Cabinda

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning. Deel XIII: De Prijs Der Onschendbaarheid

In deel XIII van ons feuilleton verleggen we onze aandacht even naar het koninklijk paleis, tot waar de faam van onze speurder inmiddels is doorgedrongen. We ervaren dat ook in een koninklijk huwelijk niet altijd alles over rozen gaat.


Tekst: René Zwaap


HOOFDSTUK XIII

DE PRIJS DER ONSCHENDBAARHEID

De Koning zette net zijn computer aan toen vanuit een hal van het paleis keihard een tango van Carlos Gardel begon te schallen.

Hij zuchtte diep terwijl hij vanuit het raam uitkeek over het groene gazon, waar de vogeltjes hem hadden toegezongen.

Gardel in de vroege ochtend was slecht nieuws. Dat betekende dat zijn vrouw in de ban was van heimwee naar haar Zuid-Amerikaanse vaderland, en als dat het geval was wilde ze dat altijd zo luid mogelijk duidelijk maken. De stem van Gardel had al de hele nacht door het paleis geschald, en nu, na slechts enkele uren pauze, leek het hele helse ritueel weer opnieuw te beginnen.

Een lakei roepen om het verzoek over te brengen of het allemaal wat zachter kon, had geen enkele zin, zo had hij inmiddels wel geleerd. Ze zou de man levend verscheuren. Er zat niets anders op dan het zelf te proberen.

Zuchtend liep de koning de trap op, onder de portretten van zijn roemruchte voorvaderen, die hem in zijn beleving misprijzende dan wel spottende blikken toewierpen, soms gezeten op hun edel strijdros.

‘El dia que me quieras’, zong Gardel, en naarmate de koning dichterbij de bron van het geluid kwam begonnen zijn knieën steeds meer te knikken. Soms vroeg hij zich af wat hem bezield had, hoe hij het had aangedurfd zich vrijwillig in dit mijnenveld te begeven. Hij had gedacht dat hij het aankon, maar naarmate de jaren vorderden, was er een twijfel in zijn gedachten geslopen, niet meer uit te bannen, en bij iedere irritatie werd die sterker.

Hij herinnerde zich hoe hij zich had gevoed met de heftige gevoelserupties van zijn betere wederhelft, hoe hij had gedacht dat zij voor hem de sleutel was naar het ervaren van het werkelijke leven. Hij had zichzelf altijd zo gelijkmatig bevonden, zo middelmatig, nooit uitschieters ervaren, een soort dommelend bestaan geleefd. Bij haar was vreugde vrolijker dan hij ooit voor mogelijk had gehouden, en ook verdriet was bij haar tastbaar en concreet, nooit een vaag zeurend vragen, maar een stroomstoot die je tot in de diepste vezel raakte. Maar nu was er die twijfel. Was het eigenlijk niet ook iets heel moois, die Hollandse gelijkmatigheid? Zeker, het was minder spectaculair, maar het was ook minder inspannend. Je kon toch ook niet altijd op het topje van je emotionele kunnen leven? Er moet toch op zijn minst een pauzestand zijn?

De koning klopte op de deur van het slaapvertrek van zijn vrouw. Niemand antwoordde. Zijn kloppen moest ook nauwelijks hoorbaar zijn met die harde muziek. Heel voorzichtig opende hij de deur op een kier.

De ruimte was donker, bedompt van tranen en verschraalde wijn en met een muur van sigarettenrook gevuld.

‘Querida, gaat het wel goed met je?’, vroeg de koning door de kier, met luide stem om boven de muziek uit te komen.

‘Ga weg!’, klonk het vanuit de duisternis. ‘Laat me met rust!’

‘Maar liefje, kan die muziek wat zachter? Ik werk vandaag thuis en ik kan me niet concentreren’.

‘Werken, werken, werken! Altijd maar werken! Je bent koning, hombre! Je hoeft helemaal niet te werken!’

Aan haar dictie kon de koning horen dat de alcoholconsumptie van voorgaande nacht haar uitwerking nog niet gans verloren had.

‘Het is verschrikkelijk! Wat een inferno!’

‘Waar heb je het over, liefje?’, vroeg de koning, terwijl hij nu eindelijk de moed vond de deur geheel te openen en de kamer te betreden.

Zijn vrouw lag op haar bed, nog gekleed in de helblauwe avondjapon die zij de avond ervoor tijdens het diner met het bezoekende Deense koningspaar had gedragen. Haar diadeem hing scheef over haar ogen. Op de vloer lagen enkele halflege flessen wijn, venijnig uitgedrukte peuken waren overal in de ruimte te bespeuren.

‘Alles is verschrikkelijk. Dit land. Dit paleis. Dit weer. De mensen. En jij ook!’, begon ze te jammeren.

De koning zette zich nu op de bedrand en legde zijn hand op haar enkel, die zij haastig introk.

‘Waarom ben ik verschrikkelijk?’, deed hij een poging tot dialoog.

Ze rolde zich om, lag nu op haar buik, en verstopte haar hoofd onder een kussen.

‘Omdat je ook zo’n Hollander bent!’, klonk het zeer welgemeend. ‘Zo’n saaie, oppervlakkige, stomvervelende schijt-Hollander!’

De koning kon een lachje niet onderdrukken.

‘Maar schat, er is helemaal niets Hollands aan mij. Je weet toch hoe ons clublied gaat? “Ben ik van Duitschen Bloet?” Dat gaat over mij! Voor de rest heb ik ook nog eens een stevige Russische component. Russisch, hè, die gaan ook reuze diep, emotioneel gezien!’

Hij maakte even een stop, zich beradend op een vervolgstap.

‘Neem nu Gardel hier. Ik kan daar intens van genieten. Ik krijg er kippenvel van. Hier, kijk maar’. Demonstratief toonde hij zijn arm.

‘Er is geen Hollander die de tango begrijpt!’, protesteerde zijn vrouw, nu vanonder het kussen verschenen en met een arm over de bedrand tastend naar een wijnfles. ‘Jullie begrijpen het niet, want jullie voelen het niet!’

Een beetje gekrenkt stond de koning op van het bed.

‘Nou, dan moet je het zelf maar weten’, zei hij gedecideerd, en hij liep richting deur.

‘Ja, ren maar weer weg, lafaard!’, riep zijn vrouw, en ze wierp het kussen in zijn richting. ‘Jullie zijn allemaal lafaards! Er is maar één echte man in deze natte hel, en dat is senhor Dick Stein!’

De koning kon nu zijn geamuseerdheid niet meer onderdrukken.

‘Stein? Dat is een warenhuisdetective, potverdikkeme! Die bewaakt de pantybakken!’

‘Hij heeft mijn leven gered!’, bracht zijn vrouw in.

‘Je bedoelt die arme drommel die hij besprong op Koningsdag? Die man maakte alleen maar gebruik van zijn demonstratierecht! Die deed geen vlieg kwaad! Het was volkomen disproportioneel geweld! Het heeft ons alleen maar slechte pers bezorgd’.

Zijn vrouw stak nog een sigaret op en nam een gulzige haal, terwijl ze met de vrije hand een wegwerpgebaar in zijn richting maakte.

‘Senhor Stein heeft cojones! Maar daar heb jij de ballen verstand van!’

Ze lachte schamper, klaarblijkelijk in haar nopjes met haar woordspeling.

Dreigend wees ze naar de koning. ‘Ik doe geen stap meer de deur uit zonder senhor Stein! Begrepen? Ik wil senhor Stein!’

‘Goed dan’, zuchtte de koning. ‘Als je dat per se wilt. Ik zal hem laten bellen’.

***

Toen de koning terug kwam in zijn kantoor trof hij zijn broer de prins zittend aan zijn bureau.

‘Hé, Big Brother, alles kits?‘, vroeg deze, met de immer ironisch opgetrokken mondhoek die zijn handelsmerk was. Tergend langzaam stond hij zijn plaats af.

‘Je hoort het’, zei de koning kortaf, terwijl hij zijn zetel terugveroverde. ‘Het is weer eens raak. Knettergek word ik ervan’.

Zijn broer tuurde even naar het plafond, alsof hij de muziek van Gardel zo beter kon horen.

‘Als je er echt genoeg van hebt kun je haar natuurlijk altijd de nek omdraaien’, opperde hij vilein . ‘Niemand die je wat maakt’.

‘Hoe bedoel je?’, wilde de koning weten.

‘Nou, je bent toch onschendbaar? Geen rechter die je kan veroordelen. Hoogstens draait er zo’n arme drommel van een minister voor op. Ministeriële verantwoordelijkheid uiteindelijk. Lees die Grondwet nu eens, man! Echt de moeite waard, en het gaat bijna alleen over jou’.

De koning knikte flauw. Recht was nooit zijn sterke kant geweest. Juridische teksten kon hij met de beste wil van de wereld gewoon niet lezen. Uiteindelijk had hij geschiedenis gestudeerd. Mooie verhalen over echte mensen, die las hij graag. Maar dat gortdroge jargon van wetteksten, die vreselijke formuleringen? Het was al erg genoeg dat hij die moest ondertekenen.

‘Aan de andere kant, ik zou het je niet willen aanbevelen’, vulde zijn broer na enig peinzend zwijgen aan. ‘Slecht voor je populariteitscijfers, zo’n partnermoord, en die staan er al niet zo bijster florissant voor’.

‘Wat brengt je hier?’, wilde de koning weten, ook om het gesprek in een andere baan te leiden.

‘Ja, nou, we hebben een probleempje’, zei de prins. ‘Of beter gezegd: jij hebt een probleem’.

‘Jippie, nog één’, mompelde de koning.

Zijn broer had zich ontfermd over de zakelijke belangen van de familie en de koning had zich meer dan eens bedacht dat hij daarmee eigenlijk een veel sterkere positie bekleedde dan hijzelf. En dat was niet altijd een geruststellende gedachte, want zijn broers lievelingsboek was De Vorst van Machiavelli, en hij gedroeg zich ook daarnaar. De koning was daarom altijd op zijn hoede met zijn broer, en nu had hij alle reden om nog extra op zijn hoede te zijn.

‘Ja’, zei zijn broer. ‘Het gaat om die aandelen in de Koninklijke Olie…’

Hij maakte even een pauze om de onaangename verrassing die zich aftekende in het gezicht van de koning ruimer baan te geven.

‘Jij bent in je koninklijke wijsheid zo vrij geweest om via de Rijksverzwijzigingsdienst te melden dat je daar helemaal geen belang had…Maar dat is niet helemaal conform de waarheid…In die zin…het is waar, maar het is ook niet waar….’

‘Hoe kan iets waar zijn en tegelijkertijd niet waar?’, riposteerde de koning, geïrriteerd opkijkend van de agenda die hij voor zich had opengeslagen terwijl zijn broer sprak.

‘Nou, formeel heb jij persoonlijk inderdaad geen aandelen in de KOM. Maar de stichtingen die jouw aandelen voor jou beheren barsten ervan. Het is de basis van het familievermogen.’

‘Verkoop ze dan’, zei de koning geïrriteerd.

‘Dat zou niet verstandig zijn’, zei de prins. ‘Met al die publiciteit over die toestand in Cabinda in verband met die moord op die oude kraakster is het aandeel KOM nu behoorlijk in waarde gezakt. Bovendien zijn die aandelen door de decennia heen altijd de meest zekere component van onze beleggingen geweest en daarmee de meest zekere bron van inkomsten. En nu kreeg ik vanuit de KOM-leiding informatie binnen dat de waarde van de maatschappij binnen zeer korte tijd enorm zal toenemen, omdat er in datzelfde Cabinda weer een olieveld van enorme proporties op het punt staat te worden ontdekt. Dus als we verstandig zijn, kopen we nu juist zoveel mogelijk aandelen in de KOM op, nu de prijs laag is en het rendement binnen de kortste keren door het plafond schiet’.

‘En als dat allemaal uitkomt, sta ik voor schut’, bracht de koning daar tegenin.

‘Wie zou daar achter kunnen komen?’, antwoordde zijn broer. ‘Niemand. De zaak is volkomen afgedekt’.

‘De KOM staat op het punt in Den Haag te worden aangeklaagd, juist wegens Cabinda’, zei de koning, trots op zijn actuele inzicht in dit hoofdpijndossier. ‘Die zaak kan heel vervelend worden voor alle betrokkenen’.

‘Zo ver komt dat niet’, zei zijn broer. ‘Ik heb die zaak onder controle’.

‘Beledig ik je erg als ik zeg dat me dat niet totaal gerust stelt?’, riposteerde de koning.

De prins hield zijn meest ironische grijns tevoorschijn.

‘Jij bent de koning. Jij mag alles’, zei hij, en hij stond op om weg te gaan.

‘Je kunt gaan’, zei de koning.

‘Ik ging al ‘, zei de prins.

‘Dat zie ik. Maar nu mag je ook’.

***

Nadat de prins de ruimte had verlaten, belde de koning zijn secretaris.

‘Bel Stein’, zei hij. ‘Hij gaat met ons mee naar Italië’.

Daarna stopte de koning oordopjes in en toog aan het werk.

Zal Dick Stein zich staande weten te houden in het geweld van de koninklijke twisten rond zijn persoon? En zal hoe moet het nu verder met de zaak die Esther Blom had willen beginnen tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM)? U leest het allemaal in de volgende aflevering van De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning.

Voor de vorige aflevering van dit feuilleton volgt u deze link

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel IX: Persmuskieten

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel IX zet Dick Stein zijn visie op werken met journalisten uiteen, maakt hij een premature afscheidstocht langs de stegen van De Wallen en wordt zijn liefdesleven voorzien van een krachtige impuls.


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 9

PERSMUSKIETEN

Dick Stein had gedurende zijn werkzame leven veel contact met journalisten gehad, en bijna onveranderd voelde hij zich na afloop als een koorknaap na een weekenduitstapje met het patersgilde: bezoedeld.

Journalisten waren naar Stein’s voortschrijdende inzicht de laagste menselijke levensvorm in de voedselketen. Het ergste waren de journalisten die gedurende een interview niets zeiden en alleen maar gedwee ‘ja’ knikten, alsof ieder woord dat je uitsprak op zijn volledige instemming mocht rekenen. Als je het stuk dan terug las in de krant bleek dat zo’n kerel (de enkele dame die Stein in het op één na oudste beroep van de wereld was tegengekomen was een categorie apart) je de hele tijd hartgrondig had gehaat en in de hem beschikbare ruimte verscheurde hij je als een wild beest.

Ook met journalisten die joviaal deden en je deden geloven dat je hun beste vriend was, was voorzichtigheid geboden. Tussen al die glimlachjes en schouderklopjes door waren ze eigenlijk op zoek naar die ene ongerijmdheid in je verhaal, en als ze die eenmaal te pakken hadden, richtten ze onder het mom van ‘journalistieke objectiviteit’ een bloedbad met je aan.

Loyaliteit onder het persvolk, zo had Stein met pijn en moeite geleerd, is een spaarzaam goed. Het waren stuurloze ééndagsvliegen, meewaaiend op elke wind. Op rijpere leeftijd was Stein dan ook tot de slotsom gekomen dat het het beste was, de persmuskieten op zo’n groot mogelijke afstand te houden.

Zijn assistente Fatima had hij instructies gegeven de hoorn onmiddellijk op de haak te gooien als er iemand belde van de krant, radio of tv.

Voor één journalist maakte Stein echter een uitzondering: Barry Jurgens, misdaadverslaggever van Het Parool, kon bij hem een potje breken. Ze hadden elkaar een keertje ontmoet in café Dolly, tegen sluitingstijd, toen Jurgens bij het voldoen van de rekening ineens ontdekte dat hij geen cent op zak had, en omdat Stein toen zo vriendelijk was geweest de helpende hand te bieden, kreeg hij als blijk van Jurgens’ dankbaarheid diens perskaart onder de verzekering dat hij zo ‘altijd gratis naar de film’ kon.

Dat laatste bleek tegen te vallen, maar Stein had het gebaar gewaardeerd en een soort van vriendschap was geboren. Het voordeel van Jurgens was dat hij zoveel dronk dat hij alles wat je hem vertelde de volgende dag vergeten was. Dat praatte een stuk gemakkelijker. Als Stein iets kwijt wilde in de krant, maakte hij graag gebruik van de diensten van Jurgens, want aangezien die sowieso te beroerd was zelf iets uit te zoeken nam hij maar wat al te graag een verhaal aan als hem dat kant en klaar werd aangeboden. En precies zo’n verhaal had Stein nu in petto voor hem.

Voor een alcoholist in de categorie zwaargewichten zag Barry Jurgens er verbazingwekkend fris uit toen hij zich bij de steeg waar het kantoor van Stein Detectives zich in bevond aanmeldde. Stein opende het roestige gietijzeren hek en schudde Jurgens hand. Barry had een rozige blos op zijn vlezige wangen, die een eerste indruk van jeugdige levenslust gaf, maar in werkelijkheid de uitdrukking was van een vervaarlijk hoog opgelopen bloeddruk. Hij droeg nog steeds hetzelfde geblokte colbertje van twintig jaar geleden. Zijn zwaar geërodeerde haardos had hij strategisch over zijn schedel verdeeld. Stein had hem bewust vroeg in de ochtend bij hem besteld, de enige garantie dat hij nog niet geheel beneveld zou zijn, en hoogstens nog de kater van de voorgaande nacht moest verwerken. Zuchtend en heftig transpirerend plofte Jurgens op de stoel tegenover Stein neer, terwijl Fatima hem trakteerde op een beker straffe zwarte koffie .

‘Hoe is het op de krant?’, vroeg Stein.

‘Waardeloos’, zei Jurgens, terwijl hij een sigaret opstak. ‘Nog een paar jaartjes en dan is het pensioen. Godzijdank’.

‘Misschien tijd om nog een keertje te vlammen?’, opperde Stein.

‘Wat had je in gedachten?’, vroeg Jurgens.

‘Het verhaal van de eeuw’.

In kort bestek en met weglating van de privé-omstandigheden vertelde Stein het verhaal van Esther Blom en het grote onderzoek dat zij had gedaan naar de misdragingen van de Koninklijke Oliemaatschappij in Cabinda. Aan de opflakkerende lichtjes in Jurgens ogen zag hij diens belangstelling snel groeien.

‘Maar in de hotelkamer van die ex-vriend hebben ze het moordwapen aangetroffen’, zei Jurgens, opkijkend van zijn notitieblok. ‘En dat hij oprichter was van het Bataafs Bevrijdingsfront had die jonge Verbraak zelf al toegegeven. Volgens Justitie is de zaak rond. Liquidatie uit naam van een gebroken hart’.

‘Misschien ging de oplossing van de zaak een beetje te makkelijk?’, suggereerde Stein. ‘Wie had er werkelijk belang bij dat Esther Blom werd opgeruimd?’

Hij zag Jurgens’ hersenpan overuren draaien.

‘Je bedoelt de Koninklijke Oliemaatschappij?’

‘Jij zegt het’, antwoordde Stein. Hij overhandigde Jurgens het rapport van Esther Blom dat hij van Helga Keller in Scheveningen had gekregen. ‘Snuffel daar maar eens in’, opperde hij. ‘Maar één ding: je laat mij erbuiten. Beroep je maar op door gaans goed geïnformeerde anonieme bronnen. En voor publicatie laat je het mij lezen, zodat ik de puntjes op de i kan zetten’.

Jurgens beloofde het plechtig.

***

Stein was zelf ook nog niet geheel hersteld van het nachtje doorzakken met barman Rinus in café Dolly, dus besloot hij na het vertrek van Barry Jurgens een wandeling te maken over De Wallen, de buurt waar hij een groot deel van zijn werkzame leven had doorgebracht. Onder het motto ‘Open de Stegen’ voerde de gemeente Amsterdam op de Wallen enige jaren een actief beleid om stegen die ooit gesloten werden weer open te stellen voor het publiek, en het leek Stein tijd het resultaat van die inspanningen nader in ogenschouw te nemen.

Het stadsbestuur was immers van plan op korte termijn ook de hekken van de steeg waar Stein Detectives was gevestigd open te gooien. Het was een vooruitzicht waarmee Stein in zijn maag zat en hij bestookte het stadsbestuur met protestbrieven tegen het onzalige voornemen. Hij vreesde onder meer dat de uiterst smalle steeg die dienst deed als entree tot zijn kantoor voortaan zou worden gebruikt als pissoir van horden dronken Britten en als verdeelpunt van de ambulante straathandel in opwekkende middelen, hetgeen in zijn ogen geen goede reclame was voor een detectivepraktijk.

Stein trok de kraag van zijn regenjas op tegen de straffe Amsterdamse voorjaarskilte en verliet zijn steeg bij de uitgang naar de Oudezijds Voorburgwal (de andere uitgang bevond zich aan de Zeedijk), waarna hij het hoofdkwartier van het Leger des Heils passeerde en de Heintje Hoeksteeg in liep, die even tevoren was opengesteld voor het publiek. De steeg was vernoemd naar Heyntgen Hoec, een lid van de Amsterdamse schutterij die toenterijd – we schrijven rond 1500 – als politiemacht fungeerde. Tot begin twintigste eeuw gold de steeg als een probleemgebied waar extreme armoede en cholera heersten. Nu was het het werkterrein van onder meer een strenge meesteres wier cliëntèle zo luid placht te kermen dat omwonenden een pettie waren begonnen om te vragen of het een toontje lager kon.

Stein inspecteerde de steeg en zag zijn vermoedens bevestigd. De vrolijk gekleurde bloembakken aan de gevels waren overdekt met onaangenaam riekend braaksel van nachtelijke vertierzoekers en een messcherpe urinegeur wasemde rond in de hele steeg. Diverse vuilniszakken waren uit de vuilcontainer gehaald en de inhoud lag royaal over de steeg verspreid, naar Stein aannam in een desperate zoektocht naar nog niet gans geconsumeerde peuken van de klanten van de coffeeshop die een van belendende etablissementen vormde.

Stein gromde iets onbestemds en liep terug naar de Oudezijds, stak de brug over naar de Spooksteeg en de Vredenburgsteeg en liep naar het warme hart van De Wallen, een rij stegen waar de vleesverwerkende industrie van het prostitutiebedrijf sinds jaar en dag geconcentreerd was. Rond 1500 was de bloeiende bedrijfstak nog in handen van de schouten, het toenmalige stadsbestuur, en die hadden verordonneerd dat de hoererij alleen mocht worden bedreven in de Pijlsteeg en de Halsteeg (de tegenwoordige Damstraat). Prostituees die buiten die twee afwerkplekken in uitoefening van hun ambt werden aangetroffen werden onder trommelgeroffel naar de twee gedoogstegen teruggevoerd. Vlak na de Alteratie van 1578, toen het katholieke Amsterdam onder de knoet kwam van het nieuwe protestantse bewind, werd de prostitutie verboden op straffe van tuchthuis, schavot, geseling en/of verbanning, maar dat viel niet lang vol te houden.

Zo kwam de Dolle Begijnensteeg in het leven. Een ‘dolle begijn’ stond voor zoiets als ‘wilde non’ en was zo’n typisch Amsterdams eufemisme. De Dolle Begijnensteeg werd samen met de Brandesteeg, Bethlehemsteeg, Enge Kerksteeg, Goldbergersteeg, Gordijnensteeg, Molensteeg, Oudekennissteeg, de Trompettersteeg en de Stoofsteeg de kern van het fameuze Red Light District. De Stoofsteeg – vernoemd naar een armetierige eenkamerwoning die hier gewoon was – genoot ooit landelijke faam als werkplek van de uit Suriname afkomstige ‘Zwarte Lola’, de eerste zwarte prostituee van Amsterdam. Voor haar peeshok, zo wilde de legende, stonden de mannen urenlang in de file, ondanks het feit dat het de jaren van de grote Depressie waren.

Nu was de steeg vooral het werkterrein voor dames uit diverse Oost-Europese landen, die hun taak nogal fabrieksmatig opvatten en verveeld kauwgom kauwend achter hun ramen stonden in hun Hunkemöller-setjes terwijl de colonnes dagjesmensen aan hen voorbijtrokken.

Stein herinnerde zich van zijn jaren als agent van Bureau Warmoesstraat nog maar al te goed het rijke verleden. Toentertijd had hij iedere dame achter de ramen bij naam gekend. Ze waren zijn beste informatiebronnen voor wat er loos was in de buurt. Anders dan enkele collega’s op het bureau had hij nooit gebruik gemaakt van hun werkelijke diensten, ook al werden deze soms gratis aangeboden en was de verleiding soms niet onaanzienlijk. Maar het maakte dat hij altijd met opgeheven hoofd door de buurt kon wandelen.

Bij het raam van Annie Eénbeen hield Stein even halt. Annie Eénbeen was haar artiestennaam, en inderdaad bewoog ze zich voort op slechts één ledemaat, resultaat van een vreselijk ongeval. Maar op dat ene gebrek had Annie een bloeiende onderneming weten te grondvesten. Ze was de pensioengerechtigde leeftijd al gepasseerd maar uit liefde voor haar cliënten stelde ze haar vertrek van De Wallen telkens weer uit.

Blij verrast Stein voor haar raam te zien tikte ze, zittend op haar troon, enthousiast met haar stok tegen het raam.

‘Koppie koffie, Dick?’, vroeg ze, terwijl al haar zes onderkinnen meetrilden met haar aanstekelijke lach.

‘Daar zeg ik geen nee tegen’, zei Stein, en hij betrad het proper geboende atelier.

Annie Eénbeen sloot haar gordijnen en serveerde de koffie uit een thermoskan die naast haar op de grond stond.

‘Hoe gaan de zaken, Annie?’, vroeg Stein.

‘Ach, het is allemaal liefdewerk, oud papier, jongen’, zei Annie, klagend zoals als het een goed middenstander betaamt. ‘Die toeristen komen alleen maar op de bonnefooi. Kijken, kijken, maar niks kopen. Maar intussen jagen ze mijn klanten weg. En nu wil de gemeente ons ook al weghebben. We geven De Wallen een slechte naam, zegt die nieuwe tut-hola die ze net burgemeester hebben gemaakt. Zonder ons bestonden De Wallen niet eens!’

Ernstig aangetast in haar beroepseer voegde Annie enkele krachttermen toe aan haar observaties over de nieuwe burgemeesteres, die bij haar aantreden inderdaad had opgemerkt dat het prostitutiebedrijf op De Wallen moest worden gezien als een perfide epicentrum van vrouwenonderdrukking waarmee zo snel als mogelijk diende te worden afgerekend.

‘Ik ben nog nooit van mijn leven onderdrukt, Dick’, verzekerde Annie. ‘De eerste kerel die mij eronder kan houden moet zich nog melden!’

‘Dat geloof ik graag’, antwoordde Stein beleefd.

***

De ontmoeting met Annie Eénbeen had Stein gesterkt in het sombere eindtijdgevoel dat hem toch al dagen beklemde. Terwijl hij zich over de Zeedijk terug naar zijn kantoor begaf, drong de gedachte zich op dat de hele wereld die hij als de zijne had leren kennen langzaam tegen haar einde liep. De Wallen stonden net als voorheen De Jordaan op het punt te worden overgenomen door kleinburgerdom en valse chique. De horden toeristen die nu rondliepen in deze kasba van Europa kon je beschouwen als het voorteken dat alles op het punt van verdwijnen stond. Het was geen toerisme, maar een massaal bezochte uitvaart waar het lijk nog moest arriveren. Net zo goed als die van Annie Eénbeen waren zijn dagen hier in de buurt geteld.

Stein liep binnen bij de Chinese apotheek van meneer Tsjing, die een speciaal kruidenpreparaat verkocht waar Stein in het verleden veel baat bij had gehad als hij zich slap en zonder doorzettingsvermogen voelde. Tegen katers hielp het ook. Terwijl hij bij de toonbank aan het wachten was op zijn bestelling, die meneer Tsjing onder het uitroepen van korte barse commando’s in het Chinees liet samenstellen door zijn assistente, viel het oog van Stein onwillekeurig op een jonge vrouw in een zwarte trenchcoat met lichtblond krulletjeshaar, die haar fiets voor de winkel van meneer Tsjing parkeerde en vervolgens het etablissement betrad, met een engelachtige glimlach rond haar volle rode lippen.

‘Verkoopt u ook etherische oliën voor de meridiane chakra-massage?’, wilde ze van meneer Tsjing weten.

Meneer Tsjing vertrok geen spier en begon terstond zijn stacccato orders in het Chinees uit te delen aan zijn assistente, die achter in de zaak nog immer met de compositie Steins wonderthee bezig was.

‘Het zal mij benieuwen waar hij mee komt’, zei Stein.

‘Ik kom hier wel vaker’, zei de jonge vrouw. ‘Het gaat altijd goed’.

‘Volgens mij kunnen mijn chakra’s ook ook weleens een goede massage krijgen’, zei Stein.

‘Nou, geen probleem hoor’, zei de vrouw met een hemelse glimlach die rook naar appelbloesem. ‘Hier heb je mijn kaartje’

Ze heette Joni.

***

Terug op kantoor stond Fatima klaar met de tekst die Barry Jurgens in opmerkelijk tempo in elkaar had gedraaid en nu ter goedkeuring aan Stein had voorgelegd. Hij had ieder jaartal verkeerd, iedere naam foutief gespeld en voor het overige rammelde het verhaal ook nogal, dus haalde Stein het zelf nog een keer door de machine. Misschien lag het aan de wonderthee van meneer Tsjing, misschien aan zijn kennismaking met de hemelse Joni, maar Stein voelde zich opeens krachtig als in zijn beste jaren en na een uur of wat stuurde hij de geheel herziene tekst aan Jurgens terug.

Toen ze belden verkeerde Jurgens in de hoogste staat van opwinding.

‘Je had gelijk, Dick: dit wordt een knaller, sprak Jurgens verrukt. ‘Mijn hoofdredacteur heeft voor het eerst sinds mensenheugenis weer tegen me gesproken. Zullen we het vanavond vieren in Café Dolly?’

Stein bedankte voor de eer en zei naar waarheid dat hij voor die avond andere plannen had.

***

Uit Het Parool van de volgende dag:

AFRIKAANSE SCHIMMEN


Een nieuw spoor in de moord op activiste Esther Blom wijst in de richting van een rechtszaak tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM) vanwege betrokkenheid aan grootschalige schendingen van de mensenrechten in het voormalige Afrikaanse koninkrijk Cabinda.

Van onze misdaadverslaggever Barry Jurgens

AMSTERDAM – Het was een gure lentemorgen onder een loodgrijze hemel toen het lichaam van de voormalige ‘koningin van de kraakbeweging’ Esther Blom eind verleden maand levenloos werd aangetroffen in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt. Twee kogels door het hoofd hadden een eind gemaakt aan een bewogen leven dat in het teken had gestaan van een permanent gevecht tegen onrecht, waar ook ter wereld.

De vermoedelijke dader van de executie werd snel gevonden. Het zou gaan om Peter V., die ervan verdacht wordt oprichter te zijn van het Bataafs Bevrijdingsfront, een verboden organisatie die verleden jaar in het nieuws kwam door een aanslag op de Gouden Koets op Prinsjesdag. Peter V. en Blom waren ooit geliefden. Justitie gaat ervan uit dat de liquidatie een wraakneming was voor het feit dat Blom de relatie had verbroken. Het pistool waarmee de liquidatie werd uitgevoerd werd na de arrestatie van V. gevonden in diens hotelkamer. V. ontkent echter iedere betrokkenheid bij de moord op zijn ex en verblijft momenteel in afwachting van zijn proces in de zwaarbewaakte gevangenis van Vught. Zo lang een veroordeling ontbreekt, moet het vermoeden van onschuld bestaan. Uit documenten die deze krant in handen heeft, blijkt in ieder geval dat de dood van Blom nog wel meer partijen niet ongelegen kwam.

Esther Blom werd geboren in een arbeidersmilieu in Oss en kwam al op jonge leeftijd in aanvaring met de autoriteiten. Op 16-jarige leeftijd werd ze gearresteerd omdat ze op heterdaad betrapt was bij het schilderen van een hakenkruis op de muren van elektronicagigant Philips in Eindhoven nadat bekend was geworden dat de firma tijdens de bezetting gebruik had gemaakt van Joodse dwangarbeiders. Ze werd actief in de anti-kernenergiebeweging en trad in de loop van de jaren ’80 toe tot de Amsterdamse kraakbeweging. Met haar ravissante verschijning en welbespraaktheid werd ze al snel een van de meest mediagenieke vertegenwoordigers van de krakers. In de pers gold ze sindsdien als ‘de koningin van de kraakbeweging’, een predicaat waar ze zich fel tegen verzette.

Tegelijkertijd volgde ze een studie culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en toen ze deze had voltooid vertrok zij naar Afrika. Blom werkte vele jaren als ontwikkelingswerkster voor diverse NGO’s in Afrika. In Mozambique haalde ze de woede van VN-militairen op de hals toen zij deze namens een Scandinavische NGO beschuldigde van seksueel misbruik van minderjarigen in de hoofdstad Maputo. De affaire lokte veel commotie uit en uiteindelijk zag Blom zich na vele bedreigingen gedwongen het land te verlaten. In Angola, haar volgende standplaats, was Blom wederom het middelpunt van een grote affaire. In de door decennia van onlusten geplaagde provincie Cabinda zamelde zij getuigenissen in die moesten leiden tot een strafklacht tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM). De KOM heeft grote belangen in het olierijke gebiedsdeel en keert volgens critici op grote schaal steekpenningen uit aan de lokale machthebbers om die positie te behouden.

Blom onderhield nauwe contacten met het zogeheten Volksfront voor de Bevrijding van Cabinda, dat sinds 1974, toen Angola ophield een kolonie van Portugal te zijn, strijdt voor onafhankelijkheid. De organisatie beroept zich daarbij op oude toezeggingen van de Portugese overheerser aan de toenmalige koning van Cabinda dat het land als een autonoom protectoraat zou worden behandeld. Met het vertrek van de Portugese machthebbers ontbrandde een hevig oorlog tussen de diverse partijen over de zeggenschap over de rijke olievelden. De lokale bevolking moet het nog altijd met veel leed bekopen.

Samen met een Cubaanse arts die zich in Cabinda had gevestigd verzamelde Blom getuigenissen over moordpartijen en systematische schendingen van de mensenrechten. Op basis van het rapport dat Blom schreef bereidde de Amsterdamse advocate Helga Keller een strafklacht tegen de KOM voor, die binnenkort zou moeten dienen bij de rechtbank in Den Haag. ‘Kern van de zaak is dat de KOM vanwege steun aan het regime en omkoping van de machthebbers medeschuldig is aan genocide en onderdrukking’, licht advocate Keller toe. ‘Met de dood van mijn cliënte komt het proces echter op losse schroeven te staan. Ook daarom is het van het grootste belang dat een einde komt aan alle onzekerheid over de ware toedracht van deze liquidatie’.

Prangend blijft de vraag wat het verband is tussen het proces dat Esther Blom wilde aanspannen tegen de KOM en het Bataafs Bevrijdingsfront. Zij en Peter V. leerden elkaar kennen in Afrika, waar ook V. ontwikkelingswerker was. V. moet op de hoogste zijn geweest van het onderzoek dat Blom in Cabinda uitvoerde. Doorgaans welingelichte kringen verzekeren dat het Nederlandse koningshuis nog altijd over een fors aandelenpakket in de KOM beschikt.

Zal Dick Stein zijn crisis weten te overwinnen en er achter komen voor welke belangen hij werkelijk is ingezet? U verneemt het verder in deel 10 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel VIII: In de woestijn

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel VIII maken we kennis met de familie van Dick tijdens een Seder-avond en begint Dick zich rekenschap te geven van zijn aandeel in de dood van Esther Blom.


Tekst: René Zwaap


Aflevering 8

IN DE WOESTIJN

Het was de avond van de eerste Seder, het Joodse Paasfeest, en traditiegetrouw begaf Stein zich naar het huis van zijn jongere broer Benny in een Rotterdamse buitenwijk, waar hij met diens familie en hun oude vader Bram Stein de uittocht van het Uitverkoren Volk onder leiding van Mozes uit de Egyptische slavernij zou herdenken.

‘Ridder Dick!’, verwelkomde Benny hem met zijn gebruikelijke ironie. ‘Wat een eer U in onze eenvoudige stulp te mogen ontvangen! Heeft U uw paard in de stal geparkeerd?’

‘Hou je grappen maar voor je’, zei Stein. ‘Als ik al een ridder ben, dan is het er eentje van de droevige figuur’.

‘Dus het is niet allemaal rozengeur en maneschijn?’, vroeg Benny.

‘Verre van dat’, zei Stein. ‘Maar ik kan er niet over praten’.

Ze liepen naar de tafel, waar het Seder-gezelschap al gereed zat.

‘Je hebt je keppel toch wel bij je?’, vroeg Benny ongerust.

Stein stelde hem gerust en haalde zijn kippa, een in jazzy kleuren bestikt gevalletje dat Trudy nog in betere tijden voor hem had gehaakt, uit de binnenzak van zijn colbert en plaatste het op zijn hoofd.

Benny was in zijn jonge jaren een losbol, die minstens de helft van zijn nachten dansend en snuivend in de disco doorbracht en de andere helft in bed bij een onafzienbare rij aan dames die minstens even licht in het leven stonden als hijzelf. Maar sinds een jaar of tien was hij getrouwd met Brenda, een schooljuf die zeker geen disco-type was, geboren in een nogal rechtlijnig protestants milieu, en die op rijpere leeftijd was ‘uitgekomen’, dat heet dat ze puur uit enthousiasme voor de zaak, en gepaard aan behoorlijke inspanningen, met rabbinale zegen was overgegaan tot het Joodse geloof. Die godsvrucht had ze in haar echtgenoot overgeplant. Sindsdien volgde Benny Hebreeuwse les, bezocht trouw iedere sabbat de synagoge en zijn hele bestaan was er nu op gericht te worden geaccepteerd als een ware zoon Israëls, waarbij het kleine probleem zich voordeed dat wijlen hun moeder als dochter van een oud Rotterdams zeemansgeslacht over geen druppeltje kosher bloed had beschikt. Anders dan Dick nam Benny geen genoegen met het credo ‘Beter een halve Jood dan een lege dop’, beter bekend als de ‘1e Wet van Stein’. Waar die brandende behoefte bij zijn broer precies vandaan kwam, was Stein nog altijd een raadsel. Hun vader Bram had nooit zwaar getild aan religieuze vraagstukken en vierde evengoed Seder als Sinterklaas.

Bram Stein, in zijn jonge jaren een begaafd barpianist, was de enige van zijn familie die de oorlog had overleefd. Zijn vader Jozef Stein, zijn moeder Beppie, tante Hermina, oom Isaac en al die andere namen die Dick Stein alleen maar kende van de verhalen, hadden zich tijdens de bezetting stipt op tijd met hun koffer bij het Rotterdamse verzamelpunt Loods 24 aangemeld om daar op de trein naar doorgangskamp Westerbork te worden gezet, dit alles onder begeleiding van Nederlandse politieagenten, en vandaaruit naar Bergen-Belsen dan wel Sobibor.

Dat Bram als enige van de toenmalige familie Bergen-Belsen had overleefd, was ‘meer geluk dan wijsheid’, zei hij daar zelf over. ‘Ik was gewoon vergeten te sterven’. Hij was 7 toen het kamp werd bevrijd, en daarna bungelde zijn leven nog zeker een jaar aan een zijden draadje vanwege TBC. De belangrijkste raad die vader Stein aan zijn zoons doorgaf , luidde dan ook: vertrouw nooit een uniform. Dick Stein had daaruit zijn eigen conclusies getrokken en had zich na het voltooien van zijn middelbare school aangemeld bij de politie.

´Als ze ons weer komen halen, ben ik in ieder geval de eerste die het weet´, had hij zijn vader uitgelegd.

Het mooiste geschenk dat Stein zijn vader had bezorgd, was dat hij in het begin van zijn jaren als privédetective de Nederlandse SS’er Hein Grunten – alias de ´Jodenjager´ – hoogstpersoonlijk had opgespoord in zijn schuilplaats in Argentijns Patagonië, in hetzelfde dorp waar ooit Butch Cassidy en de Sundance Kid hadden gewoond. Grunten beroemde zich er indertijd op dat hij Joden van een kilometer afstand kon ruiken. Halve Joden hadden kennelijk een minder sterke geur, want toen Stein hem opzocht in zijn hacienda, had het hem toch een tijdje gekost voordat hij begreep hoe laat het was. De foto´s in de kranten en tijdschriften waarop Stein achter de in de boeien geslagen Grunten liep, prijkten nog immer ingelijst en al op de muren van de kleine kamer in het Rotterdamse verzorgingstehuis die pa Stein als hoogbejaarde weduwnaar had betrokken.

Dick was dol op zijn oude vader, die de tachtig inmiddels was gepasseerd en al ruim twintig jaar weduwnaar was. In zijn bejaardenflat in Rotterdam-Zuid was hij nog altijd de lokale hartenbreker op de piano in de kantine, waar hij alle dames liet zwijmelen met zijn uitvoeringen van You Are My Sunshine en We’ll Meet Again. Nog altijd bezochten ze samen geregeld een thuiswedstrijd van Feyenoord in De Kuip. Vanaf hun prille jeugd had Bram zijn beide zoons meegetroond naar het stadion en die traditie was met Dick gebleven, al was het altijd even slikken als vanuit Vak S – ‘vak SS’, zoals vader Stein placht te zeggen – weer eens ‘Hamas, Hamas, Joden aan het gas’ werd gescandeerd. Wisten die idioten veel? Hadden ze ooit gehoord van Richard Dombi, alias ‘de Wonderdokter’, de Joodse Hongaarse coach die de noeste havenwerkers van de FC Feyenoord in de jaren ’30 bijbracht bij hoe je de bal uit de lucht moest doodleggen met een slap voetje en hoe ze ‘kort’ moesten spelen, wat zou uitgroeien tot het voornaamste stijlkenmerk van het toenmalige Feyenoord-voetbal? Hadden ze ooit een boek gelezen van Phida Wolff, de Joodse Amsterdammer die als schrijvend secretaris van Feyenoord de beste jaren van de club op onvergetelijke wijze had vastgelegd in zijn jaarboeken, die tot de favoriete lectuur van Stein’s jongensjaren behoorden? En wie maakte één van de twee Feyenoord-doelpunten in die legendarische Europa Cup-finale tegen het Schotse Celtic in 1970? Juist, Rinus Israël.

Maar dit terzijde.

Stein liep naar de tafel en bukte zich om zijn oude vader op de wang te kussen.

‘Goed dat je d’r bent, jongen’, zei Bram, terwijl hij Dicks beide handen vastgreep. ‘Ik was al bang dat ik die hele ellende in mijn eentje moest doorstaan’.

Benny’s echtgenote Brenda keek als door een wesp gestoken. Ze moest nog steeds wennen aan de Rotterdamse humor van de Steins. Ze was sowieso geen lachebekje. Ze zei ook bijna nooit iets. Tachtig procent van haar communicatie was non-verbaal, waarbij haar ogen het meeste werk deden, want daarmee kon ze zowel haar man als haar kinderen van op afstand besturen.

Benny en Brenda (een geweldige naam voor een zangduo, vond Stein nog altijd) hadden drie kinderen, twee zeer welopgevoede meisjes en een iets minder goed gedresseerde jongen, die net als zijn vader Benjamin heette en als 5-jarige al een getrouwe kopie was van zijn vader als kind , met dezelfde donkere zwarte krullenbol en onvermoeibare motoriek.

Een Seder staat of valt bij de matzeballen, en die van Brenda waren naar de smaak van Stein een tikkeltje aan de te harde kant, maar hij hield zijn commentaar wijselijk voor zich. Broer Benny ging voor in de ceremonie, en deed dat tergend langzaam, waarbij hij erop stond zijn nieuw verworven kennis van het Hebreeuws breed uit te meten. Stein zakte een beetje weg, maar leefde weer op toen de tien plagen aan bod kwamen, waarop de G’d van Israël de Egyptenaren trakteerde nadat hun farao bleef weigeren zijn Joodse slaven de vrijheid te gunnen. Stein had zich op dit terrein een beetje voorbereid, om ook wat te kunnen bijdragen aan de discussie, want bij Seder is het de bedoeling dat de tafelgenoten de jongste deelnemer het hele verhaal van de uittocht laten vertellen en dat aanvullen met hun eigen observaties.

‘Ja, je zegt nu wel dat het kikkers regende, maar volgens sommige commentatoren staat het in het Hebreeuws zo geschreven dat het evengoed om krokodillen kan gaan’, sprak Stein tot zijn broer, nadat ze de tweede plaag hadden behandeld door een vinger in een glas rode wijn te steken en de plaag zo van zich af te werpen.

De kleine Benjamin veerde direct enthousiast op. ‘Het regende krokodillen?’

‘Ja’, zei Stein. ‘Moet je je voorstellen. Dan schrik je toch wel even’.

Brenda was minder gelukkig met deze interventie. ‘Krokodillen, bespottelijk’.

‘Als het kikkers kan regenen, kan het ook krokodillen regenen’, volhardde Dick.

Broer Benny liet dit even op zich inwerken. ‘Ja, daar heb je een punt’.

‘Ik vind het toch vooral zielig voor die Farao’, merkte opa Bram op, turend in zijn glas rode wijn.

‘Zielig voor de farao? Wat is dat nu weer?’, protesteerde Brenda.

‘Ja’, zei opa Stein. ‘Kijk, eigenlijk heeft die Farao helemaal geen kans. God heeft Mozes namelijk al verteld dat wat hij de Farao ook zal vragen, deze zal weigeren. Met andere woorden: Farao heeft helemaal geen keuze. Hij moet en zal die tien plagen over zich heen krijgen. Dat is toch zo’n beetje als voetballen met een omgekochte scheidsrechter. De uitslag staat al vast. Dat was geen fair play‘.

‘Mozes was natuurlijk ook een beetje een sneu geval’, vulde Dick aan. ‘Ik bedoel: hoe lang is het lopen van Egypte naar Israël? Als je daar dan veertig jaar over doet, betekent dat hij daar in de Sinaï eindeloos rondjes heeft gelopen. En dan vlak voor de finish, 120 jaar oud, met het Beloofde Land in zicht, de geest geven!’

‘Een echte schlemiel!’, gaf opa Stein het triomfantelijke slotakkoord.

Uit protest bracht Brenda de pan met matzeballensoep terug naar de keuken. Maar ja, die ballen waren toch een tikkeltje aan de harde kant.

***

Later die avond zat Stein terug in de trein naar Amsterdam. Hij dwong zich zelf eerst na te denken over vraagstukken die hem niet zo beklemden, zoals het verschil tussen Zuid-Holland en Noord-Holland, en hoe vreemd het is dat het zuiden van een land voor de mensen in het land eronder weer het noorden is, en hoe dit toch altijd ergens lijkt te kloppen, en dat de grens tussen Noord-Europa en Zuid-Europa zich ergens tussen Rotterdam en Amsterdam moest bevinden, de twee steden tussen wie zijn leven zich had afgespeeld, de tegenpolen die hem hadden gemaakt tot wat hij was, een vat vol tegenstrijdigheden.

In zijn tas had hij het hele dossier van Helga Keller over de juridische klacht van Esther Blom tegen de Koninklijke Oliemaatschappij bij zich, dat Fatima voor hem van de usb-stick had uitgeprint. Hij had er tegenop gezien het boekwerk open te slaan, omdat hij voorvoelde hoe hij met zijn neus op zijn eigen falen zou worden gedrukt. Maar nu moest het er toch echt van komen. Het was een massief werkstuk, gedetailleerd en precies, zoals je dat van Esther had kunnen verwachten. Als zij beet had, liet ze nooit meer los en ging ze tot het gaatje. Maar in dit geval was haar tegenstander geen louche huisjesmelker, maar een van de grootste oliemaatschappijen ter wereld.

In het rapport dat Stein bij zijn eerste ontmoeting met Van Tichelen over Esther Blom had gekregen, stond wat betreft haar tijd in Angola alleen dat zij daar een amourette zou hebben gehad met een Cubaanse militair die ook arts was. Uit het stuk dat Stein nu in handen had, bleek dat Esther lange tijd had verbleven in Cabinda, van oorsprong een onafhankelijk Afrikaans koninkrijk dat later als provincie in het uiterste noorden van Angola werd toegevoegd. Cabinda, zo las Stein, genoot in vroegere tijden vooral faam vanwege een lustopwekkende houtsoort waarnaar het land was vernoemd, maar bleek later ook goed voor een eindeloos reservoir aan olievelden op zee en diamanten in de grond.

Dat was een garantie voor rampspoed, en daarvan kreeg de bevolking van Cabinda dan ook de volle laag. Angola was tot 1974 een kolonie van Portugal, en kreeg vanuit Cuba stevige hulp om zich van de kolonisator te ontdoen.Fidel Castro stuurde een heel leger naar het land toen het na de onafhankelijkheid werd aangevallen door Zuid-Afrika en verdiende goed geld aan deals met o.a. de Koninklijke Oliemaatschappij om de olievelden bij Cabinda te beschermen. Daarna droegen ook China, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten hun steentje bij aan een decennia lang voortslepende, bloedige burgeroorlog tussen de diverse politieke facties, die meer dan 500.000 doden opleverde en het hele land veranderde in één groot mijnenveld.

In Cabinda ging de strijd eindeloos door. Het aldaar opererende volksfront voor de bevrijding van Cabinda beriep zich op een akkoord uit 1888 tussen de Portugezen en de koning van Cabinda, waarin dit land werd uitgeroepen tot protectoraat, los van Angola. In 1973 deed een pretendent van de Portugese troon een vergeefse poging om Cabinda tot zijn eigen koninkrijk om te vormen. Het ene na het andere grootschalige gewapende conflict brak uit om de macht in de opstandige provincie, die inmiddels goed was voor de vervulling van meer dan tien procent van de oliebehoefte van alleen al de Verenigde Staten en voor twee derde van de totale olieproductie van Angola. Daar kreeg de zittende president, een voormalige communistische hardliner, naar verluidt een dollar per geëxporteerd olievat op zijn geheime Zwitserse bankrekeningen gestort. Aangezien Angola negenhonderdduizend vaten olie per dag uitvoerde was dat een leuk bedrag, rekende Esther in haar rapport uit. Zij wees erop dat Cabinda moest worden beschouwd als een onafhankelijk land en dat zaken doen met de centrale regering van Angola, zoals de Koninklijke Oliemaatschappij deed, dus in feite neerkwam op financiering van een crimineel regime dat over lijken ging. Met gevaar voor eigen leven had Esther in Cabinda, samen met de oude Cubaanse arts met wie ze het dossier had geschreven, honderden getuigenissen van gruwelijke moordpartijen verzameld. In het nawoord van haar zwartboek liet ze niet onvermeld dat een van de grootaandeelhouders van de Koninklijke Oliemaatschappij niemand minder was dan de koninklijke familie zelf. En daarbij citeerde ze uit de Max Havelaar van Multatuli: ‘Ik zal toenemen in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het nodig zal wezen …God geve dat het niet nodig zij! Nee, ’t zal niet nodig zijn! Want aan U draag ik mijn boek op, Willem de Derde, Koning, Groothertog, Prins, meer dan Prins, Groothertog en Koning en Keizer van ’t prachtig rijk van Insulinde dat zich daar slingert om de evenaar, als een gordel van smaragd … Aan U durf ik met vertrouwen vragen of ’t Uw keizerlijke wil is: Dat Havelaar wordt bespat met de modder van Slijmeringen en Droogstoppels? En dat daarginds meer dan dertig miljoenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in uw naam’.

Hoe meer Stein las, des te ondraaglijker zijn schuldgevoel werd. Toen de trein arriveerde op Amsterdam-Centraal had hij een hartgrondige hekel aan zichzelf gekregen.

‘Ad de Rat heeft gelijk’, dacht hij. ‘Ik bén een totale loser‘.

Omdat het ondraaglijk was met zichzelf alleen te zijn, week hij uit naar Café Dolly, waar de laatste ronde al lang geweest was, en barman Rinus bezig was de barkrukken op te stapelen. Maar toen Rinus zag hoe Stein eraan toe was, sloot hij de gordijnen toe en deed hij de deur op slot, en samen dronken ze tot het diep in de nacht een fles whisky leeg. Het was ook de nacht dat Stein weer begon te roken.

Toen zowel Stein als barman Rinus in slaap begonnen te dommelen aan de bar besloten ze hun bacchanaal net als in hun vroegere jaren als kroegtijgers met een een rondje wildplassen in de Amsterdamse gracht.

‘Kijk je wel uit dat je geen flauwte krijgt, Dick?’, zei Rinus, terwijl ze gebroederlijk naast elkaar stonden te wateren. ‘Je wilt niet weten hoeveel kerels er uit de gracht worden opgedregd met hun broek open’.

‘Alles onder controle, Rinus’, zei Stein, terwijl hij toch wat onvast op de benen stond.

En toen, terwijl het zachte blauwe licht van de Amsterdamse ochtend al boven de grachten hing, wierp Dick Stein zijn koninklijke onderscheiding met onverwachte kracht ver het water in.

Zal Dick Stein zijn crisis weten te overwinnen en er achter komen voor welke belangen hij werkelijk is ingezet? U leest het verder in deel 9 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, en wel via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -