idylle van de latifundo, compleet met gauchos en polowedstrijden.

Jantje van Leiden

Luyten wijdt in haar biografie graag uit over jurkjes, diëten, favoriete muziek en vriendjes, maar bij gevaarlijkere onderwerpen maakt ze zich er met een Jantje van Leiden vanaf. En dat gevaar dient zich al direct aan bij de eerste dienstbetrekking van Máxima, nog in de tijd dat zij studente is. Luyten schrijft: ‘De connecties van haar vader brachten haar binnen bij Mercado Abierto S.A. In 1986 was Zorreguieta bestuurslid geworden van de Banco Republica. Aan die bank was het handelshuis Mercado Abierto verbonden, dat handelde in buitenlandse valuta en in obligaties en aandelen. Volgens haar eigen CV deed Máxima er ‘’onderzoek naar op de financiële markt gerichte software’’. Het is niet duidelijk wat ze er precies deed: financiële software was er toen nog niet en het is niet waarschijnlijk dat een derdejaars economiestudent zou beslissen over de aanschaf of het ontwerp van nieuwe software. Het is mogelijk dat ze medewerkers hielp met het gebruik van computers. Toen in 1998 Mercado Abierto schuldig werd bevonden in de grootste witwasoperatie van drugsgelden in Argentinië, was Máxima er al vijf jaar weg. Het is ondenkbaar dat zij als jongste bediende die zich met computerprogramma’s bezighield, iets meekreeg van witwaspraktijken aan de top’.

En dat is werkelijk alles dat Luyten over deze episode kwijt wil. Terwijl er zoveel meer over valt te vertellen. Mercado Abierto is namelijk de publicitaire Achilleshiel van Máxima Zorreguieta. In hun in 2009 verschenen boek Máxima, de Argentijnse jaren gingen de Argentijnse journalisten Alvarez Guerrero en Soledad Ferrari ook in op de avonturen van Máxima bij de Mercado Abierto. Zij vonden een document van de Argentijnse arbeidsinspectie waaruit bleek dat Máxima niet van 1989 tot 1990 bij Mercado Abierto had gewerkt, zoals de Rijksvoorlichtingsdienst in het officiële cv van Maximá vermeldt, maar van 1991 tot 1993. Een futiel verschil op het eerste gezicht, ware het niet dat 1992 wordt genoemd als de start van het witwassen van geld via een spookbank van de Mercado Abierto-groep op de Kaaimaneilanden en de Citibank in New York. Dan was het wel zo handig dat Máxima dan niet meer aan deze criminele spookbank was verbonden. Maar daarvoor moest haar cv wel een beetje worden bewerkt.

Een Amerikaanse senaatscommissie onder leiding van de onlangs overleden democratische senator Carl Levin wijdde in 2000 een vuistdik rapport aan de beschuldigingen tegen Mercado Abierto. Het betrof een witwasoperatie waar ook vader Jorge Zorreguieta een belangrijke rol in speelde. Die was in de jaren negentig bestuurslid van de Banco República, die in handen was van de Argentijnse mediamagnaat Raul Moneta. Zowel de commissie-Levin als een Argentijnse parlementaire onderzoekscommissie onder leiding van politica Elisa Carrió wezen deze exclusieve handelsbank aan als witwasstation van onder meer het Juarez-drugskartel uit Mexico en als kanaal voor omkopingen in het Argentijnse bedrijfsleven. De bank werd ook in verband gebracht met illegale wapenleveranties aan onder meer Kroatië en Ecuador in de vroege jaren ‘90. De Banco República pompte in die jaren voor niet minder dan 10 miljard dollar van Buenos Aires via rekeningen van offshorebanken in op de Kaaimaneilanden, Bermuda en de Nederlandse Antillen, waarna het witgewassen en wel werd gestort op parallelle rekeningen van de cliënten bij de Amerikaanse Citibank.

De Banco República was een handelsbank met slechts één kantoor en stond bekend als een ‘Vip-bank’. De exclusieve clientèle telde de nodige leden van de gewezen Argentijnse junta. Zij konden via de bank hun geld witwassen dat ze hadden verdiend aan de privatisering van de Argentijnse staatsbedrijven, met name in de telecom. Het was een vorm van kapitaalvlucht die een belangrijke factor was in de Argentijnse pesocrisis, die het rijkste land van Zuid-Amerika rond 2000 aan de bedelstaf bracht.

Olifantenjacht

Jorge Zorreguieta kwam via zijn beschermheer José Martinez de Hoz in de leiding van de Banco República terecht. Jorge Zorreguieta was staatssecretaris van Landbouw op het ministerie van Economische Zaken tijdens de dictatuur van Jorge Videla, en daarmee was hij de tweede man onder Martinez de Hoz, die als minister van Economische Zaken geestelijke vader van het economische beleid van de Argentijnse junta was. Martinez de Hoz beschikte bij leven over een miljoen hectare privégrond en kende prins Bernhard lang voordat de Zorreguieta’s ten paleize mochten verschijnen. Op grond van zijn overweldigende rijkdom was hij namelijk uitverkoren toe te treden tot de 1001-Club, een exclusief gezelschap dat Bernhard in 1971 had opgericht om te fungeren als donor van het Wereldnatuurfonds. Martinez de Hoz was niet alleen de politieke mentor maar ook een boezemvriend  van Jorge Zorreguieta, met wie hij in de betere jaren gaarne op olifantenjacht in Afrika mocht gaan. Voor zijn persoonlijke betrokkenheid bij de dictatuur, die tijdens de Argentijnse ‘Vuile oorlog’ aan meer dan 30.000 mensen het leven heeft gekost, werd Martinez de Hoz in 2010 in preventieve hechtenis in zijn eigen huis geplaatst, maar hij stierf op tijd om verder justitieel ongemak te ontlopen.

De Mercado Abierto-bank van zakenman Aldo Ducler, die net als Zorreguieta zijn sporen had verdiend tijdens de jaren van de Videla-junta, was samen met de gelijksoortige Federal-bank opgericht om als doorgeefluik van het zwarte geld van de Banco República te fungeren. Dat ging nu precies met die financiële software waarmee Máxima naar eigen opgaaf zo druk mee in de weer was geweest.

Diskrediet

Logisch dat de RVD er veel aan gelegen was voornoemde Máxima-biografie van het Argentijnse journalistenduo in diskrediet te brengen, daarbij gesteund door bijvoorbeeld Albert Verlinde, die tijdens een uitzending van RTL Boulevard de kijkers opriep het boek van de Argentijnen te boycotten. De kwestie werd nooit opgepikt door de grote Nederlandse media. Hetgeen ook weer opmerkelijk mag worden genoemd. Het zeiltochtje van Mabel op de boot van hasjkoning Klaas Bruinsma kostte haar echtgenoot prins Friso indertijd de aanspraken op het koningschap, maar stond in geen enkele verhouding tot het kaliber gangsterdom dat zich rond Mercado Abierto had verzameld. Als Friso en Mabel op gezag van premier Balkenende moesten accepteren dat hun huwelijk vanwege die paar overnachtingen van Mabel op de Neeltje Jacoba nooit de goedkeuring van het parlement zou kunnen wegdragen, dan had Willem-Alexander op grond van de episode van zijn bruid to be bij Mercado Abierto zeker ook dezelfde prijs moeten betalen.

De chef van de Mexicaanse afdeling van Interpol Juan Miguel Poce Edmonson stelde in 2000 dat Mercado Abierto-oprichter Ducler gevangenisstraf verdiende vanwege zijn rol in het witwasschandaal. Maar Ducler wist de zaak te schikken met een afkoopsom aan de Amerikaanse autoriteiten. Veel geluk bracht de voormalige werkgever van Máxima dat niet, want in juni 2017 zou hij na weer een ander financieel schandaal onder verdachte omstandigheden overlijden. Volgens zijn zoon Juan Manuel Ducler zou hij zijn vergiftigd. ‘Ik ben ervan overtuigd dat mijn vader door dezelfde groep is vermoord als Nisman’, verklaarde de zoon van Ducler, verwijzend naar de dood van de Argentijnse procureur Alberto Nisman in 2015, die op de dag dat hij grote onthullingen aankondigde over witwasschandalen in Argentinië door onbekende handen werd vermoord.

Opluchting

De komst van Mauricio Macri als president van Argentinië in 2015 moet ook bij Máxima tot grote opluchting hebben geleid. Marcri kondigde namelijk amnestie af voor alle betrokkenen bij de kapitaalvlucht met de offshorebanken. Rechter Canicoba Corral, die gemoeid was met het onderzoek naar de affaire rond de Banco República, kreeg zijn congé. Hij beklaagt zich in de Argentijnse media over obstructie van de rechtsgang door de regering Marci. Máxima kon het prima vinden met Macri, die ze in 2018 ontmoette tijdens het World Economic Forum in het Zwitserse Davos. Vervolgens werden de Macri’s uitgenodigd voor een staatsbezoek aan Nederland. Foto’s in de Argentijnse bladen van het hartelijke samenzijn van Máxima, Macri en diens echtgenote Juliana Awada gaven in Argentinië lucht aan de theorie dat de koningin van Nederland een rol had gespeeld bij de komeetachtige opkomst van Mauricio Macri. De omstreden benoeming van Máxima’s zus Inés tot Hoofd van het Kantoor van de Algemene Directie van Beheer van het Uitvoerend Secretariaat van de Nationale Raad voor het Coördinatie van het Sociale Beleid van de President voedde de geruchten. Lang mocht Inés er niet van genieten. In 2018 pleegde ze zelfmoord. Inmiddels is Macri weer president af. Zijn politieke erfenis is desastreus.

Beerput

De glanzende loopbaan van Máxima Zorreguieta als internationaal bankierster begon met een diepe duik in een financiële beerput. Het problematische aspect betreft wellicht niet zozeer haar eigen activiteiten bij Mercado Abierto, als wel het feit dat ze met deze functie direct in het hart van de financiële maffia van haar land terecht kwam, daarheen geleid door een vader die ondanks al diens vrome ontkenningen van ook maar enige malversaties af te weten, een leidende rol speelde in een netwerk dat door het Argentijnse Openbaar Ministerie meerdere malen is getypeerd al een criminele organisatie. In een biografie geschreven door een financieel specialiste had dat wel wat meer moeten worden belicht dan in die ultrakorte, oppervlakkige en slecht gedocumenteerde passage die Marcia Luyten er in haar boek aan wijdt. In dat geval had Matthijs van Nieuwkerk ook iets substantieels te bespreken gehad met Máxima toen hij haar voor een exclusief verjaardagsinterview opzocht in Paleis Huis ten Bosch en bij aanvang Luytens boek pontificaal op tafel plaatste. Máxima liet toen weten het boek nooit te hebben gelezen en dat ze ook niet van plan was dat te doen. Dat was zoals dat een groot deel van dat veelbekeken interview vast een stukje schuifdeurentoneel. Zij zal zich net als de RVD vast erg gelukkig prijzen met zo’n heerlijk luchtige hagiografie die met elegante damespasjes over ieder pijnpunt trippelt. (En of ze in werkelijkheid ook zo dol is op de poëzie van Pablo Neruda die ze als verjaarddagscadeau door de presentator kreeg overhandigd is ook maar de vraag: de Chileense dichter was als communist nu precies dat subversieve type waarmee papa en padre Braun zo graag zagen afgerekend). En weer ligt in koninklijk kielzog een journalistiek imago aan gruzelementen.

 

Dit artikel verscheen in kortere vorm in De Republikein, nr. 3/2021

 

Heeft u dit artikel gewaardeerd en wilt u dat uitdrukken met een donatie aan De Republikein? Dat kan via deze link:

Doneer € -

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

Voorbij Trump, met Sjoerd de Jong over Gonzo in het Witte Huis & Els de Groen over Europees Trumpisme

VERS VAN DE PERS

De Trump-special van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. Over de nachtmerrie waarin de Amerikaanse politiek is beland, een verkenning van Trumpisme en narcistisch leiderschap in Europa en recepten tegen het extreem-rechtse reveil.

Sjoerd de Jong las het spraakmakende boek Freak Kingdom. Hunter S.Thompsons Manic Ten Year Crusade Against American Fascism, waarin Timothy Denevi de in 2005 overleden journalistieke outlaw Hunter S. Thompson neerzet als een profeet van het Trump-tijdperk en tegelijkertijd als degene die al dit onheil had kunnen voorkomen als hij niet voortijdig een eind aan zijn leven had gemaakt. ‘Stel dat de legendarische gonzo-journalist nog had kunnen twitteren’, aldus de Jong, ‘had hij dan met een stroom woeste berichten van 180 tekens, getikt in het holst van de nacht en in walmen van drank en hasj, kunnen voorkomen dat Donald Trump president was geworden? Was impeachment dan niet nodig geweest? Had het gekkenhuis waarin Amerika door toedoen van de maniak-president is beland, compleet met geraas en getier over landverraad, spionage en burgeroorlog, kunnen worden voorkomen?’ Timothy Denevi lijkt het te geloven, maar De Jong toont zich minder overtuigd. Er zat meer Trump in Thompson dan men zou hopen, en in feite deed met Donald Trump Gonzo zijn intrede in het Witte Huis. De Jong breekt een lans voor de klassieke onderzoeksjournalistiek: ´Feit is dat Thompson allang school heeft gemaakt, ook in Nederland. Kranten en sites staan bol van journalisten die hun ik beschouwen als het beste knaapje om hun bloedstollende verhaal aan op te hangen. Of die als mini-Thompsons de lezer vergasten op gesjochten ontboezemingen over hun seks, drank-en drugsleven – en over de prangende vraag wie ze een racist, fascist, Gutmensch of gewoon een lul vinden. Zet Twitter op een kier en het gebrul en gejank komt je tegemoet van bloggers die zich als bronstige bavianen op de borst staan te roffelen om zich dan weer jammerend eigenhandig aan het kruis van het vrije woord te spijkeren. Tourette is in die wereld geen aandoening, maar een diploma. Dus méér gonzo, tegen de Über-gonzo in het Witte Huis? Nee, dank u´.

Boris Johnson in het Verenigd Koninkrijk, Viktor Orbán in Hongarije, Bojko Borisov in Bulgarije, Thierry Baudet in Nederland en de rij gaat nog veel verder. Maakt het Trumpisme school in Europa? Ex-Europarlementariër en schrijfster Els de Groen ging op zoek naar de Trumpisten van Europa en doet tegelijkertijd een poging tot definitie van dit politieke fenomeen. Een Trumpist, aldus De Groen, is een narcist in een leidinggevende functie. `Zoals een populist de spreekbuis wordt van een groep en groepsbelangen nastreeft en een verlicht despoot het algemeen belang wil dienen door ieders spreekbuis te zijn, zo laat een Trumpist zich leiden door eigenbelang: het enige belang dat hij kent´. Maar een narcistische leider is een contradictio in terminis. ´Het gaat om mensen met een persoonlijkheidsstoornis die anderen manipuleren, maar die op hun beurt ook weer gemanipuleerd kunnen worden door krachten achter de schermen.´

De Italiaanse dichter en mensenrechtenactivist Roberto Malini legt uit wat de Italiaanse Trump-kloon Matteo Salvini, alias ´Selfini´, beweegt: tomeloze geldingsdrang van een lege persoonlijkheid. Salvini is zeker schatplichtig aan Mussolini, die net als hij gaarne zijn viriliteit tentoonstelde in zwembroek aan het strand. ´Ondanks de lessen van beide Wereldoorlogen is Europa nog steeds gevoelig voor de propaganda van narcisten in badkleding´, waarschuwt Malini. ´Net als Mussolini benadrukken populisten en nieuw rechts de waarden van vaderland en familie, nationale tradities en “heilige grenzen”. Ze presenteren zichzelf als de vertegenwoordigers van het gewone volk en in hun vaak schreeuwend voorgedragen speeches oreren zij over rechtvaardigheid, justitie en zelfs religie. Salvini kust publiekelijk de rozenkrans en smeekt de bescherming af van de heilige maagd voor zijn politieke programma’s. Moe van slechte politiek, corruptie, de crisis van de ideologieën en waarden, raakt een toenemend percentage van burgers in de ban van zulke verhalen, gebracht door iemand die zij zien als „een man uit één stuk“. Zo verandert narcisme van een individuele conditie in een algemene, collectieve toestand´.

Gijs Korevaar sprak met de Nederlandse politicoloog Cas Mudde, die doceert aan de Universiteit van Georgia, en onlangs zijn boek The far right today presenteerde, waarin hij methoden aandraagt om de overheersing van het extreem-rechtse discours in de huidige politieke verhoudingen te doorbreken. In de ogen van Mudde is het grootste probleem van deze tijd het ideologische vacuüm waarin de liberale democratie verkeert. Tegenover het rechts-radicale geluid staat nauwelijks een aanlokkelijk alternatief. Mudde betoogt ook dat Donald Trump veel minder de outsider is in zijn eigen Republikeinse Partij dan velen vermoeden. Mudde: ‘Het is absoluut niet waar dat Trump de Republikeinse partij heeft gekidnapt. Hij werkt precies de agenda van rechts af. Republikeinen storen zich misschien wel aan zijn tweets en aan zijn vulgaire taalgebruik, maar ze zijn het wel eens met wat hij doet.´

Maurits van den Toorn verdiept zich in het fenomeen van de impeachment in de VS. Impeachmentprocedures kunnen voor praktisch alle publieke ambten worden gevoerd, zowel op federaal als op staatsniveau. Dat heeft de afgelopen twee eeuwen enkele tientallen keren tot afzettingen van rechters, ministers en gouverneurs geleid. Zo heel uitzonderlijk is de procedure dus niet, maar er is nog nooit een Amerikaanse president door een impeachment afgezet. Van den Toorn: ´Tot dusverre is er ook nog maar vier keer een impeachmentprocedure tegen een president in gang gezet: tegen James Buchanan in 1860, tegen Andrew Johnson in 1868, tegen Richard Nixon in 1974 en tegen Bill Clinton 1998. Bij Buchanan werd in 1860 een onderzoek gestart, maar ondanks de corruptie in zijn regering werden geen impeachable offenses gevonden; er kwam dus geen formele impeachment. Bij Johnson gebeurde dat wel (wegens misbruik van het ambt), maar de benodigde twee derde meerderheid in Senaat werd nét niet gehaald. Bij Nixon liep het onderzoek naar impeachable offenses, maar voor een formeel besluit kon worden genomen om daadwerkelijk over te gaan tot impeachment, hield hij de eer aan zichzelf en stapte op. Clinton kreeg geen impeachmentprocedure aan de broek wegens zijn gerommel met stagiaire Monica Lewinsky, zoals vaak wordt gedacht – dat was vooral een kwestie van slechte smaak – maar omdat hij tijdens het onderzoek daarnaar onder ede had gelogen en de rechtsgang had belemmerd. Uiteindelijk haalde het voorstel in de Senaat niet eens een meerderheid. Als overigens één Amerikaanse president een impeachment had “verdiend”, dan is het wel Ronald Reagan vanwege de Iran-Contra-affaire´.

Jelle Jeensma las zes in Nederlandse vertaling verschenen boeken vol explosieve en meestal anonieme getuigenissen die samen een onthutsend beeld schetsen van de meest controversiële president in de geschiedenis van de Verenigde Staten. In de boeken van Michael Wolff, Bob Woodward, James Comey, Craig Unger en Luke Harding blijkt de Amerikaanse politiek in een nachtmerrie beland. Het Witte Huis is in de greep van sjoemelende sjacheraars, Russische maffiosi, uitgerangeerde generaals en een president die regelmatig in razernij vervalt. Boerenslim is Trump wel. Op een doortrapte manier speelt hij de kongsi’s in zijn omgeving uit. Verdeel en heers is zijn adagium. Woodward citeert een paar keer een uitspraak van Trump: ‘Echte macht is angst’. Als Michael Wolff tegen Trump’s gewezen vertrouweling Steve Bannon zegt dat Trump kwetsbaar was omdat hij veertig jaar de baas was geweest van wat steeds meer een semi-criminele onderneming bleek te zijn, zegt die grinnikend: ‘Ik denk dat we “semi” wel kunnen laten zitten´.

Waar Lyndon B. Johnson, Richard Nixon en vooral ook George W. Bush immer konden rekenen op harde protestsongs vanuit de Amerikaanse tegencultuur, blijft het bij Donald J. Trump tot nu toe beangstigend stil uit die hoek. August Hans den Boef schrijft over een mooie traditie waar de klad in kwam, en behandelt onder meer Country Joe & The Fish, The Fugs, Frank Zappa and The Mothers of Invention en Neil Young, die speciaal voor George W. Bush het lied Let´s Impeach The President schreef, maar in het geval van Donald Trump tot nu toe mysterieus stil bleef. Ligt dat wellicht aan het feit dat de Canadese bard enige jaren terug nog in zaken wilde gaan met zijn toenmalige fan Trump, die tijdens zijn rally´s ook nog eens Youngs Keep On Rocking In The Free World door de stadions laat galmen?

In een column buigt Ries Roowaan zich over de echte Amerikaanse nachtmerrie: het eten in hotels. ´Het ontbijt bestaat in de regel uit eieren in diverse schijngestalten, fruitsalade uit blik, ranzige bacon, cornflakes, wit toastbrood, slappe koffie, aardappelen, onduidelijke worstjes en nog wat culinaire wangedrochten – een ensemble dat zich het beste laat omschrijven als een parodie op het Engelse ontbijt. Het servies en de koffiekopjes zijn van piepschuim. Voor het snijden, lepelen en prikken is de hotelgast aangewezen op vliegtuigbestek en staat voor de uitdaging met een slap plastic mes gekoelde boter op gammel toastbrood te smeren. Het is wel makkelijk opruimen: alles gaat gewoon in de vuilnisbak. Afwassen drukt immers slechts op de winst´. En dan hebben die arme Amerikanen ook nog eens de duurste gezondheidszorg ter wereld.

Hoe krijg je een uiterst stabiel genie aan het wankelen, vraagt Ricus van der Kwast zich af. Hij vreest dat de obsessie van de kritische media voor Trump het omgekeerde effect heeft. Hoe meer hij wordt bespot, des te sterker hij wordt. En dus bepleit hij een andere aanpak. ‘Trump moet meer geprezen worden, juist door zijn tegenstanders. Niet overdreven, maar gemeend, want af en toe geeft een beslissing, een grap of een gebaar van hem daar best aanleiding toe. Het zal hem uit zijn evenwicht brengen. Nuances nemen de wind uit zijn zeilen. Zonder strijd, zonder wraakgevoelens, zonder media-aandacht is The Donald als een vis op het droge. Hij zal langzaam wegkwijnen. Misschien trekt hij zich zelfs eigener beweging terug‘.


EN VERDER IN DIT NUMMER

Is het haalbaar een oordeel van de rechter uit te lokken over de vraag of de Koning te veel (onverenigbare) bevoegdheden heeft? Die vraag legde het Republikeins Genootschap voor aan de jonge jurist Ewout Jansen, ex-adviseur van de Hoge Raad en ook bekend als cabaretier. Tegenover De Republikein licht Jansen zijn onderzoek toe. Hij wijst erop dat de Koning voorzitter is van de Raad van State, die de regering adviseert over wetgeving. Daarnaast staat de Koning aan het hoofd van de regering. Jansen: ‘Als voorzitter van de Raad van State adviseert de Koning dus zichzelf. Bovendien benoemt en ontslaat de Koning de leden van de regering. Ook alle rechters in Nederland moeten worden benoemd en ontslagen door de Koning. Daarnaast is de Raad van State – behalve een adviesorgaan over wetgeving – ook de hoogste bestuursrechter in Nederland’. Hij concludeert: ‘Wie niets weet van de theorie en de praktijk van Nederlandse staatsinrichting en enkel de Grondwet leest, kan niet anders dan concluderen dat de Koning de absolute macht heeft in Nederland´.

In zijn redactionele inleiding staat De Republikein-hoofdredacteur René Zwaap stil bij de indrukwekkende rede die hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis Wijnand W. Mijnhardt hield bij zijn afscheid van de Universiteit van Utrecht. Mijnhardt bepleitte bij die gelegenheid eerherstel voor de Bataafse Republiek en reanimatie van het republikeinse gedachtengoed in Nederland. Mijnhardt: ´Ik droom vaak hoe mooi het zou zijn ons opnieuw te laten inspireren door de rijkdom van een opgefrist laat achttiende-eeuws vaderlands republikanisme en het koekoeksjong van de liberale monarchie uit ons nest te verbannen. Behalve geraffineerde dynastieke politiek en eigenbaat, respectloze omgang met constituties en vluchtig, als nationale symboliek verpakt volksvermaak, heeft de Oranjemonarchie ons weinig gebracht en bij een sociaal republikanisme hebben we veel te winnen.’ Zo’n oproep mag niet onbeantwoord blijven, aldus Zwaap. ´Daarom zal De Republikein in de eerstvolgende editie een aanzet leveren tot zowel een republikeinse Grondwet als tot een beginselprogramma van een nieuwe republikeinse partij in de lijn van Mijnhardt. Mis het niet!´

In zijn vaste column voor De Republikein staat Roel van Duijn stil bij het 50-jarige jubileum van de Kabouterbeweging, die in Amsterdam met de Kabouterpartij in 1970 zijn intrede maakte in de gemeenteraad en ook de Oranjevrijstaat in het leven riep, vrij van koningshuis en consumptiemaatschappij. De boodschap van de Kabouters heeft niet aan zeggingskracht ingeboet en maakt anno 2019 internationaal school.

Incompetentie is de koning van de doofpot, aldus de analyse van onze huisjurist H.U. Jessurun d´Oliveira van de estafette van lek- en lakschandalen bij de diverse Haagse departementen, waar ambtenaren die uit de school klappen over misstanden op de ambtelijke werkvloer worden beschuldigd van schending van het ambtsgeheim en worden verketterd. Inmiddels haalde minister Grapperhaus van Justitie bakzeil met zijn voornemen om een ambtenaar die had gelekt over onrechtmatige beïnvloeding van het WODC te vervolgen. Jessurun d´Oliveira neemt het voor de klokkenluiders op. Sterker nog: ´Ambtenaren hebben soms de plicht aangifte te doen van ambtsmisdrijven‘. Hij gaat ook in op de schandalen rond de onrechtmatige stopzetting van kinderopvangtoelagen bij de Belastingdienst en bij de verdachte toestanden op Buitenlandse Zaken, waar ambtenaren weer niet genoeg weglakten uit WOB-documenten, zodat plotseling bekend werd dat het ministerie strijdgroepen in het buitenland ondersteunt die volgens het Openbaar Ministerie als terroristische organisaties worden gebrandmerkt.

In zijn vaste column voor De Republikein verdiept historicus Gerard Aalders zich ditmaal in de mededeling van de Rijksvoorlichtingsdienst dat de koning op buitenlandse handelsmissies de ene na de andere miljardenorder binnensleept voor het nationale bedrijfsleven.

Ries Roowaan schrijft over Nigel Farage, de Britse Trump-kloon die de Britten opscheepte met Brexit, maar wiens eigen politieke loopbaan dankzij het districtenstelsel nooit verder reikte dan het Europees Parlement.

Waarom hullen officieren van justitie, verdedigers en rechters zich nog steeds in middeleeuwse geleerdenkleding? ´Uit die toga´s!´, bepleit classicus Anton van Hooff. ´In de openbare ruimte dienen uniformen ter (h)erkenning van gezagsdragers, maar in de rechtszaal is geen misverstand mogelijk. Daar leiden de toga’s tot een misplaatst afdwingen van respect en het misverstand dat aanklagers en advocaten tot de rechterlijke macht behoren´.

In de rubriek Appeltjes van Oranje aandacht voor de erotische escapades van Prins Hendrik, de grootste schuinsmarcheerder die het Nederlandse koningshuis heeft voortgebracht. Het seksschandaal rond de Britse prins Andrew verbleekt bij de levenswandel van prins Hendrik, die zich niet alleen bediende van prostitue(e)s van beiderlei kunne, maar zich ook nog eens vergreep aan de jeugdige padvinders waar hij als erevoorzitter van de Nederlandse scouting makkelijk toegang toe had. ´Het leven van prins Hendrik was één groot seksschandaal´.

‘Impeach de koning!’ In zijn vaste column buigt Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen zich over de wenselijkheid dat de Nederlandse Grondwet zou voorzien in een afzetclausule voor de koning. Willem-Alexander voldoet royaal aan de voorwaarden: ´Hij vangt dubbele inkomsten voor zijn meubeltjes, declareert verkeerd, maakt misbruik van hem ter beschikking staande gebouwen en voertuigen, verkoopt staatseigendom voor eigen gewin, enzovoort. Iedere andere burger dan de koning zou voor dergelijke vergrijpen gegarandeerd voor schut gaan´.

Twee boekbesprekingen completeren dit nummer. Maurits van den Toorn bespreekt Mathijs van de Waardts biografie van Dirk Donker Curtius, De man van 1848. Donker Curtius (1792-1864) was zowel een politieke straatvechter als een heer, zowel een republikein als een vertrouweling van koning Willem II. Zijn bijdrage aan het slagen van de Grondwet van 1848, die de absolute monarchie aan banden legde, werd schromelijk onderschat ten gunste van de mythe rond Thorbecke, maar Van de Waardt vult deze lacune voorbeeldig op.

Paul Damen las Rutger Bregmans De meeste mensen deugen met stijgende ergernis. ´Bregmans boek doet nogal denken aan een aflevering van Discovery Channel´, merkt hij op. ´Na Bregmans boek is mij nog steeds niet duidelijk welke mensen deugen, en waarom. Alleen weet ik wél: dit boek deugt voor geen donder´.

Plus: de Blik van Joep Bertrams, illustraties van Gabriel Kousbroek en cartoons van Ardy Beld.

Nr. 4/2019 van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap’ is te koop bij de geselecteerde boekhandel of na te bestellen bij de uitgever via klantenservice@virtumedia.nl. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Het onherbergzame universum van J.L. Heldring

Voor de nieuwe generatie van reactionaire romantici geldt wijlen J.L. Heldring als een idool. Maar hoe toepasselijk is die verering? Uit de biografie ‘De eeuw van J.L. Heldring’ van Hugo Arlman blijkt dat er in het ‘onherbergzame’ universum van de legendarische commentator van NRC Handelsblad weinig ruimte bestond voor welk radicalisme dan ook.

Tekst: Sjoerd de Jong

Als één meneer de krant was, dan toch wel J.L. Heldring. Liberaal-conservatief, buitenlandcommentator, NRC-hoofdredacteur en 52 jaar lang columnist met Dezer dagen, dat een trouw en bewonderend lezerspubliek kende. Heldring werd een begrip, geroemd om zijn nuchterheid en realisme – een tegenwicht tegen onbezonnen idealisme en moralisme.
Zo komt hij ook naar voren uit De eeuw van J.L. Helding (1917-2013), de fraaie en zeer leesbare biografie die oud-Vrij Nederland-journalist Hugo Arlman aan hem heeft gewijd. Die is geen geringe prestatie, want hoe schrijf je een pakkende levensgeschiedenis van een man die eerder bekendstond om zijn sceptische, cerebrale karakter dan om een flamboyante leefstijl? Zat Heldring na 1960 niet vooral achter een krant of aan een bureau? Zeker de tweede helft van het boek, wanneer Heldring met Dezer Dagen is begonnen – aanvankelijk drie keer per week – staat in het teken van zijn werk. Arlman biedt een informatieve en heldere analyse van 4400 columns over buitenlandse politiek, Atlanticisme, Koude Oorlog, Europa en natuurlijk: taal, het onderwerp dat hem geliefd maakte bij lezers en een gestage stroom post opleverde.

Succesvolle coup
De krant waar Heldring een groot deel van zijn leven aan verbonden was, blijft daarbij vooral decor. Arlman sprak met (adjunct-)hoofdredacteuren, andere NRC-collega’s die Heldring meemaakten, komen niet of nauwelijks aan bod. Ja, er waren spectaculaire conflicten, maar Heldring bleef erbuiten, op enkele uitzonderingen na. Bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, in 1970 opgegaan in NRC Handelsblad, liet hij zich als adjunct betrekken in een – succesvolle – coup om hoofdredacteur Stempels aan de kant te schuiven. Bij de latere fusiekrant bleef er van een aangetreden driemanschap al snel maar één hoofdredacteur over, Heldrings vriend en geestverwant André Spoor, die – eigentijdser en aanzienlijk vernieuwender ingesteld dan Helding zelf – het dagblad in de vaart der volkeren opstuwde. In latere decennia volgden nog sporadisch kleinere incidenten over ingrepen in zijn kopij of onrust over zijn voornemen met de column te stoppen.
Dit gebrek aan petite histoire of persgeschiedenis voor aan de tapkast wordt meer dan goedgemaakt door Arlmans fijne pen en vooral door zijn gevoel voor de nuances en ambivalenties van de sfinxachtige Heldring. De eerste helft biedt een trefzeker portret van het Amsterdams patriciërsmilieu waarin Heldring opgroeide, van zijn worsteling met het christendom en andere grote ideeën, en van zijn studietijd in het Leiden van de jaren dertig. Daarbij komen uitgebreid de bronnen langs waar Heldring zijn leven lang uit putte, van Huizinga en Spengler tot de Russische ‘filosoof van de wanhoop’ Lev Sjestov, Raymond Aron en, Heldrings favoriet, Carry van Bruggen, over wie later meer.
Eerst – voor de lezers van dit blad – enkele intrigerende Oranje-episodes die er gelukkig ook waren in het leven van de journalist. Ook over de monarchie waren Heldrings opvattingen sceptisch en pragmatisch: je zou zoiets nu niet meer verzinnen, maar de zaak was historisch gegroeid en functioneerde redelijk, dus waarom afschaffen? Een ‘passief republikeinse’ lijn, die lang door NRC Handelsblad is aangehouden. Een enkele keer kreeg Heldring persoonlijk met de Oranjes te maken, voor het eerst in 1952 toen hij, kort na zijn entree in de journalistiek, overstapte naar het Nederlands Informatie Bureau in New York, een pr-kantoor van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij medewerker werd en later directeur. Hij wilde internationale ervaring opdoen en vestigde zich met zijn echtgenote enkele jaren in de Big Apple, onder meer inwonend bij een Italiaanse familie die zo druk was dat ‘het zitten in de tuin’ hem onaangenaam werd.


Pacifistische toespraken

Bij het Informatie Bureau raakte hij betrokken bij het achteraf spraakmakende staatsbezoek van koningin Juliana, waarbij zij het ontvangende land en de VN trakteerde op pacifistische toespraken onder invloed van haar spirituele gidsen Krishnamurti en Greet Hofmans. Over de laatste had staatssecretaris Wim Fockema Andreae van Buitenlandse Zaken Heldring bij een eerder bezoek al eens toevertrouwd dat Den Haag liever had dat zij ‘vandaag of morgen onder de tram komt’. Een verzuchting die rijksambtenaar Heldring gelukkig niet opvatte als dienstbevel. Wel regelde hij interviews voor de koningin, onder meer met het in kledingzaken gezaghebbende tijdschrift Vogue.
Ook in de ogen van haar echtgenoot bracht de Amsterdamse patriciërszoon het er blijkbaar goed vanaf, want tien jaar later werd Heldring gepolst of hij secretaris van de prins wilde worden, wat hij beleefd afwees. Een decennium later, drie jaar na de Lockheed-affaire, volgde een confrontatie, toen Heldring zich in Dezer Dagen in ongezouten bewoordingen uitsprak tegen het voornemen een portret van de prins op te hangen in het Koninklijk Instituut voor de Marine. Dat gaf geen pas, vond hij, want een bedrijf zou dat ook niet doen voor een directeur die zich ‘aan malversaties schuldig had gemaakt’’.
Met dat m-woord was de boot aan. De vorstin ontstak in woede, de premier (Dries van Agt) werd opgetrommeld om ten paleize wind te vangen. Heldring, die geen woord terugnam van wat hij had geschreven, kreeg steun van een oud-lid van de fameuze Commissie van Drie die de Lockheed-zaak had onderzocht. Econoom en ex-bankdirecteur Holtrop schreef hem dat de ‘morele veroordeling’ door de commissie ‘voldoende basis [geeft] voor je verdere conclusies’. Een precieze formulering, want die ‘verdere conclusies’ kwamen natuurlijk wel voor Heldrings rekening, de commissie had slechts de ‘basis’ geleverd en een louter ‘moreel’ oordeel geveld. Bernhard vergat het incident niet en herinnerde de columnist er vele jaren later fijntjes aan dat Heldring senior hem in 1939 ‘ein leichter Vogel’ had genoemd, een lichtzinnige figuur. Heldring junior vatte de verwijzing op als een sportief gebaar, maar Arlman noteert terecht dat het eerder een steek onder water was; de prins beledigen zat kennelijk in de familie, wilde ZKH maar zeggen.

BVD-mantelorganisatie
Heldrings banden met Buitenlandse Zaken bleven door de jaren heen goed; zelfs zo goed zelfs dat hij in 1960 een door de Inlichtingendienst Buitenland betaalde reis naar de Sovjet-Unie accepteerde. Hij dacht, verklaarde hij later: als de krant het niet kan betalen, waarom niet? Maar, moest hij toen toegeven: journalistiek gesproken was het ‘volgens de normen zoals die vandaag gelden, not done’. Hij had eraan kunnen toevoegen: ook niet volgens journalistieke normen die destijds al golden. Veel had het bezoek trouwens niet opgeleverd, meende hij, het was een toeristische rondreis geweest, zonder kijkjes achter de schermen. Ook woonde Heldring, met collega’s, in de jaren vijftig een BVD-seminar bij over het communisme – een cursus die hem meeviel en waarvoor hij een bedankje stuurde aan de betrokken ‘Stichting voor onderzoek van ecologische vraagstukken’, een BVD-mantelorganisatie.
Zulke anekdotes lijken het beeld te bevestigen van Heldring als een door en door rationele scepticus, een man die de eigen natie, de buitenwereld en het persoonlijke leven koel en analytisch bekeek, nuchter en wars van moralisme. Zijn wereldbeeld was ‘onherbergzaam’, ook een woord dat opduikt. Toch zou dat hem onrecht doen. Arlman slaagt er goed in om de ambivalenties en zelfs de hartstocht te laten zien achter het rationele, ongenaakbare uiterlijk van zijn hoofdpersoon. Niet voor niets schreef die over zichzelf en zijn afstandelijke imago in 1987 al dit gedicht:

Ik word vaak beticht van koel te zijn en kil
’t is Niet onjuist, maar anders dan ik wil
Ook anders dan ik bèn, want weet: al lijkt ’t pantser hard,
Eronder klopt een kwetsbaar en liefhebbend hart

Kort voor zijn overlijden zei hij tegen de hem omringende familie, onder wie een Amerikaanse schoondochter: ‘I never realised I was loved so much’.
De biograaf psychologiseert niet – wat ook niet zou passen bij zijn onderwerp – maar een verband met Heldrings jeugdjaren ligt voor de hand. Heldring junior had een moeizame relatie met de patriarch Ernst Heldring (1871-1954), een gewetensvolle maar dominante vader en, aldus zijn zoon, ‘geen gezellige man’. Heldrings moeder Marie overleed toen hij zes was. Zijn twee jaar oudere zus Miek pleegde zelfmoord. Oudere broer Jan kwam om als marineofficier, toen zij schip werd getorpedeerd door een Duitse onderzeeboot.

Afkeer van emotioneel vertoon
Die persoonlijke ervaringen, in combinatie met de oorlogsjaren (waarin hij zich naar eigen zeggen weinig heldhaftig gedroeg), speelden ongetwijfeld mee in Heldrings gereserveerdheid en zijn afkeer van emotioneel vertoon. Dat neemt niet weg dat hij gevoelig was voor kritiek en zeker voor (beschaafde) uitingen van affectie, vooral van vrouwen. Volgens Arlman bleef Heldring zijn leven lang aantrekkelijk voor vrouwen – hij schrijft hem zelfs ‘een zekere reputatie’ toe als ladies man – ongetwijfeld mede door zijn gedistingeerd-Britse uiterlijk en ironische oogopslag (in de verte had hij iets van James Bond, in familiekring kreeg hij de bijnaam Don Draper, naar de hoofdpersoon uit Mad Men). De biograaf memoreert een intieme correspondentie met een veel jongere, dolverliefde diplomate die, in Arlmans omfloerste formulering, ,,niet de enige vrouw buiten de deur’’ was. Daarna zwijgt de biograaf discreet.
Gevoeligheid voor vrouwelijk schoon blijkt trouwens al uit de aandoenlijke anekdote dat ‘Jerome’ (in het eerste deel gebruikt Arlman de voornaam) op 13-jarige leeftijd hoteldebotel raakte van de foto van een ‘halfbloot’ meisje in een Duits tijdschrift. De Wandervögel-nimf maakte zo’n indruk op hem, schreef hij later, ‘dat ik het nooit vergeten heb’. Hij vond de foto (ter bestudering opgenomen in de biografie) 75 jaar later terug in Der Spiegel.

Flirt met NSB

Terecht stelt Arlman ook vast dat achter Heldrings ‘cerebrale logica’ (welke andere is er?) een blijvende gevoeligheid school voor ‘Grote Meeslepende Ideeën die niet noodzakelijkerwijs berustten op de rede’. Zijn latere prudente conservatisme zou je zelfs kunnen zien als een persoonlijke rem op zijn hang naar intellectuele Sturm und Drang. Als scholier op het Amsterdamse Barlaeus Gymnasium flirtte Heldring kortstondig met de NSB, vermoedelijk vooral om zijn vader, een ‘geheide liberaal’’, te epateren. Op zijn achttiende verwierp hij het nationaalsocialisme alweer als ‘onchristelijk’.
Maar grote ideeën lieten hem niet los. Pro-Duits werd hij volgens Arlman ,,op geen enkele manier’; Heldring diende in mei 1940, zonder verzeild te raken in de gevechtshandelingen, en woonde als student in Leiden de roemruchte lezing bij van hoogleraar Cleveringa. In een briefwisseling liet hij wel weten te voelen voor de omstreden suggestie van oud-minister De Geer (in de brochure De synthese in den oorlog , 1942) dat de geallieerden vredesbesprekingen zouden moeten beginnen met Hitler-Duitsland. De jonge Heldring was toen in de greep van een heel andere radicale overtuiging: een hervonden christendom, dat ging boven wereldse vraagstukken van nationalisme en oorlog. Elk compromis met de boodschap van de Messias was ,,onchristelijk’’, vond hij.
Het christendom is hem als een schaduw blijven volgen, al liet hij dit jeugdige absolutisme snel achter zich. Niet de blijmoedig katholieke variant (waar hij niets van zei te begrijpen), maar het protestantisme van de Heidelberger Catechismus, met het accent op zondebesef en menselijk falen. Ook bleef hij gefascineerd door de bekeringstheologie van Pascal, die in afgrondelijk geloof de enige redding zag uit een zinloos universum. Beide sluiten aan bij Heldrings scepsis over de reikwijdte van de rede en zijn open oog voor het menselijk tekort. Het christendom was ook een raakvlak met Joop den Uyl, met wie hij, ondanks zijn hekel aan diens moralisme, bij een conferentie aan de bar een boom opzette over de theoloog Karl Barth. Zijn eigen geloof was toen allang vervlogen; hij werd, niet als enige, een ‘ongelovige christen’.
Iets ongerijmds heeft Heldrings verhouding tot het christendom niettemin altijd gehouden. Zijn conservatieve pragmatisme over het geloof (het christendom hoort bij onze cultuur, religie is een bindende factor in de samenleving) wringt met zijn eigen strenge interpretatie ervan: Jezus was volgens Heldring immers naar eigen zeggen niet gekomen om vrede te brengen, maar ‘het zwaard’. Niet echt een Blijde Boodschap, al hadden de meeste moderne christenen dat niet door. Gelukkig maar, want anders zou er van het stabiliserende effect van religie weinig overblijven. De conservatieve cultuurchristen werd het, kortom, nooit helemaal eens met de Pascaliaanse existentialist.

Carry van Bruggen
Dat hoeft niet te verbazen, want hier speelt hét thema in Heldrings denken: de altijd instabiele verhouding van individu en collectief. Als twintiger raakte Heldring in de ban van het werk van Carry van Bruggen, die met Prometheus (1919) een ambitieuze aanklacht schreef tegen het collectivisme dat Europa in die jaren in zijn greep hield. Volgens Huizinga, zelf toch ook geen overdreven optimist over het Avondland, was het een onleesbaar boek vol dikdoenerij. Voor Heldring werd haar boek ‘de grondslag voor mijn denken’. Hij leerde eruit dat de drift van individuen, groepen en naties om zich tot een eenheid te smeden en zich tegelijk van anderen te blijven onderscheiden, de drijvende kracht is in de werkelijkheid en de bron van politiek. Die drift in goede banen leiden, was de opgave voor elke verstandige overheid en de basis voor rationeel buitenlands beleid. Denken in nationale belangen en machtsbalans was daarbij realistischer en dús wenselijker dan streven naar grote idealen als een broederschap van alle mensen, of staten. Vermoedelijk gold dat trouwens evenzeer voor zijn blik op het persoonlijke leven.
Dit ‘essentialisme’ (Arlman) van Heldring over nationale staten, culturen en de mens in het algemeen is bekritiseerd als ouderwets, star en eendimensionaal. Het lijkt getekend door het romantische natie- en cultuurbegrip van de Duitse filosoof Herder, die volken en nationale culturen zag als afgeronde gehelen met elk een eigen karakter en onderling incompatibel. Zo’n visie klinkt in elk geval door in Heldrings kritiek op het streven naar Europese eenwording; dat was heilloos, vond hij, want er bestaat geen Europees volk en, sinds de christelijke Middeleeuwen, ook geen Europese cultuur meer – een standpunt dat hem in het Nederland van de vroege eenentwintigste eeuw nieuwe bewonderaars opleverde, zoals de jonge reactionair Thierry Baudet, die Heldrings oude artikel Lof van het conservatisme (1974) herontdekten en hem tot icoon maakten van hun eigen, veel radicalere maatschappijkritiek.

Terecht? Biograaf Arlman wijst erop dat Heldrings conservatisme vooral een persoonlijke levenshouding was, gespeend van de ideologische drift van zijn nieuwe adepten. Zij hebben een revolutionair programma: een Umwertung aller Werte moet Nederland (en de Europese cultuur) redden van de ondergang door immigratie, multiculturalisme en ‘oikofobie’, de erfenissen van de linkse jaren zestig en zeventig. Nu kon ook Heldring gruwen van de uitwassen van die vrijgevochten decennia, samengevat als ,’warhoofderij, klaploperij, onverdraagzaamheid, eventueel terreur’’ (al toonde hij zich in 1968 positief over ‘pop-, beat- en andere moderne muziek’ als wapen om de jeugd achter het IJzeren Gordijn voor het Westen te winnen). Maar hij zag allerminst uit naar de Grote Omwenteling waar rechts-radicalen als Baudet naar hunkeren, dat ‘magnifieke spektakel, dat de verbeelding wakker moet roepen die in slaap is gesukkeld door jaren van veiligheid en welvaart’ (Edmund Burke).

Prudente vooruitgang
Integendeel. Of: liever niet. Heldrings conservatisme mikte op prudente vooruitgang, niet op een alles bepalende omwenteling. Geheel indachtig Burke’s slagzin dat ‘een staat die bepaalde veranderingen niet aankan, zichzelf ook niet in stand kan houden’. Veranderen is menselijk en kan, mits met beleid en realisme aangepakt, ook wenselijk zijn. Maar álles anders willen, zo maakte Heldring op uit zijn eigen eeuw, dat is een gevaarlijke illusie.

Hugo Arlman: De eeuw van J.L. Heldring (1917-2013). Een biografie.
Uitgeverij Van Oorschot, 383 blz.


Sjoerd de Jong is Ombudsman van NRC Handelsblad.

‘Zijn dichterlijke inborst werd Troelstra fataal’

Na zijn mislukte poging tot revolutie in 1918 was Pieter Jelles Troelstra ‘een gebroken mens’, schrijft Piet Hagen in zijn monumentale Politicus uit Hartstocht. Biografie van Pieter Jelles Troelstra (2010).’Ik had mijn positie in één klap vernietigd’, meende hij. Een interview met de biograaf.

Tekst: René Zwaap

Na de Rode Week van 1918 was Pieter Jelles Troelstra wanhopig. Een fractiegenoot van de SDAP trof hem thuis op de bank ‘voor dood liggend’ aan. Zijn vrouw Sjoukje waarschuwde: ‘Piet wil zelfmoord plegen’. Piet Hagen: ‘Troelstra zat in zak en as. Zijn hele carrière leek bedorven. Regeringsdeelname voor de SDAP, die vijf jaar eerder nog zo dichtbij had geleken, zat er nu niet meer in. Hij vreesde ook het eind van zijn eigen politieke loopbaan en hij was een geestelijke ineenstorting nabij. Op het beslissende moment had hij gefaald en hij wist het. Zijn psychische weerbaarheid was in het verleden ook al niet van gietijzer gebleken. Bij te hoge spanning brak er iets in hem. Enerzijds was hij de lepe advocaat, anderzijds een romantische Friese dichter, en die twee componenten van zijn karakter waren niet altijd met elkaar in balans. Zijn dichterlijke inborst werd Troelstra fataal in 1918. Al eerder had hij langdurig ziekteverlof moeten opnemen om in een Zwitsers kuuroord op krachten te komen. Zijn medebestuurders van de SDAP waren na die Rode Week van 1918 vanzelfsprekend uitermate geïrriteerd dat zij de rommel moesten opruimen terwijl Troelstra zelf uitgeteld op de divan lag’.

In zijn Gedenkschriften noteerde Troelstra over de kater van november 1918: ‘Ik begreep dat de tegenstanders mij als mikpunt zouden kiezen voor hun aanvallen op onze beweging. De socialistische arbeiders zouden bij de nu volgende afwikkeling der “revolutie” slechts last van mijn persoon kunnen hebben. En wat wachtte mijzelf, nu ik mijn positie in het politieke leven van ons land met één slag had vernietigd?’

Hersenschim
Toch kan de biograaf zich ‘de vergissing’ van Troelstra goed indenken. Piet Hagen: ‘Dat was zeker het geval toen ik mijn biografie schreef. Het nadeel van zo’n onderneming is wellicht dat je je als biograaf toch enigszins vereenzelvigt met je hoofdfiguur. Nu bezie ik Troelstra’s rol in die novemberweek van 1918 toch met iets meer kritische distantie en zie ik in dat Troelstra zich ergens ook liet leiden door een soort hersenschim. Maar aan de andere kant: hij was zeker niet de enige. Zelfs zijn politieke tegenstanders dachten dat de grote omwenteling aanstaande was. In haar paleis vroeg koningin Wilhelmina zich of of zij niet de kant van het volk moest kiezen met voorbijgaan van kabinet en Kamer. De vlucht van ex-Kaiser Wilhelm II naar Nederland had een enorm effect, iedereen dacht dat de oude orde op instorten stond’.
Volgens Hagen had Troelstra een ambivalente houding tegenover Wilhelmina. ‘Als fractieleider van de SDAP nam Troelstra geen blad voor de mond. In 1909, bij de geboorte van Juliana, had hij voor grote consternatie gezorgd door zich niet te voegen naar de algemene jubelstemming in de Kamerbankjes en te stellen dat erfelijkheid misschien een deugdelijk criterium was voor stamboekvee, maar niet bij de selectie van een staatshoofd. Aan de andere kant had Troelstra er overduidelijk plezier in om als fractievoorzitter van de SDAP en als vicevoorzitter van de Tweede Kamer ten paleize te komen en Wilhelmina had een groot respect voor hem. Als hij niet van de verkeerde partij was geweest, zou hij zeker “te gebruiken zijn geweest”.Invoering van de republiek stond dan ook niet expliciet op het revolutionaire verlanglijstje dat Troelstra tijdens de Rode Week formuleerde. Hij ging ervan uit dat het koninklijke kaartenhuis vanzelf zou instorten. Eigenlijk waren het zijn tegenstanders die de positie van de monarchie centraal stelden in hun campagne om het rode gevaar de kop in te drukken. Met die demonstratieve aanhankelijkheidsbetuiging op het Malieveld veranderde het koningshuis van symbool van nationale eenheid tot het wapen van de reactionaire tegenkrachten’.
Achteraf is het moeilijk navoelbaar wat Troelstra zich precies voorstelde bij de grote omwenteling die hij in 1918 proclameerde. Piet Hagen: ‘Wellicht dacht hij aan het revolutiejaar 1848, toen er zonder kanonschoten en bloedvergieten toch een nieuwe Grondwet kon komen. Misschien verwachtte hij een telefoontje uit Den Haag met het vriendelijke verzoek deel te nemen aan een overgangsregering. Zo was het in Berlijn ook gegaan.’

Tweesporenbeleid

Anno 1918 was de machtsbasis van de SDAP in de Tweede Kamer niet zo groot als de partij had gehoopt bij de invoering van het algemeen kiesrecht. Piet Hagen: ‘Alleen in Rotterdam was de partij met 40 procent van de stemmen ontegenzeggelijk de grootste. Landelijk bleef links – inclusief de radicale Sociaal-Democratische Partij van David Wijnkoop en Henriëtte Roland Holst, in 1918 omgedoopt in de Communistische Partij Holland – steken op ongeveer 30 procent, hetgeen een coup niet leek te rechtvaardigen. Maar Troelstra voerde een tweesporenbeleid. Enerzijds was hij in hart en nieren een parlementariër, anderzijds geloofde hij ook in buitenparlementaire actie. Een beetje zoals Baudet en Wilders nu, zij het met geheel andere motieven’.
Na zijn Troelstra-biografie zette Piet Hagen zich aan de geschiedschrijving van het Nederlandse kolonialisme, waarvan de vrucht – Koloniale oorlogen in Indonesië, vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing – eerder dit jaar verscheen. Speelde de status van Nederland als koloniale grootmacht ook een rol in 1918? Was het daarom dat de Bataafse Petroleummaatschappij – voorloper van Koninklijke Olie Shell – haar secretaris Carel Gerretson in Nederland de contrarevolutie tegen Troelstra liet organiseren? Vreesde men het verlies van de Indonesische olievoorraden door dekolonisatie? Piet Hagen: ‘Er ontstond wel enige onrust in Indië en ook daar werden hervormingen beloofd, maar angst voor verlies van de kolonie was er niet. Sterker nog, ik was nogal teleurgesteld toen ik bij mijn research stuitte op een verklaring van Troelstra waarin hij stelde dat van dekolonisatie niet te snel sprake kon zijn omdat anders de financiering voor betere voorwaarden voor de Nederlandse arbeiders in het geding zou komen.’

De Republikein nr. 3/2018: Greet Hofmans & Friedrich Weinreb: een paar apart

Uit de inhoud van nr. 3/2018 van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & recht:
René Zwaap over het geheime archief van Greet Hofmans en de manipulaties van het Weinreb-Rapport, Paul Damen over lintjesjager Bernhard, Gerard van der Zwan bepleit een Constitutioneel Hof in Nederland, oud-SG van Financiën Jan Postma rehabiliteert Bataafse patriot Alexander Gogel, Marokkaans journalist Hamid El Mahdaoui wil Willem-Alexander en Nederlandse Staat aanklagen voor wapensmokkel, Anton van Hooff over het republikeinse ideaal bij Hugo de Groot, Johan de Witt en Spinoza, Sjoerd de Jong over de erosie van journalistieke wetten in het Trump-tijdperk, August Hans den Boef over het Jaarboek Oranje 2017, Bart Gruson over de nieuwe Cubaanse Grondwet, Ton van Reen over een koninklijk bezoek aan Limburg, Gijs Korevaar bezoekt de (in vergelijking met Oranje) spotgoedkope Zweedse royals, een column van Manuel Kneepkens over het verlangen naar een Hollandse Houllebecq, een column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen vanuit de Alliance of European Republican Movements in Londen en de Appeltjes van Oranje met de liefde tussen Mabel en Ed van Thijn.

Na te bestellen via klantenservice@virtumedia.nl, tel. 085-0407400. Mis geen enkele editie van dit bijzondere tijdschrift en neem een abonnement.