Dick Stein

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning. Deel XIII: De Prijs Der Onschendbaarheid

In deel XIII van ons feuilleton verleggen we onze aandacht even naar het koninklijk paleis, tot waar de faam van onze speurder inmiddels is doorgedrongen. We ervaren dat ook in een koninklijk huwelijk niet altijd alles over rozen gaat.


Tekst: René Zwaap


HOOFDSTUK XIII

DE PRIJS DER ONSCHENDBAARHEID

De Koning zette net zijn computer aan toen vanuit een hal van het paleis keihard een tango van Carlos Gardel begon te schallen.

Hij zuchtte diep terwijl hij vanuit het raam uitkeek over het groene gazon, waar de vogeltjes hem hadden toegezongen.

Gardel in de vroege ochtend was slecht nieuws. Dat betekende dat zijn vrouw in de ban was van heimwee naar haar Zuid-Amerikaanse vaderland, en als dat het geval was wilde ze dat altijd zo luid mogelijk duidelijk maken. De stem van Gardel had al de hele nacht door het paleis geschald, en nu, na slechts enkele uren pauze, leek het hele helse ritueel weer opnieuw te beginnen.

Een lakei roepen om het verzoek over te brengen of het allemaal wat zachter kon, had geen enkele zin, zo had hij inmiddels wel geleerd. Ze zou de man levend verscheuren. Er zat niets anders op dan het zelf te proberen.

Zuchtend liep de koning de trap op, onder de portretten van zijn roemruchte voorvaderen, die hem in zijn beleving misprijzende dan wel spottende blikken toewierpen, soms gezeten op hun edel strijdros.

‘El dia que me quieras’, zong Gardel, en naarmate de koning dichterbij de bron van het geluid kwam begonnen zijn knieën steeds meer te knikken. Soms vroeg hij zich af wat hem bezield had, hoe hij het had aangedurfd zich vrijwillig in dit mijnenveld te begeven. Hij had gedacht dat hij het aankon, maar naarmate de jaren vorderden, was er een twijfel in zijn gedachten geslopen, niet meer uit te bannen, en bij iedere irritatie werd die sterker.

Hij herinnerde zich hoe hij zich had gevoed met de heftige gevoelserupties van zijn betere wederhelft, hoe hij had gedacht dat zij voor hem de sleutel was naar het ervaren van het werkelijke leven. Hij had zichzelf altijd zo gelijkmatig bevonden, zo middelmatig, nooit uitschieters ervaren, een soort dommelend bestaan geleefd. Bij haar was vreugde vrolijker dan hij ooit voor mogelijk had gehouden, en ook verdriet was bij haar tastbaar en concreet, nooit een vaag zeurend vragen, maar een stroomstoot die je tot in de diepste vezel raakte. Maar nu was er die twijfel. Was het eigenlijk niet ook iets heel moois, die Hollandse gelijkmatigheid? Zeker, het was minder spectaculair, maar het was ook minder inspannend. Je kon toch ook niet altijd op het topje van je emotionele kunnen leven? Er moet toch op zijn minst een pauzestand zijn?

De koning klopte op de deur van het slaapvertrek van zijn vrouw. Niemand antwoordde. Zijn kloppen moest ook nauwelijks hoorbaar zijn met die harde muziek. Heel voorzichtig opende hij de deur op een kier.

De ruimte was donker, bedompt van tranen en verschraalde wijn en met een muur van sigarettenrook gevuld.

‘Querida, gaat het wel goed met je?’, vroeg de koning door de kier, met luide stem om boven de muziek uit te komen.

‘Ga weg!’, klonk het vanuit de duisternis. ‘Laat me met rust!’

‘Maar liefje, kan die muziek wat zachter? Ik werk vandaag thuis en ik kan me niet concentreren’.

‘Werken, werken, werken! Altijd maar werken! Je bent koning, hombre! Je hoeft helemaal niet te werken!’

Aan haar dictie kon de koning horen dat de alcoholconsumptie van voorgaande nacht haar uitwerking nog niet gans verloren had.

‘Het is verschrikkelijk! Wat een inferno!’

‘Waar heb je het over, liefje?’, vroeg de koning, terwijl hij nu eindelijk de moed vond de deur geheel te openen en de kamer te betreden.

Zijn vrouw lag op haar bed, nog gekleed in de helblauwe avondjapon die zij de avond ervoor tijdens het diner met het bezoekende Deense koningspaar had gedragen. Haar diadeem hing scheef over haar ogen. Op de vloer lagen enkele halflege flessen wijn, venijnig uitgedrukte peuken waren overal in de ruimte te bespeuren.

‘Alles is verschrikkelijk. Dit land. Dit paleis. Dit weer. De mensen. En jij ook!’, begon ze te jammeren.

De koning zette zich nu op de bedrand en legde zijn hand op haar enkel, die zij haastig introk.

‘Waarom ben ik verschrikkelijk?’, deed hij een poging tot dialoog.

Ze rolde zich om, lag nu op haar buik, en verstopte haar hoofd onder een kussen.

‘Omdat je ook zo’n Hollander bent!’, klonk het zeer welgemeend. ‘Zo’n saaie, oppervlakkige, stomvervelende schijt-Hollander!’

De koning kon een lachje niet onderdrukken.

‘Maar schat, er is helemaal niets Hollands aan mij. Je weet toch hoe ons clublied gaat? “Ben ik van Duitschen Bloet?” Dat gaat over mij! Voor de rest heb ik ook nog eens een stevige Russische component. Russisch, hè, die gaan ook reuze diep, emotioneel gezien!’

Hij maakte even een stop, zich beradend op een vervolgstap.

‘Neem nu Gardel hier. Ik kan daar intens van genieten. Ik krijg er kippenvel van. Hier, kijk maar’. Demonstratief toonde hij zijn arm.

‘Er is geen Hollander die de tango begrijpt!’, protesteerde zijn vrouw, nu vanonder het kussen verschenen en met een arm over de bedrand tastend naar een wijnfles. ‘Jullie begrijpen het niet, want jullie voelen het niet!’

Een beetje gekrenkt stond de koning op van het bed.

‘Nou, dan moet je het zelf maar weten’, zei hij gedecideerd, en hij liep richting deur.

‘Ja, ren maar weer weg, lafaard!’, riep zijn vrouw, en ze wierp het kussen in zijn richting. ‘Jullie zijn allemaal lafaards! Er is maar één echte man in deze natte hel, en dat is senhor Dick Stein!’

De koning kon nu zijn geamuseerdheid niet meer onderdrukken.

‘Stein? Dat is een warenhuisdetective, potverdikkeme! Die bewaakt de pantybakken!’

‘Hij heeft mijn leven gered!’, bracht zijn vrouw in.

‘Je bedoelt die arme drommel die hij besprong op Koningsdag? Die man maakte alleen maar gebruik van zijn demonstratierecht! Die deed geen vlieg kwaad! Het was volkomen disproportioneel geweld! Het heeft ons alleen maar slechte pers bezorgd’.

Zijn vrouw stak nog een sigaret op en nam een gulzige haal, terwijl ze met de vrije hand een wegwerpgebaar in zijn richting maakte.

‘Senhor Stein heeft cojones! Maar daar heb jij de ballen verstand van!’

Ze lachte schamper, klaarblijkelijk in haar nopjes met haar woordspeling.

Dreigend wees ze naar de koning. ‘Ik doe geen stap meer de deur uit zonder senhor Stein! Begrepen? Ik wil senhor Stein!’

‘Goed dan’, zuchtte de koning. ‘Als je dat per se wilt. Ik zal hem laten bellen’.

***

Toen de koning terug kwam in zijn kantoor trof hij zijn broer de prins zittend aan zijn bureau.

‘Hé, Big Brother, alles kits?‘, vroeg deze, met de immer ironisch opgetrokken mondhoek die zijn handelsmerk was. Tergend langzaam stond hij zijn plaats af.

‘Je hoort het’, zei de koning kortaf, terwijl hij zijn zetel terugveroverde. ‘Het is weer eens raak. Knettergek word ik ervan’.

Zijn broer tuurde even naar het plafond, alsof hij de muziek van Gardel zo beter kon horen.

‘Als je er echt genoeg van hebt kun je haar natuurlijk altijd de nek omdraaien’, opperde hij vilein . ‘Niemand die je wat maakt’.

‘Hoe bedoel je?’, wilde de koning weten.

‘Nou, je bent toch onschendbaar? Geen rechter die je kan veroordelen. Hoogstens draait er zo’n arme drommel van een minister voor op. Ministeriële verantwoordelijkheid uiteindelijk. Lees die Grondwet nu eens, man! Echt de moeite waard, en het gaat bijna alleen over jou’.

De koning knikte flauw. Recht was nooit zijn sterke kant geweest. Juridische teksten kon hij met de beste wil van de wereld gewoon niet lezen. Uiteindelijk had hij geschiedenis gestudeerd. Mooie verhalen over echte mensen, die las hij graag. Maar dat gortdroge jargon van wetteksten, die vreselijke formuleringen? Het was al erg genoeg dat hij die moest ondertekenen.

‘Aan de andere kant, ik zou het je niet willen aanbevelen’, vulde zijn broer na enig peinzend zwijgen aan. ‘Slecht voor je populariteitscijfers, zo’n partnermoord, en die staan er al niet zo bijster florissant voor’.

‘Wat brengt je hier?’, wilde de koning weten, ook om het gesprek in een andere baan te leiden.

‘Ja, nou, we hebben een probleempje’, zei de prins. ‘Of beter gezegd: jij hebt een probleem’.

‘Jippie, nog één’, mompelde de koning.

Zijn broer had zich ontfermd over de zakelijke belangen van de familie en de koning had zich meer dan eens bedacht dat hij daarmee eigenlijk een veel sterkere positie bekleedde dan hijzelf. En dat was niet altijd een geruststellende gedachte, want zijn broers lievelingsboek was De Vorst van Machiavelli, en hij gedroeg zich ook daarnaar. De koning was daarom altijd op zijn hoede met zijn broer, en nu had hij alle reden om nog extra op zijn hoede te zijn.

‘Ja’, zei zijn broer. ‘Het gaat om die aandelen in de Koninklijke Olie…’

Hij maakte even een pauze om de onaangename verrassing die zich aftekende in het gezicht van de koning ruimer baan te geven.

‘Jij bent in je koninklijke wijsheid zo vrij geweest om via de Rijksverzwijzigingsdienst te melden dat je daar helemaal geen belang had…Maar dat is niet helemaal conform de waarheid…In die zin…het is waar, maar het is ook niet waar….’

‘Hoe kan iets waar zijn en tegelijkertijd niet waar?’, riposteerde de koning, geïrriteerd opkijkend van de agenda die hij voor zich had opengeslagen terwijl zijn broer sprak.

‘Nou, formeel heb jij persoonlijk inderdaad geen aandelen in de KOM. Maar de stichtingen die jouw aandelen voor jou beheren barsten ervan. Het is de basis van het familievermogen.’

‘Verkoop ze dan’, zei de koning geïrriteerd.

‘Dat zou niet verstandig zijn’, zei de prins. ‘Met al die publiciteit over die toestand in Cabinda in verband met die moord op die oude kraakster is het aandeel KOM nu behoorlijk in waarde gezakt. Bovendien zijn die aandelen door de decennia heen altijd de meest zekere component van onze beleggingen geweest en daarmee de meest zekere bron van inkomsten. En nu kreeg ik vanuit de KOM-leiding informatie binnen dat de waarde van de maatschappij binnen zeer korte tijd enorm zal toenemen, omdat er in datzelfde Cabinda weer een olieveld van enorme proporties op het punt staat te worden ontdekt. Dus als we verstandig zijn, kopen we nu juist zoveel mogelijk aandelen in de KOM op, nu de prijs laag is en het rendement binnen de kortste keren door het plafond schiet’.

‘En als dat allemaal uitkomt, sta ik voor schut’, bracht de koning daar tegenin.

‘Wie zou daar achter kunnen komen?’, antwoordde zijn broer. ‘Niemand. De zaak is volkomen afgedekt’.

‘De KOM staat op het punt in Den Haag te worden aangeklaagd, juist wegens Cabinda’, zei de koning, trots op zijn actuele inzicht in dit hoofdpijndossier. ‘Die zaak kan heel vervelend worden voor alle betrokkenen’.

‘Zo ver komt dat niet’, zei zijn broer. ‘Ik heb die zaak onder controle’.

‘Beledig ik je erg als ik zeg dat me dat niet totaal gerust stelt?’, riposteerde de koning.

De prins hield zijn meest ironische grijns tevoorschijn.

‘Jij bent de koning. Jij mag alles’, zei hij, en hij stond op om weg te gaan.

‘Je kunt gaan’, zei de koning.

‘Ik ging al ‘, zei de prins.

‘Dat zie ik. Maar nu mag je ook’.

***

Nadat de prins de ruimte had verlaten, belde de koning zijn secretaris.

‘Bel Stein’, zei hij. ‘Hij gaat met ons mee naar Italië’.

Daarna stopte de koning oordopjes in en toog aan het werk.

Zal Dick Stein zich staande weten te houden in het geweld van de koninklijke twisten rond zijn persoon? En zal hoe moet het nu verder met de zaak die Esther Blom had willen beginnen tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM)? U leest het allemaal in de volgende aflevering van De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning.

Voor de vorige aflevering van dit feuilleton volgt u deze link

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel XII: Je Vrienden Kun Je Niet Kiezen

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel XII legt Dick Stein zijn visie op de sociale media uiteen via het principe van ‘de drie J’s’, gaat hij in warenhuis Het Wespennest op jacht naar een lipstick-dief en heeft hij een hoogst onaangename ontmoeting in een verlaten steeg.


Tekst: René Zwaap


HOOFDSTUK XII

JE VRIENDEN KUN JE NIET KIEZEN

Een paar maanden eerder had Fatima, de lieftallige assistente van Dick Stein, hem uitgelegd dat het tijd was dat Stein Detectives BV met zijn tijd meeging en actief ging werven via de diverse kanalen die daartoe via het internet beschikbaar waren.

‘Waarom in vredesnaam’?, had Stein geprotesteerd. ‘We staan toch in het telefoonboek?’

‘Meneer Dick, het telefoonboek bestaat niet eens meer!’, had Fatima daar tegenin gebracht, en daar had Stein het even niet van terug gehad.

Dus met onderdrukte weerzin – Stein was eigenlijk principieel digibeet – had Stein uiteindelijk toegegeven aan het enthousiaste pleidooi van zijn assistente, die vervolgens met volle kracht aan het werk was getogen.

Met als gevolg dat hij nu plotseling beschikte over een eigen website, e-mail, Whatsapp en accounts op Facebook en LinkedIn. Het duurde een paar weken voordat hij zich de techniek eigen had gemaakt, maar daarna werd hij steeds meer in die nieuwe wereld gezogen.

In iedere detective schuilt een voyeur – mensen bespioneren is uiteindelijk zijn core business – en Stein had al snel door dat het internet een goudmijn was voor mensen met zijn particuliere afwijking. Binnen mum van tijd telde zijn persoonlijke Facebook-account duizenden ‘vrienden’ en sinds zijn naam in de media circuleerde kwamen er daar iedere dag weer horden bij. Aan schiften deed Stein niet, ook Russische internettrollen, Nigeriaanse oplichters en geflipte complotdenkers konden hun ei bij hem kwijt en hij volgde hun activiteiten met belangstelling.

‘Je vrienden kun je niet kiezen’, luidde de 3e Wet van Stein niet voor niets. En je Facebook-vrienden al helemaal niet.

‘Het is net alsof je over straat loopt en kunt horen wat iedereen denkt’, vertelde hij Fatima enthousiast, gezeten achter zijn bureau turend naar zijn beeldscherm. ‘Alleen jammer van al die mensen die telkens maar weer een foto van een bord eten posten en dat er dan duizend mensen daaronder schrijven “Geniet ervan!” Allemaal precies hetzelfde! Wat bezielt die mensen? Zijn het robots?’

Alhoewel hij dacht in zijn lange loopbaan bij de Amsterdamse politie en vervolgens als privédetective toch de nodige mensenkennis te hebben opgedaan, was Stein toch telkens weer verrast door de inblik in de intermenselijke dynamiek die het Facebook hem bood.

Grof gezegd waren er hier drie hoofdtypen te onderscheiden, die hij voor het gemak categoriseerde als “de drie J’s”: de jengelaars, de ja-knikkers en de jakhalzen. De jengelaars waren voortdurend bezig aandacht te trekken van de ja-knikkers, vrij naar het oude Afrikaanse gezegde dat een baby die niet huilt de borst niet krijgt. Met onuitputtelijke energie postten ze hun hele hebben en houden op hun wandje, en als ze daarop niet genoeg respons van de ja-knikkers kregen, dreigden ze in de meest dramatische bewoordingen met een definitief vaarwel aan het medium, dat hen nu een koud en onherbergzaam oord toescheen, en zo trokken ze dan toch weer de aandacht van de ja-knikkers, die dan als plankton samenklonterden om van hun diepe liefde en aanhankelijkheid te getuigen.

De ja-knikkers op hun beurt waren een puur reactieve categorie, de zin van hun bestaan leek te worden ontleend aan zoveel mogelijk opgestoken duimpjes en brandende hartjes onder de mededelingen van de jengelaars. Getalsmatig overtroffen de ja-knikkers de jengelaars natuurlijk ruim, maar hun bestaan was niettemin serviel en dienstbaar, en in feite was hun virtuele leven hier alleen mogelijk dankzij de onlesbare dorst van de jengelaar naar aandacht.

In de derde categorie die Stein had ontwaard, die van de jakhalzen, school het meeste venijn. Ook de jakhals opereerde gewoonlijk vanuit de reactie, maar anders dan de ja-knikker was het hem niet te doen om de jengelaar in zijn bestaan te bevestigen of anderszins te gerieven, maar om hem te bespieden en toe te slaan wanneer deze zijn kwetsbaarheid had gedemonstreerd en dan frontaal aan te vallen, het liefst in groepsverband, want dat is inherent aan het jakhals-zijn. Was een ja-knikker eenmaal gebeten door één jakhals, en lag hij kermend op de grond, was hij verloren, want vanuit alle krochten van de digitale jungle schoten andere jakhalzen op de prooi af en als ze klaar waren, bleef er een zielig hoopje mens achter van wie je de komende tijd helemaal niets meer zou horen.

In de echte, non-virtuele maatschappij, zo bedacht Stein zich, ging het niet veel anders.

Dan was er ook nog een vierde restcategorie, met de ‘J’ van ‘Junkie’, van mensen die geen genoeg konden krijgen van deze menselijke komedie, en inmiddels mocht Stein zelf ook gerust onder deze groep worden geschaard, want de uren die hij achter zijn computer doorbracht namen in verontrustend tempo toe.

Een onverdeeld genoegen was het niet altijd, want als Stein via de grote Zuckerberg-zoekmachine bijvoorbeeld een van zijn vele vroegere liefdesvlammen had getraceerd en die inmiddels getransformeerd bleek in een kras omaatje, werd hij nog eens herinnerd aan zijn eigen vergankelijkheid. Hoe lang zou de lentefrisse Joni hem nog kunnen verdragen, vroeg hij zich in dat verband af. Zou hun ‘karmische verwantschap’ waarvan zij zo graag sprak – ze was ervan overtuigd dat zij en Stein elkaar in tal van vorige levens al hadden ontmoet – standhouden zodra de eerste incontinentie-luier moest worden uitgerold?

***

Die dag, toen hij aan zijn bureau weer eens als een konijn op de snelweg starend in de koplampen van een aanrazende vrachtwagen gevangen zat in het licht van het beeldscherm, moest Fatima Stein er zelfs aan herinneren dat hij een dienst moest draaien in Het Wespennest. Ondanks dat de firma Stein nu een andere categorie klant had aangetrokken, draaide de onderneming nog steeds op deze bescheiden kleine kurk als warenhuisdetective, dus zijn congé indienen had Stein nog niet aangedurfd.

Bovendien had hij de fase dat hij zich niets hoefde aan te trekken van contractuele verplichtingen al geruime tijd achter zich.

Met frisse tegenin verliet Stein de steeg en liep hij over de Warmoesstraat naar warenhuis het Wespennest.

Al enige weken had de parfumafdeling van Het Wespennest te kampen met een enorme hausse aan lipstickdiefstal. Lipsticks waren altijd al een dankbare prooi voor winkeldieven, maar nu liep het echt de spuigaten uit en de hele parfumafdeling was in de hoogste staat van paraatheid gebracht. Vanuit de centrale controlekamer blafte Mulder, de hoofdopzichter, zijn dagorders in het oortje dat Stein indeed toen hij de ruimte betrad. Hij kreeg de opdracht de gehele dag op de parfumafdeling te surveilleren.

Een wereld ging voor hem open. Lipstick, zo ontdekte hij, was meer dan alleen make up. Lipstick was een religie. De hele dag zag hij lippen aan zich voorbijtrekken bij het spiegeltje op de toonbank waar de hele linie aan assortiment was uitgestald voor een gratis proef. Honderden malen zag hij de dames gebukt naar dat spiegeltje hun lippen tuiten en dan stiften. Dan volgde steevast het heilige moment dat hun ogen via de spiegel rustten op de gedane arbeid, waarbij de lippen met een korte subtiele beweging in de mond werden getrokken, als om de lipstick niet alleen te keuren maar ook te proeven, om het resultaat van hun arbeid daarna zeer kritisch te evalueren. De nodige vrouwen gebruikten de lipstick ook om hun wangen wat meer kleur te geven, zo constateerde Stein, en hoe donkerder de lippen, des te groter de voorkeur voor een fonkelende glans. Blondines leken gek op vuurrood, of was dat alleen maar schijn omdat het rood meer aftekende tegen hun bleke huid? Brunettes tendeerden naar een paarsig rood, maar ook hier kon een vertekenend effect optreden in het spel met de huidskleur, het haar en de ogen.

Stein was zich er altijd van bewust geweest dat de schoonheid van de vrouw beschouwd moest worden als een kunstwerk, een strijd ook tegen elementaire krachten als zwaartekracht en tijd, maar tijdens die intensieve surveillance op de parfumafdeling groeide zijn bewondering voor al die devote toewijding meer en meer. En wat een bonte verscheidenheid aan lippen bestond er toch! Dikke lippen, dunne lippen, lippen die altijd lachten, lippen die altijd huilden, lippen die geamuseerd ironisch opkrulden, lippen die zich in eeuwige verbazing openden, tuttige tuitlipjes, hongerige lippen, in boosheid verkrampte lippen, droge lippen, natte lippen, lippen die voortdurend gestreeld wilden worden door de eigen tong, lippen die voortdurend ‘o’ riepen, schuwe lippen, trotse lippen, lippen die erom smeekten gekust te worden, lippen waartussen je je met huid en haar zou willen verstoppen, triomfantelijke lippen, lippen die alles afkeurden, hartvormige lippen – zoveel lippen als vrouwen waren er, en ze hadden allemaal een eigen kleurtje nodig, een eigen accent.

Na enkele uren had Stein een delirium van gestifte lippen. Het begon hem te duizelen en van de lippenstiftdief ontbrak nog ieder spoor. Mulder werd ongeduldig.

‘Stein, wat voer je de hele dag uit?’, beet hij Stein toe, wederom via het oortje. ‘Het lijkt wel of je de hele ochtend hebt staan dagdromen. Misschien is het je allemaal een beetje te veel, op jouw leeftijd?’

Dit tastte Stein aan in zijn beroepseer. Hij besloot nu vol gas te geven.

Kleptomanen betrappen is moeilijker dan men wellicht zou denken. Anders dan reguliere dieven plegen zij hun diefstallen impulsief, zonder plan. De gewone warenhuisdief zie je vaak al van kilometers aankomen. Als een haai omcirkelen ze hun prooi, ze opereren gericht, verkennen de omgeving, proberen zich te vergewissen van eventueel gevaar, en daarmee geven ze zichzelf vaak al bloot voordat ze tot hun daad overgaan. Met kleptomanen gaat dat anders. Ze zijn onberekenbaar, worden gedreven door een macht die henzelf te boven gaat, en de hele diefstal vindt van idee tot daad plaats in luttele seconden. Daarbij komt dat een winkeldief in de regel berekenend is, de waarde van de buit moet opwegen tegen het genomen risico. Een kleptomaan heeft geen economische motieven. Het gaat hem/haar om de daad zelf. Vaak gaat het om onbenullige voorwerpen.

Voor een warenhuisdetective is de kleptomaan met andere woorden De Grote Test. Een zwakheid van de kleptomaan is dat hij of zij (aanmerkelijk meer zij’s dan hij’s trouwens) verslaafd is aan diefstal. Een klassieke dief bedenkt zich wel twee keer om na een geslaagde diefstal snel terug te keren naar het plaats-delict, terwijl de kleptomaan juist als door een magneet wordt aangetrokken om terug te keren en de adrenalinekick van de verboden handeling nogmaals te ondergaan. Vaak stelen ze zelfs voortdurend hetzelfde artikel. In feite smeekt iedere kleptomaan erom betrapt te worden, en ze gaan net zolang door totdat het zo ver is. Maar dat kan vaak lang duren.

Stein besloot zijn strategie te herzien. Het was zonneklaar dat hij iets over het hoofd zag. Misschien was hij te gespitst op de gebruiksters van de lipstick. Hij was ervan uitgegaan dat zijn dader zich bevond onder de horden vrouwen die de lipstick uitprobeerden, maar wellicht was dit een vergissing. Hij besloot de afdeling nu meer op afstand te observeren, wellicht dat hij op die manier een patroon kon ontdekken dat hem tot nog toe was ontgaan.

Dat bleek een gelukkige greep, want nog diezelfde middag had hij de lipstickdief bij de kladden. Het was een blonde vrouw van midden dertig, met een beige regenjas en een zonnebril, het haar in een knotje, en ze droeg niets eens lipstick. Ze liep razend snel langs de schappen, alsof ze ergens anders naartoe op weg was, en met een fluks gebaar laadde ze de ene na de andere lipstick in haar jaszak. Toen Stein haar staande hield en haar sommeerde haar zakken te legen, kwamen er meer dan twintig lipsticks in alle merken en kleuren te voorschijn.

Ze heette Eefje, ze was kantoorklerk en ze woonde in Diemen. De tranen biggelden over haar wangen terwijl Stein haar naar het kale wachthokje met hard tl-licht in de kelder begeleidde.

‘U bent wel erg gek op lipstick’, zei Stein, terwijl hij tegenover haar aan het formica tafeltje plaatsnam. ‘Wat doet u ermee? Bent u een handeltje begonnen?’

‘Helemaal niet’, zei Eefje, nog altijd schokschouderend, terwijl ze met een delicaat gebaar haar neus droogde met haar zakdoek. ‘Ik gebruik ze niet eens. Ik heb ze allemaal thuis staan, ongebruikt’.

‘Hoeveel heeft u er dan inmiddels, denkt u?’, informeerde Stein voorzichtig.

‘Geen idee. Misschien wel 800. Misschien wel duizend. Ik kan gewoon niet stoppen. Alle wanden van mijn badkamer staan vol lipsticks. Allemaal ongebruikt. Maar het is zo’n mooi gezicht, al die kleurtjes bij elkaar’.

‘En u steelt nooit iets anders dan lipstick?’, vroeg Stein.

‘Alleen maar lipstick’, bevestigde de vrouw.

‘Maar waarom stelen? U heeft toch een baan?’

‘Het is niet stelen’, antwoordde de vrouw sniffend. ‘Maar niemand mag zien dat ik het neem. Het komt allemaal door mijn moeder’.

‘Uw moeder?’

‘Toen ik nog een klein meisje was, ben ik een keer betrapt door mijn moeder toen ik in haar slaapkamer voor de spiegel zat en haar lippenstift gebruikte. Ze was des duivels, noemde me een “kleine hoer” en sloot me de hele dag op in mijn kamer. Sindsdien heb ik nooit meer lippenstift gedragen’.

Toen ze door twee agenten naar buiten werd geleid, zag Stein dat Eefje bij het passeren van de make up afdeling weer gebiologeerde blikken op de lipstickcollectie wierp. Ze zou meer gebaat zijn bij een psychiater dan bij politie, bedacht hij zich. Maar daarvoor was het nu even te laat.

***

Bij het vallen van de avond liep Stein over de Warmoesstraat terug naar zijn kantoor toen hij merkte dat twee mannen hem volgden. Telkens als hij de pas versnelde, deden zij dat ook, en toen hij stopte om de veters van zijn schoenen te knopen, waren ze plotseling vol aandacht voor een etalage van een seksshop terwijl een van hen druk telefoneerde. Met een schuin oog nam hij het tweetal op. Het konden undercover-agenten zijn, of gangsters,of militairen. Met dat gemillimeterde jaar, die leren jacks en die fysiek die op sportschooltraining duidde was dat verschil tegenwoordig moeilijk uit te maken.

Stein schoot de eerste de beste steeg in en weer volgde het tweetal op zo’n tien meter afstand. Hij zette er nu extra de pas in en de twee deden hetzelfde. Pas toen zag hij dat voor hem twee soortgelijke types op hem afkwamen en ze keken hem strak in de ogen. Hij voelde zijn hart onrustig bonken.

Hij tuurde de steeg af naar materiaal om zich te verweren, trouw aan de pragmatische zelfverdedigingkunst van de Krav Maga, maar het enige dat hem ten dienste stond waren een paar vuilcontainers en het kostte zijn belagers geen moeite die te ontwijken nadat hij die in hun richting had geduwd.

Een ongenadig pak slaag viel hem ten deel. De vier deden hun werk professioneel, stilzwijgend en zonder emotie, en Stein had al snel door dat het beter was geen tegenstand te leveren, maar het gewoon te ondergaan en er het beste van te hopen. Het leken sowieso geen types voor een goed gesprek.

Toen hij binnen enkele minuten bloedend en beurs geslagen op de grond was gezakt, met een voortand minder, en het viertal was opgehouden met slaan en trappen, wist Stein nog wel uit te brengen: ‘En wat had u hiermee eigenlijk willen zeggen, heren?’

‘Dit is een waarschuwing, Stein’, sprak de leider van het kwartet, terwijl hij over hem gebogen stond en zijn drie collega’s zich om hen heen hadden opgesteld om passanten het zicht te beletten. ‘Bemoei je met je eigen zaken’.

‘Welke zaken precies?’, informeerde Stein.

‘Blijf in je warenhuis’, zei de man. ‘Meer niet. Of anders komen we elkaar weer tegen. En dan loopt het slechter met je af. Begrepen, Dickhead?’

Zijn collega’s gniffelden even over de woordspeling.

Stein depte zijn bloedende mond met zijn zakdoek.

‘Komt in orde, heren’, zei hij, met opgestoken duim. ‘Ik knoop het in mijn oren. Nog een fijne avond verder’.

Het viertal verdween in de avond.

***

Stein sleepte zichzelf terug naar zijn kantoor, waar Fatima al sinds lang vertrokken was, verpleegde zichzelf zo goed als hij kon, plakte pleisters op zijn gehavende gezicht, nam een paar pijnstillers en rookte een sigaret.

Zuchtend en kreunend nam hij plaats achter zijn bureau en zette werktuiglijk zijn computer aan.

Op Facebook was er een vriendschapsverzoek van iemand die zich bediende van het pseudoniem ‘Wilhelmus Batavus’, met als foto een afbeelding van de nationale driekleur. Stein accepteerde het verzoek en ontving prompt bericht van deze ‘W.B.’, zoals hij zijn bericht ondertekende.

‘Beste Dick Stein. Jij kent mij niet maar ik ken jou wel. Ik schrijf je dit bericht om je te waarschuwen. Er zijn krachten in het spel die tot elke prijs willen voorkomen dat jij bepaalde zaken ontdekt. Men zal geen enkel middel schuwen. Maar je bent op de goede weg, geef niet op! Ik zal je helpen met alle middelen die mij ten dienste staan. Je staat niet alleen. Later meer. Wees voorzichtig. Je vriend, W.B.’

Stein spuwde nog wat bloed in een plastic bekertje en dacht er het zijne van.

Zal Dick Stein zich laten ontmoedigen door het pak slaag dat hem ten deel is gevallen? En van welke waarde zal zijn nieuwe vriend Wilhelmus Batavus blijken? U leest het allemaal in de volgende aflevering van De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning.

Voor de vorige aflevering van dit feuilleton volgt u deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel XI: All that jazz

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel XI geeft Stein toe aan de terugval in zijn rookverslaving, verdiept hij zijn band met de spirituele Joni, filosofeert hij over de jazz als hoogtepunt in de muzikale evolutie der mensheid en verliest hij zijn laatste restje vertrouwen in de ‘hoernalistiek’.


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 11

ALL THAT JAZZ

Stein stak een sigaret op en keek vanaf zijn kleine balkon uit over de binnenplaats, terwijl dwergterriër Didi hem met kwispelende staart verwachtingsvolle blikken toewierp en op de achtergrond vanuit zijn cd-speler in de keuken Sonny Clark zijn atletische toeren op de piano uithaalde met Softly as in A Morning Sunrise. Arme Sonny, die had gewerkt met grootheden als John Coltrane en Sonny Rollins, stierf al op 31-jarige leeftijd aan drank en drugs, maar met dit stuk leefde hij voor immer voort, op zijn toetsen tastend naar een nieuwe dag, in die half-dromerige wereld tussen slaap en wakker worden. Het hielp Stein zijn gedachten op te maken terwijl hij nog een hijs van zijn Gauloise zonder filter nam en de rook wegspoelde met een slok koffie.

Voor Stein bestond er geen andere muziek dan jazz – jazz was de enige muziek die voor hem zin maakte, de enige muziek die gelijke tred kon houden met zijn eigen, vaak onnavolgbare gedachtegang, die zich nooit langs de geijkte banen bewoog, maar liever zijwegen bewandelde of zelfs in volledig tegengestelde richting. Jazz, aldus de 2e Wet van Stein, was het hoogste punt in de muzikale ontwikkeling van de mensheid, en naarmate er minder naar jazz werd geluisterd ging het met diezelfde mensheid bergafwaarts. Wie wist nu nog hoe revolutionair de jazz was, ook voor Nederland, waar de Amsterdamse politie in 1956 vibrafonist Lionel Hampton, alias ‘The King of the Vibes’, aan zijn oksels van het podium van het Concertgebouw had gesleept nadat hij de zaal tot de pieken van een wilde extase had gespeeld? Hampton kreeg een strenge vermaning niet meer in Nederland terug te keren, maar gelukkig had dat de jazz in Amsterdam geen halt kunnen toeroepen. Dat was eerder de Duitse bezetter ook niet gelukt, die de NSB in de jazzclub Casablanca op de Zeedijk een propagandafilm had laten maken als waarschuwing tegen de ontaarding van de Nederlandse cultuur door die ‘verfoeilijke negermuziek’. Dankzij die film beschikte nu men wel nog over de enige bewegende beelden van Kid Dynamite en Teddy Cotton op de Zeedijk.

Inmiddels was Joni ook wakker geworden en ze schaarde zich op het balkon achter Stein. Ook in de ochtend rook haar adem naar appelbloesem. Stein kon nog steeds niet goed bevatten hoe deze engel op zijn weg gekomen was. Was ze misschien een voorbode van het einde, een Engel des doods?

‘Je moet niet roken, Dick’, zei Joni. ‘Het vermindert de bloedsomloop’.

‘Ik weet het’, zei Stein. ‘Maar nicotine helpt tegen Alzheimer, en op mijn leeftijd is dat ook een punt van zorg’.

‘Nou, daar heb ik nog nooit van gehoord!’, zei Joni lachend.

‘Zeker wel’, zei Stein. ‘Heb je ooit een demente bejaarde zien roken? I rest my case, edelachtbare’.

‘Ik weet een trucje om je energiekanalen even goed te openen als een sigaret kan doen’, fluisterde Joni uitnodigend in zijn oor, terwijl ze haar beide armen om zijn buik had geslagen.

‘Dat probeer ik graag uit’, zei Stein en arm in arm schuifelden ze terug naar de slaapkamer.

***

Op het kantoor van Stein Detectives trof Stein een grote bos bloemen namens het dankbare koninklijke paar voor zijn enigszins onbezonnen maar edoch goedbedoelde actie op Koningsdag. Bijgesloten was een nieuw exemplaar van het lintje dat hij enige dagen eerder in de gracht had geworpen, vergezeld van een handgeschreven briefje van de secretaris van de Koning: ‘Uw diensten zijn niet onopgemerkt gebleven’.

‘Geef die bloemen maar aan je broer’, zei Stein tegen Fatima. ‘Als dank dat ik zijn auto van hem mocht lenen’.

‘Nou, meneer Stein, u staat er goed op’, zei Fatima, terwijl ze het boeket in ontvangst nam.

Stein bromde iets onbestemds en sloeg gezeten aan zijn bureau Het Parool open, waar Barry Jurgens een follow-up van zijn primeur van een paar dagen eerder over de ware toedracht van de moord op Esther Blom presenteerde.

OOK KONINGSHUIS DUIKT OP
IN ZAAK LIQUIDATIE ACTIVISTE

Van onze verslaggever Barry Jurgens

AMSTERDAM – Het mysterie rond de moord op de voormalige ‘koningin der krakers’ Esther Blom is twee maanden na dato alleen nog maar groter geworden. In afwachting van zijn proces doet Peter V., volgens Justitie het brein achter de republikeinse ondergrondse organisatie het Bataafs Bevrijdingsfront, er nog altijd het zwijgen toe. Formeel is hij in staat van beschuldiging gesteld wegens de liquidatie van Blom, die zijn voormalige partner was, maar volgens zijn advocate Helga Keller berust die aanklacht op ‘foutieve aannames, aan elkaar geplakt bewijsmateriaal en bewuste misleiding’.

Volgens Keller heeft haar cliënt, die ook is aangeklaagd wegens de aanslag met verfbom op de Gouden Koets van verleden jaar op Prinsjesdag, niets met de moord op Esther Blom van doen. Zij wijst erop dat Blom in het Afrikaanse Angola, waar zij enige jaren werkzaam was in de ontwikkelingshulp, zich veel vijanden op de hals haalde met haar bemoeienissen om te komen tot een strafklacht tegen de rol van de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM) bij mensenrechtenschendingen in de olierijke provincie Cabinda.

Explosieve zaken
Als prominente advocate die gespecialiseerd is in politiek explosieve zaken stond Keller ook Blom bij in de voorbereidingen van de strafklacht, die aan het Internationaal Gerechtshof in Den Haag zou dienen. De motieven van de liquidatie van Esther Blom zouden volgens de advocate moeten worden gezocht bij ‘de grote belangen die door het onderzoek van Blom in gevaar kwamen’. Met V., die eveneens ontwikkelingswerker was, onderhield Blom in Afrika een amoureuze relatie, maar volgens Keller was Blom op geen enkele wijze betrokken bij het Bataafs Bevrijdingsfront. ‘Dat het Openbaar Ministerie nu spreekt van een afrekening binnen de gelederen van een verboden organisatie, is lachwekkend en roept bij mij grote vragen op over het functioneren van de huidige Nederlandse rechtsstaat’ , aldus Keller tegenover Het Parool.


Koninklijk belang

Niettemin heeft de kwestie in Cabinda wel degelijk een koninklijk element. De KOM is niet alleen in naam koninklijk, het is een publiek geheim dat het Nederlandse koningshuis van oudsher een groot belang heeft in de oliemaatschappij. Sommige waarnemers spreken van een aandelenpakket van wel 10 procent of zelfs meer. Het is moeilijk voorstelbaar dat dat gegeven de geharde activiste Blom was ontgaan. Een woordvoerder van de KOM wilde het koninklijke belang in de maatschappij bevestigen noch ontkennen. ‘Wij geven geen informatie over onze aandeelhouders’, aldus de KOM. De Rijksvoorlichtingsdienst verwijst desgevraagd naar een recente uitspraak van de koning dat hijzelf niet over aandelen in de KOM beschikt. Maar dat sluit niet uit dat dat belang is ondergebracht bij een beheersstichting die niet meer direct op de persoon van de koning terug te voeren is of bij een of meer andere leden van het koningshuis, aldus bronnen op de Amsterdamse beursvloer.

Privédetective verdacht
Pikant gegeven is dat het privé-detective Dick Stein was die indertijd Peter V. wist op te sporen in Zwolle en dat Stein afgelopen maandag tijdens de viering van Koningsdag in Amsterdam kon worden gesignaleerd als beveiliger van de koninklijke familie. Volgens hoofdinspecteur Ad de Boer van de Amsterdamse politie gold Stein in een eerdere fase van het onderzoek naar de moord op Esther Blom ook als een verdachte. Bij het ter perse gaan van deze krant was Stein niet bereikbaar voor commentaar.

***

Binnensmonds vloekend smeet Stein de krant op de grond en in gedachten zette hij Barry Jurgens direct op zijn ‘Val dood’-lijst, de lange opsomming van namen van mensen met wie hij absoluut niets meer dan doen wilde hebben. Van zijn laatste restje vertrouwen in de ‘hoernalistiek’ was hij nu ook verlost. Wat was het toch dat voor die persmuskieten geen enkele afspraak heilig was zodra ze hun naam in de krant konden krijgen? Hij onderdrukte zijn eerste opwelling om Jurgens op te bellen om hem te vertellen in welke lichaamsopening hij zijn verhaal kon stoppen en in plaats daarvan rookte hij met kokend hoofd een sigaret buiten in de steeg, alwaar het keukenpersoneel van het belendende Italiaanse restaurant hem vriendelijk toewuifde.

Nadat hij de lange steile trap terug naar zijn kantoor had beklommen kreeg Stein telefoon van majoor Van Tichelen van de Nationale Veiligheidsdienst, die zijn uiterste best deed om vriendelijk te klinken.

‘Meneer Stein, ik moet u feliciteren’, begon Van Tichelen. ‘Het heeft het Koninklijk Paar behaagd U uit te nodigen als hun speciale begeleider op hun aanstaande vakantie in Italië. Het is met name voor de Koningin van het grootste belang dat u meereist naar het koninklijke buitenverblijf en daar waakt over de veiligheid van de gehele familie. Dat alles natuurlijk in nauwe samenwerking met de Nationale Veiligheidsdienst, dat spreekt’.

‘Tsja’, sprak Stein na tergend lang zwijgen met zijn sonore basstem. ‘Ik weet het niet…Ik heb hier ook zo mijn verplichtingen’.

‘U bedoelt toch niet dat baantje van u als warenhuisdetective bij Het Wespennest?, bracht Van Tichelen vertwijfeld uit. ‘Dat mag toch geen rol spelen, man! Het is de Koning die een beroep op u doet! We verdubbelen uw honorarium! En natuurlijk mag uw lieftallige assistente ook mee, onder dezelfde condities!’.

Stein slaakte een diepe zucht. ‘O.k. dan’, sprak hij het verlossende woord. ‘Maar ik ben detective, geen bodyguard’. Aan de andere kant van de lijn kon hij de opluchting horen.

***
De rest van de werkdag stond de telefoon roodgloeiend bij de firma Stein Detectives BV. Het hele mediacircus was aangeslagen op het bericht van Barry Jurgens en wilde een exclusief interview. Stein gaf Fatima instructies onmiddellijk de hoorn op de haak te gooien zodra zo’n verzoek binnenkwam, maar na een tijdje stonden er fotografen en cameralieden te dringen voor het hek van de steeg aan de Warmoesstraat waar zijn firma was gehuisvest, zodat Stein zich gedwongen voelde het kantoor te ontvluchten, zijn gezicht verborgen achter de opgetrokken kraag van zijn trenchcoat en zijn vilten Fedora zo diep mogelijk over zijn ogen geslagen. Gelukkig had het persvolk niet in de gaten dat de steeg ook een achteruitgang had, en opgelucht verdween hij snel over de Oudezijds de Wallen op voordat de meute de weg had kunnen vinden.

Eenmaal veilig thuis beland gaf Joni hem ter leniging van de stress een drukmassage van alle tien nagelriemen en hij voelde alle ergernis van de dag langzaam vervagen. Later die avond spelde hij als dank voor bewezen diensten het nieuwe exemplaar van de ridderorde op Joni’s flanellen pyjamajasje en zo sliepen ze vredig in.

Zal Dick Stein een prijs moeten betalen voor de geschonden beloften van de laatste journalist die hij vertrouwde? Zal zijn zoektocht naar de moordenaar van Esther Blom wel te rijmen zijn met zijn nieuwe verantwoordelijkheid als hoeder van het Koninklijk Gezin? U leest verder in deel 12 van ons feuilleton, via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel X: Koningsdag

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel X verdiept Dick Stein zijn band met de koninklijke familie op Koningsdag in Amsterdam en blijkt hij in weerwil tot zijn eerdere vermoedens toch niet verkeerd gereïncarneerd


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 10

KONINGSDAG

Dick Stein schrok wakker van het ijlhoge geblaf van dwergterriër Didi, die in hoogste staat van alarm was geslagen vanwege de rinkelende deurbel. Met ferme tegenzin maakte hij zich los uit de omarming van de aanbiddelijke Joni, die vredig bleef slapen na een lange en intensieve liefdesnacht. Haar lichtblonde krulletjehaar lag als een waaier uitgespreid over het kussen. Terwijl Stein zichzelf grommend uit bed hees en zijn ochtendjas omsloeg reconstrueerde hij met enige moeite de gebeurtenissen van de voorgaande uren. Al zijn chakra’s waren probaat doorgesmeerd, zoveel was zeker.

Hij drukte op de knop van de deuropener en liep naar het trapportaal om te zien wie zich had aangemeld. Beneden aan de trap stond majoor Van Tichelen van de Nationale Veiligheidsdienst in zijn onafscheidelijke groene jagersjas.

‘Menner Stein! Waar blijft u nou?’, riep deze paniekerig naar boven. ‘Het is Koningsdag! De Koning wacht op u!’

‘Ach ja, Koningsdag. Glad vergeten’, riposteerde Stein met zijn sonore basstem, die altijd meer rust suggereerde dan waarover hij in werkelijkheid beschikte.

Op Van Tichelen had deze nu ook geen kalmerend effect. ‘Vergeten! Hoe is het in vredesnaam mogelijk? Onmiddellijk meekomen! Nu!’

‘Beginnen jullie maar alvast’, zei Stein. ‘Ik kom er later bij. Moet nog even douchen en ontbijten’.

‘Geen sprake van!’, gilde Van Tichelen, terwijl hij ontzet de smalle steile trap kwam opgerend. ‘De Koningin zet geen stap door Amsterdam zonder u aan haar zijde!

Joni was inmiddels ook wakker geworden en kwam gekleed in alleen het jasje van Steins flanellen pijama de keuken in lopen, waar een hevig transpirerende majoor Van Tichelen aan tafel had plaatsgenomen terwijl Stein koffie zette,

‘Jeetje, wat een boel beschadigd aura heeft u om u heen hangen’, sprak ze tot Van Tichelen, terwijl ze hem met haar grote ronde lichtblauwe kijkers in ogenschouw nam.

‘Pardon?’, antwoordde deze, nog immer buiten zichzelf, maar toch ook duidelijk onder de indruk van deze onverwachte engelachtige verschijning in de deuropening.

‘Joni hier is manueel therapeute’, legde Stein uit, terwijl hij een paar eieren brak en de dooiers in de pan gooide. ‘Ze doet wonderen met haar handen’.

‘Het gaat niet om de handen maar om de mind-set’, zei Joni zoetgevooisd, terwijl ze naast Van Tichelen plaatsnam. ‘Mag ik even?’ Ze pakte een hand van Van Tichelen en begon de nagelriemen van iedere vinger een voor een zacht te masseren. Van Tichelens aanvankelijke weerstand smolt weg als sneeuw voor de zon en als betoverd staarde hij mer een milde glimlach rond de lippen naar het gezicht van de liefelijke Joni, die nu zijn ringvinger bewerkte.

‘Deze vinger leidt naar de dikke darm’, legde ze uit. ‘Die is bij u helemaal van slag. U heeft zeker veel stress?’

‘Dat kunt u wel zeggen’, beaamde Van Tichelen dankbaar, en terloops wierp hij een vermanende blik richting Stein, terwijl deze gulzig zijn gebakken eieren verorberde.

***
De Nieuwmarkt was al afgeladen met stands voor de traditionele vrijmarkt op Koningsdag toen Van Tichelen en Stein door het gewoel richting de Prins Hendrikkade liepen. Van Tichelen blafte instructies in Steins oor, terwijl deze in gedachten nog altijd bij het romantische samenzijn met Joni van de voorgaande nacht was. Ze had puur op grond van zijn sterrenbeeld geopteerd voor een nadere kennismaking. Als hij Ram, Steenbok of Schorpioen was geweest had hij het kunnen schudden, maar Waterman paste volgens haar astrologische agenda precies goed bij haar Vissen, en hij beschikte ook nog eens over de vereiste bijpassende ascendant. Het idee dat hij verkeerd was geïncarneerd, dat hem placht te achtervolgen, werd zo eens voor een keertje overtuigend weerlegd. Hij werd er stante pede spiritueel van.

‘Altijd gepaste afstand houden van de majesteiten!’, riep Van Tichelen. ‘Nooit iets tegen hen zeggen zonder dat u iets wordt gevraagd! En bij ieder onraad onmiddellijk erop af!’

‘Komt goed, Van Tichelen’, zei Stein.

Een wagen van de Nationale Veiligheidsdienst stond gereed aan de Prins Hendrikkade, die hen vliegensvlug naar het Marineterrein aan ’t IJ reed, waar in een hal het hele koninklijke circus al gereed stond.

‘Meneer Stein, daar bent u eindelijk!’, riep de Koning enthousiast, toen Stein en Van Tichelen kwamen binnenlopen. Enthousiast schudde hij Steins hand. Minister Steffi Dros toonde zich al even ingenomen met zijn komst en omhelsde Stein zo lang dat Stein het er benauwd van kreeg. Ook de Amsterdamse burgemeester was aanwezig. Ze nam Stein van top tot teen op en gaf hem een lauw handje. Een hele rits van familieleden van de koning en andere hoogwaardigheidsbekleders volgden met hetzelfde begroetingsritueel.

‘U draagt uw onderscheiding niet’, merkte de koning enigszins teleurgesteld op, met een blik op het revers van Steins colbertje.

‘Een betreurenswaardige samenloop van omstandigheden’, legde Stein naar waarheid uit. ‘Het lintje belandde in de gracht.’

‘We laten u wel een verse bezorgen’, stelde de koning gerust. ‘Lintjes genoeg uiteindelijk.’

Tot een van de beveiligers die om hem heen stonden sprak de koning gebiedend: ‘Zeg mijn vrouw dat de kust nu veilig is. Meneer Stein is gekomen’.

Een paar minuten later kwam de koningin op haar vervaarlijke hoge hakken de hal inlopen. Haar donkere ogen spuwden vuur. Haar ietwat onzekere tred verried dat ze zich mogelijk enige moed had ingedronken. Maar voor de rest: wat een slagschip van een vrouw, bedacht Stein zich, terwijl hij ter begroeting onwillekeurig een beleefd buiginkje maakte.

‘Meneer Stein, ik ben zo blij dat u er bent’, zei de koningin met haar charmante Latijns-Amerikaanse tongval. ‘Mijn man zegt me maar de hele tijd dat wij niets te vrezen hebben in Amsterdam, maar ik ben er niet gerust op. Wat als dat verschrikkelijke Bataafse Bevrijdingsfront weer opduikt? Horribele!’

Ze verwees naar de gebeurtenissen op de voorgaande Prinsjesdag, toen tijdens de rondrit door Den Haag bij de opening van de Staten-Generaal op Prinsjesdag de Gouden Koets was besmeurd met rode verfbommen. Maar de vermoedelijke dader daarvan, Peter Verbraak, was dankzij Stein al lang en breed ingerekend en vooralsnog ontbrak van medestanders van hem ieder spoor.

‘Het komt goed, majesteit’, zei Stein. ‘Zo erg als in 1980 zal het niet snel worden’.

‘1980? Wat was in 1980?’, riep de koningin verontrust uit.

‘Niets bijzonders. Een paar opstootjes’, stelde haar man haar gerust. En daarna, geamuseerd tot het hele gezelschap: ‘Ik begreep dat meneer Stein toen zelf ook nog is gearresteerd omdat hij de Mobiele Eenheid had belaagd.’

‘Toen werkte ik undercover’, legde Stein uit, nadat hij zijn keel had geschraapt. ‘Dat staat of valt met geloofwaardigheid’.

‘De hoogste tijd tijd om in de bus te gaan!’, riep minister Dros.

Terwijl het gezelschap zich naar de buiten geparkeerde geblindeerde koninklijke bus begaf, schoot de broer van de koning, die zich al die tijd met een flauwe glimlach rond de dunne lippen op afstand had gehouden, Stein in het voorbijgaan even aan.

‘Je bent in de bus of je bent uit de bus’, fluisterde hij zacht in Steins oor.

Nog voordat Stein iets kon terugzeggen was de prins al gevlogen.

***

Amsterdam kolkte van opwinding toen de bus zich naar de Jordaan begaf, waar de koninklijke familie zich volgens het programma tussen het volk zou begeven.

‘Een thuiswedstrijd’, hoorde Stein de koning zijn vrouw verzekeren, terwijl ze de bus verlieten. ‘De Jordaan heeft onze familie altijd liefgehad. En die liefde is wederzijds’.

Stein drong zich tussen het legertje gorilla’s met oortjes van de beveiligingsdienst naar voren in het gedrang en verlangde naar het moment dat hij naar huis kon om zijn kennismaking met Joni nog verder te verdiepen. Hij had altijd een intense hekel gehad aan de de rituele gekte van Koningsdag – ook toen het nog Koninginnedag heette – en de aanblik van iedere oranje pruik in de menigte die zich samenperste in de straten van de Amsterdamse binnenstad was wat hem betreft een uitdrukking van ontoerekeningsvatbaarheid. Het zou wel te maken hebben met zijn Rotterdamse genen, bedacht hij zich, want zijn geboortestad was in de tijd dat hij daar nog verbleef altijd volmaakt stoïcijns gebleven voor het koninklijke feestje. Daar had men de mislukte coup van P.J. Troelstra in november 1918 nog altijd niet geheel verwerkt. Amsterdam daarentegen liet zich op deze dag altijd van zijn minst aangename kant zien.

Het officiële programma van de viering stond gepland in de Willemsstraat, waar de koninklijke familie werd toegezongen door een kinderkoor, enthousiast werd gezakloopt en gekoekhapt, de burgemeester een speech hield over hoe lief haar stad wel niet was, en achter de dranghekken een massa mensen geheel uit de bol ging zodra het koningspaar plus aanhang al handenschuddend voorbij liep.

De walmen van de grillstands in de omgeving sloegen op Steins borst en even hield hij pas op de plaats. Terwijl hij met zijn handen op zijn knieën uitblies, ontwaarde hij in de menigte achter de hekken plotseling een lange magere man die strak voor zich uitkeek, met nijdige ogen. In zijn hand hield hij een bordje waarop geschreven stond: ‘Leve de republiek!’.

Stein bedacht zich geen moment. Vliegensvlug rende hij naar voren, sprong met onvermoede kracht over het hek, en terwijl de omstanders het uitschreeuwden van angst werkte hij de man in één vloeiende beweging tegen de grond, waarbij hij het hoofd van zijn opponent met kracht achterwaarts drukte. Alles precies gedaan volgens het boekje van de Krav maga, de zelfverdedigingstechniek ontwikkeld door de joodse worstelaar Irich ‘Imi’Lichtenfeld uit Bratislava, die Stein als jongeman onderwezen had gekregen tijdens zijn verblijf in een kibboets in het Heilige Land.

Majoor Van Tichelen was minder gelukkig met de ingreep.

‘Stein, waar ben je in vredesnaam mee bezig?’, riep hij vertwijfeld uit, nadat hij hijgend was komen aangerend en de situatie in ogenschouw had genomen. ‘Er is demonstratievrijheid! Deze man heeft al het recht hier met zijn bordje te staan!’

‘Sorry’, zei Stein, terwijl hij de man van de grond hielp. ‘Ik reageerde in een reflex.’

‘Wat is dit voor politiestaat?’, protesteerde de man, nog bedremmeld van de actie. ‘Wie bent u? Ik dien een aanklacht tegen u in wegens mishandeling!’

Van Tichelen putte zich uit in excuses en gaf de man zelfs zijn bordje terug.

Stein verwijderde zich enigszins besmuikt van het plaats delict. Maar terwijl hij de schaamte over zich voelde komen, keek hij op en zag hij koning en koningin beiden met een tevreden glimlach naar hem kijken. Naast hen gaf de broer van de koning hem een kort applausje, waarna de menigte volgde.

***

Toen Stein die avond dodelijk vermoeid terug kwam naar huis werd hij verwelkomd door Joni, die een bad voor hem had bereid gevuld met rozenblaadjes en etherische oliën ter reiniging van zijn gehavende chakra’s. Toen het badwater wegspoelde, spoelde zijn bedrukte gemoed mee door de goot. Hij wist nu wat hem te doen stond.

Zal Dick Stein het gewonnen vertrouwen van het Koninklijk Paar verder weten uit te bouwen? En welk doel heeft hij daarbij in gedachten? U leest het verder in deel 11 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, en wel via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel IX: Persmuskieten

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel IX zet Dick Stein zijn visie op werken met journalisten uiteen, maakt hij een premature afscheidstocht langs de stegen van De Wallen en wordt zijn liefdesleven voorzien van een krachtige impuls.


Tekst: René Zwaap

Hoofdstuk 9

PERSMUSKIETEN

Dick Stein had gedurende zijn werkzame leven veel contact met journalisten gehad, en bijna onveranderd voelde hij zich na afloop als een koorknaap na een weekenduitstapje met het patersgilde: bezoedeld.

Journalisten waren naar Stein’s voortschrijdende inzicht de laagste menselijke levensvorm in de voedselketen. Het ergste waren de journalisten die gedurende een interview niets zeiden en alleen maar gedwee ‘ja’ knikten, alsof ieder woord dat je uitsprak op zijn volledige instemming mocht rekenen. Als je het stuk dan terug las in de krant bleek dat zo’n kerel (de enkele dame die Stein in het op één na oudste beroep van de wereld was tegengekomen was een categorie apart) je de hele tijd hartgrondig had gehaat en in de hem beschikbare ruimte verscheurde hij je als een wild beest.

Ook met journalisten die joviaal deden en je deden geloven dat je hun beste vriend was, was voorzichtigheid geboden. Tussen al die glimlachjes en schouderklopjes door waren ze eigenlijk op zoek naar die ene ongerijmdheid in je verhaal, en als ze die eenmaal te pakken hadden, richtten ze onder het mom van ‘journalistieke objectiviteit’ een bloedbad met je aan.

Loyaliteit onder het persvolk, zo had Stein met pijn en moeite geleerd, is een spaarzaam goed. Het waren stuurloze ééndagsvliegen, meewaaiend op elke wind. Op rijpere leeftijd was Stein dan ook tot de slotsom gekomen dat het het beste was, de persmuskieten op zo’n groot mogelijke afstand te houden.

Zijn assistente Fatima had hij instructies gegeven de hoorn onmiddellijk op de haak te gooien als er iemand belde van de krant, radio of tv.

Voor één journalist maakte Stein echter een uitzondering: Barry Jurgens, misdaadverslaggever van Het Parool, kon bij hem een potje breken. Ze hadden elkaar een keertje ontmoet in café Dolly, tegen sluitingstijd, toen Jurgens bij het voldoen van de rekening ineens ontdekte dat hij geen cent op zak had, en omdat Stein toen zo vriendelijk was geweest de helpende hand te bieden, kreeg hij als blijk van Jurgens’ dankbaarheid diens perskaart onder de verzekering dat hij zo ‘altijd gratis naar de film’ kon.

Dat laatste bleek tegen te vallen, maar Stein had het gebaar gewaardeerd en een soort van vriendschap was geboren. Het voordeel van Jurgens was dat hij zoveel dronk dat hij alles wat je hem vertelde de volgende dag vergeten was. Dat praatte een stuk gemakkelijker. Als Stein iets kwijt wilde in de krant, maakte hij graag gebruik van de diensten van Jurgens, want aangezien die sowieso te beroerd was zelf iets uit te zoeken nam hij maar wat al te graag een verhaal aan als hem dat kant en klaar werd aangeboden. En precies zo’n verhaal had Stein nu in petto voor hem.

Voor een alcoholist in de categorie zwaargewichten zag Barry Jurgens er verbazingwekkend fris uit toen hij zich bij de steeg waar het kantoor van Stein Detectives zich in bevond aanmeldde. Stein opende het roestige gietijzeren hek en schudde Jurgens hand. Barry had een rozige blos op zijn vlezige wangen, die een eerste indruk van jeugdige levenslust gaf, maar in werkelijkheid de uitdrukking was van een vervaarlijk hoog opgelopen bloeddruk. Hij droeg nog steeds hetzelfde geblokte colbertje van twintig jaar geleden. Zijn zwaar geërodeerde haardos had hij strategisch over zijn schedel verdeeld. Stein had hem bewust vroeg in de ochtend bij hem besteld, de enige garantie dat hij nog niet geheel beneveld zou zijn, en hoogstens nog de kater van de voorgaande nacht moest verwerken. Zuchtend en heftig transpirerend plofte Jurgens op de stoel tegenover Stein neer, terwijl Fatima hem trakteerde op een beker straffe zwarte koffie .

‘Hoe is het op de krant?’, vroeg Stein.

‘Waardeloos’, zei Jurgens, terwijl hij een sigaret opstak. ‘Nog een paar jaartjes en dan is het pensioen. Godzijdank’.

‘Misschien tijd om nog een keertje te vlammen?’, opperde Stein.

‘Wat had je in gedachten?’, vroeg Jurgens.

‘Het verhaal van de eeuw’.

In kort bestek en met weglating van de privé-omstandigheden vertelde Stein het verhaal van Esther Blom en het grote onderzoek dat zij had gedaan naar de misdragingen van de Koninklijke Oliemaatschappij in Cabinda. Aan de opflakkerende lichtjes in Jurgens ogen zag hij diens belangstelling snel groeien.

‘Maar in de hotelkamer van die ex-vriend hebben ze het moordwapen aangetroffen’, zei Jurgens, opkijkend van zijn notitieblok. ‘En dat hij oprichter was van het Bataafs Bevrijdingsfront had die jonge Verbraak zelf al toegegeven. Volgens Justitie is de zaak rond. Liquidatie uit naam van een gebroken hart’.

‘Misschien ging de oplossing van de zaak een beetje te makkelijk?’, suggereerde Stein. ‘Wie had er werkelijk belang bij dat Esther Blom werd opgeruimd?’

Hij zag Jurgens’ hersenpan overuren draaien.

‘Je bedoelt de Koninklijke Oliemaatschappij?’

‘Jij zegt het’, antwoordde Stein. Hij overhandigde Jurgens het rapport van Esther Blom dat hij van Helga Keller in Scheveningen had gekregen. ‘Snuffel daar maar eens in’, opperde hij. ‘Maar één ding: je laat mij erbuiten. Beroep je maar op door gaans goed geïnformeerde anonieme bronnen. En voor publicatie laat je het mij lezen, zodat ik de puntjes op de i kan zetten’.

Jurgens beloofde het plechtig.

***

Stein was zelf ook nog niet geheel hersteld van het nachtje doorzakken met barman Rinus in café Dolly, dus besloot hij na het vertrek van Barry Jurgens een wandeling te maken over De Wallen, de buurt waar hij een groot deel van zijn werkzame leven had doorgebracht. Onder het motto ‘Open de Stegen’ voerde de gemeente Amsterdam op de Wallen enige jaren een actief beleid om stegen die ooit gesloten werden weer open te stellen voor het publiek, en het leek Stein tijd het resultaat van die inspanningen nader in ogenschouw te nemen.

Het stadsbestuur was immers van plan op korte termijn ook de hekken van de steeg waar Stein Detectives was gevestigd open te gooien. Het was een vooruitzicht waarmee Stein in zijn maag zat en hij bestookte het stadsbestuur met protestbrieven tegen het onzalige voornemen. Hij vreesde onder meer dat de uiterst smalle steeg die dienst deed als entree tot zijn kantoor voortaan zou worden gebruikt als pissoir van horden dronken Britten en als verdeelpunt van de ambulante straathandel in opwekkende middelen, hetgeen in zijn ogen geen goede reclame was voor een detectivepraktijk.

Stein trok de kraag van zijn regenjas op tegen de straffe Amsterdamse voorjaarskilte en verliet zijn steeg bij de uitgang naar de Oudezijds Voorburgwal (de andere uitgang bevond zich aan de Zeedijk), waarna hij het hoofdkwartier van het Leger des Heils passeerde en de Heintje Hoeksteeg in liep, die even tevoren was opengesteld voor het publiek. De steeg was vernoemd naar Heyntgen Hoec, een lid van de Amsterdamse schutterij die toenterijd – we schrijven rond 1500 – als politiemacht fungeerde. Tot begin twintigste eeuw gold de steeg als een probleemgebied waar extreme armoede en cholera heersten. Nu was het het werkterrein van onder meer een strenge meesteres wier cliëntèle zo luid placht te kermen dat omwonenden een pettie waren begonnen om te vragen of het een toontje lager kon.

Stein inspecteerde de steeg en zag zijn vermoedens bevestigd. De vrolijk gekleurde bloembakken aan de gevels waren overdekt met onaangenaam riekend braaksel van nachtelijke vertierzoekers en een messcherpe urinegeur wasemde rond in de hele steeg. Diverse vuilniszakken waren uit de vuilcontainer gehaald en de inhoud lag royaal over de steeg verspreid, naar Stein aannam in een desperate zoektocht naar nog niet gans geconsumeerde peuken van de klanten van de coffeeshop die een van belendende etablissementen vormde.

Stein gromde iets onbestemds en liep terug naar de Oudezijds, stak de brug over naar de Spooksteeg en de Vredenburgsteeg en liep naar het warme hart van De Wallen, een rij stegen waar de vleesverwerkende industrie van het prostitutiebedrijf sinds jaar en dag geconcentreerd was. Rond 1500 was de bloeiende bedrijfstak nog in handen van de schouten, het toenmalige stadsbestuur, en die hadden verordonneerd dat de hoererij alleen mocht worden bedreven in de Pijlsteeg en de Halsteeg (de tegenwoordige Damstraat). Prostituees die buiten die twee afwerkplekken in uitoefening van hun ambt werden aangetroffen werden onder trommelgeroffel naar de twee gedoogstegen teruggevoerd. Vlak na de Alteratie van 1578, toen het katholieke Amsterdam onder de knoet kwam van het nieuwe protestantse bewind, werd de prostitutie verboden op straffe van tuchthuis, schavot, geseling en/of verbanning, maar dat viel niet lang vol te houden.

Zo kwam de Dolle Begijnensteeg in het leven. Een ‘dolle begijn’ stond voor zoiets als ‘wilde non’ en was zo’n typisch Amsterdams eufemisme. De Dolle Begijnensteeg werd samen met de Brandesteeg, Bethlehemsteeg, Enge Kerksteeg, Goldbergersteeg, Gordijnensteeg, Molensteeg, Oudekennissteeg, de Trompettersteeg en de Stoofsteeg de kern van het fameuze Red Light District. De Stoofsteeg – vernoemd naar een armetierige eenkamerwoning die hier gewoon was – genoot ooit landelijke faam als werkplek van de uit Suriname afkomstige ‘Zwarte Lola’, de eerste zwarte prostituee van Amsterdam. Voor haar peeshok, zo wilde de legende, stonden de mannen urenlang in de file, ondanks het feit dat het de jaren van de grote Depressie waren.

Nu was de steeg vooral het werkterrein voor dames uit diverse Oost-Europese landen, die hun taak nogal fabrieksmatig opvatten en verveeld kauwgom kauwend achter hun ramen stonden in hun Hunkemöller-setjes terwijl de colonnes dagjesmensen aan hen voorbijtrokken.

Stein herinnerde zich van zijn jaren als agent van Bureau Warmoesstraat nog maar al te goed het rijke verleden. Toentertijd had hij iedere dame achter de ramen bij naam gekend. Ze waren zijn beste informatiebronnen voor wat er loos was in de buurt. Anders dan enkele collega’s op het bureau had hij nooit gebruik gemaakt van hun werkelijke diensten, ook al werden deze soms gratis aangeboden en was de verleiding soms niet onaanzienlijk. Maar het maakte dat hij altijd met opgeheven hoofd door de buurt kon wandelen.

Bij het raam van Annie Eénbeen hield Stein even halt. Annie Eénbeen was haar artiestennaam, en inderdaad bewoog ze zich voort op slechts één ledemaat, resultaat van een vreselijk ongeval. Maar op dat ene gebrek had Annie een bloeiende onderneming weten te grondvesten. Ze was de pensioengerechtigde leeftijd al gepasseerd maar uit liefde voor haar cliënten stelde ze haar vertrek van De Wallen telkens weer uit.

Blij verrast Stein voor haar raam te zien tikte ze, zittend op haar troon, enthousiast met haar stok tegen het raam.

‘Koppie koffie, Dick?’, vroeg ze, terwijl al haar zes onderkinnen meetrilden met haar aanstekelijke lach.

‘Daar zeg ik geen nee tegen’, zei Stein, en hij betrad het proper geboende atelier.

Annie Eénbeen sloot haar gordijnen en serveerde de koffie uit een thermoskan die naast haar op de grond stond.

‘Hoe gaan de zaken, Annie?’, vroeg Stein.

‘Ach, het is allemaal liefdewerk, oud papier, jongen’, zei Annie, klagend zoals als het een goed middenstander betaamt. ‘Die toeristen komen alleen maar op de bonnefooi. Kijken, kijken, maar niks kopen. Maar intussen jagen ze mijn klanten weg. En nu wil de gemeente ons ook al weghebben. We geven De Wallen een slechte naam, zegt die nieuwe tut-hola die ze net burgemeester hebben gemaakt. Zonder ons bestonden De Wallen niet eens!’

Ernstig aangetast in haar beroepseer voegde Annie enkele krachttermen toe aan haar observaties over de nieuwe burgemeesteres, die bij haar aantreden inderdaad had opgemerkt dat het prostitutiebedrijf op De Wallen moest worden gezien als een perfide epicentrum van vrouwenonderdrukking waarmee zo snel als mogelijk diende te worden afgerekend.

‘Ik ben nog nooit van mijn leven onderdrukt, Dick’, verzekerde Annie. ‘De eerste kerel die mij eronder kan houden moet zich nog melden!’

‘Dat geloof ik graag’, antwoordde Stein beleefd.

***

De ontmoeting met Annie Eénbeen had Stein gesterkt in het sombere eindtijdgevoel dat hem toch al dagen beklemde. Terwijl hij zich over de Zeedijk terug naar zijn kantoor begaf, drong de gedachte zich op dat de hele wereld die hij als de zijne had leren kennen langzaam tegen haar einde liep. De Wallen stonden net als voorheen De Jordaan op het punt te worden overgenomen door kleinburgerdom en valse chique. De horden toeristen die nu rondliepen in deze kasba van Europa kon je beschouwen als het voorteken dat alles op het punt van verdwijnen stond. Het was geen toerisme, maar een massaal bezochte uitvaart waar het lijk nog moest arriveren. Net zo goed als die van Annie Eénbeen waren zijn dagen hier in de buurt geteld.

Stein liep binnen bij de Chinese apotheek van meneer Tsjing, die een speciaal kruidenpreparaat verkocht waar Stein in het verleden veel baat bij had gehad als hij zich slap en zonder doorzettingsvermogen voelde. Tegen katers hielp het ook. Terwijl hij bij de toonbank aan het wachten was op zijn bestelling, die meneer Tsjing onder het uitroepen van korte barse commando’s in het Chinees liet samenstellen door zijn assistente, viel het oog van Stein onwillekeurig op een jonge vrouw in een zwarte trenchcoat met lichtblond krulletjeshaar, die haar fiets voor de winkel van meneer Tsjing parkeerde en vervolgens het etablissement betrad, met een engelachtige glimlach rond haar volle rode lippen.

‘Verkoopt u ook etherische oliën voor de meridiane chakra-massage?’, wilde ze van meneer Tsjing weten.

Meneer Tsjing vertrok geen spier en begon terstond zijn stacccato orders in het Chinees uit te delen aan zijn assistente, die achter in de zaak nog immer met de compositie Steins wonderthee bezig was.

‘Het zal mij benieuwen waar hij mee komt’, zei Stein.

‘Ik kom hier wel vaker’, zei de jonge vrouw. ‘Het gaat altijd goed’.

‘Volgens mij kunnen mijn chakra’s ook ook weleens een goede massage krijgen’, zei Stein.

‘Nou, geen probleem hoor’, zei de vrouw met een hemelse glimlach die rook naar appelbloesem. ‘Hier heb je mijn kaartje’

Ze heette Joni.

***

Terug op kantoor stond Fatima klaar met de tekst die Barry Jurgens in opmerkelijk tempo in elkaar had gedraaid en nu ter goedkeuring aan Stein had voorgelegd. Hij had ieder jaartal verkeerd, iedere naam foutief gespeld en voor het overige rammelde het verhaal ook nogal, dus haalde Stein het zelf nog een keer door de machine. Misschien lag het aan de wonderthee van meneer Tsjing, misschien aan zijn kennismaking met de hemelse Joni, maar Stein voelde zich opeens krachtig als in zijn beste jaren en na een uur of wat stuurde hij de geheel herziene tekst aan Jurgens terug.

Toen ze belden verkeerde Jurgens in de hoogste staat van opwinding.

‘Je had gelijk, Dick: dit wordt een knaller, sprak Jurgens verrukt. ‘Mijn hoofdredacteur heeft voor het eerst sinds mensenheugenis weer tegen me gesproken. Zullen we het vanavond vieren in Café Dolly?’

Stein bedankte voor de eer en zei naar waarheid dat hij voor die avond andere plannen had.

***

Uit Het Parool van de volgende dag:

AFRIKAANSE SCHIMMEN


Een nieuw spoor in de moord op activiste Esther Blom wijst in de richting van een rechtszaak tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM) vanwege betrokkenheid aan grootschalige schendingen van de mensenrechten in het voormalige Afrikaanse koninkrijk Cabinda.

Van onze misdaadverslaggever Barry Jurgens

AMSTERDAM – Het was een gure lentemorgen onder een loodgrijze hemel toen het lichaam van de voormalige ‘koningin van de kraakbeweging’ Esther Blom eind verleden maand levenloos werd aangetroffen in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt. Twee kogels door het hoofd hadden een eind gemaakt aan een bewogen leven dat in het teken had gestaan van een permanent gevecht tegen onrecht, waar ook ter wereld.

De vermoedelijke dader van de executie werd snel gevonden. Het zou gaan om Peter V., die ervan verdacht wordt oprichter te zijn van het Bataafs Bevrijdingsfront, een verboden organisatie die verleden jaar in het nieuws kwam door een aanslag op de Gouden Koets op Prinsjesdag. Peter V. en Blom waren ooit geliefden. Justitie gaat ervan uit dat de liquidatie een wraakneming was voor het feit dat Blom de relatie had verbroken. Het pistool waarmee de liquidatie werd uitgevoerd werd na de arrestatie van V. gevonden in diens hotelkamer. V. ontkent echter iedere betrokkenheid bij de moord op zijn ex en verblijft momenteel in afwachting van zijn proces in de zwaarbewaakte gevangenis van Vught. Zo lang een veroordeling ontbreekt, moet het vermoeden van onschuld bestaan. Uit documenten die deze krant in handen heeft, blijkt in ieder geval dat de dood van Blom nog wel meer partijen niet ongelegen kwam.

Esther Blom werd geboren in een arbeidersmilieu in Oss en kwam al op jonge leeftijd in aanvaring met de autoriteiten. Op 16-jarige leeftijd werd ze gearresteerd omdat ze op heterdaad betrapt was bij het schilderen van een hakenkruis op de muren van elektronicagigant Philips in Eindhoven nadat bekend was geworden dat de firma tijdens de bezetting gebruik had gemaakt van Joodse dwangarbeiders. Ze werd actief in de anti-kernenergiebeweging en trad in de loop van de jaren ’80 toe tot de Amsterdamse kraakbeweging. Met haar ravissante verschijning en welbespraaktheid werd ze al snel een van de meest mediagenieke vertegenwoordigers van de krakers. In de pers gold ze sindsdien als ‘de koningin van de kraakbeweging’, een predicaat waar ze zich fel tegen verzette.

Tegelijkertijd volgde ze een studie culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en toen ze deze had voltooid vertrok zij naar Afrika. Blom werkte vele jaren als ontwikkelingswerkster voor diverse NGO’s in Afrika. In Mozambique haalde ze de woede van VN-militairen op de hals toen zij deze namens een Scandinavische NGO beschuldigde van seksueel misbruik van minderjarigen in de hoofdstad Maputo. De affaire lokte veel commotie uit en uiteindelijk zag Blom zich na vele bedreigingen gedwongen het land te verlaten. In Angola, haar volgende standplaats, was Blom wederom het middelpunt van een grote affaire. In de door decennia van onlusten geplaagde provincie Cabinda zamelde zij getuigenissen in die moesten leiden tot een strafklacht tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM). De KOM heeft grote belangen in het olierijke gebiedsdeel en keert volgens critici op grote schaal steekpenningen uit aan de lokale machthebbers om die positie te behouden.

Blom onderhield nauwe contacten met het zogeheten Volksfront voor de Bevrijding van Cabinda, dat sinds 1974, toen Angola ophield een kolonie van Portugal te zijn, strijdt voor onafhankelijkheid. De organisatie beroept zich daarbij op oude toezeggingen van de Portugese overheerser aan de toenmalige koning van Cabinda dat het land als een autonoom protectoraat zou worden behandeld. Met het vertrek van de Portugese machthebbers ontbrandde een hevig oorlog tussen de diverse partijen over de zeggenschap over de rijke olievelden. De lokale bevolking moet het nog altijd met veel leed bekopen.

Samen met een Cubaanse arts die zich in Cabinda had gevestigd verzamelde Blom getuigenissen over moordpartijen en systematische schendingen van de mensenrechten. Op basis van het rapport dat Blom schreef bereidde de Amsterdamse advocate Helga Keller een strafklacht tegen de KOM voor, die binnenkort zou moeten dienen bij de rechtbank in Den Haag. ‘Kern van de zaak is dat de KOM vanwege steun aan het regime en omkoping van de machthebbers medeschuldig is aan genocide en onderdrukking’, licht advocate Keller toe. ‘Met de dood van mijn cliënte komt het proces echter op losse schroeven te staan. Ook daarom is het van het grootste belang dat een einde komt aan alle onzekerheid over de ware toedracht van deze liquidatie’.

Prangend blijft de vraag wat het verband is tussen het proces dat Esther Blom wilde aanspannen tegen de KOM en het Bataafs Bevrijdingsfront. Zij en Peter V. leerden elkaar kennen in Afrika, waar ook V. ontwikkelingswerker was. V. moet op de hoogste zijn geweest van het onderzoek dat Blom in Cabinda uitvoerde. Doorgaans welingelichte kringen verzekeren dat het Nederlandse koningshuis nog altijd over een fors aandelenpakket in de KOM beschikt.

Zal Dick Stein zijn crisis weten te overwinnen en er achter komen voor welke belangen hij werkelijk is ingezet? U verneemt het verder in deel 10 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel VIII: In de woestijn

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel VIII maken we kennis met de familie van Dick tijdens een Seder-avond en begint Dick zich rekenschap te geven van zijn aandeel in de dood van Esther Blom.


Tekst: René Zwaap


Aflevering 8

IN DE WOESTIJN

Het was de avond van de eerste Seder, het Joodse Paasfeest, en traditiegetrouw begaf Stein zich naar het huis van zijn jongere broer Benny in een Rotterdamse buitenwijk, waar hij met diens familie en hun oude vader Bram Stein de uittocht van het Uitverkoren Volk onder leiding van Mozes uit de Egyptische slavernij zou herdenken.

‘Ridder Dick!’, verwelkomde Benny hem met zijn gebruikelijke ironie. ‘Wat een eer U in onze eenvoudige stulp te mogen ontvangen! Heeft U uw paard in de stal geparkeerd?’

‘Hou je grappen maar voor je’, zei Stein. ‘Als ik al een ridder ben, dan is het er eentje van de droevige figuur’.

‘Dus het is niet allemaal rozengeur en maneschijn?’, vroeg Benny.

‘Verre van dat’, zei Stein. ‘Maar ik kan er niet over praten’.

Ze liepen naar de tafel, waar het Seder-gezelschap al gereed zat.

‘Je hebt je keppel toch wel bij je?’, vroeg Benny ongerust.

Stein stelde hem gerust en haalde zijn kippa, een in jazzy kleuren bestikt gevalletje dat Trudy nog in betere tijden voor hem had gehaakt, uit de binnenzak van zijn colbert en plaatste het op zijn hoofd.

Benny was in zijn jonge jaren een losbol, die minstens de helft van zijn nachten dansend en snuivend in de disco doorbracht en de andere helft in bed bij een onafzienbare rij aan dames die minstens even licht in het leven stonden als hijzelf. Maar sinds een jaar of tien was hij getrouwd met Brenda, een schooljuf die zeker geen disco-type was, geboren in een nogal rechtlijnig protestants milieu, en die op rijpere leeftijd was ‘uitgekomen’, dat heet dat ze puur uit enthousiasme voor de zaak, en gepaard aan behoorlijke inspanningen, met rabbinale zegen was overgegaan tot het Joodse geloof. Die godsvrucht had ze in haar echtgenoot overgeplant. Sindsdien volgde Benny Hebreeuwse les, bezocht trouw iedere sabbat de synagoge en zijn hele bestaan was er nu op gericht te worden geaccepteerd als een ware zoon Israëls, waarbij het kleine probleem zich voordeed dat wijlen hun moeder als dochter van een oud Rotterdams zeemansgeslacht over geen druppeltje kosher bloed had beschikt. Anders dan Dick nam Benny geen genoegen met het credo ‘Beter een halve Jood dan een lege dop’, beter bekend als de ‘1e Wet van Stein’. Waar die brandende behoefte bij zijn broer precies vandaan kwam, was Stein nog altijd een raadsel. Hun vader Bram had nooit zwaar getild aan religieuze vraagstukken en vierde evengoed Seder als Sinterklaas.

Bram Stein, in zijn jonge jaren een begaafd barpianist, was de enige van zijn familie die de oorlog had overleefd. Zijn vader Jozef Stein, zijn moeder Beppie, tante Hermina, oom Isaac en al die andere namen die Dick Stein alleen maar kende van de verhalen, hadden zich tijdens de bezetting stipt op tijd met hun koffer bij het Rotterdamse verzamelpunt Loods 24 aangemeld om daar op de trein naar doorgangskamp Westerbork te worden gezet, dit alles onder begeleiding van Nederlandse politieagenten, en vandaaruit naar Bergen-Belsen dan wel Sobibor.

Dat Bram als enige van de toenmalige familie Bergen-Belsen had overleefd, was ‘meer geluk dan wijsheid’, zei hij daar zelf over. ‘Ik was gewoon vergeten te sterven’. Hij was 7 toen het kamp werd bevrijd, en daarna bungelde zijn leven nog zeker een jaar aan een zijden draadje vanwege TBC. De belangrijkste raad die vader Stein aan zijn zoons doorgaf , luidde dan ook: vertrouw nooit een uniform. Dick Stein had daaruit zijn eigen conclusies getrokken en had zich na het voltooien van zijn middelbare school aangemeld bij de politie.

´Als ze ons weer komen halen, ben ik in ieder geval de eerste die het weet´, had hij zijn vader uitgelegd.

Het mooiste geschenk dat Stein zijn vader had bezorgd, was dat hij in het begin van zijn jaren als privédetective de Nederlandse SS’er Hein Grunten – alias de ´Jodenjager´ – hoogstpersoonlijk had opgespoord in zijn schuilplaats in Argentijns Patagonië, in hetzelfde dorp waar ooit Butch Cassidy en de Sundance Kid hadden gewoond. Grunten beroemde zich er indertijd op dat hij Joden van een kilometer afstand kon ruiken. Halve Joden hadden kennelijk een minder sterke geur, want toen Stein hem opzocht in zijn hacienda, had het hem toch een tijdje gekost voordat hij begreep hoe laat het was. De foto´s in de kranten en tijdschriften waarop Stein achter de in de boeien geslagen Grunten liep, prijkten nog immer ingelijst en al op de muren van de kleine kamer in het Rotterdamse verzorgingstehuis die pa Stein als hoogbejaarde weduwnaar had betrokken.

Dick was dol op zijn oude vader, die de tachtig inmiddels was gepasseerd en al ruim twintig jaar weduwnaar was. In zijn bejaardenflat in Rotterdam-Zuid was hij nog altijd de lokale hartenbreker op de piano in de kantine, waar hij alle dames liet zwijmelen met zijn uitvoeringen van You Are My Sunshine en We’ll Meet Again. Nog altijd bezochten ze samen geregeld een thuiswedstrijd van Feyenoord in De Kuip. Vanaf hun prille jeugd had Bram zijn beide zoons meegetroond naar het stadion en die traditie was met Dick gebleven, al was het altijd even slikken als vanuit Vak S – ‘vak SS’, zoals vader Stein placht te zeggen – weer eens ‘Hamas, Hamas, Joden aan het gas’ werd gescandeerd. Wisten die idioten veel? Hadden ze ooit gehoord van Richard Dombi, alias ‘de Wonderdokter’, de Joodse Hongaarse coach die de noeste havenwerkers van de FC Feyenoord in de jaren ’30 bijbracht bij hoe je de bal uit de lucht moest doodleggen met een slap voetje en hoe ze ‘kort’ moesten spelen, wat zou uitgroeien tot het voornaamste stijlkenmerk van het toenmalige Feyenoord-voetbal? Hadden ze ooit een boek gelezen van Phida Wolff, de Joodse Amsterdammer die als schrijvend secretaris van Feyenoord de beste jaren van de club op onvergetelijke wijze had vastgelegd in zijn jaarboeken, die tot de favoriete lectuur van Stein’s jongensjaren behoorden? En wie maakte één van de twee Feyenoord-doelpunten in die legendarische Europa Cup-finale tegen het Schotse Celtic in 1970? Juist, Rinus Israël.

Maar dit terzijde.

Stein liep naar de tafel en bukte zich om zijn oude vader op de wang te kussen.

‘Goed dat je d’r bent, jongen’, zei Bram, terwijl hij Dicks beide handen vastgreep. ‘Ik was al bang dat ik die hele ellende in mijn eentje moest doorstaan’.

Benny’s echtgenote Brenda keek als door een wesp gestoken. Ze moest nog steeds wennen aan de Rotterdamse humor van de Steins. Ze was sowieso geen lachebekje. Ze zei ook bijna nooit iets. Tachtig procent van haar communicatie was non-verbaal, waarbij haar ogen het meeste werk deden, want daarmee kon ze zowel haar man als haar kinderen van op afstand besturen.

Benny en Brenda (een geweldige naam voor een zangduo, vond Stein nog altijd) hadden drie kinderen, twee zeer welopgevoede meisjes en een iets minder goed gedresseerde jongen, die net als zijn vader Benjamin heette en als 5-jarige al een getrouwe kopie was van zijn vader als kind , met dezelfde donkere zwarte krullenbol en onvermoeibare motoriek.

Een Seder staat of valt bij de matzeballen, en die van Brenda waren naar de smaak van Stein een tikkeltje aan de te harde kant, maar hij hield zijn commentaar wijselijk voor zich. Broer Benny ging voor in de ceremonie, en deed dat tergend langzaam, waarbij hij erop stond zijn nieuw verworven kennis van het Hebreeuws breed uit te meten. Stein zakte een beetje weg, maar leefde weer op toen de tien plagen aan bod kwamen, waarop de G’d van Israël de Egyptenaren trakteerde nadat hun farao bleef weigeren zijn Joodse slaven de vrijheid te gunnen. Stein had zich op dit terrein een beetje voorbereid, om ook wat te kunnen bijdragen aan de discussie, want bij Seder is het de bedoeling dat de tafelgenoten de jongste deelnemer het hele verhaal van de uittocht laten vertellen en dat aanvullen met hun eigen observaties.

‘Ja, je zegt nu wel dat het kikkers regende, maar volgens sommige commentatoren staat het in het Hebreeuws zo geschreven dat het evengoed om krokodillen kan gaan’, sprak Stein tot zijn broer, nadat ze de tweede plaag hadden behandeld door een vinger in een glas rode wijn te steken en de plaag zo van zich af te werpen.

De kleine Benjamin veerde direct enthousiast op. ‘Het regende krokodillen?’

‘Ja’, zei Stein. ‘Moet je je voorstellen. Dan schrik je toch wel even’.

Brenda was minder gelukkig met deze interventie. ‘Krokodillen, bespottelijk’.

‘Als het kikkers kan regenen, kan het ook krokodillen regenen’, volhardde Dick.

Broer Benny liet dit even op zich inwerken. ‘Ja, daar heb je een punt’.

‘Ik vind het toch vooral zielig voor die Farao’, merkte opa Bram op, turend in zijn glas rode wijn.

‘Zielig voor de farao? Wat is dat nu weer?’, protesteerde Brenda.

‘Ja’, zei opa Stein. ‘Kijk, eigenlijk heeft die Farao helemaal geen kans. God heeft Mozes namelijk al verteld dat wat hij de Farao ook zal vragen, deze zal weigeren. Met andere woorden: Farao heeft helemaal geen keuze. Hij moet en zal die tien plagen over zich heen krijgen. Dat is toch zo’n beetje als voetballen met een omgekochte scheidsrechter. De uitslag staat al vast. Dat was geen fair play‘.

‘Mozes was natuurlijk ook een beetje een sneu geval’, vulde Dick aan. ‘Ik bedoel: hoe lang is het lopen van Egypte naar Israël? Als je daar dan veertig jaar over doet, betekent dat hij daar in de Sinaï eindeloos rondjes heeft gelopen. En dan vlak voor de finish, 120 jaar oud, met het Beloofde Land in zicht, de geest geven!’

‘Een echte schlemiel!’, gaf opa Stein het triomfantelijke slotakkoord.

Uit protest bracht Brenda de pan met matzeballensoep terug naar de keuken. Maar ja, die ballen waren toch een tikkeltje aan de harde kant.

***

Later die avond zat Stein terug in de trein naar Amsterdam. Hij dwong zich zelf eerst na te denken over vraagstukken die hem niet zo beklemden, zoals het verschil tussen Zuid-Holland en Noord-Holland, en hoe vreemd het is dat het zuiden van een land voor de mensen in het land eronder weer het noorden is, en hoe dit toch altijd ergens lijkt te kloppen, en dat de grens tussen Noord-Europa en Zuid-Europa zich ergens tussen Rotterdam en Amsterdam moest bevinden, de twee steden tussen wie zijn leven zich had afgespeeld, de tegenpolen die hem hadden gemaakt tot wat hij was, een vat vol tegenstrijdigheden.

In zijn tas had hij het hele dossier van Helga Keller over de juridische klacht van Esther Blom tegen de Koninklijke Oliemaatschappij bij zich, dat Fatima voor hem van de usb-stick had uitgeprint. Hij had er tegenop gezien het boekwerk open te slaan, omdat hij voorvoelde hoe hij met zijn neus op zijn eigen falen zou worden gedrukt. Maar nu moest het er toch echt van komen. Het was een massief werkstuk, gedetailleerd en precies, zoals je dat van Esther had kunnen verwachten. Als zij beet had, liet ze nooit meer los en ging ze tot het gaatje. Maar in dit geval was haar tegenstander geen louche huisjesmelker, maar een van de grootste oliemaatschappijen ter wereld.

In het rapport dat Stein bij zijn eerste ontmoeting met Van Tichelen over Esther Blom had gekregen, stond wat betreft haar tijd in Angola alleen dat zij daar een amourette zou hebben gehad met een Cubaanse militair die ook arts was. Uit het stuk dat Stein nu in handen had, bleek dat Esther lange tijd had verbleven in Cabinda, van oorsprong een onafhankelijk Afrikaans koninkrijk dat later als provincie in het uiterste noorden van Angola werd toegevoegd. Cabinda, zo las Stein, genoot in vroegere tijden vooral faam vanwege een lustopwekkende houtsoort waarnaar het land was vernoemd, maar bleek later ook goed voor een eindeloos reservoir aan olievelden op zee en diamanten in de grond.

Dat was een garantie voor rampspoed, en daarvan kreeg de bevolking van Cabinda dan ook de volle laag. Angola was tot 1974 een kolonie van Portugal, en kreeg vanuit Cuba stevige hulp om zich van de kolonisator te ontdoen.Fidel Castro stuurde een heel leger naar het land toen het na de onafhankelijkheid werd aangevallen door Zuid-Afrika en verdiende goed geld aan deals met o.a. de Koninklijke Oliemaatschappij om de olievelden bij Cabinda te beschermen. Daarna droegen ook China, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten hun steentje bij aan een decennia lang voortslepende, bloedige burgeroorlog tussen de diverse politieke facties, die meer dan 500.000 doden opleverde en het hele land veranderde in één groot mijnenveld.

In Cabinda ging de strijd eindeloos door. Het aldaar opererende volksfront voor de bevrijding van Cabinda beriep zich op een akkoord uit 1888 tussen de Portugezen en de koning van Cabinda, waarin dit land werd uitgeroepen tot protectoraat, los van Angola. In 1973 deed een pretendent van de Portugese troon een vergeefse poging om Cabinda tot zijn eigen koninkrijk om te vormen. Het ene na het andere grootschalige gewapende conflict brak uit om de macht in de opstandige provincie, die inmiddels goed was voor de vervulling van meer dan tien procent van de oliebehoefte van alleen al de Verenigde Staten en voor twee derde van de totale olieproductie van Angola. Daar kreeg de zittende president, een voormalige communistische hardliner, naar verluidt een dollar per geëxporteerd olievat op zijn geheime Zwitserse bankrekeningen gestort. Aangezien Angola negenhonderdduizend vaten olie per dag uitvoerde was dat een leuk bedrag, rekende Esther in haar rapport uit. Zij wees erop dat Cabinda moest worden beschouwd als een onafhankelijk land en dat zaken doen met de centrale regering van Angola, zoals de Koninklijke Oliemaatschappij deed, dus in feite neerkwam op financiering van een crimineel regime dat over lijken ging. Met gevaar voor eigen leven had Esther in Cabinda, samen met de oude Cubaanse arts met wie ze het dossier had geschreven, honderden getuigenissen van gruwelijke moordpartijen verzameld. In het nawoord van haar zwartboek liet ze niet onvermeld dat een van de grootaandeelhouders van de Koninklijke Oliemaatschappij niemand minder was dan de koninklijke familie zelf. En daarbij citeerde ze uit de Max Havelaar van Multatuli: ‘Ik zal toenemen in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het nodig zal wezen …God geve dat het niet nodig zij! Nee, ’t zal niet nodig zijn! Want aan U draag ik mijn boek op, Willem de Derde, Koning, Groothertog, Prins, meer dan Prins, Groothertog en Koning en Keizer van ’t prachtig rijk van Insulinde dat zich daar slingert om de evenaar, als een gordel van smaragd … Aan U durf ik met vertrouwen vragen of ’t Uw keizerlijke wil is: Dat Havelaar wordt bespat met de modder van Slijmeringen en Droogstoppels? En dat daarginds meer dan dertig miljoenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in uw naam’.

Hoe meer Stein las, des te ondraaglijker zijn schuldgevoel werd. Toen de trein arriveerde op Amsterdam-Centraal had hij een hartgrondige hekel aan zichzelf gekregen.

‘Ad de Rat heeft gelijk’, dacht hij. ‘Ik bén een totale loser‘.

Omdat het ondraaglijk was met zichzelf alleen te zijn, week hij uit naar Café Dolly, waar de laatste ronde al lang geweest was, en barman Rinus bezig was de barkrukken op te stapelen. Maar toen Rinus zag hoe Stein eraan toe was, sloot hij de gordijnen toe en deed hij de deur op slot, en samen dronken ze tot het diep in de nacht een fles whisky leeg. Het was ook de nacht dat Stein weer begon te roken.

Toen zowel Stein als barman Rinus in slaap begonnen te dommelen aan de bar besloten ze hun bacchanaal net als in hun vroegere jaren als kroegtijgers met een een rondje wildplassen in de Amsterdamse gracht.

‘Kijk je wel uit dat je geen flauwte krijgt, Dick?’, zei Rinus, terwijl ze gebroederlijk naast elkaar stonden te wateren. ‘Je wilt niet weten hoeveel kerels er uit de gracht worden opgedregd met hun broek open’.

‘Alles onder controle, Rinus’, zei Stein, terwijl hij toch wat onvast op de benen stond.

En toen, terwijl het zachte blauwe licht van de Amsterdamse ochtend al boven de grachten hing, wierp Dick Stein zijn koninklijke onderscheiding met onverwachte kracht ver het water in.

Zal Dick Stein zijn crisis weten te overwinnen en er achter komen voor welke belangen hij werkelijk is ingezet? U leest het verder in deel 9 van ons feuilleton De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, en wel via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective, deel VII: Bataafse Spoken

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In deel VII maakt Dick zich in Zwolle verdienstelijk voor het vaderland en wordt hij met de hoogste eer bedeeld, die echter een bittere nasmaak heeft.


Tekst: René Zwaap


Aflevering 7

BATAAFSE SPOKEN

Toen Stein en Fatima arriveerden in Zwolle, was er veel politie op de been op het Grote Kerkplein, waar een grote menigte stond samengeperst voor het stadhuis. ‘Geen monument voor terroristen!’, las Stein op een van de vele spandoeken in de menigte. ‘Bataven go home!’, stond er op een ander.

Maar ook de anti-Oranje-kolonne deed een duit in het zakje. Spandoeken met leuzen ‘Down with the crown’ en ‘Leve de republiek!’ werden rondgedragen en ook zag Stein de vlag van de Bataafse republiek wapperen.

Stein gaf Fatima een hand en baande zich een weg door de menigte richting stadhuis, terwijl hij zwaaide met een perskaart die hij ooit eens had gekregen van een journalist in café Dolly die tegen sluitingstijd zijn rekening niet meer kon betalen. Binnen het stadhuis stond het monument voor baron Van der Capellen prominent op een podium opgesteld. De ruim twee eeuwen die het kunstwerk in de tuinen van de Vila Borghese had doorgebracht – de rekening was nooit betaald, vandaar – hadden hun sporen achtergelaten. Het tegelwerk was aan behoorlijke erosie onderhevig.
De zaal zat vol met pers, maar voorlopig was er geen spoor van actie te bekennen.

‘Waar is het wachten op?’, vroeg Stein aan een verslaggeefster.

‘De burgemeester van Zwolle heeft de opening afgelast’, vertelde ze. ‘Nu is de organisatie in rep en roer’.

‘Wie is de organisatie?’, vroeg Stein.

‘De voorzitter van het Comité is die man met die baard en dat bruine fluwelen colbertje, die zo zenuwachtig heen en weer loopt’, legde de journaliste uit, wijzend naar het heerschap in kwestie.

De voorzitter van het Comité Monument Van der Capellen tot den Pol, een professor in de geschiedenis, veegde het zweet van zijn voorhoofd. ‘Als ik had geweten dat het zo zou lopen, was ik er nooit aan begonnen’, sprak hij verslagen. ‘Dit land is knettergek geworden. Als u wist hoeveel moeite het heeft gekost om dit kunstwerk hier te krijgen – jaren van bloed, zweet en tranen. En het nodige geld, kan ik u verzekeren. Maar dit land heeft geen respect voor zijn eigen geschiedenis. Het is een schande!’

‘Wat is precies een schande?’, vroeg Stein.

‘Schande is dat de burgemeester zojuist heeft besloten dat de plechtige inwijding van het monument om redenen van openbare orde geen doorgang kan vinden’, sprak de voorzitter bitter.

‘Zeker een telefoontje van de koning gehad’, opperde Stein.

‘Baron Van der Capellen is meer dan twee eeuwen dood’, vervolgde de professor zijn klaagzang. ‘Er is geen historicus in dit land die zijn betekenis voor het ontstaan van het moderne Nederland ontkent. Dit is een historische manifestatie, geen politieke, en dat weet ook onze burgemeester drommels goed’.

Op het podium verscheen een woordvoerder van de gemeente, met een microfoon in de hand. ‘Dames en heren, graag even uw aandacht’, sprak deze. ‘Aangezien de onthulling van het monument ter ere van Joan Derk van der Capellen tot den Pol tot nader order is uitgesteld, wordt U alleen verzocht de zaal te verlaten. Dank u voor uw komst, en goedemiddag’.

De zaal werd onrustig. Er klonk veel gemor, maar de meeste mensen liepen al direct naar de uitgang. De voorzitter kreunde gepijnigd terwijl hij zijn gasten de aftocht zag blazen.

Een kwartier later zaten Stein en Fatima met de voorzitter aan een tafeltje in een oud-Hollands café-restaurant, met uitzicht op het stadhuis, dat nu hermetisch was afgeschermd door de politie. Een groepje mannen bij de biljarttafel raakte niet op Fatima uitgekeken – de combinatie van hoofddoek en minirok werkte ook op hen intrigerend.

‘O.K’, stak Stein van wal, terwijl hij zijne kleine dicteer-apparaat uit zijn binnenzak haalde en aanzette.
‘Wie zijn het Bataafs Bevrijdingsfront en wat willen ze?’

De historicus keek verbaasd naar Stein op. ‘Ik weet helemaal niets van het Bataafs Bevrijdingsfront’, antwoordde hij. ‘Tenminste, niet meer dan wat er in de kranten over heeft gestaan. Wat ze willen lijkt me vrij duidelijk’.

‘Toch opmerkelijk’, zei Stein. ‘Jullie halen het standbeeld van de voorman van de Bataafse revolutie naar Nederland en prompt meldt zich een Bataafs Bevrijdingsfront. Is dat niet een beetje te toevallig?’

‘Weet u zeker dat u journalist bent?’, vroeg de historicus enigszins wantrouwend.

‘Ja, ik snap het, het zijn confronterende vragen, maar zo werken wij’, zei Stein. ‘En dan ben ik nog de good guy. Mijn collega Fatima doet de écht lastige vragen’.

‘Ik verheug me er nu al op’, zei de professor ironisch. ‘Maar goed, om u vraag te beantwoorden: ja, het is allemaal wel heel toevallig. Maar als u impliceert dat ons comité op enigerlei wijze betrokken is bij het Bataafs Bevrijdingsfront, moet ik u teleurstellen. Ons comité is tientallen jaren bezig geweest met het overbrengen van het Van der Capellen-monument naar Zwolle. Het is ons in het geheel niet om het republikeinse gedachtengoed te doen, maar zuiver om het historisch belang. De opdracht om het beeld te maken aan Giuseppe Ceracchi was indertijd gegeven door sympathisanten van Van der Capellen met de bedoeling om het bij zijn graf te plaatsen. Ceracchi was een vooraanstaand Italiaans kunstenaar, en het was al heel bijzonder dat hij een Nederlands staatsman op deze wijze wilde eren. Wat is er dan logischer dan dat beeld ook daadwerkelijk terecht komt op de plaats van bestemming? Dat, en niets anders, was het uitgangspunt van ons comité. Nogmaals, er is geen verborgen politieke agenda. Baron Van der Capellen is een figuur van grote historische waarde, die niet alleen voor Nederland van groot belang is geweest, maar ook voor de Amerikaanse onafhankelijkheidsbeweging’.

‘Maar zou het kunnen zijn dat het Bataafse Bevrijdingsfront erbij betrokken is zonder dat jullie het weten?’, hield Stein vol. ‘U zei net zelf dat de operatie om het beeld hierheen te halen een boel geld had gekost. Wie waren die gulle gevers dan?’

Van der Kamp haalde zijn schouders op. ‘Het project kent verschillende subsidiënten – de provinciale overheid Overijssel, het gemeentemuseum, de Europese Unie, het bedrijfsleven, en daarnaast veel particulieren, uit het hele land’.

‘En zitten er geen verdachte types tussen die particulieren?’, hield Stein aan. ‘Zou ik een lijst kunnen krijgen?’

‘U bent wel heel erg impertinent!’, protesteerde de professor.

Stein wilde nog verder aandringen, maar op dat moment zag hij in de mensenmenigte op het plein een bekend gezicht opduiken. Een lange man met witblond haar en een rechthoekige kin, gekleed in spijkerbroek en een leren jack, liep precies aan het caféraam voorbij. Hij keek schichtig om zich heen. Stein’s fotografische geheugen liet hem ook deze keer niet in de steek: de man die daar liep was Peter Verbraak, de zoon van de Oranje dominee Just Verbraak en de ex van wijlen Esther Blom in Afrika!

‘Kom mee’, zei Stein tegen Fatima en hij sprong op en rende naar buiten.

‘Verbraak!’, riep Stein terwijl hij de achtervolging inzette. Zijn doelwit keek inderdaad naar achteren maar zette het op een rennen. Met zijn lange benen bleek hij een tikkeltje te snel voor Stein, die na een minuut last kreeg van hevige krampen in de hartstreek en zich moest vastgrijpen aan een prullenbak om uit te puffen.

‘Gaat het?’, vroeg Fatima bezorgd.

Stein, niet in staat een woord uit te brengen, knikte van ja en maakte een gebaar met zijn hand.

‘Wacht hier’, zei zijn assistente, en als een haas vloog ze weg.

De kickboks-lessen die Fatima had gevolgd wierpen nu hun vruchten af. In de achtervolging die leidde naar een smalle steeg wist ze haar tegenstrever in te halen. In het gevecht dat volgde overlaadde ze haar tegenstander, die toch minstens twee koppen groter was, met een spervuur van trappen met haar halfhoge nepkrokodillen laarsjes, net zolang totdat deze zich jammerend gewonnen gaf en gewillig naar de grond liet werken door Fatima, die triomfantelijk op hem ging zitten. Zo trof Stein het tweetal toen hij uiteindelijk hijgend en badend in het zweet kwam aanhobbelen.

‘Wat moeten jullie van me?’, jammerde Peter Verbraak. ‘Wat zijn dat voor manieren? Dit is toch geen politiestaat?’

Stein hield het misverstand dat bij Verbraak was gerezen voor wel zo handig en liet het voorlopig in tact.

‘Peter Verbraak?’, vroeg hij, nadat hij weer een beetje op adem was gekomen. ‘U staat onder arrest voor de moord op Esther Blom’.

‘Wat?’, was het enige dat Verbraak uitbracht.

‘Esther Blom, je ex in Afrika?’, expliceerde Stein.

‘Esther is dood?’, vroeg Verbraak ongelovig, nu aan Fatima, die nog steeds hijgend bovenop hem zat.

‘Hou je niet van de domme, Verbraak’, zei Stein, terwijl hij controleerde of de man wapens op zak had – dat was niet het geval – en diens identiteit vaststelde aan de hand van de documenten in zijn portefeuille.

‘Ik weet van niets!’, protesteerde Verbraak. ‘Mijn God, Esther, dood!’

‘Wat spook je hier uit?’, gooide Stein het over een andere boeg. ‘Wat weet jij van het Bataafs Bevrijdingsfront?’

‘Wat ik van het Bataafs Bevrijdingsfront weet?’ Verbraak begon nu een tikkeltje hysterisch te lachen. ‘Man, ik bén het Bataafs Bevrijdingsfront!’

‘Heel goed, bekennen is altijd het beste’, zei Stein triomfantelijk. ‘En waarom wil je onze koning naar de andere wereld helpen?’

‘Dat wil ik helemaal niet!’, protesteerde Verbraak.

‘Waarom stuur je hem dan dreigbrieven?’

Stein pakte uit zijn zak een kopie van de dreigbrief aan de koning die hij in het dossier van Van Tichelen had gekregen en hield die in het zicht van Verbraak, die nog steeds vast zat in de beenklem van Fatima.

‘Ik heb die brief nooit gezien!’, protesteerde Verbraak. ‘Ik heb alleen die verfbom gegooid en een pamflet naar de pers gestuurd! Maar daar stonden geen dreigementen in. Ik zweer het!’

‘Zweren doe je maar bij de rechter’, zei Stein, die genoeg had gehoord om een burgerarrestatie te rechtvaardigen.

Met vereende krachten hesen Stein en Fatima hun vangst op van de straat en zetten ze de pas naar het dichtstbijzijnde politiebureau, waar Stein zijn arrestant aan de autoriteiten overgaf met de mededeling dat deze zojuist bekend had de dader te zijn van de aanslag op de Gouden Koets, hetgeen genoeg was om het hele politiebureau op de been te krijgen.

‘Ik ben onschuldig! Ik ben alleen maar de lokeend!’, schreeuwde Verbraak terwijl hij werd afgevoerd naar de cel.

Stein en Fatima moesten de hele zaak uit de doeken doen ter wille van het proces-verbaal.

Een uur later kwam majoor Van Tichelen op het bureau en viel Stein om de hals, uitzinnig van vreugde.

‘Ik neem alles terug wat ik over u gezegd heb, meneer Stein’, zei hij nu op zijn onderdanigst. ‘U bent nog steeds een grote speurder! Proficiat!’

Maar hoeveel lof er ook over hem werd uitgestrooid die dag, Stein kon niet stoppen met denken aan de dikke stralen bloed die stroomden uit het rode haar van Esther Blom terwijl ze morsdood voor zijn huisdeur op de stoep lag.

***

‘En daarom verlenen Wij u hierbij de eretitel Grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau’, sprak de Koning en hij presenteerde Stein het doosje met de hoge onderscheiding.

Hoofdschuddend nam Stein het ereteken in ontvangst terwijl de camera’s van de pers het moment voor de eeuwigheid vastlegden.

‘Dit heb ik helemaal niet verdiend, Koninklijke Hoogheid’, sprak Stein een weinig bedremmeld. ‘Fatima hier heeft het echte werk gedaan’. Hij riep zijn assistente bij zich om te delen de eer. Fatima begon spontaan te blozen onder haar felgekleurde hoofddoek en nam het applaus met een beleefde buiging in ontvangst.

Minister Dros, die de ceremonie leidde, nam Stein en vervolgens Fatima in een innige omhelzing en zette haar feestelijkste gezicht op.

‘Bescheidenheid is hier niet op zijn plek’, riep ze. ‘U beiden heeft het land voor groot onheil behoed! Wij zijn u daarvoor heel – heel – heel dankbaar!’

Na de plechtigheid nam de Koning Stein even apart.

‘Wat denkt u, meneer Stein? Zou het gevaar nu echt geweken zijn nu Verbraak achter slot en grendel zit?’

‘Moeilijk te zeggen, Majesteit’, antwoordde Stein naar alle eerlijkheid. ‘Hij zei dat in Zwolle was om medestanders te ontmoeten. Maar als die er al zijn hebben die zich tot nu toe wel stil gehouden’.

De Koning knikte nadenken en staarde in zijn glas wijn. ‘Mijn vrouw is nog steeds erg geschokt en vreest voor ons leven. Lieg ik tegen haar als ik haar zeg dat er van het Bataafs Bevrijdingsfront niets meer valt te vrezen?’

‘Ik zou een slag om de arm houden’, adviseerde Stein.

‘De waarheid is dat mijn vrouw nauwelijks meer het paleis uit durft’, vervolgde de Koning. ‘Ze wil niet eens mee naar Amsterdam voor Koningsdag. “Alleen als de heer Stein ons beschermt”, zegt ze. Ze heeft een magisch geloof in uw capaciteiten ontwikkeld. Zou U bereid zijn ons daar te vergezellen?’

Stein realiseerde zich dat hij een dergelijke eervolle invitatie niet in de wind kon slaan dus hij accepteerde het koninklijke aanbod.

Majoor Van Tichelen deed zijn best in zijn nopjes te lijken met de eer die Stein ten deel was gevallen, maar aan zijn gezichtsuitdrukking viel af te lezen dat hij gepasseerd voelde.

‘Het is een hele verantwoordelijkheid als de Koning zoveel vertrouwen in u stelt’, zei hij terwijl de receptie in het werkpaleis tegen het einde liep. ‘Natuurlijk zal Afdeling X u alle ondersteuning geven die u maar nodig heeft’.

Minister Dros, een beetje aangeschoten van de wijn, sloeg haar arm nu wel heel erg amicaal om Stein’s middel heen en sprak enigszins lallend: ‘Meneer Stein – of moet ik nu Ridder Stein zeggen? – het is dat de vertrekpremie voor Van Tichelen veel te zwaar op mijn begroting zou drukken, anders had ik u stante pede zijn baan gegeven. U bent een geweldige vent! Een echte kerel van stavast! In Den Haag word ik omringd door watjes! Het is allemaal vorm, maar waar is de vent?’

De minister van Veiligheid had kennelijk een boze dronk, want ze wierp nu een zeer valse blik naar de arme Van Tichelen, die dit allemaal moest aanhoren.

Stein wist de volgende ministeriële omhelzing kundig te ontwijken, terwijl hij registreerde dat majoor Van Tichelen de zaal met resolute stappen verliet.

Zelf glipte Stein ook weg uit het feestgedruis. Hij liet een taxi komen voor het paleis en zich naar het strand van Scheveningen rijden.

***

Hij wandelde over de boulevard van de badplaats, met een forse wind in zijn rug, onder het gekrijs van de meeuwen die elkaar verdrongen bij een viskar, en dacht aan stadhouder Willem V, die hier, dik en vadsig, in 1795 op de rug van een Scheveningse visser over het strand naar een gereedstaande sloep werd gedragen om een veilig heenkomen naar Engeland te zoeken, op de vlucht voor Franse troepen en de revolutie van de Bataafse patriotten. Maar uiteindelijk dacht hij toch aan Esther Blom, die hij nog maar zo kort geleden slapend op zijn bank had achtergelaten, in zijn oude flanellen overhemd dat haar zo overweldigend goed had gestaan dat hij er bijna tranen in zijn ogen van had gekregen en die even later morsdood bij hem op de stoep had gelegen.

Dat het puur toeval was dat Esther zich juist bij hem had gemeld op het moment dat hij de opdracht had gekregen haar te zoeken, hield hij voor nagenoeg uitgesloten, maar wie loog hier wie voor? Wat zag hij over het hoofd? Zou één trekje van één sigaret misschien net dat missende vonkje in zijn hersenpan kunnen brengen waardoor iets dat hij nu nog over het hoofd zag opeens helder zou zijn?

Hij keek op zijn horloge. Precies op het afgesproken tijdstip kwam Helga Keller parmantig aangelopen. Ze droeg een zonnebril en had een doek om haar hoofd geslagen. Haar gezichtsuitdrukking was verbetener dan ooit en ze keek schichtig om zich heen terwijl ze naast Stein op het bankje plaatsnam.

‘Hallo, Helga’, sprak Stein een beetje schor. ‘Fijne plek om af te spreken’.

Helga wierp hem een furieuze blik toe.

‘Ze hebben je er ingeluisd, Dick’, zei ze afgemeten. ‘Held van het vaderland! Laat me niet lachen! Je bent een grote sukkel’.

‘Waar heb je het over?’, vroeg Stein ongemakkelijk.

‘Hier heb ik het over!’, antwoordde Helga, en ze overhandigde hem een usb-stick. ‘Ik vertelde je toch dat Esther mijn cliënte was? Ze was bezig met een enorme zaak. Het ging om de olievelden van Cabinda, een provincie in Angola, waar onze Koninklijke Oliemaatschappij zijn oog op heeft laten vallen. Esther heeft jaren als ontwikkelingswerkster gewerkt in die regio. Ze steunde de onafhankelijkheidsbeweging van Cabinda, die een zaak aanhangig wilde maken bij het Internationaal Gerechtshof om de afspraken tussen Koninklijke Olie en de Angolese staat ter exploratie van de olievelden daar ongeldig te verklaren. En ze had mij gevraagd om die zaak te doen. Daarom was Esther in Nederland. Dat hele Bataafse Bevrijdingsfront is een rookgordijn! Dat wilde Esther jou vertellen. En daarom is ze nu dood! Dankzij jou!’

Daarop stond ze op en zonder te groeten beende ze er met vastberaden stappen vandoor op haar torenhoge hakken.

Stein staarde naar de usb-stick in de palm van zijn hand en voelde dat zijn hart naar een nooduitgang in zijn borstkas begon te zoeken. Het koude zweet brak hem uit.


Heeft Dick Stein zich in de luren laten leggen? Maar door wie dan en waarom? Zijn speurtocht gaat door in deel 8, gratis te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning, aflevering 1

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een basistraining in de Joodse zelfverdedigingstechniek Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. Ons feuilleton begint met een kingsize aflevering, waarin ter introductie Dick Stein zelf aan het woord komt.

Tekst: René Zwaap

AFLEVERING I

HET WESPENNEST

Stein is de naam, Dick Stein. Voormalig rechercheur van de Amsterdamse narcoticabrigade,  gewezen  undercover-agent van de  Dienst Speciale Operaties en nu, na te hebben gefunctioneerd als zondebok voor de steken die mijn superieuren lieten vallen, al bijna tien jaar directeur van de firma Stein Detectives B.V, waar ik samen met mijn lieftallige assistente Fatima het enige personeelslid van ben.

Als u ouder dan 50 bent heeft u ongetwijfeld gehoord van mijn roemrijkste moment, toen ik de naar Zuid-Amerika ontkomen Nederlandse SS’er Hein Grunten, alias de ‘Jodenjager’, voor het oog van de lopende tv-camera’s had opgespoord in zijn ballingsoord in Patagonië. Grunten had altijd beweerd dat hij Joden kon ruiken binnen een straal van een kilometer, maar toen hij de deur van zijn hacienda opende waar ik had aangeklopt, reageerde hij toch nog redelijk verrast.

Maar roem is een bederfelijk goed en niet van gevaren ontbloot. Ik kreeg enige onverkwikkelijke affaires met dames die het niet perse goed met mij voorhadden, en voor ik het wist trof ik op een ochtend de stukken op mijn bureau aan waarin mijn Trudy na 20 jaren huwelijksgeluk scheiding van bed en tafel aanvroeg vanwege ‘duurzame ontwrichting’ van ons huwelijk.

Trudy zette een bloedhond van een advocaat in bij de onderhandelingen over de alimentatie, die dreigde dat ik onze kinderen nooit meer zou zien als ik niet akkoord ging met een alimentatie zo torenhoog dat ik voor de rest van mijn leven aan de bedelstaf zou zijn. Onder invloed van te veel whisky stemde ik direct in. Ik raakte nog meer aan de drank en verloor mijn laatste trouwe klanten. Na een onverhoedse hartstilstand in mijn slaap, waarvan ik op het nippertje werd gered door een uit de kroeg opgepikte verpleegster, probeer ik mijn leven weer op het juiste spoor te krijgen en te stoppen met het zwelgen in zelfbeklag en vooral met de whisky. Nu verdien ik de – karige – kost hoofdzakelijk met bescheiden klusjes die ik  krijg toegeworpen van de laatste mensen die mij nog welgezind zijn.

Een dag per week werk ik bij de hoofdstedelijke vestiging van een niet nader te benoemen warenhuisketen, die ik hier voor het gemak zal aanduiden als Het Wespennest.

De taak van een warenhuisdetective is redelijk overzichtelijk. Zodra de winkel ‘ s ochtends de deuren opent word ik geacht mij discreet en onopvallend op te houden tussen de clientèle teneinde winkeldieven op heterdaad te kunnen betrappen en af te voeren ter overdracht aan de bevoegde autoriteiten, terwijl zij dan ook worden geacht een boete  te betalen ter compensatie van de veroorzaakte overlast en de toegebrachte schade aan het object van hun begeerte. Geheel vrij in mijn beroepsuitoefening ben ik niet, want vanuit de controlekamer van Het Wespennest word ik  op mijn vingers gekeken door het hoofd van de beveiligingsdienst, een zekere Mulder (zijn voornaam is mij ook na drie maanden in deze functie nog steeds onbekend), een buitengewoon suspecte figuur die het hele warenhuis in de gaten houdt via een gesloten systeem van bewakingscamera’s met inzoomfunctie en mij via het oortje dat ik verplicht moet dragen voortdurend orders toeblaft.

Van alle verkoopsters van warenhuis Het Wespennest is juffrouw Janny van de muziekafdeling mij het sympathiekst. Ze is niet ouder dan 25, een spichtig kind met punky peenhaar, maar ze weet meer van jazz dan menig oud lijk dat al zijn ganse leven rondhangt in het BIM-huis, een van de laatste restanten van de ooit zo bloeiende jazzcultuur van Amsterdam. Toen ik tijdens mijn patrouille mijn favoriete  rondje bij de afdeling jazz maakte, kwamen we te spreken over de beste uitvoering van ‘Walk tall‘ van de onvergetelijke Cannonball Adderley. Die kwestie luistert nauw, want er bestaan tientallen opnames van dat nummer, dat overigens geschreven werd door de roomblanke Oostenrijkse toetsenist Joe Zawinul, die daarmee alle rassentheorieën die gepaard gaan aan discussies over het wezen van de jazz naar de vuilnisbelt verwees. Ik beschouw ‘Walk tall’ als mijn lijflied en als balsem voor de ziel als ik weer eens door tegenslag dreig te worden overmand. Het geniale van het nummer is het spel met de stilte. Die langgerekte intervallen van blanco leegte maken het nummer tot een sensatie, uit de leegte volgt schepping, precies volgens het principe van tzim tzum in de kaballa, de mystieke leer van de middeleeuwse joden die ik tijdens mijn langdurige ziektebed ben begonnen te bestuderen. Tzum tzum is het moment dat de onbenoembare G’d zich tijdens de creatie van de wereld, nu ruim 5500 jaar geleden, terugtrok om ruimte te geven aan de voltooiing van zijn eigen creatie. Walk tall is tzim tzum binnen muzikaal bestek maar evengoed een G’dswonder van muzikaal vernunft. Jazz is ruimte scheppen. De  meeste kenners komen op de vraag welke uitvoering het meeste recht doet aan deze geniale compositie op de proppen met de versie op het album ‘Country preacher’ uit 1963, waarop de bijbehorende inleidende woorden worden uitgesproken door dominee Jesse Jackson.

Die uitvoering ging inderdaad de geschiedenis in als een klassieker, maar zoals juffrouw Janny terecht stelde bestaat er een nóg betere versie, en wel een van latere datum, waarop het identieke motto van het lied wordt uitgesproken door Cannonball zelf, die de woorden van bemoediging met nog meer ‘soul’ uitspreekt dan dominee Jackson en de uitvoering nog gelikter is.

‘Cannonball speelde deze uitvoering in een club in Los Angeles die werd gerund door een vriend van hem’, zei Janny, nadat ze op mijn verzoek het nummer  had laten schallen over de afdeling. ‘Er bestaat bij mijn weten geen enkele andere opname van welk muziekstuk dan ook waarop je het publiek zo intens en zo adequaat hoort reageren op iedere  wending. De band bespeelt het publiek als een bedreven minnaar, en brengt het helemaal in extase door de lang aangehouden intervallen waarop het nummer telkens even tot stilstand komt’.

Ik had het wicht  spontaan willen omhelzen, maar bedacht me op tijd dat de huisregels op het gebied van ongewenste intimiteiten aan de rigide kant zijn in Het Wespennest.

‘Juffrouw Janny’, sprak ik in plaats daarvan in alle oprechtheid, ‘U heeft mijn vertrouwen in uw generatie in een klap hersteld. Het feit dat u deze cruciale nuance zo trefzeker weet te verwoorden, toont aan dat u het verschil echt aanvoelt, dat u het fenomeen Cannonball echt heeft doorgrond. Dan is deze planeet toch niet gedoemd onder te gaan aan goedkope gimmicks en effectbejag’.

‘Gut, meneer Stein, u doet me blozen’, sprak juffrouw Janny verlegen, en net toen ik op het punt haar te vragen wat voor plannen ze had na het werk, begon Mulder vanuit zijn alziend observatorium in mijn oortje te tetteren.

‘We betalen je niet om ons personeel van hun werk te houden, Stein! Ga onmiddellijk naar de afdeling boeken. We hebben weer een hele lading hangbejaarden in de leeshoek en volgens mij laadde er eentje net een boek in haar boodschappentas’.

Het Wespennest heeft ter promotie van de met uitsterven bedreigde leescultuur sinds kort een leeshoekje op de boekenafdeling, bestaande uit een witlederen bankstel en een paar ouderwetse fauteuils, en al direct sinds de opening oefent deze plek een magische aantrekkingskracht uit op een gezelschap ouderen, met name dames, die de plek gebruiken als pleisterplaats. Ze pakken eenvoudigweg een boek uit de schappen en vleien zich neer, waarop ze de hele dag keuvelend doorbrengen en soms even wegdommelen. Van mij mag het, ik heb veel respect voor de oudere medemens die dit land heeft helpen opbouwen, maar de directie ziet hen als een soort sprinkhanenplaag en heeft het personeel instructies gegeven om de oudjes zonder pardon weg te sturen als ze te lang blijven plakken. Eigenlijk is dat wegsturen een taak van de beveiligers in uniform die hier rondlopen, maar Mulder – kennelijk om mij het leven zo onaangenaam mogelijk te maken – heeft besloten het  ondankbare klusje op mijn bord te schuiven.

Ik beschouw het als het meest onaangename onderdeel van mijn werkzaamheden hier in Het Wespennest.

‘Weg? Hoezo weg? Ik heb het volste recht hier te zitten! Scheer je  weg, vlerk! Ik ben nog niet klaar met lezen’, protesteerde een oude dame met een soort jagershoedje waarop heel sierlijk een veer was bevestigd. Ze had een heruitgave van ‘Oorlog en Vrede’ ter hand genomen. Ze kwam op me over als de natuurlijke leider van het gezelschap, dus dacht ik met haar zaken te kunnen doen.

‘Maar mevrouw, het draait hier om proeflezen’, legde ik geduldig uit. ‘Het is niet de bedoeling dat u het hele boek uitleest. Dat beschouwt de directie als diefstal’.

‘Maar oude mensen lezen nu eenmaal niet zo snel, jongeman’, riposteerde het schrandere besje, terwijl de grijsaard  die naast haar op de bank zat met ‘50 tinten grijs’ in slaap was gesukkeld  luidruchtig begon te snurken. ‘Ik ben nog niet verder dan pagina twee en ik weet nog niet of ik dit boek wens aan te schaffen of niet’.

‘Kom nu toch, mevrouw. Volgens mij kunt u het werk van Tolstoj al dromen’, mikte ik op haar ijdelheid. ‘Ik vind het echt heel vervelend, maar als u hier de hele dag neerstrijkt met uw vriendinnen is er voor de andere klanten geen ruimte meer, en dat is niet de bedoeling.’

Van alle kanten werd ik getroffen door  blikken vol verachting uit droeve oude ogen. Hoe kan het toch, zo schoot mij onwillekeurig te binnen, dat het lijkt alsof oude mensen altijd oud geweest zijn? En ook dat het niet meer zo erg lang zou duren voordat ook ikzelf moeiteloos in dit gezelschap zou kunnen opgaan.

Mulder meldde zich via de oortelefoon. ‘Stein, als ze niet van plan zijn een boek aan te schaffen dienen die oude lijken subiet op te krassen! Het Wespennest is geen bejaardenflat!’

Ik slaakte een diepe zucht. De vrouw met het jagershoedje koos nu voor de aanval als beste verdediging.

‘Wie bent u eigenlijk?’, riep ze met haar messcherpe stem, die regelrecht leek te komen uit de tijd dat het Nederlands nog tot in iedere lettergreep probaat werd uitgesproken. ‘Waarom valt u mij lastig? Moet u niet naar uw werk of zo?

‘Mevrouw, dit ís mijn werk’, zei ik en ik presenteerde haar met tegenzin mijn identificatiekaart van het bedrijf, die zij meteen aandachtig bestudeerde.

‘Detective?’, bracht ze uiteindelijk smalend uit. ‘Een warenhuisdetective? Ik wist niet eens dat zoiets bestond’.

De leden van het om haar heen verzamelde groepje begonnen nu met haar mee te gniffelen. Tussen de eau de cologne en de vage geur van incontinentieluiers rook ik opstand. Ik moest nu ingrijpen, anders walsten deze grijze wolvinnen voor altijd over mij heen.

Ik griste Oorlog en Vrede  uit de handen van de dame met het hoedje en legde het boek demonstratief terug op de stapel met aanbiedingen.

‘Nou ja zeg!’, protesteerde  de vrouw met het hoedje, maar met mijn blik maakte ik haar duidelijk dat met mij niet te spotten viel, en ze begreep het. Zonder mij nog een blik waardig te keuren beende ze ervandoor.

‘En nu opkrassen, allemaal!’, sprak ik luid en duidelijk. Dat maakte de benodigde indruk op de grijze panters. Onzeker begonnen ze op te krabbelen en sloegen de aftocht, enigen van hen achter de rollator.

Alleen de oude man die naast de dame met het hoedje in slaap was gevallen met 50 tinten grijs op zijn schoot bleef achter. Voorzichtig probeerde ik hem te wekken.

Hij keek even gedesoriënteerd om zich heen, verstelde de knop van zijn gehoorapparaat, en richtte zich op met zijn wandelstok.

‘Vergeet uw boek niet’, merkte ik op.

‘Goed dat u het zegt’, antwoordde hij, terwijl hij moeite had zijn kunstgebit op de juiste positie te  houden. ‘Kunt u het wel even voor me inpakken alstublieft?’

Na dit beulswerk was mijn stemming er niet beter op geworden. Mijn innerlijke stem vervloekte Mulder en ook mijzelf, dat ik mezelf had toegestaan zo laag te zinken. In gedachten zag ik de verwijtende blik van mijn eigen oude vader, die mij altijd op het hart drukt in alle omstandigheden een ‘Mensch’ te zijn, ook wanneer dat in het werk soms niet erg gelegen komt. Wat zou ik mezelf in de spiegel moeten vertellen? ‘Befehl ist Befehl’?  Er schoot prompt een kramp in mijn hartstreek.

‘Stein, onmiddellijk naar de afdeling dameslingerie’, commandeerde Mulder door mijn oortje. ‘Een dame met een negroïde uiterlijk maakt verdachte bewegingen bij de bak panty-aanbiedingen’.

Ik ben geen voorstander van etnisch profileren en ik laat mij ook niet graag toeblaffen, maar Mulder heeft vanaf dag 1 de pik op me en laat geen kans onbenut mij de tent uit te werken. Dus begaf mij vol tegenzin naar de lingerie-afdeling.

‘Links voor je’, siste Mulder in mijn oor. ‘Die negerin met die tent van een bloemetjesjurk. Genoeg opslagruimte daar om de hele zaak leeg te roven’.

De mededeling van Mulder was volmaakt overbodig, want ik had de dame in kwestie al meteen toen ik van de roltrap kwam in het vizier. Hoe zou het ook anders kunnen, want we hadden het hier over een buitengewoon indrukwekkende verschijning, de Koningin van Sheba in hoogsteigen persoon, gekleed in een wijdvallend rood Afrikaans tuniek, met een indrukwekkende bos rastavlechten, een slagschip van een vrouw met lange fel gekleurde nagels, grote goudkleurige oorbellen en vuurspuwende ogen zo fel schitterend dat ze een man zouden kunnen doen flauwvallen bij één indringende blik. Ze droeg een  tas over haar schouders, en haar linkerhand liet ze bedachtzaam glijden over de uitgestalde waren.

Het probleem met de lingerieafdeling is dat je er als man nauwelijks ongemerkt kunt grasduinen tussen de uitgestalde waar. Je valt direct op, zeker met die regenjas van me, en hoewel de verkoopsters op de afdeling zoals al hun collega’s zijn geïnstrueerd om mij met rust te laten, trek je als vent van meer dan middelbare leeftijd hoe dan ook de aandacht van het publiek en daarmee ook van de te observeren personen.

‘Verdomme Stein, waar wacht je op?’, riep Mulder met overslaande stem door mijn oortje.

Ik had er veel voor gegeven als de techniek mij in staat had gesteld Mulder terug toe te blaffen wat ik  van hem vond, maar meer dan een beetje met mijn wenkbrauwen fronsen richting de verborgen camera in het plafond boven me was me vooralsnog niet gegeven.

De Koningin van Sheba had me inmiddels in de peiling. De gepijnigde uitdrukking op mijn gelaat toen Mulder zijn vernederende instructies had uitgesproken moesten me hebben weggegeven.

Resoluut draaide ze zich om. Pas nu kon ik haar in alle glorie aanschouwen. Ze liep met de gratie van een panter, en bij iedere stap wiegde haar hele lichaam mee in één sierlijk golvende beweging. Een  waarlijk majesteitelijke tred.  .

‘Stein! Wat sta je daar te dromen, man! Erachteraan!’ Mulder heeft zichzelf nauwelijks meer in de hand als hij denkt te kunnen scoren. Hij behoort stellig tot het meest verachtelijke mensentype, dat van de premiejagers. Maar wat was er inmiddels van mij geworden, de grote voormalige superspeurder met zijn cv om bij in katzwijm te vakken, nu op klopjacht op de lingerieafdeling van Het Wespennest, de Sherlock Holmes van de damesslipjes?

Met een U-bocht langs de herenafdeling, een tactische manoeuvre die door de nu geheel overspannen Mulder niet op zijn waarde werd geschat (ik maakte nu een paar geïrriteerde gebaren richting mijn rechteroor waarin het zendertje zat verborgen ten teken dat er iets mis was met de verbinding, hetgeen niet zo was), belandde ik weer in het kielzog van de Koningin van Sheba – die wat mij betreft zoveel bh’s en babydolletjes en netkousen in haar tas mocht proppen als ze maar kon dragen – wier oog nu gevallen was op een rek met met opengewerkte kanten gevalletjes. Ze graaide enige exemplaren van het rek en begaf zich naar de pashokjes.

‘Nu hebben we d’r te pakken!’, riep Mulder buiten zichzelf. ‘Wedden dat ze hoogstens de helft teruggeeft en de rest aantrekt onder die jurk? Heterdaadje, Stein, heterdaadje!’

In mijn korte loopbaan bij Het Wespennest, zo moet ik op deze plaats uitleggen, heb ik inmiddels enige strategische posities ontdekt waarin een zeker zicht mogelijk is op datgene dat zich afspeelt achter de gordijnen van de pashokjes. Ik maak daarbij handig gebruik van de spiegels in de hokjes en de speling die er altijd is tussen het gordijn en de diverse scheidswanden, waarbij het vooral een millimeterkwestie is van de juiste hoek kiezen. Vol zicht verkrijgen is nooit mogelijk – daarvoor zou men eenvoudigweg op de grond moeten gaan liggen met het hoofd onder het gordijn en zo ver wil zelfs Mulder niet gaan. Op last van de directie werd zijn verzoek om camera’s in de pashokjes op te hangen van de hand gewezen.  Maar aan de hand van de te registreren patronen die uit de deelbewegingen van de te observeren persoon zijn af te leiden, kan men in de regel een eind komen met tactische observatie.

Verdekt opgesteld achter een   etalagepop ving ik via de passpiegel een glimp op van een eindeloos lijkend dijbeen en de daarboven volgende welvingen, en in dit schitterende geheel was geen enkel stukje textiel te bekennen.

Toen de Afrikaanse koningin ging zitten op het bankje van het pashok bleek de schitterende rastahaardos een pruik, want die lag nu als een schoothondje naast haar op het bankje. De vlammende nagels bleken eveneens demonteerbaar, want werden één voor één van de lange ranke vingers gepeld en in een piepklein zilveren doosje gestopt. Daarna bleken de rastavlechten een pruik te zijn, een glanzend zwarte schedel blonk mij toe. De koningin van Sheba bukte zich nu voorover  om haar schoenen uit te trekken. Ik zakte nog dieper door mijn knieën vanuit mijn positie achter de etalagepop en was getuige van een transformatie die mij redelijk van mijn stuk bracht. De Koningin van Sheba bleek ontegenzeggelijk een koning te zijn.

‘Heb je d’r te pakken, Stein?’, wilde Mulder weten via het oorzendertje. Ik vermande mijzelf en hernam mijn positie. In de weerkaatsing van de spiegel zag ik hoe de slanke jongeman zich met katachtige snelheid in een vale jeans hees en een wit t-shirt over zijn hoofd trok, daarna glipte hij uit het pashok, uiteraard met medeneming van de buit.

‘Stein! Stein! Waar is ze nou? Is ze nog steeds in de pasruimte? Zie je ze nog?’

Ik haalde mijn schouders op richting de camera, terwijl de jongeman  met verende tred naar de lift beende, de goed gevulde tas achteloos over zijn schouder geslagen. Intussen vocht mijn beroepseer tegen mijn geweten. Iedere speurder heeft zo zijn zwak voor een geniale dief.

‘Het was pure voodoo’, verklaarde ik even later in de directiekamer, ter verantwoording geroepen door een briesende Mulder. ‘Ze verdween gewoon in een klap in het niets’.

Ik kwam ermee weg. Mulder wilde me onmiddellijk de laan uitsturen, maar daar stak de directie een stokje voor. Het finale oordeel luidde dat ik misschien een beetje overwerkt was geraakt en dat ik maar vroeger naar huis moest gaan om op adem te komen van alle hectiek. Ik moest diep in het stof om mijn huid te redden. Een tweede keer zou ik het niet laten gebeuren.

Het kantoor van Stein Detectives BV bevindt zich in een steeg met aan beide zijden een groen gietijzeren hek tussen de Warmoesstraat en de Oudezijds Voorburgwal, op een steenworp afstand van de Kop van de Zeedijk. Toen ik de sleutel in het gammele slot van het hek stak, schuifelde een roedel toeristen langs, voorgegaan door een stevige matrone die een knalrode paraplu de lucht in stak zodat haar schaapjes niet op drift zouden raken in deze poel des verderfs.

Mijn geliefde Wallen zijn veranderd in een soort openluchtmuseum. Het ontbreekt er nog maar aan dat de dames achter de ramen op last van de burgemeester worden uitgedost met Mickey Mouse-oren en ijsco’s uitdelen aan het meegetroonde grut. De voormalige zelfkant van Amsterdam is veranderd in een soort Efteling. Zelfs de laatste drugs die nog worden gedeald op straat zijn nep.

Dertig jaar geleden zouden diezelfde dagjesmensen zich hier nooit hebben vertoond, en wanneer wel, waren ze in een wervelwind van graaiende armen binnen mum van tijd ontdaan van  al hun verhandelbare bezittingen. Ik krijg steeds meer heimwee naar die tijd toen de ‘Dijk’ en omgeving nog angstvallig gemeden werden door iedere godvrezende burger en neem het mezelf steeds meer kwalijk dat ik als jong agent heb bijgedragen aan het ‘schoonvegen’ van de Zeedijk. Nu zou ik al die junkies met liefde terugbrengen naar hun oude stek. Soms denk ik serieus aan verhuizen. Maar waarheen? En waarvan?

Ik groette de kok van het belendende Italiaanse restaurant die in de steeg zijn sigaar stond te roken, opende de deur van mijn kantoor en liep de smalle steile trap op.

Mijn assistente Fatima had al koffie gezet. Fatima, die altijd een felgekleurde hoofddoek omgeslagen heeft maar dat compenseert met een minirok en kittige nepkrokodillenleerzen laarsjes, doet een avondstudie HBO-rechten, is onderlegd in de kickbokssport, heeft in haar jeugd in de jungle van Amsterdam-West genoeg straatervaring opgedaan, beschikt ook nog een over de nodige administratieve vaardigheden en is vastbesloten alle kneepjes van het detective-vak onder de knie te krijgen. Het enige waar het me nu nog aan ontbreekt zijn opdrachten van enig gewicht.

Sinds mijn scheiding – waarbij mijn ex-echtgenote als vennoot in de firma 50 procent van de waarde van de firma toegewezen kreeg  – zijn de liquide middelen van de firma zo goed als uitgeput geraakt.  Trudy trad al die jaren als boekhoudster van de B.V. Stein op. Dat was de grondigheid van haar claims bij de rechtbank ten goede gekomen.

Om aan mijn verplichtingen te voldoen heb ik alles van waarde onder mijn bezittingen moeten verkopen: de motorboot waarmee ik ‘s zomers op ‘t IJ trok, mijn Citroën BX, mijn gehele verzameling eerste persingen van het Blue Note Label en (het ergste van alles) mijn kostbare collectie Feyenoord-memorabilia, de club die ik ondanks het feit dat ik de Maasstad – waar ik meer dan een halve eeuw geleden het licht heb gezien –   al lang heb verlaten, ben blijven koesteren. Slechts weinig Amsterdammers wensen te begrijpen waarom ik met mijn Joodse achtergrond (half-Joods eigenlijk, mijn moeder was een volbloed Rotterdamse uit een geslacht waarvan bijna iedere man ergens op zee is verdronken, maar ‘beter een halve Jood dan een lege dop’, aldus de 1e Wet van Stein) mijn sportieve hart blijf verpanden aan de Kuip, waar het enthousiaste thuispubliek bij iedere wedstrijd toch met overgave zong dat het Uitverkoren Volk aan het gas moet.

Het is moeilijk uit te leggen, clubliefde. Dat ik hier op de Wallen sinds jaar en dag bekend sta als ‘de Kakkerlak’(de koosnaam die Amsterdammers voor het Rotterdamse broedervolk gebruiken), neem ik op de koop toe.

Nadat ik de opbrengsten van mijn grote uitverkoop aan Trudy had overgemaakt, en behalve mijn boot, auto en lp-verzameling ook mijn gesigneerde shirt van Coen Moulijn, de handschoenen van Eddy Pieters Graafland, een voortand van Theo Laseroms én de glasscherven van het brilletje van Joop van Daele van na de wereldcupfinale Feyenoord-Estudiantes de la Plata van 1971 (1-0) kwt was geraakt, verdwenen de meest schrikaanjagende aspecten van Trudy’s lynchstemming. In ieder geval trok ze het door haar advocaat ingediende verzoek dat ik het recht had verspeeld om ook maar in de buurt van onze kinderen te komen, ten langen leste in. Het waren de benauwdste momenten uit mijn leven, en ik was bij de narcoticabrigade toch wel het een en ander gewend. Maar liever vecht ik met tien doorgesnoven hooligans tegelijk dan nogmaals in die rechtszaal te moeten kijken in de door dalendiepe verachting getekende ogen van Trudy, mijn Molukse prinses, wier liefde ik na vijftien stormachtige huwelijksjaren voorgoed verspeeld heb. Tegen die hooligans zou ik met mijn beperkte kennis van Krav maga, de fameuze Joodse zelfverdedigingstechniek die ik in mijn jonge jaren op een kibboets in Israël heb geleerd, ook niet zo veel kunnen uitrichten, maar tegen die verwijtvolle blik in die  grote koolzwarte ogen is geen tank bepantserd.

Ik weet zeker dat de hartstilstand die ik kort na de scheiding kreeg, direct verband houdt met die blik. Blikken kunnen doden. Maar ik heb het overleefd, de bypassoperatie waarbij mijn hele borstkas is open gewrikt en als gevolg waarvan er een litteken van mijn lies tot aan mijn sleutelbeen loopt, is volgens de behandelende artsen succesvol verlopen en de batterij aan bloedverdunners en bètablokkers die ik dagelijks naar binnen moet stouwen lijkt te werken.

De grootste moeite heb ik met het niet-roken: meer dan 30 jaar pafte ik dagelijks 2 pakjes Gauloises zonder filter weg, en de artsen hebben mij verzekerd mijn levensverwachtingen bij terugval als extreem futiel moeten worden afgeschreven. Dus loop ik de hele dag rond in een zweverige toestand die me vanaf mijn tenen tot het topje van mijn kruin doet sidderen en uiterst prikkelbaar stemt. Iedere afgetrapte peuk op de straat roept een nauwelijks in toom te houden begeerte in me op en mijn bestaan is nu gereduceerd tot een aanhoudend, zeurend lijden.

***

Ik nam plaats achter mijn bureau aan het raam met uitzicht op een kale bakstenen muur van het aangrenzende hotel waar kortgeleden een Australische rugzaktoerist onder invloed van psychedelische paddo’s uit het raam was komen fladderen en begon met tegenzin aan het openen van de stapel post – de meeste aanmaningen van incassobureaus – die Fatima voor me had klaargelegd.

Fatima bracht me een beker dampende koffie. ‘Ik krijg alleen maar mensen aan de lijn die nog geld van u willen, meneer Dick’, zei Fatima in die zangerige Marokkaans-Amsterdamse tongval waar ik stante pede vrolijk van word. ‘Ik weet echt niet wat ik die mensen nog moet zeggen’.

‘Kop op, meisje’, antwoordde ik, terwijl ik de stapel post met een vloeiend gebaar in een bureaulade veegde en de koffie tot mij nam. ‘Je moet weten, in deze branche heb je te maken met golfpatronen, seizoenfluctuaties, hausse- en baissebewegingen. Nu zijn nu we bijna in de lente, en dat is de beste tijd voor onze bedrijfstak. Het voorjaar kriebelt, de hormonen beginnen te werken, huwelijken wankelen en bij de firma Stein begint de kassa te rinkelen’.

‘Ik hoop het toch zo voor u’, zei Fatima, terwijl ze met een stralende lach haar hagelwitte tanden liet zien.

‘Geen zorgen’, zei ik. ‘Het komt altijd goed’.

En alsof het zo was ingestudeerd rinkelde daarop direct mijn telefoon.

‘Ik spreek met de heer Stein, Dick Stein, de privédetective?’, vroeg de stem aan de andere kant van de lijn.

‘Spreekt u mee’, bevestigde ik. ‘Wat kan ik voor u betekenen?’.

‘U spreekt met Van Tichelen’, vervolgde de beller. ‘Majoor Van Tichelen van de Nationale Veiligheidsdienst’.

‘Zeg het eens, Van Tichelen’, zei ik. ‘Maar hou het kort graag, ik heb razend druk’.

Aan de andere kant werd even bedrukt gezwegen. ‘Nu, ja, ik bel u over een delicate kwestie, ziet u, die ik liever niet aan de telefoon besprak’.

‘Dan zal ik u terugzetten naar het secretariaat’, zei ik. ‘Daar kunt u een afspraak maken voor een eerste consult. Het tarief voor het intakegesprek is 100 euro per uur, vooraf contant te voldoen. 75 als het zonder bon kan’.

De beller werd nu geïrriteerd. ‘Meneer Stein, ik bel u voor een uiterst gevoelige kwestie. Het is van groot belang dat ik u vandaag nog spreek. Heeft u een suggestie?’

‘Beste Van Tichelen, dat gaat zo niet. We hebben hier een drukke praktijk’.

Aan de andere kant van de lijn sloeg majoor Van Tichelen een andere toon aan. ‘Meneer Stein, u weet even goed als ik dat u al sinds tijden geen enkele opdracht van enige betekenis heeft gekregen en dat u door een hartoperatie bijna een half jaar uitgeschakeld bent geweest. Alleen al uw schuld bij de Belastingdienst zou volstaan voor de voltrekking van een onmiddellijk faillissement.  En ik verzeker u dat één telefoontje mijnerzijds volstaat om er voor te zorgen dat die aanvraag vandaag nog de deur uitgaat. Dus ik raad u met klem aan mij fatsoenlijk te woord te staan. Ben ik duidelijk?’

Enigszins uit het lood geslagen gebracht door het tamelijk indringende inzicht in de specifieke dilemma’s in mijn boekhouding die de beller had benoemd, kuchte ik even.

‘Goed dan, Van Tichelen, als je er zo op staat, kan ik misschien toch wel een gaatje voor je maken. Om 16.00 uur in café Dolly op De Dijk, schikt dat?’

‘Uitstekend, meneer Stein’, antwoordde de beller. ‘U kunt mij herkennen aan mijn groene jagersjas met in de linkerzak een exemplaar van NRC-Handelsblad’.

‘Mm, dat wordt nog een harde dobber, Van Tichelen. Zo ziet bijna iedere klant eruit in café Dolly’.

‘Zorg maar dat u op tijd bent’, riposteerde Van Tichelen nijdig voordat hij zonder verder ceremonieel het gesprek beëindigde.

Ik tuurde door het raam naar de blinde muur. Wat zou de NVD van me moeten? Ik deed al jaren geen zaken meer die de interesse zouden kunnen wekken van welke inlichtingendienst dan ook. De jaren dat ik werd ingeschakeld voor andere kwesties dan scheidingen, bedrijfsdiefstalletjes en weggelopen huisdieren, lagen ver achter me. Hier was iets aan het gebeuren, maar ik wist niet wat het was.

Lees ook het tweede deel van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning’, waarin Dick Stein krijgt een opdracht die zijn lot verandert.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een duit voor Dick!

Als je de avonturen van Dick Stein waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, aflevering 3

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan een bruine band judo, enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel III van dit spannende feuilleton heeft Dick een rendez vous met de lieftallige doch bikkelharde advocate Helga Keller.

AFLEVERING III

EEN AVOND MET HELGA KELLER

Opperbest gestemd verliet Stein café Dolly en zette hij op zijn dienstfiets in de regen koers naar de Keizersgracht voor een rendez-vous met Helga Keller, zijn nieuwe veeleisende liefdesvlam.

Helga Keller was advocate, niet Steins favoriete mensensoort; Duits, niet zijn favoriete nationaliteit; lang, mager en blond, terwijl Stein vrouwen liever donker, rond en een maatje kleiner had. Maar op een of andere manier had het meteen geklikt toen ze elkaar hadden ontmoet in Helga’s kantoor in Zuid, waar deze hyperenergieke dertigster leiding gaf aan een grote praktijk met meer dan twintig advocaten, allen ondergebracht in kleine steriele glazen hokken met tl-licht, als in een juridische legbatterij.

Stein was daar op een dag beland omdat ook de advocaat die zijn ex Trudy had bijgestaan tijdens de scheidingsprocedure onderdeel uitmaakte van deze rechtspraktijk. Stein was verhaal komen halen nadat hij de zoveelste exorbitante eis van Trudy had binnengekregen, had tijdens het onderhoud met de advocaat in kwestie – een arrogante jonge vlerk met een mensonterend dedain voor zijn slachtoffers – zijn zelfbeheersing verloren en in een opwelling een pot met een bonsaiboompje door de glazen wand van diens kantoortje gegooid.

Het was niet de fraaiste episode van zijn leven, maar zo had Stein dus Helga Keller ontmoet. Helga was ondanks haar aanvankelijke ongenoegen met de door Dick aangerichte schade aan haar kantoortuin meteen als een blok voor hem gevallen.

Helga had Berlijn verruild voor Amsterdam nadat ze zich in haar geboorteland niet populair had gemaakt als raadsvrouw van radicale Koerden en andere staatsgevaarlijk geachte types. Ze had gedacht dat ze in Amsterdam, de kasba van Europa, vrijer haar werk zou kunnen doen, zonder voortdurend te worden afgeluisterd en gevolgd door de geheime dienst. Het Germaanse broedervolk is zoals bekend van oudsher nu eenmaal geneigd tot romantische dromerijen en utopische waanvoorstellingen.

De struise blondine stond aan het hoofd van een bloeiend bedrijf dat ze met strakke hand leidde. Ze werkte minstens 14 uur per dag, trainde haar tanige lijf  dagelijks af in zwembad en fitnesszaal, was principieel veganist en gunde zich nauwelijks tijd voor verzetjes. Maar zodra Stein in haar buurt was, verdween dit product van eeuwenlang zorgvuldig gecultiveerde Pruisische tucht als sneeuw voor de zon, en veranderde harde koude Helga in een allesverzengende vulkaan van hartstochtelijke passie, zodanig dat Stein zich altijd de nodige moed moest indrinken alvorens hij het waagde zich bij haar fraai gerestaureerde grachtenpand te melden.

‘Dick!’, riep Helga blij verrast, nadat ze de deur had geopend en zich als een adelaar uit de Alpen op Stein had gestort. ‘Waar bleef je nu al die tijd?’.

Ze was gekleed in een korte leren zwarte rok en mosgroene trui van mohair.

‘Sorry Helga’, zei Stein, terwijl hij zijn zwarte hoornen bril afdeed om de beslagen glazen droog te wrijven met zijn stropdas. ‘Het was een gekkenhuis op het werk vandaag. Ik had niet in de gaten hoe laat het al was’.

‘Kom toch verder, je bent kletsnat’, zei Helga hartelijk, terwijl ze Stein hielp met het uittrekken van zijn regenjas en deze samen met Steins zwarte hoed zorgvuldig ophing aan de kapstok in de lange brede hal. ‘Ik heb je favoriete eten gemaakt: kapusta, Hongaarse zuurkool-soep!’

‘Je bent een vrouw naar mijn hart, Helga’, zei Stein.

Hij liep naar de cd-collectie, die was afgeladen met Bach, Bach nog eens Bach, maar na lang verwoed zoeken vond Stein toch nog iets van zijn gading: een verzamel-cd van Chet Baker, de betreurde trompettist die in 1988 op steenworp afstand van Stein’s kantoor met fatale gevolgen uit het raam  van het Prins Hendrik-hotel was gevallen. Stein werd nog altijd beroerd wanneer hij dacht aan die nacht,  maar Chet’s melancholieke tonen monterden hem toch altijd op, als een zachte lentebries.

Ze aten bij kaarslicht aan de  marmeren tafel bij het grote raam, dat uitzicht bood op de donkere gracht, waar de lichten van de huizen feeëriek weerspiegelden in het stille water. De zuurkoolsoep in paprika smaakte hemels.

‘Je kunt vanavond niet blijven slapen’’, zei Helga. ‘Morgenochtend vroeg moet ik naar Singapore, om een cliënt te bezoeken die daar is opgepakt met een koffer vol heroïne’.

‘De arme stakker’, zei Stein. ‘Zorg wel dat hij op tijd betaalt’.

‘Dat komt wel in orde’, zei Helga. ‘Waar ben jij ondertussen mee bezig?’

‘Ach ja, dat is waar ook’, zei Stein. ‘Ik vroeg me af of je wel eens iets hebt gehoord over  het  Bataafs Bevrijdingsfront, je weet wel, van de Gouden Koets. Ik heb een klant die nogal nieuwsgierig is naar die club’.

‘Wat voor klant is dat?’, vroeg Helga achterdochtig.

‘Een verzekeringsmaatschappij’, jokte Stein. ‘Zij hadden de dekking van de koets op zich genomen’.

Helga lachte. ‘Zelf weet ik er weinig van, maar ik kan wel iets voor je nakijken’, zei ze en voegde de daad bij het woord door te grijpen naar haar flinterdunne I-pad waar ze met een wonderbaarlijk vingervlug gemak op begon te tikken. Stein stelde zich voor dat Mozart op die manier piano moest hebben gespeeld en keek in stille bewondering toe. Zelf was hij in het digitale tijdperk niet een soort Neanderthaler gebleven, die al blij was als hij succesvol een e-mail had verstuurd.

‘Een kennis gaf me de toegangscodes van het landelijk opsporingsregister’, legde Helga uit, met haar blik nog altijd strak gericht op het schermpje voor haar. ‘Wel zo handig. Een kwestie van een paar databestanden aan elkaar koppelen en meestal kom je een heel eind’.

‘Allemachtig’, bracht Stein uit, opverend uit zijn stoel. ‘Die machines maken mijn werk nog eens totaal overbodig…Kun je zoeken op namen? Esther Blom, staat die er bij?’

De blik van Helga stond nu opeens op ijzig. Ze klapte haar machine dicht en keek Stein strak aan.

‘Wat moet jij met Esther Blom?’, vroeg ze indringend.

‘De naam doet de ronde’, antwoordde Stein.

‘Ik doe geen mededelingen over cliënten’, zei Helga op besliste toon terwijl ze haar I-pad resoluut dichtklapte.

Stein voelde een ijzeren gordijn van Teutoonse plichtsbetrachting  tussen hen neerdalen.

‘Dat is te respecteren natuurlijk’, zei hij.

Een pijnlijke stilte volgde, die Stein alleen maar wist te breken door Helga in zijn armen te nemen en haar jodelend van het genot naar het Walhalla voerde.

Maar toen Helga hem uitgeleide deed, voelde Stein op zijn klompen aan dat haar geoefend advocatenbrein een metersdikke muur van professioneel wantrouwen tussen hen had opgeworpen. Hij had zich als een amateur in de kaart laten kijken. Een volgende uitnodiging voor Hongaarse zuurkoolsoep kon hij gevoeglijk op zijn buik schrijven, zo vreesde hij toen hij de deur achter hem in het slot hoorde vallen.

Terwijl hij de nacht in fietste brak een acute stortregen uit over zijn hoofd ter bevestiging van zijn sombere gedachten.

Drijfnat arriveerde Stein terug in zijn steeg.Terwijl hij de trap opliep, hoorde hij zijn trouwe viervoeter Didi, een bejaarde pincherterriër, al vervaarlijk hard blaffen. Daar kon geen inbrekersalarm tegenop.

Enthousiast sprong Didi tegen zijn benen op.

‘Stil maar, dom teefje’, zei Stein, terwijl hij het nerveus blaffende hondje over de kop aaide. Stein opende een blikje hondenvoer, waar Didi zich gelijk tevreden grommend op stortte. Daarna liep hij naar de woonkamer, zette zich aan de houten tafel en begon te lezen in het dossier over Esther Blom.

Stein bekeek eerst de foto’s. Met haar mysterieuze groene ogen en hennarode haar dat in duizend krullen tot haar rug groeide, was Esther Blom het ranke boegbeeld van de op dit gebied weinig bedeelde krakersbeweging van de jaren ’80 geweest, de vlag op de spreekwoordelijke modderschuit. Tegelijkertijd geen dame om mee te sollen. Al op de middelbare school werd ze gearresteerd vanwege het schilderen van een groot hakenkruis op de fabrieken van Philips in Eindhoven, nadat ze in een boek gelezen had dat de gloeilampengigant in de oorlog dikke zaken met de Duitsers deed. Als student in Amsterdam was ze actief in de anti-kernenergiebeweging en het Amsterdams Vrouwen Kraakcollectief. In de jaren ‘90 werd ze verdacht van deelname aan sabotageacties tegen benzinepompstations van Koninklijke Olie als protest tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika, brandstichting bij een groothandel om dezelfde redenen en ook werd haar naam genoemd als lid van een ondergrondse club genaamd ‘Wie o wie’, die onder meer bommen legde bij het huis van een staatssecretaris van Justitie en bij diens ministerie vanwege  het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers.  Ze werd een paar maal aangehouden maar tot een formele aanklacht – laat staan een veroordeling – was het nooit gekomen. Esther was met haar indrukwekkende curriculum in het actiewezen ergens op een vaste verdachtenlijst beland van mensen die je als inspecteur onder tijdsdruk altijd van hun bed kon laten lichten om te laten zien dat je in ieder geval ergens mee bezig was.

Stein las verder in het dossier. Na haar Amsterdamse tijd was Esther ontwikkelingswerker geworden in diverse Afrikaanse landen. Vanwege haar curriculum als potentiële staatsvijand besteedden de diverse ambassades de nodige aandacht aan haar activiteiten. In tal van ambtsberichten, die bij het  rapport dat Stein doornam waren ingesloten, werd nauwlettend verslag gedaan van haar handel en wandel. Zo zou Esther in Angola een relatie hebben gehad met een hooggeplaatste Cubaanse militair annex arts die aldaar de zegeningen van de marxistische revolutie had verspreid. De ambassadeur in Zuid-Afrika maakte in een rapportage melding dat Esther tot persona non grata was verklaard op de ambassade omdat ze tijdens een tuinfeest ter ere van Koninginnedag een Deense consul in het zwembad had geduwd. Een diplomatiek conflict tussen de twee Noord-Europese grootheden was ternauwernood voorkomen. Haar laatste door de geheime dienst geregistreerde wapenfeit speelde zich af in Maputo, waar ze namens een NGO een proces had aangespannen tegen VN-militairen die zich hadden vergrepen aan minderjarigen. Esther had de militairen behoorlijk in het nauw gebracht, maar was kennelijk op te veel tenen tegelijk gaan staan, want uiteindelijk werd ze het land uitgewezen. Dat was ongeveer drie jaar voor de actie tegen de Gouden Koets. Wat de rol van Esther daarin zou zijn geweest, maakte het dossier niet duidelijk, al stond er wel expliciet in vermeld dat Esther gelieerd zou zijn aan het Bataafs Bevrijdingsfront. Het bewijs daarvoor zou zijn geleverd door het feit dat het IP-adres van de computer waarmee het pamflet van het BB naar de pers was gestuurd, overeenstemde met dat van de computer waarmee Esther mails had verstuurd.  Maar Stein had inmiddels wel geleerd niet alles te geloven wat gedrukt stond, zeker niet in rapporten van inlichtingendiensten.

Voor het inslapen dacht Stein aan de mooie tijden die hij had beleefd met zijn roodharige krakersprinses. Tijdens hun laatste samenzijn had Esther hem bezworen dat ze hem nooit meer wilde zien. En nu had hij opdracht om haar op te sporen. Ironisch, inderdaad, maar ironie is de brandstof van de planeet Aarde, zoals Dick Stein al lang geleden had ontdekt, en het lachen daarover was hem al lang vergaan.

Lees ook de volgende aflevering van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning: een voetbalweekend met een onverwachte afloop, via deze link.

De voorgaande aflevering leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, aflevering 4

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een training in de vechtsport Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In aflevering IV krijgen we een inkijkje in de beslommeringen van de gescheiden familievader.

Aflevering IV

VOETBAL IS OORLOG

Dwergterriër Didi, slapend aan het voeteneind van het bed waar Stein begraven onder zijn kussen lag bij te komen, vloog bijna tegen het plafond toen de volgende dag rond 8 uur ‘s ochtends de bel ging. Stein schrok wakker en werd meteen weer geveld . De bel bleef echter rinkelen, en Didi bleef schel blaffen, en uiteindelijk hief Stein zich met forse tegenzin uit zijn bed. Hij schoof het raam aan de voorkamer open om te zien wie er in de steeg stond. Het was Trudy, zijn ex-echtgenote, met de tweeling. Als bij bliksemschicht herinnerde Stein zich dat hij had beloofd om mee te gaan naar de wedstrijd van Dick jr en Bob, die in de jeugd van de Sloterdijkse Boys speelden. De napalm-ogen van Trudy duidden op alarmfase één. Steins ex was de dochter van een Molukse Knil-officier en zou zelf ook een heel geschikte drilsergeant zijn geweest.

‘Verdomme, Dick!’, riep Trudy, driftig rondjes lopend bij Steins deur. ‘Je had beloofd om de jongens naar het voetballen te brengen!’

‘Ik kom eraan’, zei Stein. ‘Jongens, doe alvast wat rek – en strekoefeningen voor de warming up’.

Toen Stein een paar minuten later hijgend van de tram af kwam lopen, was Trudy al verdwenen.

‘Waar is mama gebleven?’, vroeg Stein.

‘Ze had haast. Ze ging met oom Ronny naar de stad’, zei Dick jr., die precies een minuut eerder dan zijn broer Bob was geboren, en daarom het recht had gekregen op de stamhoudersnaam.

‘Geen probleem’, zei Stein, die even moest slikken om niets vervelends te zeggen over oom Ronny, zoals de nieuwe vriend van Trudy werd genoemd door zijn zoons.

Dick jr en Bob waren tweeling –  12 jaar oud, met een sprekende gelijkenis op hun vader, zij het dat ze beide de licht bruine huidskleur van hun moeder hadden meegekregen.

‘Tegen wie gaat het vandaag, mannen?’, vroeg Stein, terwijl ze naar het metrostation liepen.

‘Tegen FC Kudelstaart’, riepen Dick jr. en Bob in koor. In hun stemmen zat enige angst verscholen.

‘FC Kudelstaart? Al de hele competitie strak bovenaan, hoogste doelpuntgemiddelde per wedstrijd sinds jaren?’, vroeg Stein.

‘Ja, die’, sprak Bob gelaten.

‘Geen zorgen’, zei Stein. ‘Als je op het veld staat moet je je niet laten imponeren door de cijfers of de standen. Je moet je juist helemaal leeg maken. Het enige dat telt is het hier en het nu. Al het andere is illusie’.

De tweeling zweeg geïmponeerd. Stein kon ze horen nadenken. Een beetje mental coaching kon geen kwaad voor twee jonge voetballertjes in existentiële nood.

Het terrein van de Sloterdijkse Boys  lag verscholen achter een paar kantorenparken aan de buitenzijde van de Amsterdamse ringweg. Terwijl Dick jr en Bob naar de kleedkamer waren vertrokken ging Stein zitten aan de bar van de kantine en bestelde een koffie en een broodje kaas. De kantine was al goed gevuld met ouders van de spelers van de diverse elftallen. De trainer van het elftal van Dick jr en Bob, een magere man met een triest Buster Keaton-hoofd en een grijze regenjas waaronder hij immer een trainingspak en gymschoenen droeg, liep op Stein toe.

‘Hé Stein’, zei hij met onvervalste Jordanese tongval. ‘Wat denk je, wat wordt het vandaag? ‘

‘Mijn jongens zijn er niet gerust op’, zei Stein.

‘Ja, het zal niet makkelijk worden’, beaamde de coach. ‘Ze hebben meer discipline, die jongens van het platteland’.

‘Reken maar’, zei Stein. ‘De angst voor de Heer wordt er daar nog flink ingehamerd. Geeft meer respect voor de trainer’.

‘O ja?’, vroeg coach Peters geïnteresseerd.

‘Jep’, zei Stein. ‘Op fysieke kracht zullen we het niet redden. Wat nodig is, is een tactische list, om ze niet in hun spel te laten komen. Ontregeling, daar komt het op aan. Lees De Kunst van de Oorlog van de Chinese wijsgeer annex generaal Sun Tzu maar eens na. Verplichte literatuur van de spelers van het Braziliaanse nationale elftal tijdens het WK van 2002. Sun Tzu zegt dat de beste manier om een slag te winnen is om je tegenstander te ontlopen’.

‘Interessant, Stein’, zei de coach. ‘Jij bent een van de weinige ouders hier met kijk op het spel. Die yuppie-ouders willen alleen maar dat hun mannetje nog eens een keertje bij Ajax komt om een paar miljoen per jaar te verdienen. Als je hun zoontjes niet opstelt krijg je gelijk een proces aan je broek. Maar als je ze vraagt hoe een buitenspelval werkt kijken ze je aan met een mond vol tanden’.

‘Vertel mij wat’, zei Stein. ‘Vroeger liet dat soort volk hun grut gewoon hockeyen. Ze maken deze sport kapot’.

Coach Peters werkte de laatste restjes van zijn koffie naar binnen. ‘Loop even met me mee naar de kleedkamer’, nodigde hij uit. ‘Misschien kan je wat peptalk houden voor de jongens. Ze zitten echt in de rats. We hebben al vier keer op rij verloren. Nog een keer onderuit en dan wordt het  vechten tegen degradatie’.

Stein stemde toe en liep achter coach Peters de gang door naar de kleedkamer. Ze passeerden eerst het hok van de tegenstander. Stein stopte even bij de deur van de vijandelijke kleedkamer om een blik naar binnen te werpen. De spelers van FC Kudelstaart, stuk voor stuk uit de kluiten gewassen boerenknapen met rode blossen op de wangen, zaten al  breed lachend klaar in tenue, terwijl hun trainer hen ophitste tot het bot. ‘De Sloterdijkse Boys zijn de slechtste club van de wereld’, hoorde Stein de Kudelstaartse coach zeggen ‘Ik wil totale vernedering op het veld zien vandaag’.

‘Dat is geen voetbalploeg, maar een elitekorps van de SS’, zei Stein tegen coach Peters. ‘Dit vraagt om nog meer drastische maatregelen dan ik al gedacht had’.

De Sloterdijkse Boys zaten er bedrukt bij in de kleedkamer.

‘Jongens, dit is meneer Stein, de vader van Dick en Bob, en hij heeft een paar tips voor jullie’, introduceerde  coach Peters.

‘Juist’, zei Stein, terwijl hij langs de jongens liep en hen een voor een aankeek. ‘Mannen, de trainer heeft me gevraagd jullie een en ander uit te leggen over de verborgen strijdmethodes van het voetbal. Die zullen jullie vandaag hard nodig hebben, want met deze tegenstander valt niet te spotten. Nu  ben ik zelf judo-jeugdkampioen van Rotterdam-Zuid geweest en heb de bruine band gehaald, wat bijna net zo goed is als de zwarte, maar die is alleen voor uitslovers, en uitslovers, daar houden we niet van, niet in Rotterdam-Zuid tenminste. Nu zijn er in de nobele judosport een paar technieken die heel goed van pas kunnen komen in de voetballerij. Zoals daar is: de o soto gari, hetgeen Japans is voor beenworp. Een vrijwilliger graag!’

De spelers van de Sloterdijkse Boys keken elkaar twijfelend aan. Uiteindelijk stond de aanvoerder, Jeffrey, een stevige Antilliaanse knul, op om als proefkonijn te fungeren.

‘De beenworp is de ideale manier om een aanval van de tegenstander in de kiem te smoren’, legde Stein uit. ‘En nog beter: mits correct uitgevoerd kan geen scheidsrechter er voor fluiten. De o soto gari werd in de jaren zestig van de vorige eeuw in het Nederlandse voetbal geïntroduceerd door Theo Laseroms, de legendarische centrale verdediger van Feyenoord, beter bekend als Theo de Tank, en gaat als volgt in zijn werk. Stel: de tegenstander  probeert je  op snelheid te passeren.  Wat je doet is het volgende: in de achtervolging plaatst men de knie in de knieholte van de tegenstander, men geeft een lichte opwaartse beweging met de heup, en de tegenstander is gelijk uit balans. Zorg daarbij dat je de handen omhoog houdt, juist alsof je de tegenstander wilt ontwijken, en geen scheidsrechter kan je iets maken’.

Stein wendde zich tot zijn vrijwilliger. ‘Kijk, zo ,  zei hij, terwijl hij de aanvoerder met een vloeiend knietje achterover deed vallen, tot hilariteit van de rest van de ploeg. ‘Let wel, een klein zwiepje is genoeg. Als je te veel gebruikt maak je kans om de tegenstander zijn benen te breken,   en dat is natuurlijk niet de bedoeling, tenminste, niet in deze fase van de competitie!’

De Sloterdijkse Boys begonnen te lachen, er viel duidelijk een last van hen af.

‘Dit moet het doen, coach’, zei Stein. ‘Ze zijn er klaar voor’.

De welgemeende adviezen van Stein leidden niet tot het gewenste resultaat. De Sloterdijkse Boys betraden weliswaar blakend van zelfvertrouwen het veld, maar FC Kudelstaart toonde zich getergd en stond binnen een kwartier al met 0-3 voor. Coach Peters ging op de vuist met een groep ouders van de tegenstander en werd door de scheidsrechter naar de kantine gestuurd, waar hij de rest van de wedstrijd lijdzaam achter het raam moest toezien met zijn gerolde sigaret treurig hangend in zijn mondhoek. Stein, die tot dan toe hijgend langs de lijn had gelopen als grensrechter en bij iedere schijn van buitenspel van de FC Kudelstaart de vlag de lucht in stak, nam de coaching over, maar de Sloterdijkse Boys bleven als bowlingkegels sneuvelen voor de aanstormende horden van de FC Kudelstaart.

Dick jr had als doelman van de Sloterdijkse Boys geen gemakkelijke dag. Bob speelde als verloren dolende spits geen rol van betekenis. Bij het laatste fluitsignaal stond het 0-8.

‘Geeft niks, jongens’, zei Stein, nadat zijn jongens met natte haren uit de kleedkamer waren gekomen. ‘Het was een geflatteerde uitslag.’.

‘Ik geloof dat ik liever op judo ga, pa’, zei Dick jr.

‘Ik ook’, zei Bob.

‘Niks ervan’, zei Stein. ‘Een Stein geeft nooit op’.

Om de traumatische nederlaag zo snel mogelijk te vergeten nam Stein zijn jongens mee uit naar een speelhal op het Rembrandtsplein, waar Dick jr en Bob hun frustraties konden uitleven achter digitale laserkanons en racespelletjes. Daarna gingen ze naar de nieuwste James Bond-film, aten ze een en uiteindelijk bracht Stein de tweeling aan het eind van de dag terug bij hun moeder.

Vanuit de keuken wierp Trudy hem een paar onheilspellende blikken toe. Ronny, de nieuwe huisvriend, was ook van de partij en sloeg Stein hartelijk op de schouders. Ronny was computerprogrammeur van beroep en het scheen hem voor de wind te gaan. Hij een t-shirt met het  opschrift ‘Dont’t worry be happy’. En dat voor een vent van in de 40. Iedere keer dat Stein hem zag kostte enige moeite om hem niet in een dodelijke wurggreep te nemen. Hij begreep niet wat Trudy zag in dat zachte ei.

‘Hé Ronny’, zei Stein. ‘Nog zo laat hier?’

‘Ja,’ zei Ronny grinnikend. ‘Trudy heeft me gevraagd te komen eten’.

‘Zo zo’, zei Stein. ‘Dat komt allemaal maar mee-eten. En, wat schaft de pot?’.

‘Rijsttafel!’, riep Trudy provocerend vanuit de keuken.

‘Hé, dat is mijn favoriete kost!’, zei Stein.

‘Van mij ook’, zei Ronny, kennelijk blij verrast.

‘Heb je niet nog werk te doen. Dick?’, wilde Trudy weten. ‘Je loopt flink achter met de alimentatie’.

Stein begreep de subtiele hint. Sinds de scheiding had Trudy niet meer dan een paar lettergrepen tot hem gesproken. Maar het was al een hele verbetering sinds het toppunt van hun huwelijkscrisis, toen ze hem nog dreigde te laten vermoorden door haar broers, drie weinig toeschietelijke types die allen rondliepen met het trauma van het Nederlandse verraad tegenover de Molukse staat in oprichting en daarbij weinig nuances aan de dag legden.

‘Ja, nog bergen werk te verzetten vandaag’, zei Stein, en hij vertrok als een hond die net een steen naar zijn kop geworpen kreeg.

Die avond verbleef hij in het nagenoeg verlaten café Dolly, waar ex-kapitein Willem op zijn vaste stek aan de bar sterke verhalen vertelde over zijn avonturen in alle hoerenkasten van Shanghai tot Port Said en op de kruk naast hem dwergterriër Didi – een getrainde caféhond –  vredig lag te slapen. Het was een vreemde gewaarwording, broodnuchter in een café te zitten – het was toch een soort van droogzwemmen – maar Stein hield van de meditatieve rust die uitging van dronkemansverhalen aan te horen zonder er werkelijk naar te luisteren. Zoals Odysseus aan de mast gebonden de Sirenes weerstond, zo liet Stein op een barkruk in zijn stamkroeg zijn vroegere gehechtheid aan alcoholische versnaperingen aan zich voorbijgaan. Het was een louterende ervaring.

Toen Stein zich tegen sluitingstijd aanstalten maakte om te vertrekken, stokte hem plotseling de adem. Daar in de deuropening stond Esther Blom, haar ogen strak op hem gericht. Bewonderend aangestaard door ook barman Harry en kapitein Willem liep ze met gedecideerde stappen van haar cowboylaarzen op Stein toe,  gaf hem een klap in het gezicht, daarna omhelsde ze hem.

Barman Rinus draaide zich hoofdschuddend om.

Stein, nog  niet van de verbazing bekomen, bekeek haar nog eens goed. Het was Esther, geen twijfel over mogelijk. De jaren hadden niet veel vat op haar gekregen. Nog steeds die helgroene ogen en de weelderige rode krullen.

‘Hallo, rat’, zei Esther.

‘Hallo Esther’, antwoordde Stein met schorre stem.

‘Ik hoopte al je hier te zien’, zei Esther. ‘Gelukkig ben je een man van vaste gewoontes. In al die jaren nog niet van kroeg gewisseld’.

‘Je moet ergens vastigheid hebben’, zei Stein.

‘Je nieuwe vriendin?’, vroeg Esther, knikkend naar Didi, die haar vrolijk kwispelend aankeek.

‘Zoiets’,  zei Stein. ‘Wat doet een leuke meid als jij in een tent als deze?’

‘Ik moet een paar zaken regelen in Amsterdam’, zei Esther. ‘Kan ik een paar dagen bij je logeren, totdat ik de boel op orde heb?’

Stein aarzelde.

‘Ik ken voor de rest niemand meer hier’, drong Esther aan.

‘Goed dan’, zei Stein na enig nadenken. ‘Ik heb een grote bank’ .

‘Je bent een engel’, zei Esther, en ze gaf Stein een dikke zoen op zijn wang.

‘Dames en heren, het is de hoogste tijd. Laatste ronde!’, riep barman Rinus.

Ze liepen langs de gracht, Stein met Didi aan de lijn, Esther met haar arm in die van Stein geslagen. De natte stoeptegels waren verraderlijk glibberig. Stein wierp af en toe een schichtige blik naar achteren.

Esther vertelde Stein over haar jaren als activiste en ontwikkelingswerkster.

‘Soms vraag ik me weleens af waar het allemaal goed voor is geweest’, zei ze. ‘Voor wie deed ik het eigenlijk? Voor de wereld? Of voor mijzelf? Soms was ik liever een simpele huisvrouw geweest, met twee kinderen, ergens in een Vinex-wijk met een stomme echtgenoot die voor de buis hangt en voetbal kijkt. Eigenlijk is dat veel moeilijker dan tegen al het onrecht in de wereld te hoop te lopen. Eigenlijk was het één grote egotrip’.

‘Dat klinkt als een serieuze midlife-crisis’, zei Stein.

Esther lachte. ‘Ja, dat zal het zijn’, zei ze.

Stein’s hersenen draaiden overuren. Gisteren had hij nog in een inlichtingenrapport gelezen dat Esther Blom een staatsgevaarlijke terrorist was die op het punt stond de Vader des Vaderlands naar de andere wereld te helpen. Nu zag hij een door het leven gelouterde vrouw, een gerijpte schoonheid die afscheid had genomen van haar vroegere dromen.

Hoe de vork ook in de steel zat, vast stond dat Stein zich in een lastig parket bevond en dat hij niet voorzichtig genoeg kon opereren.

Die voorzichtigheid bestond er in de eerste plaats uit om na het betreden van zijn woning snel Van Tichelen’s dossier dat nog op zijn werktafel lag haastig in een kast te verbergen, terwijl Esther gebruik maakte van het toilet.

‘Zeg, Esther’, vroeg Stein nadat ze was teruggekomen. ‘Wat vind je eigenlijk van onze koning?’

Ze hapte niet toe. ‘Moet ik daar wat van vinden?’, vroeg ze weinig geïnteresserd.

‘Heb je dat niet meekregen, die verfbom op de Gouden Koets?’, probeerde Stein.

Esther bleef volkomen onaangedaan. ‘Ik volg het Nederlandse nieuws niet meer zo’, antwoordde ze.

Of Esther was een dijk van een actrice, een talent waar Stein haar vroeger nooit op had betrapt, of ze wist werkelijk van niets.

Stein liep naar zijn slaapkamer om er wat beddengoed te halen, en toen hij met deken en kussen terug de kamer in kwam had Esther zich omgekleed in een oude flanellen overhemd dat hij over een stoelleuning had laten slingeren. Haar lange benen oogden glad als ivoor en omdat de bovenste knoopjes van Stein’s rood-zwart geblokte overhemd in de loop der tijden waren losgescheurd viel het tot in de diepte open. Stein moest even iets wegslikken toen hij Esther zo voor zich zag staan.

Esther had kennelijk in de gaten welk effect ze bewerkstelligde bij haar gewezen geliefde en bracht zijn gedachten naar andere regionen door terug te komen op zijn eerdere vraag.

‘In Afrika had ik een vriendje die wel heel erg gebeten was op het koningshuis’, zei ze, terwijl ze het beddengoed uit de handen van Stein pakte en haar provisorische slaapplaats in gereedheid bracht.

‘O ja?’, vroeg Stein zo nonchalant mogelijk. ‘Hoezo dat?’

‘Het was meer een vader-zoon-ding, geloof ik. Zijn vader was juist heel erg voor, en dus moest hij heel erg tegen zijn. Zoiets. Het liep hoog op. Eind van het liedje was dat hij zijn vader niet meer wilde zien. Maar dat was niet eens zo makkelijk, want die vader zat in de Tweede Kamer voor zo’n streng christelijke splinter en was om de haverklap op tv. Vandaar dat hij uiteindelijk naar Afrika is gegaan. Dus eigenlijk vooral omdat hij zijn vader niet meer op tv wou zien.’

‘Een legitieme reden’, vond Stein. ‘En waar is die jongeman nu?’

Esther was inmiddels op de bank gaan liggen, met de paardendeken over zich geslagen, en keek hem lachend aan.

‘Geen idee. We zijn uit elkaar’, zei ze. Om daar plagend aan toe te voegen: ‘Maar bespeur ik daar een beetje jaloezie?’

‘Welnee’, zei Stein. ‘Gewoon dat ik weet waar ik aan toe ben als er straks een heerschap met een bijl voor mijn deur staat’.

‘Zo’n vaart zal het niet lopen’, stelde Esther gerust.

Daarna zette Stein Art Pepper op en viel Esther al snel als een blok in slaap op de sofa. Stein streek zijn hand even door haar rode krullen, slaakte een diepe zucht en liep naar zijn slaapkamer, met Didi in zijn spoor.


Waarom besloot Esther Blom uitgerekend nu een bezoek te brengen aan Dick Stein? En heeft zij werkelijk niets te maken met het Bataafs Bevrijdingsfront? U leest het allemaal in aflevering 5 van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feulleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -