Claus

Harry Mulisch en de monarchie: van Provo-sympathisant tot Paleisgast

Wie bij Harry Mulisch zoekt naar een coherente visie op de monarchie, stuit op dezelfde meerduidigheid die ook zijn literaire werk kenmerkt. De schrijver van Bericht aan de rattenkoning voelde zich aangetrokken tot de republikeinse gedachte, maar kwam toch steeds dichter bij de troon te staan.

Tekst Ries Roowaan

Harry Mulisch (1927-2010) woonde de eerste dertig jaar van zijn leven in het verstilde Haarlem. Toen hij eind jaren vijftig naar Amsterdam verhuisde, stond hij reeds te boek als een groot literair talent, niet in de laatste plaats in eigen ogen getuige zijn vaak geciteerde, licht ironische uitspraak: ‘Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertjelief aan.’

In de hoofdstad raakte Mulisch verzeild in het rumoer van de jongerenopstand. Het jaar 1968 geldt wereldwijd als de grote tijd van de protestbeweging. In Nederland deed zich dit fenomeen – als uitzondering op de regel dat hier alles later gebeurt – juist eerder voor. Dat was de verdienste van Provo die van 1965 tot en met 1967 actief was. In een van hun bekendste leuzen ‘Oranje boven, oranje boven, leve de republiek!’ combineerden zij ernst en speelsheid op een wijze die het handelsmerk van deze politieke beweging zou worden.

De auteur raakte dermate gefascineerd door wat zich bij wijze van spreken voor zijn huisdeur afspeelde, dat hij zijn literaire werk terzijde legde en de straat op ging. Zijn indrukken heeft hij vastgelegd in Bericht aan de rattenkoning, een boek uit 1966, het jaar waarin Beatrix en Claus van Amsberg trouwden. De keuze van de kroonprinses voor een Duitser, die bovendien nog lid was geweest van de Hitlerjugend en in de Wehrmacht had gediend, zonder dat zij afstand van de troon deed, beschouwde Mulisch als ‘een onheilspellende uiting van regenten- resp. regentessenmentaliteit (die men bij haar ouders niet in die mate vindt). Ons stond een Wilhelmina II te wachten.’

Met dat oordeel stond hij overigens bepaald niet alleen. Daar kwam bij dat Beatrix als eerste van de Oranjes wenste te huwen in het opstandige Amsterdam, waar de wonden van de bezetting en de Jodenvervolging nog lang niet waren geheeld. Het verleidde de schrijver tot een uitgesproken lenige redenering: ‘Men zou haast zeggen, dat zij een provo was. Maar het omgekeerde is waar. Het was verstoktheid. Zij provoceerde niet, maar was geprovoceerd; zij dacht, dat zij zich dat nog straffeloos kon veroorloven.’

Onconventionele oppositie

In zijn reportage over ‘de geschiedenis van Amsterdam in de periode 1965-1966’, zoals Mulisch het Bericht aan de rattenkoning karakteriseerde, wordt de onconventionele oppositie met overduidelijke sympathie geschilderd, maar toch was de auteur nooit één van de Provo’s: zij waren van een andere generatie en bovendien deinsde hij er niet voor terug om ook hen de maat te nemen. Dat laat onverlet dat op zo goed als elke pagina de voornaamste breuklijnen feilloos in kaart worden gebracht: jong versus oud, vooruitstrevend versus conservatief en niet in de laatste plaats de republiek Amsterdam versus het regenteske Nederland. Later zou Mulisch nog eens uitgebreid op die jaren terugkomen – in zijn magnum opus De ontdekking van de hemel heette het: ‘…Amsterdam [was] bezet door binnengerukte nederlandse troepen; geüniformeerde boerenzoons van christelijke komaf beheersten tijdelijk de stad…’

In de tweede helft van de jaren zestig leken de scheidslijnen nog van graniet, maar al snel zouden zij volledig verwateren. Ironisch in dit verband is dat juist Claus met zijn publieke optredens niet alleen een ontspanning van de Nederlandse houding ten opzichte van Duitsland teweeg zou brengen, maar tevens met zijn progressieve opvattingen over onder andere ontwikkelingssamenwerking een groot deel van de protestgeneratie voor zich wist te winnen. In de loop der jaren ontstond ook een warme verstandhouding met Mulisch. Ze hadden beiden een Duitse achtergrond, als tiener de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en waren sindsdien wars van het militaire bedrijf.

Mulisch had toen al hoog en breed afscheid genomen van het politiek activisme. De man die in de jaren zestig vooral documentaire boeken, reportages en politieke schotschriften had voortgebracht, keerde terug naar het verhalende proza. In een interview ter gelegenheid van de publicatie van zijn roman Twee vrouwen (1975) verklaarde de schrijver: ‘De oorlog is nu over. Gewonnen. We kunnen elkaar weer verhaaltjes gaan vertellen.’ Mulisch ging dan ook niet langer de deur uit om het straatrumoer van dichtbij te observeren, maar beschouwde het wereldgebeuren vanachter zijn bureau. Zijn hernieuwde literaire engagement zou ware klassiekers opleveren, waarvan De aanslag en De ontdekking van de hemel de bekendste maar niet de enige zijn. Mulisch werd een tot ver over de landsgrenzen gevierd auteur.

Parallel aan zijn groeiende literaire roem werd de schrijver meer en meer deel van het establishment. Dat had enerzijds te maken met zijn persoonlijke Werdegang tot huisvader en bestsellerauteur, anderzijds ook met het politieke klimaat. Vrij geruisloos werd een groot deel van de ideeën en voorstellingen van de protestgeneratie gemeengoed. Mulisch – in zijn jonge jaren een kunstenaar wars van maatschappelijke conventies, later een politieke rebel – groeide tegelijkertijd met de babyboomers uit tot een gevestigd burger van links-liberale signatuur. Tekenend in dit verband is de Herenclub: de wekelijkse dinerafspraak van succesvolle schrijvers, kunstenaars, componisten en niet te vergeten politici – in 1979 door Mulisch en Hans van Mierlo opgericht, destijds nog onder de naam Deftig Links.

Toenadering

Toen Beatrix in 1980 aantrad, stond zij een veel formeler, zo men wil stijver, koningschap voor. Tegelijkertijd richtte zij zich op linkse thema’s zoals de multiculturele samenleving en gaf zij graag een culturele invulling aan haar publieke optredens. Als op iemand de typering ‘deftig links’ van toepassing was, dan op Beatrix en in dat opzicht was zij de ideale kandidaat voor de Herenclub geweest, ware het niet dat vrouwen geen lid konden worden van Harry’s eetvereniging.

Toch was er vrijwel vanaf het begin sprake van toenadering tussen de schrijver en de kersverse koningin, ook al behield Mulisch een zekere afstand tot haar officiële rol. Behoudens tijdens toespraken sprak hij haar nooit met ‘koninklijke hoogheid’ of ‘majesteit’ aan. Evengoed werd Mulisch een vaste gast tijdens de diners en concerten die in opdracht van het koninklijk huis werden georganiseerd. Zelfs bij staatsbezoeken was hij welkom.

De verzoening moet in het midden van de jaren tachtig zijn beslag hebben gekregen. In 1984 woonde de schrijver in het Paleis op de Dam een lezing van de beroemde dirigent Nikolaus Harnoncourt bij. In zijn dagboek vermeldde hij: ‘Beatrix afstandelijk vriendelijk tegen mij; is natuurlijk niet vergeten wat ik over haar schreef in Rattenkoning, maar beschouwt mijn verschijnen daar vermoedelijk als een triomf.’ Drie jaar later vierde De Gids, waarvan Mulisch decennialang redacteur was, het 150-jarig jubileum. Tijdens een bijeenkomst in het Rijksmuseum, waarbij de koningin eregast was, legde hij het definitief bij: ‘Met Beatrix op weg naar boven over mijn moeilijke verhouding tot de monarchie, dat dat nu achter de rug was. Ik had de hele middag moeite om niet te familiair met haar te worden’, schreef hij in een van zijn vele aantekeningenboekjes. Het moet voor beiden een overwinning zijn geweest: voor de vorstin omdat haar links-liberale en culturele invulling van het koningschap een succes bleek; voor de auteur was het de bevestiging van zijn schrijverschap, naast de zekerheid dat hij arrivé was.

Afscheid van de republiek

In september 1996 werd door een drietal prominente Nederlanders het Republikeins Genootschap opgericht; tegelijkertijd waren enkele publieke figuren, onder wie ook Mulisch, uitgenodigd om lid te worden. De schrijver was op dat moment in het buitenland, maar stuurde een briefje dat blijk gaf van interesse. Toen hij evenwel bij terugkomst in Nederland de notulen van de oprichtingsvergadering las, was dat direct over. De steen des aanstoots was besluit nummer 4: ‘Leden kunnen ook op lichamelijke kenmerken worden geselecteerd: alleen autochtone mannen komen in aanmerking.’ In zijn bedankbriefje karakteriseerde Mulisch zichzelf als het kind van twee allochtonen (zijn moeder was van origine Duits, terwijl zijn vader uit Oostenrijk-Hongarije stamde), waardoor hij niet eens in aanmerking kwam voor het lidmaatschap.

Zonder twijfel had Mulisch formeel gelijk, maar diegenen die bij de oprichtingsvergadering aanwezig waren geweest, wezen unaniem op de kloof tussen de meerderheid die het genootschap vooral als een welkom excuus voor een gezellig etentje zag en een kleiner groepje dat het politieke doel serieus nam en notulen maakte. Ook wordt in de verhalen steevast melding gemaakt van een overvloedige hoeveelheid alcohol waardoor de vergadering met het uur carnavalesker werd en uiteindelijk enkele nogal controversiële besluiten in de notulen terechtkwamen. Overigens bedankten naast Mulisch nog drie kandidaat-leden. Voor hun beslissing had prof. A. J. Dunning, die wel overtuigd lid werd, een eenvoudige verklaring: ‘Er zijn nu eenmaal mensen die niet de verdenking op zich willen laden er republikeinse gedachten op na te houden.’ Want dat doet de carrière in de regel geen goed.

Monarchist? Republikein?

Was Mulisch in de dertig jaar tussen de publicatie van het Bericht aan de rattenkoning en het besluit geen lid te worden van het Republikeins Genootschap van gedachten veranderd? Was hij wel of geen republikein? Die vraag kan alleen maar met een enerzijds-anderzijds worden beantwoord. Uit dagboekfragmenten blijkt door de jaren een op z’n minst latente voorkeur voor de republikeinse staatsvorm. Tegelijkertijd wordt ook zijn oprechte persoonlijke waardering voor de koningin en de prins-gemaal duidelijk en zonder twijfel zal hij hun erkenning als het zegel van literair en maatschappelijk succes hebben ervaren.

Daarnaast moet in het achterhoofd worden gehouden dat bij Mulisch de kloof tussen werk en leven, tussen zeggen en doen, nooit helemaal afwezig was. In zijn boeken raakte hij vaak aan politieke thema’s en nam daarbij zonder uitzondering een progressief standpunt in. Tegelijkertijd voegde de auteur niet altijd de daad bij het woord. De rellen en demonstraties van de jaren zestig observeerde hij bij voorkeur van een zekere afstand, staande in zijn cabriolet. Collega-schrijver Gerard van het Reve typeerde hem dan ook als een ‘gemotoriseerde relletjesvoyeur’. Ook gaf zijn gesoigneerde, om niet te zeggen flamboyante voorkomen aanleiding tot twijfel over zijn linkse inborst.

Evengoed zou dit uiteindelijk een weinig vruchtbaar perspectief kunnen zijn. Mulisch was in de eerste en de laatste plaats een schrijver. ‘Iets doen dat losstaat van mijn werk, stoot mij tegen de borst, verveelt en vermoeit mij. Dat geldt zelfs voor koffie zetten of een willekeurig gesprek’, noteerde hij in het jaar 1988, maar het is aannemelijk dat hij gedurende zijn gehele leven uitsluitend zijn boeken werkelijk serieus heeft genomen. Vriendschappen, liefde en zeker politieke overtuigingen waren daaraan ondergeschikt en soms zelfs niet veel meer dan wisselgeld. Weliswaar zal niet iedereen het willen onderschrijven – over smaak valt nu eenmaal altijd te twisten – maar uiteindelijk kunnen we Harry Mulisch slechts dankbaar zijn: met zijn radicale toewijding aan het geschreven woord heeft hij de Nederlandse literatuur verrijkt met enkele absolute meesterwerken.

 

Citaten uit: Harry Mulisch, Bericht aan de rattenkoning (Amsterdam 1966); Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel (Amsterdam 1992); Robbert Ammerlaan, Zijn eigen land (Amsterdam 2016); Volkskrant 27 februari 1997; Wikipedia.

Podcast: Roel van Duijn over het Oranje-Comité De Parel van de Jordaan

/

In de nieuwe Podcast van tijdschrift De Republikein vertelt ex-Provo Roel van Duijn over de protesten in Amsterdam anno 1966 tegen het huwelijk van Beatrix met Claus, die door zijn verleden bij Wehrmacht en Hitler-Jugend niet geschikt werd geacht als gemaal van de toekomstige Nederlandse koningin. Het alternatieve Oranje-Comité De Parel van De Jordaan sprak een woordje mee in de wereldpers.

Leiden in last om Claus in uniform

Als hoofdredacteur van het Leids Universiteitsblad haalde Manuel Kneepkens zich de woede van de rector magnificus op de hals vanwege een artikel over de consternatie die was ontstaan over het voorgenomen huwelijk van Beatrix met ex-Wehrmachtofficier Claus von Amsberg. Een Oranje herinnering.

 

Tekst Manuel Kneepkens

Het academiejaar dat ik aankwam in Leiden (1960) was het jaar waarin Beatrix van Oranje-Nassau bezig was cum laude af te studeren. Anders dan jaren later bij haar zoon Willem-Alexander haalde niemand het toentertijd in zijn hoofd om de scriptie, die haar dat predicaat cum laude had op geleverd, op te vragen. Wat dat betreft is de journalistiek inzake het koningshuis toch wat assertiever geworden. Overigens is het resultaat hetzelfde gebleken: nul komma nul. De universiteit bij monde van geschiedenisprof. Henk Wesseling, de scriptiebegeleider van Willem-Alexander – weigerde botweg. En onder de W.O.B., de wet openbaar bestuur, werd het document niet geacht te vallen.

Beatrix woonde toen aan het Rapenburg, vlak naast het Academiegebouw.

Of ze daadwerkelijk in Leiden was, de Kroonprinses, en niet bv. weer eens op  wintersport was of ergens een lintje aan het knippen, kon je weten omdat dan haar sportwagen , een Jaguar, voor haar ‘studentenhuis’ geparkeerd stond.

Daar ook bevond zich zo nu en dan een man in een regenjas op opvallende onopvallende wijze tussen de bomen. Haar beveiliger.

Je kon Beatrix in die dagen ’s ochtends met ferme tred vandaar de brug over

het Rapenburg over zien gaan , de Kloksteeg in, op weg naar ‘het Gravensteen’, het Juridische Instituut. Vaak op gepaste afstand gevolg door de Regenjas.

 

Blozende sinaasappelwangetjes

Ik vond Beatrix niet onappetijtelijk toentertijd, met die blozende sinaasappelwangetjes met een kuiltje erin en die enigszins deinende loop van haar. (Waarschijnlijk veroorzaakt door een lichte bekkenverbuiging, het gevolg van te veel paardrijden, aldus een toenmalig jaargenoot van me, een wijsneuzig student medicijnen.)

Beatrix droeg toen het haar ook nog tamelijk normaal en niet zoals later in die merkwaardige gietijzeren pruikvorm als van de Kaartenkoningin (‘ Kop eraf !’) in Alice in Wonderland. Ze deinde daar dan over de kasseien van de Kloksteeg met zo’n rieten mandje aan haar arm, het èle-mandje geheten . Èles zo heetten toen in Leiden de leden van de VVSL, de Vereniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden. En die meisjesvrouwen droegen allemaal zo’n mandje, alsof ze allemaal Roodkapjes waren op weg naar Bedlegerige Grootmoedertjes om daar te gaan mantelzorgen avant la lettre in plaats van naar het ochtendcollege Burgerlijk Recht.

Nu het incident. Ik stond met een  handjevol  eerstejaarsrechten in de pauze een kopje thee te drinken in de hal van het Gravensteen. Verderop stond de Prinses, omringd door wat jaargenoten. Opeens kwam de Regenjas als uit het niets te voorschijn en richtte zich tot ons: ‘Heren, het zou zomaar kunnen, dat het de Prinses behaagt om een praatje met u te maken. Als zij zich dan tot u richt, denkt u er aan dat u niet antwoordt met Beatrix en je en jij, maar met Koninklijke Hoogheid en u, daar staat zij op’.

De kiem voor mijn huidige republikeinse gezindheid moet daar toen zijn gelegd. Niet veel later was daar plotseling Claus… en Leiden in Last!

Want…was de Universiteit niet gesticht door Willem van Oranje en alleen daardoor al diep verbonden met het Koningshuis? Kritiek op het koningshuis was absoluut uit den boze in Leiden. Maar een mof als prinsgemaal van de toekomstige koningin, dat was evenzo onverteerbaar. De Telegraaf had namelijk een foto afgedrukt van Claus von Amsberg in Wehrmachtskostuum. Gevolg: grote consternatie. Beelden zijn nu eenmaal dringender dan woorden.

Uit het overwegend rechts te noemen docentencorps van de Leidse universiteit stond zowaar een aantal hoogleraren op die publiekelijk protesteerden tegen het voorgenomen huwelijk , de groep-Bachrach. Er bestond toen in Leiden van universiteitswege het Pro en contra-gezelschap dat discussies organiseerde over actuele onderwerpen. Om de affaire Claus-Beatrix kon men niet heen.

Er werd een debatavond georganiseerd. Ik was toen hoofredacteur van het LUB, het Leids Universiteitsblad, d.w.z. van het studenten-LUB. Het kwam eens in de veertien dagen uit. In de week daartussen kwam het blad uit als… het Docenten-LUB. Dat stond toen onder leiding van de latere D66-coryfee, prof. Glastra van Loon. Beide bladen bestaan niet meer. Zij zijn opgevolgd door het huidige blad van de Leidse universiteit Mare.

Ik stuurde mijn huisgenoot op Rapenburg 24, Jan van der Putten, naar het Forum voor een verslag van de avond. Feitelijk kun je zeggen dat diens carrière als journalist min of meer met dat stuk is begonnen. Want Jan is weliswaar als classicus afgestudeerd, maar zijn hart lag al in zijn studententijd bij de journalistiek.

Hij zal zijn glanzende carrière als journalist beëindigen als correspondent China voor De Volkskrant en is ook heden nog actief als schrijver van boeken over China en als medewerker van De Groene Amsterdammer. Ik vroeg hem toestemming om bijgaand relaas Sinterclausavond (zie hieronder) opnieuw te publiceren. En daar heb ik mijn reden voor, zoals zal blijken. Een toestemming, die ik natuurlijk prompt kreeg. Wel merkte Jan op dat hij ‘zijn jeugdwerk’ bar slecht geschreven vond. Tja… herlees ik mijn werk, dan lees ik een grafschrift, heeft eens Marsman opgemerkt…

Het nummer was nog niet uit of ik werd door de secretaresse van de Rector

Magnificus gebeld met het dringende verzoek nog die dag bij de hotemetoot langs te komen. Dat deed ik. De man bleek in alle staten. Voor hem op het bureau lag het nummer van het LUB met een paar woeste strepen bij het artikel Sinterclausavond. ‘Koningin Juliana is reüniste! Zij krijgt uw blaadje bij het ontbijt! U dient publiekelijk uw excuses te maken voor deze schandelijke tekst! En als hoofdredacteur per direct af te treden’.

‘Wat is er zo schandelijk aan deze tekst?’

‘Dát u mij dwingt mij het woord uit te spreken! Dat van die venerische ziekte, natuurlijk …ongelofelijk ! Schandalig!’

‘De verslaggever heeft niets anders gedaan dan opgeschreven wat er die avond gezegd is’.

Dit had nooit geschreven mogen worden, meneer! U biedt uw excuses aan. U treedt af. Mijn kamer uit’.

‘Maar, meneer de rector, Art 7 van de grondwet – dat heb ik hier in Leiden geleerd, trouwens – verbiedt censuur. U wilt het studenten-LUB de mond snoeren. Ik bied geen excuses aan en ik treed ook niet af’.

‘De deur uit!’

 

Verdienmodel

Een uur later had ik Stenfert Kroese aan de telefoon, de uitgever van het LUB, maar tevens ook van alle Leidse universitaire boekuitgaven – daar zat zijn verdienmodel… –  en hij smeekte mij af te treden. Natuurlijk had ik gelijk, maar de rector had gedreigd de samenwerking te stoppen – geen tekst zou er nog van universiteitswege naar zijn bedrijf komen – als hij, Stenfert Kroese, er niet voor zorg zou dragen , dat ik aftrad…

En ja, als ik volhardde in mijn principiële houding, als dat inderdaad gebeuren ging dan zou hij vrijwel geheel zijn personeel moeten ontslaan. Want dan was er nauwelijks nog werk voor zijn uitgeverij. Voor dit argument ben ik toen door de knieën gegaan. D.w.z. ik ben afgetreden. Excuses heb ik geweigerd te maken. Excuses moet je maken als je iets verkeerds hebt gedaan.

Aan het LUB heb ik toen nog stiekem een heel jaar meegewerkt onder het pseudoniem Dubrakjee ( Du Perron-Ter Braak- Jezus…)

 

 

Sinterclaus-avond

 

(Uit het Leids universiteitsblad studentennummer 4 november 1965

31e jaargang – nummer 7)

 

Amsterdam was tegen geweest, dat was duidelijk. Leiden was allebei. De zaal klapte na een briljant of pathetisch betoog of na een puntig aforisme, ongeacht of er vóór- of tegenstanders aan het woord waren geweest. Bedoelde voorzitter dominee Eekhof dát, toen hij al direct bij het begin zo dringend verzocht om Leidse Waardigheid?

Het was geen échte pro et contra-vergadering geworden, want dan zou er een stemming moeten plaatsvinden en dat was blijkbaar o, zo gevaarlijk, zeker in deze o, zo oranjetraditionele stad. Het wás nu trouwens ook al gevaarlijk. Niets voor niets bracht de presiderende dominee aan de Curatoren zo nadrukkelijk dank.

Dezelfde Curatoren, die doodsbenauwd waren geweest dat het uit de hand zou lopen, o.a. door de vrees van een plechtig bezoek van een pronte provoploeg uit Amsterdam. Een ongetwijfeld waardige knokploeg werd achter de hand gehouden. Misschien waren er, net zoals in Amsterdam, rechercheurs in burger aanwezig. Custos Erades was in ieder geval zeer bedrijvig.

Er heerste dus een paniekerige sfeer. Toen Maarten Biesheuvel quasi-kwaad een zakboekje naar de forumtafel wierp, waarachter Pedro van Hoek juist over de geslachtelijke kwaliteiten van het Oranjehuis aan het oreren was, gaf de voorzitter de zaal een stevige uitbrander die iedereen de schrik in de benen deed slaan. Als er nóg eens met propjes zou worden geschoten, zou de hele klas naar huis worden gestuurd ! Nou dan pas je wel op. Het incident Biesheuvel werd door de meesten niet begrepen. Een plaatselijk blad schreef dat de enige uitzondering op het ordelijk verloop van de bijeenkomst betrof een uitlating van het forumlid A.P. van Hoek, die een minder vriendelijke opmerking over prins Hendrik(!) plaatste, hetgeen door een van de aanwezigen niet werd genomen.

Biesheuvel vroeg later het woord. Dat kon hij alleen krijgen als hij naar voren wilde komen; hij mocht niet op zijn plaats blijven. Al gauw werd duidelijk dat iedere spreker die zich verstaanbaar wilde maken wel naar voren moest komen! Symptomatisch voor de in ieder geval zorgen dat-er-niets- gebeurt-sfeer.

 

Het Forum

Theoretisch zaten er in dit forum evenveel vóór- als tegenstanders van het huwelijk Beatrix-Claus. In de praktijk kwam vóór op 4 en tegen op 2, want Reina Prinsen Geerligs prijs-winnaar Van Hoek slaagde er niet in, zo hij dat al wilde…, zijn argumenten-pro te verkopen. Ik zie hem als een van de beste sprekers-contra, ware het niet dat zijn aanpak veel weg had van de onthulling van een chronique scandaleuse en dit deed bepaald afbreuk aan de serieuze, zelfs ‘beklemmende’ (prof. Daalder) discussie van deze avond.

Een zin als: ‘Er zijn sterke aanwijzingen dat Willem III tegen 1880 venerisch al zo ver heen was, dat hij onmogelijk voor de conceptie van Wilhelmina kan hebben zorg gedragen’ hoort zonder meer niet thuis in een Beatrix-Claus debat 85 jaar post conceptionem.

De Volkskrant-journalist J. van Schaveren gooide zijn verdediging over de ethische  boeg. Europa wordt één, de Duitsers – althans hun geld –  zijn welkom in ons land, in Rotterdam is een Duitse week gehouden. A.F. Luyendijk: ‘Onzin, die Duitse week was leuk georganiseerd , maar lang niet iedereen stond te juichen’.

Daags daarop redacteur Luyendijk in de NRC: ‘Hij (de heer Van Schaveren) vestigde ook de aandacht op de handelsbetrekkingen met Duitsland, op de samenwerking met Duitsland in de E.E.G. en op de ontwikkeling in Rotterdam, die naar hij zei, niet te denken is zonder het Duitse achterland.

Forumlid Van Maris: ‘De Duitsers zorgen voor Rotterdams achterland, hetzelfde achterland dat Rotterdam bombardeerde’. Uit de zaal werden onvriendelijke dingen tegen de heer Van Schaveren. Het had eleganter gekund.

Het bewogen betoog dat prof. Drion de zaal inslingerde vormde geen front

met dat van de Volkskrant-redacteur. Uit meer punten bleek dat de voorstanders van dit huwelijk het heel moeilijk hebben met het zoeken naar argumentatie.

Prof. Drion zei dat hij een eventueel verlies van de monarchie zou betreuren, ‘maar we zullen het wel overleven’.

Toen hij het warme, menselijke hart liet spreken, ontdooide hij bijna het gladde ijs waarop hij zich begaf. Het ging over de vraag of de koningin staatsrechtelijk niet te ver was gegaan met haar uitspraak (over de verbintenis Beatrix-Claus. M.K. ) tijdens het Felderhof-TV-interview : ‘En ik verzeker u, het is goed!’

De volksvertegenwoordiging had zich immers nog niet kunnen uitspreken.. .

Prof Drion: ‘In andere gevallen zou ik als jurist geprotesteerd hebben, maar deze koningin mocht deze woorden spreken zonder onze constitutie in gevaar te brengen’.

Volgens Van Hoek draaide deze woorden van de koningin de klok terug tot vóór 1848.

Van Maris: ‘Historische omstandigheden hebben in het algemeen de positie van het Oranjehuis bepaald. Eveneens historische omstandigheden maken ’t onaanvaardbaar, dat de heer Von (?)Amsberg naast de troon komt te staan.’ Niet iedereen begrijpt het.

De Rijks-daalder

Prof. Daalder is zoals bekend hier ter stede hoogleraar in de wetenschap der politiek en redacteur van het Docenten-LUB. De huwelijksvoorstanders mogen blij zij dat hij geen actieve rol speelt in de politiek, want dan houdt van hun standpunt geen puntje stand! Gelukkig is van een Rijks-daalder nog geen sprake. Hij hield een briljant en lucide betoog, niet alleen in eerste instantie toen men studeertafelwerk kon vermoeden. In tweede zitting was zijn niveau ongewijzigd, toen hij op onverwachte vragen inging. Zijn analyse van de gebeurtenissen gaf geen plezierig beeld te zien: ‘Er zijn nu al tekenen, dat Joodse landgenoten zich opnieuw bewust worden van het feit, dat zij zich voortaan in hun verhouding tot het Hof in de eerste plaats Jood zullen voelen en niet Nederlander’.

Het Parool had die dag de ‘geheime’ brief van Nederhorst gepubliceerd; een nieuw bewijsstuk in het requisitoir van mr Daalder te Leiden in het proces rond een omstreden huwelijk. In dit forum kwam overigens de houding van prinses Beatrix weinig uit de verf; maar dit werd door Nederhorst op zijn eigen unieke wijze hersteld.

Prof. Daalder bracht duidelijk de beklemmende sfeer over waarin deze hele kwestie is komen te verkeren.

De woorden van de heer Luyendijk zijn het beste te vinden in zijn eigen NRC-stukje. In de Volkskrant treffen we niets aan.

De wijze waarop door de beide hoogleraren van het forum gesproken werd over de heer De Quay , de man van de Nederlandse Unie van 1940 – 1941 en later minister-president, zou men tijdens het bewind van het kabinet-De Quay moeilijk voor mogelijk hebben kunnen houden.

Een aardig gezicht bood de eerste rij. Leidse Studenten Raad-voorzitter Kees Schuyt scheidde de hoogleraren Bachrach (van de anti-groep-Bachrach) en Berkhof (van de pro-groep-Verzijl.

‘Er zijn belangrijker kwesties. Het is niet de moeite waard om je hierover op te winden! Maar waar ik me werkelijk nijdig om kan maken, is…’

Daarom besteden we er toch maar aandacht aan.

 

J.M.P.B. van der Putten

 

 

 

 

 

Oranje in de letteren

/

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 13, NR.4, DECEMBER 2017

THEMA: Oranje in de letteren

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Koning Felipe VI contra Catalonië – Republiek in aanbouw…. excuses voor de overlast
Bart Gruson

Hermelijnvlooien in poëzie, deel I – Gladstrijkers, jaknikkers en hielenlikkers
Paul Damen

Maharaja’s, nawabs en nizams – Praalhanzen en pronkjonkers
Lodewijk Brunt

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Schaamteloos cashen
René Zwaap

Van het republikeins front: Een Grondwet met gebreken
Anton van Hooff

Belastingdeal koning bevat constitutionele springstof (gratis)
René Zwaap

Angst voor referendum is angst voor democratie
Arjen Nijeboer

Een enigszins absurde avond: feestgedruis rond vertaling van Spengler
Merijn Oudenampsen

Seks, literatuur en Oranje
Daphne Meijer

 ‘De Oranjes wanen zich onaantastbaar’. Tomas Ross over zijn fascinatie voor het koningshuis
Gijs Korevaar

Ontbijt royale – Een republikeinse zomerklucht
Peter Schoenmaker

Boekrecensie: Spaanse koning oppermachtig in Dan Brown’s occulte wereld
Gijs Korevaar

De Koning-Historicus
Manuel Kneepkens

De Boekverkoopster – hoofdstuk uit het boek ‘Spuwen in de Koninginnensoep’
Zet van Wander

Leiden in last – Een Oranje herinnering / Sinterclaus-avond (1965)
Manuel Kneepkens

Tirannendoding als burgerplicht
Anton van Hooff

Boekrecensie: Zwarte bladzijden met tinten oranje
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: De moeder aller republieken: Geschiedenis van de Verenigde Staten
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Verloren in de sneeuw (Gevolgd door kort verhaal ‘De Daad’)
Serge van Duijnhoven

Column Hans Maessen: Youp

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.