dossierdickstein - Page 2

De Avonturen van Dick Stein, privédetective: In Naam van de Koning, aflevering 5

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan een bruine band judo, enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel V van dit spannende feuilleton maakt Dick kennis met zijn opdrachtgevers bij de Nationale Veiligheidsdienst.

Test: René Zwaap

Aflevering 5

OP BEZOEK BIJ AFDELING X

Toen Stein de volgende ochtend zijn kantoor betrad, simpel te bereiken met het steile trapje vanuit zijn slaapkamer op zolder, hing majoor Van Tichelen al aan de lijn. ‘Hij heeft al drie keer voor u gebeld, meneer Dick’, zei Fatima, terwijl ze de hoorn van de telefoon met haar hand bedekte. ‘Echt een heel ongeduldig type’.

‘Ja, wat moet je nu weer, Van Tichelen?’, vroeg Stein bars, nadat hij achter zijn bureau had plaatsgenomen.

Majoor Van Tichelen schraapte de keel. ‘Het zou toch wel erg handig zijn als u van ons ruime voorschot een mobiele telefoon zou aanschaffen, meneer Stein’, sprak hij vinnig.

‘O nee, geen sprake van’, zei Stein. ‘Je weet toch wel hoe afluistergevoelig die dingen zijn? Bovendien is het niet handig in mijn beroep als iedereen je maar overal kan bellen. Slecht voor de concentratie’.

‘Nou goed, ik wil graag horen over de voortgang’, zei Van Tichelen. ‘Mijn superieuren willen vandaag een update, vandaar…’

‘Ik volg een paar sporen’, antwoordde Stein. ‘Het gaat allemaal nog wel even duren. Bel me eind van de week maar weer eens.’

‘Eind van de week?’, zei Van Tichelen verschrikt. ‘Nee, nee, uitgesloten! U heeft toch wel begrepen dat dit een zaak is met de hoogst mogelijke urgentie? En dat wij u ook betalen om uw werk urgent te doen?’

‘Hardlopers zijn doodlopers’, zei Stein. ‘Vertel je chefs maar dat ik een paar visjes heb uitgegooid, en dat het nu even wachten is op wat er bijten gaat’.

‘U heeft het dossier inmiddels gelezen, hoop ik?’, vroeg de majoor.

‘Vanzelfsprekend’, zei Stein.

‘Mooi’, zei majoor Van Tichelen. ‘Dan verwacht ik u vanmiddag om 15.00 uur stipt op ons kantoor in Den Haag En zorg dat u ruim van te voren aanwezig bent, de controlemaatregelen bij de ingang zijn grondig’.

Met het geld dat hij eerder had ontvangen betaalde Stein Fatima haar achterstallige salaris, daarnaast gaf hij haar de nodige contanten ter afhandeling van de meest spoedeisende dwangbevelen.

‘Het gaat echt al beter, niet, meneer Dick?’, zei Fatima, blij verrast.

‘Natuurlijk, meisje, dat zei ik je toch?’, zei Stein. ‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid’.

In de trein naar Den Haag nam Stein het pamflet ter hand dat het Bataafs Bevrijdingsfront na de aanslag op de Gouden Koets via het internet had verspreid.

‘Nederland ontwaakt!’, luidde de aanhef. ‘Eeuwenlang bent u bedrogen door de Oranje-kliek. Eeuwen van indoctrinatie, propaganda, geschiedvervalsing en manipulatie van de media. Het Bataafs Bevrijdingsfront wil Nederland de weg terug wijzen naar haar natuurlijke staat als republiek. Genoeg = genoeg!’

Het Bataafs Bevrijdingsfront liet zich inspireren door een 18e eeuwse edelman genaamd Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Deze schreef een pamflet getiteld ‘Aan het volk van Nederland’, dat een grote rol speelde bij de grote opstand die in de achttiende eeuw tegen de heerschappij van het Huis van Oranje-Nassau uitbrak. De Oranjes waren toen nog slechts stadhouder van de republiek, een soort gouverneur, maar koesterden koninklijke ambities. Dat wilde Van der Capellen tot iedere prijs voorkomen. En om zijn protest tegen de machtsaanspraken van sukkel-stadhouder Willem V historisch te onderbouwen, greep hij terug op de mythe van de Batavieren, een Germaanse stam die ergens rond het jaar 0 op vlotten over de Rijn bij Lobith de Lage Landen binnen waren gezakt. Van der Capellen presenteerde die Batavieren als het Nederlandse oervolk, en vooral als natuurlijke republikeinen, die van wars waren van monarchie. Het Bataafs Bevrijdingsfront citeerde in zijn manifest naar aanleiding van de aanslag op de Gouden Koets rijkelijk uit het pamflet van de Gelderse jonkheer:

‘Zij lieten zich niet regeren door lieden die zichzelf verkozen of door een ander – naar zijn goedvinden – gekozen werden; die bij gevolg niet van hen afhingen, die hun geen rekenschap schuldig waren en waar zij, als ze niet goed regeerden, geen macht over hadden; neen, zij hielden zelf het heft in handen. De voornaamste zaken van hun land deden ze zelf af in hun algemene vergaderingen, waar het gehele volk gewapend bijeenkwam en elke Batavier even veel te zeggen had. Om hen in de oorlog (waar ze bazen in waren) voor te gaan en aan te voeren, kozen ze de dapperste, de wijste, de deugdzaamste uit het midden van hun landgenoten. Zij riepen daarmee geen vreemde prinsen of hertogen, die toch alleen maar om fortuin, dat is om den brode, dienen en doorgaans te machtig zijn om, als zij zich misdragen, naar verdienste gestraft te kunnen worden. Voldeed hun het verkozen opperhoofd, dan lieten zij hem die post houden, zo niet, dan dankten ze hem af. En had hij zijn vaderland verraden, of door zijn aanhangers en creaturen van binnen of door vreemde hulp van buiten getracht zijn Huis machtiger te maken en zich als een Soeverein te gedragen, dan behoef ik u niet te zeggen, hoe die Batavieren zo een zouden hebben getrakteerd!’

Stein had altijd begrepen dat de Batavieren vooral te boek stonden als dronkenlappen die hun vrouwen verdobbelden en hun diensten verkochten aan de hoogste bieder  – karaktereigenschappen die je nog steeds moeiteloos bij de Hollanders kon terugvinden. Voor de rest drukte het Bataafs Bevrijdingsfront zich wel heel braafjes uit, viel hem verder op. Het pamflet leek meer op het werkstuk van een geschiedenisstudent dan van een terroristische beweging.

Ruim op tijd arriveerde Stein bij het hoofdkwartier van de Nationale Veiligheidsdienst, alias ‘de Piramide van Dros’, middenin het centrum van Den Haag gelegen. Stein was er nog nooit eerder geweest en nam zijn tijd om het puntvormige gebouw, opgetrokken uit gewapend beton, staal en donkerblauw plexiglas, eens goed te bekijken. Het een imposant bouwwerk, maar dat mocht ook wel voor het zenuwcentrum van alle inlichtingendiensten die Nederland rijk was.

Stein meldde zich aan bij het loket, in een enorme marmeren hal, waarvan de enige functionele bedoeling kon zijn dat de bezoeker zich heel klein moest voelen. Hij stelde zich zo voor dat Hitlers bouwmeester Albert Speer wel waardering zou hebben kunnen opbrengen voor dit soort binnenhuisarchitectuur. Stein overhandigde op verzoek zijn paspoort aan de beambte van dienst en moest daarna een heel formulier invullen. Van Tichelen had niet overdreven toen hij Stein had gezegd dat de veiligheidsmaatregelen hier stringent waren. Nadat Stein zijn hele hebben en houden op een lopende band door een detector moest laten gaan, volgden een irisscan en een digitale vingerafdruk, daarna moest hij door een hele serie poortjes lopen voor een totale bodyscan. Uiteindelijk kwam hij terecht in een hal waar majoor Van Tichelen hem opwachtte.

‘Keurig op tijd’, zei Van Tichelen, tevreden kijkend op zijn horloge. ‘Volg mij’.

Ze stapten in een lift die hen naar een enorme ondergrondse ruimte bracht waar een hele batterij van computers stond opgesteld, bediend door over het algemeen erg jonge mensen die leken te zijn versmolten met de machines die ze bedienden.

‘Welkom op Afdeling X, meneer Stein, welkom in het alziende oog van Nederland’, zei Van Tichelen trots. ‘Hier zien en horen wij alles. Dit netwerk is aangesloten op een supercomputer die toegang heeft tot al het dataverkeer in binnen- en buitenland. We hebben toegang tot alle telefoons, vast en mobiel, en al het internetverkeer. Onze medewerkers hier verkennen onder duizenden schuilnamen alle sociale media, alle internetfora, alle besloten groepen op Facebook, Skype en ga zo maar door. Zo monitoren we de ziel van de samenleving. Op deze manier sporen we criminele organisaties op, maar ook de zogeheten lone wolfs. We traceren hen, lokken hen uit hun tent als het moet en schakelen ze uit. We hebben aansluiting op alle beveiligingscamera’s in de publieke ruimte en in het zaken- en privédomein. We kunnen kijken in iedere luchthaven, in ieder treinstation, in iedere bus en tram. Daarnaast beschikken we over een uiterst geavanceerd spraakherkenningssysteem dat ons in staat stelt de identiteit van iedere opgenomen stem in het Nederlands taalgebied binnen mum van tijd vast te stellen…Wilt u het eens proberen?’

Van Tichelen stopte bij een bureau en deed Stein een koptelefoon met een microfoontje op zijn hoofd. Stein zuchtte diep.

‘Moet dat nu echt?’, mompelde hij.

Triomfantelijk wees majoor Van Tichelen naar het beeldscherm waarop Stein’s naam verscheen en vervolgens geboorteplaats en – datum, burgerlijke staat en vervolgens zijn hele cv.

‘Leuk speelgoed’, zei Stein. ‘Maar wat koop je ervoor?’

‘Wat koop je ervoor?’, zei de majoor beledigd. ‘Veiligheid, dat koop je ervoor! De antiterrorismewetgeving heeft de poort opengezet naar een samenleving waar veiligheid niet langer een illusie is, meneer Stein. Veiligheid is nu iets dat met moderne technologie kan worden afgedwongen! Deze afdeling kunt u zien als de rioolzuiveringsinstallatie van de menselijke gedachte. Hier registreren we nauwgezet de mentale vervuilingsgraad van het individu, zodat we proactief kunnen optreden wanneer een criminele wens op het punt staat te culmineren in een criminele daad. U wilt niet weten hoeveel terroristische aanslagen we hier al in de kiem hebben weten te smoren. Zonder Afdeling X was onze verdeelde samenleving inmiddels al veranderd in één grote smerige janboel!’

‘Als het zo makkelijk gaat, waarom hebben jullie dat Bataafs Bevrijdingsfront dan niet al lang opgerold?’, merkte Stein op.

Majoor Van Tichelen begon instemmend te knikken. ‘U heeft helemaal gelijk! Geen enkel systeem is 100 procent waterdicht, en dit systeem dus ook niet. Sommige mensen zijn eenvoudigweg nog niet te detecteren via afdeling X. Individuen die niet lijken te bestaan, mensen die dood lijken voor onze meetinstrumenten. Ik beschouw deze categorie als een residu van een vrijwel geheel uitgestorven menssoort. Hoe dan ook vertegenwoordigen deze individuen een zeker veiligheidsrisico. En het goede nieuws – voor u dan, meneer Stein – deze mensen nog bestaan, er ook nog werk is voor types als u. De oude vunzige speurneuzen met hun gleufhoeden en hun regenjassen, die nog spitten in de vuilnisbakken op straat en hun oor te luisteren leggen in de kroegen, loeren door sleutelgaten van hotelkamers, mensen die werken met archaïsche instrumenten als hun intuïtie, hun Fingerspitzengefühl, of hoe zou u het zelf noemen?’

Stein begreep nu pas het misprijzen van de majoor versus zijn métier. In de ogen van deze inlichtingenman met zijn Maginot-linie van high tech was hij een soort Neanderthaler.

‘Ik noem het logica’, zei Stein. ‘Ieder mens heeft het en er is geen computer tegen opgewassen’.

‘Wat u uw logica noemt past op één kilobyte van deze supercomputer’, riposteerde Van Tichelen triomfantelijk, terwijl hij zijn hand streek over zijn helse machine.

Stein gaf – impulsief als hij nu eenmaal was – van de weeromstuit gehoor aan een ingeving en trok de stekker van de computer uit het stopcontact. Een hele rij computers ging nu in een klap op zwart. Prompt was de hele afdeling in rep en roer – Van Tichelen niet het minst.

‘Wat doet u nu?’, riep hij vertwijfeld uit.

‘Ik geloof dat je supercomputer zojuist toch het loodje heeft gelegd tegen die ene kilobyte logica van mij’, zei Stein.

‘1-0 voor u’, zei Van Tichelen, terwijl hij de stekker terug in het contact duwde. ‘Maar genoeg gefilosofeerd, op naar de minister!’.

‘De minister?’, vroeg Stein, even van zijn stuk gebracht. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat ik met dat Dros-mens moet babbelen? Dat had je me wel van tevoren mogen vertellen – ik kan die mevrouw niet uitstaan, zelfs op tv geeft ze me al de kriebels ‘.

‘Uw persoonlijke emoties doen er nu even niet toe’, zei Van Tichelen aangebrand. ‘Mevrouw Dros komt misschien wat kil over, maar in werkelijkheid is het de meest…uh…. toegewijde bewindspersoon die we hier sinds lang hebben gehad’.

‘Wat kil’, herhaalde Stein, terwijl hij Van Tichelen volgde door een labyrint van lange gangen. ‘Dat is het understatement van het jaar – de Siberische winter is warmer dan die dame’.

‘Kunt u dat even nader expliceren, meneer Stein?’, klonk het plotseling achter hem. Stein herkende het blikkerige geluid en de merkwaardig geaffecteerde dictie – dankbaar materiaal voor  de imitatoren op tv – uit duizenden.

‘Hallo mevrouw de minister’, zei Stein, terwijl hij zich omdraaide. ‘Ik zei net tegen de majoor dat het toch nog frisjes is voor de tijd van het jaar.’

‘Mij dunkt dat we wel belangrijkere zaken te bespreken hebben dan het weerbericht’, zei de minister kortaf. Ze was kleiner van stuk dan je op grond van de tv-beelden zou zeggen, maar dat maakte ze goed in de breedte. Haar ouders moesten mensen met een vreemd gevoel voor humor zijn geweest, zo ‘n massief schepsel op te zadelen met een naam als Steffie.

‘Zullen we dan maar, meneer Stein?’, zei minister Dros, naar een kamer aan het eind van de gang wijzend.

‘Dames eerst’, zei Stein en hij maakte een uitnodigend gebaar aan de minister om voor te gaan.

‘U heeft toch iets meer manieren dan de majoor mij vertelde’, zei minister Dros, terwijl ze de bedeesd zwijgende Van Tichelen straal negeerde.

Ze namen plaats aan een grote ovale tafel. Naast de minister en de majoor waren er nog drie andere aanwezigen: de adjudant van Van Tichelen – een nors kijkende dertiger met opgeschoren hoofd die geen woord uitbracht – , een al even gestreng ogende secretaresse van de minister die de notulen maakte en een oudere corpulente man met een vermoeide blik in de ogen, die zich voorstelde als kolonel Talsma, hoofd van de NVD.

‘Juist’, zei minister Dros, nadat ze haar papieren voor zich had klaargelegd. ‘Laten we geen tijd verspillen aan koffie en introductie. Kolonel Talsma, wat is de situatie?’

De veiligheidschef blies in de wangen en wipte op uit zijn stoel. Op de witte muur achter hem begon nu via een beamer een presentatie met lichtbeelden. Op het eerste beeld stond een organogram van het Bataafs Bevrijdingsfront.

‘Volgens het profiel dat onze experts hebben opgesteld van het BB gaat het hier om een samenspel van oud extreem links en nieuw extreem rechts’, begon Talsma. ‘Het adagium “les extrèmes se touchent” wordt hier weer waargemaakt, zoals we op dit plaatje kunnen zien…’

Aan de hand van een schema vol met pijlen en staafdiagrammen maakte Talsma aanschouwelijk dat de links-autonome krachten die voorheen hadden getekend voor de kraak- en anti-apartheidsbeweging binnen het Bataafs Front een fusie waren aangegaan met dolgedraaide nationalisten van extreem-rechtse huize, die elkaar hadden gevonden op punten als antiglobalisme, anti-EU, antikapitalisme, anti-Israël en vooral anti-koningshuis. Al die wijsheid was te danken aan wat Talsma ‘virtuele data-analyse’ noemde, wat volgens Stein neerkwam op een bij elkaar gegoogelde natte vinger , want al die die mooie schema’s die Talsma uit zijn Powerpoint-presentatie liet schieten mochten niet verhullen dat de geheime dienst hier eigenlijk volkomen in het duister tastte.

Minister Dros rook bloed. ‘Zoveel verdachte clubs op uw presentatie, maar geen enkele aanhouding!’, viel ze uit nadat Talsma zijn laatste dia voorbij had laten glijden. ‘Hoe verklaart u dát?’

‘Wel, van majoor Van Tichelen heb ik begrepen dat de heer Stein een bijdrage kan leveren aan het doorbreken van deze impasse’, zo schoof Talsma de hete aardappel door.

‘Juist ja’, zei minister Dros, terwijl ze haar blik op Stein liet rusten.

‘U bent gecontracteerd door ons om Esther Blom op te sporen, meneer Stein. Hoe ver bent u?’

‘Voorlopig nog geen spoor, spijtig genoeg’, zei Stein. ‘Het is zoeken naar een speld in een hooiberg’.

‘Dat verbaast me niets’, zei Dros. ‘Dit soort mensen is goed getraind om zich verborgen te houden.’

‘Volgens onze gegevens moet mevrouw Blom zich in Nederland bevinden’, zei kolonel Talsma. ‘Vroeg of laat duikt ze op, dat kan niet anders’.

‘U zult toch echt beter moeten zoeken, meneer Stein’, zei minister Dros, terwijl ze opstond om te vertrekken.’ Ik wil deze mevrouw van de straat. De regering is zeer verontrust!’

En weg waggelde de minister met haar gevolg in haar kielzog.

Toen Stein eind van de dag terugliep naar zijn huis, met een hoofd vol zorgen en een tas boodschappen, zag hij voor de deur van de steeg een drukte van belang. Een paar politieauto’s, een ambulance en nieuwsgierige omstanders. Aanvankelijk dacht Stein aan een roofoverval – het zou de eerste niet zijn in de straat – maar toen hij dichterbij kwam kreeg hij de schrik van zijn leven. Daar in de steeg, levenloos, onder een witte deken, met een waaier van bloed rond haar hennarode haar, op de natte straattegels, lag Esther Blom.

Hoe is Esther Blom aan haar einde gekomen? En is Dick Stein nu ook in gevaar? U leest het allemaal in aflevering 6 van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning, aflevering 4

Een privé-detective aan lager wal raakt verzeild in hofintriges op het hoogste niveau en komt in aanvaring met ondergrondse republikeinse verzetsgroepen, al even fanatieke Oranjeklanten en nietsontziende geheime diensten. Dick Stein, voormalig undercover-agent van de Amsterdamse politie, liefhebber van jazz, Feyenoord en femmes fatales (niet noodzakelijk in die volgorde) houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Gewapend met een bruine band judo, een training in de vechtsport Krav maga en gekweld door een zwak hart, weet de privédetective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In aflevering IV krijgen we een inkijkje in de beslommeringen van de gescheiden familievader.

Aflevering IV

VOETBAL IS OORLOG

Dwergterriër Didi, slapend aan het voeteneind van het bed waar Stein begraven onder zijn kussen lag bij te komen, vloog bijna tegen het plafond toen de volgende dag rond 8 uur ‘s ochtends de bel ging. Stein schrok wakker en werd meteen weer geveld . De bel bleef echter rinkelen, en Didi bleef schel blaffen, en uiteindelijk hief Stein zich met forse tegenzin uit zijn bed. Hij schoof het raam aan de voorkamer open om te zien wie er in de steeg stond. Het was Trudy, zijn ex-echtgenote, met de tweeling. Als bij bliksemschicht herinnerde Stein zich dat hij had beloofd om mee te gaan naar de wedstrijd van Dick jr en Bob, die in de jeugd van de Sloterdijkse Boys speelden. De napalm-ogen van Trudy duidden op alarmfase één. Steins ex was de dochter van een Molukse Knil-officier en zou zelf ook een heel geschikte drilsergeant zijn geweest.

‘Verdomme, Dick!’, riep Trudy, driftig rondjes lopend bij Steins deur. ‘Je had beloofd om de jongens naar het voetballen te brengen!’

‘Ik kom eraan’, zei Stein. ‘Jongens, doe alvast wat rek – en strekoefeningen voor de warming up’.

Toen Stein een paar minuten later hijgend van de tram af kwam lopen, was Trudy al verdwenen.

‘Waar is mama gebleven?’, vroeg Stein.

‘Ze had haast. Ze ging met oom Ronny naar de stad’, zei Dick jr., die precies een minuut eerder dan zijn broer Bob was geboren, en daarom het recht had gekregen op de stamhoudersnaam.

‘Geen probleem’, zei Stein, die even moest slikken om niets vervelends te zeggen over oom Ronny, zoals de nieuwe vriend van Trudy werd genoemd door zijn zoons.

Dick jr en Bob waren tweeling –  12 jaar oud, met een sprekende gelijkenis op hun vader, zij het dat ze beide de licht bruine huidskleur van hun moeder hadden meegekregen.

‘Tegen wie gaat het vandaag, mannen?’, vroeg Stein, terwijl ze naar het metrostation liepen.

‘Tegen FC Kudelstaart’, riepen Dick jr. en Bob in koor. In hun stemmen zat enige angst verscholen.

‘FC Kudelstaart? Al de hele competitie strak bovenaan, hoogste doelpuntgemiddelde per wedstrijd sinds jaren?’, vroeg Stein.

‘Ja, die’, sprak Bob gelaten.

‘Geen zorgen’, zei Stein. ‘Als je op het veld staat moet je je niet laten imponeren door de cijfers of de standen. Je moet je juist helemaal leeg maken. Het enige dat telt is het hier en het nu. Al het andere is illusie’.

De tweeling zweeg geïmponeerd. Stein kon ze horen nadenken. Een beetje mental coaching kon geen kwaad voor twee jonge voetballertjes in existentiële nood.

Het terrein van de Sloterdijkse Boys  lag verscholen achter een paar kantorenparken aan de buitenzijde van de Amsterdamse ringweg. Terwijl Dick jr en Bob naar de kleedkamer waren vertrokken ging Stein zitten aan de bar van de kantine en bestelde een koffie en een broodje kaas. De kantine was al goed gevuld met ouders van de spelers van de diverse elftallen. De trainer van het elftal van Dick jr en Bob, een magere man met een triest Buster Keaton-hoofd en een grijze regenjas waaronder hij immer een trainingspak en gymschoenen droeg, liep op Stein toe.

‘Hé Stein’, zei hij met onvervalste Jordanese tongval. ‘Wat denk je, wat wordt het vandaag? ‘

‘Mijn jongens zijn er niet gerust op’, zei Stein.

‘Ja, het zal niet makkelijk worden’, beaamde de coach. ‘Ze hebben meer discipline, die jongens van het platteland’.

‘Reken maar’, zei Stein. ‘De angst voor de Heer wordt er daar nog flink ingehamerd. Geeft meer respect voor de trainer’.

‘O ja?’, vroeg coach Peters geïnteresseerd.

‘Jep’, zei Stein. ‘Op fysieke kracht zullen we het niet redden. Wat nodig is, is een tactische list, om ze niet in hun spel te laten komen. Ontregeling, daar komt het op aan. Lees De Kunst van de Oorlog van de Chinese wijsgeer annex generaal Sun Tzu maar eens na. Verplichte literatuur van de spelers van het Braziliaanse nationale elftal tijdens het WK van 2002. Sun Tzu zegt dat de beste manier om een slag te winnen is om je tegenstander te ontlopen’.

‘Interessant, Stein’, zei de coach. ‘Jij bent een van de weinige ouders hier met kijk op het spel. Die yuppie-ouders willen alleen maar dat hun mannetje nog eens een keertje bij Ajax komt om een paar miljoen per jaar te verdienen. Als je hun zoontjes niet opstelt krijg je gelijk een proces aan je broek. Maar als je ze vraagt hoe een buitenspelval werkt kijken ze je aan met een mond vol tanden’.

‘Vertel mij wat’, zei Stein. ‘Vroeger liet dat soort volk hun grut gewoon hockeyen. Ze maken deze sport kapot’.

Coach Peters werkte de laatste restjes van zijn koffie naar binnen. ‘Loop even met me mee naar de kleedkamer’, nodigde hij uit. ‘Misschien kan je wat peptalk houden voor de jongens. Ze zitten echt in de rats. We hebben al vier keer op rij verloren. Nog een keer onderuit en dan wordt het  vechten tegen degradatie’.

Stein stemde toe en liep achter coach Peters de gang door naar de kleedkamer. Ze passeerden eerst het hok van de tegenstander. Stein stopte even bij de deur van de vijandelijke kleedkamer om een blik naar binnen te werpen. De spelers van FC Kudelstaart, stuk voor stuk uit de kluiten gewassen boerenknapen met rode blossen op de wangen, zaten al  breed lachend klaar in tenue, terwijl hun trainer hen ophitste tot het bot. ‘De Sloterdijkse Boys zijn de slechtste club van de wereld’, hoorde Stein de Kudelstaartse coach zeggen ‘Ik wil totale vernedering op het veld zien vandaag’.

‘Dat is geen voetbalploeg, maar een elitekorps van de SS’, zei Stein tegen coach Peters. ‘Dit vraagt om nog meer drastische maatregelen dan ik al gedacht had’.

De Sloterdijkse Boys zaten er bedrukt bij in de kleedkamer.

‘Jongens, dit is meneer Stein, de vader van Dick en Bob, en hij heeft een paar tips voor jullie’, introduceerde  coach Peters.

‘Juist’, zei Stein, terwijl hij langs de jongens liep en hen een voor een aankeek. ‘Mannen, de trainer heeft me gevraagd jullie een en ander uit te leggen over de verborgen strijdmethodes van het voetbal. Die zullen jullie vandaag hard nodig hebben, want met deze tegenstander valt niet te spotten. Nu  ben ik zelf judo-jeugdkampioen van Rotterdam-Zuid geweest en heb de bruine band gehaald, wat bijna net zo goed is als de zwarte, maar die is alleen voor uitslovers, en uitslovers, daar houden we niet van, niet in Rotterdam-Zuid tenminste. Nu zijn er in de nobele judosport een paar technieken die heel goed van pas kunnen komen in de voetballerij. Zoals daar is: de o soto gari, hetgeen Japans is voor beenworp. Een vrijwilliger graag!’

De spelers van de Sloterdijkse Boys keken elkaar twijfelend aan. Uiteindelijk stond de aanvoerder, Jeffrey, een stevige Antilliaanse knul, op om als proefkonijn te fungeren.

‘De beenworp is de ideale manier om een aanval van de tegenstander in de kiem te smoren’, legde Stein uit. ‘En nog beter: mits correct uitgevoerd kan geen scheidsrechter er voor fluiten. De o soto gari werd in de jaren zestig van de vorige eeuw in het Nederlandse voetbal geïntroduceerd door Theo Laseroms, de legendarische centrale verdediger van Feyenoord, beter bekend als Theo de Tank, en gaat als volgt in zijn werk. Stel: de tegenstander  probeert je  op snelheid te passeren.  Wat je doet is het volgende: in de achtervolging plaatst men de knie in de knieholte van de tegenstander, men geeft een lichte opwaartse beweging met de heup, en de tegenstander is gelijk uit balans. Zorg daarbij dat je de handen omhoog houdt, juist alsof je de tegenstander wilt ontwijken, en geen scheidsrechter kan je iets maken’.

Stein wendde zich tot zijn vrijwilliger. ‘Kijk, zo ,  zei hij, terwijl hij de aanvoerder met een vloeiend knietje achterover deed vallen, tot hilariteit van de rest van de ploeg. ‘Let wel, een klein zwiepje is genoeg. Als je te veel gebruikt maak je kans om de tegenstander zijn benen te breken,   en dat is natuurlijk niet de bedoeling, tenminste, niet in deze fase van de competitie!’

De Sloterdijkse Boys begonnen te lachen, er viel duidelijk een last van hen af.

‘Dit moet het doen, coach’, zei Stein. ‘Ze zijn er klaar voor’.

De welgemeende adviezen van Stein leidden niet tot het gewenste resultaat. De Sloterdijkse Boys betraden weliswaar blakend van zelfvertrouwen het veld, maar FC Kudelstaart toonde zich getergd en stond binnen een kwartier al met 0-3 voor. Coach Peters ging op de vuist met een groep ouders van de tegenstander en werd door de scheidsrechter naar de kantine gestuurd, waar hij de rest van de wedstrijd lijdzaam achter het raam moest toezien met zijn gerolde sigaret treurig hangend in zijn mondhoek. Stein, die tot dan toe hijgend langs de lijn had gelopen als grensrechter en bij iedere schijn van buitenspel van de FC Kudelstaart de vlag de lucht in stak, nam de coaching over, maar de Sloterdijkse Boys bleven als bowlingkegels sneuvelen voor de aanstormende horden van de FC Kudelstaart.

Dick jr had als doelman van de Sloterdijkse Boys geen gemakkelijke dag. Bob speelde als verloren dolende spits geen rol van betekenis. Bij het laatste fluitsignaal stond het 0-8.

‘Geeft niks, jongens’, zei Stein, nadat zijn jongens met natte haren uit de kleedkamer waren gekomen. ‘Het was een geflatteerde uitslag.’.

‘Ik geloof dat ik liever op judo ga, pa’, zei Dick jr.

‘Ik ook’, zei Bob.

‘Niks ervan’, zei Stein. ‘Een Stein geeft nooit op’.

Om de traumatische nederlaag zo snel mogelijk te vergeten nam Stein zijn jongens mee uit naar een speelhal op het Rembrandtsplein, waar Dick jr en Bob hun frustraties konden uitleven achter digitale laserkanons en racespelletjes. Daarna gingen ze naar de nieuwste James Bond-film, aten ze een en uiteindelijk bracht Stein de tweeling aan het eind van de dag terug bij hun moeder.

Vanuit de keuken wierp Trudy hem een paar onheilspellende blikken toe. Ronny, de nieuwe huisvriend, was ook van de partij en sloeg Stein hartelijk op de schouders. Ronny was computerprogrammeur van beroep en het scheen hem voor de wind te gaan. Hij een t-shirt met het  opschrift ‘Dont’t worry be happy’. En dat voor een vent van in de 40. Iedere keer dat Stein hem zag kostte enige moeite om hem niet in een dodelijke wurggreep te nemen. Hij begreep niet wat Trudy zag in dat zachte ei.

‘Hé Ronny’, zei Stein. ‘Nog zo laat hier?’

‘Ja,’ zei Ronny grinnikend. ‘Trudy heeft me gevraagd te komen eten’.

‘Zo zo’, zei Stein. ‘Dat komt allemaal maar mee-eten. En, wat schaft de pot?’.

‘Rijsttafel!’, riep Trudy provocerend vanuit de keuken.

‘Hé, dat is mijn favoriete kost!’, zei Stein.

‘Van mij ook’, zei Ronny, kennelijk blij verrast.

‘Heb je niet nog werk te doen. Dick?’, wilde Trudy weten. ‘Je loopt flink achter met de alimentatie’.

Stein begreep de subtiele hint. Sinds de scheiding had Trudy niet meer dan een paar lettergrepen tot hem gesproken. Maar het was al een hele verbetering sinds het toppunt van hun huwelijkscrisis, toen ze hem nog dreigde te laten vermoorden door haar broers, drie weinig toeschietelijke types die allen rondliepen met het trauma van het Nederlandse verraad tegenover de Molukse staat in oprichting en daarbij weinig nuances aan de dag legden.

‘Ja, nog bergen werk te verzetten vandaag’, zei Stein, en hij vertrok als een hond die net een steen naar zijn kop geworpen kreeg.

Die avond verbleef hij in het nagenoeg verlaten café Dolly, waar ex-kapitein Willem op zijn vaste stek aan de bar sterke verhalen vertelde over zijn avonturen in alle hoerenkasten van Shanghai tot Port Said en op de kruk naast hem dwergterriër Didi – een getrainde caféhond –  vredig lag te slapen. Het was een vreemde gewaarwording, broodnuchter in een café te zitten – het was toch een soort van droogzwemmen – maar Stein hield van de meditatieve rust die uitging van dronkemansverhalen aan te horen zonder er werkelijk naar te luisteren. Zoals Odysseus aan de mast gebonden de Sirenes weerstond, zo liet Stein op een barkruk in zijn stamkroeg zijn vroegere gehechtheid aan alcoholische versnaperingen aan zich voorbijgaan. Het was een louterende ervaring.

Toen Stein zich tegen sluitingstijd aanstalten maakte om te vertrekken, stokte hem plotseling de adem. Daar in de deuropening stond Esther Blom, haar ogen strak op hem gericht. Bewonderend aangestaard door ook barman Harry en kapitein Willem liep ze met gedecideerde stappen van haar cowboylaarzen op Stein toe,  gaf hem een klap in het gezicht, daarna omhelsde ze hem.

Barman Rinus draaide zich hoofdschuddend om.

Stein, nog  niet van de verbazing bekomen, bekeek haar nog eens goed. Het was Esther, geen twijfel over mogelijk. De jaren hadden niet veel vat op haar gekregen. Nog steeds die helgroene ogen en de weelderige rode krullen.

‘Hallo, rat’, zei Esther.

‘Hallo Esther’, antwoordde Stein met schorre stem.

‘Ik hoopte al je hier te zien’, zei Esther. ‘Gelukkig ben je een man van vaste gewoontes. In al die jaren nog niet van kroeg gewisseld’.

‘Je moet ergens vastigheid hebben’, zei Stein.

‘Je nieuwe vriendin?’, vroeg Esther, knikkend naar Didi, die haar vrolijk kwispelend aankeek.

‘Zoiets’,  zei Stein. ‘Wat doet een leuke meid als jij in een tent als deze?’

‘Ik moet een paar zaken regelen in Amsterdam’, zei Esther. ‘Kan ik een paar dagen bij je logeren, totdat ik de boel op orde heb?’

Stein aarzelde.

‘Ik ken voor de rest niemand meer hier’, drong Esther aan.

‘Goed dan’, zei Stein na enig nadenken. ‘Ik heb een grote bank’ .

‘Je bent een engel’, zei Esther, en ze gaf Stein een dikke zoen op zijn wang.

‘Dames en heren, het is de hoogste tijd. Laatste ronde!’, riep barman Rinus.

Ze liepen langs de gracht, Stein met Didi aan de lijn, Esther met haar arm in die van Stein geslagen. De natte stoeptegels waren verraderlijk glibberig. Stein wierp af en toe een schichtige blik naar achteren.

Esther vertelde Stein over haar jaren als activiste en ontwikkelingswerkster.

‘Soms vraag ik me weleens af waar het allemaal goed voor is geweest’, zei ze. ‘Voor wie deed ik het eigenlijk? Voor de wereld? Of voor mijzelf? Soms was ik liever een simpele huisvrouw geweest, met twee kinderen, ergens in een Vinex-wijk met een stomme echtgenoot die voor de buis hangt en voetbal kijkt. Eigenlijk is dat veel moeilijker dan tegen al het onrecht in de wereld te hoop te lopen. Eigenlijk was het één grote egotrip’.

‘Dat klinkt als een serieuze midlife-crisis’, zei Stein.

Esther lachte. ‘Ja, dat zal het zijn’, zei ze.

Stein’s hersenen draaiden overuren. Gisteren had hij nog in een inlichtingenrapport gelezen dat Esther Blom een staatsgevaarlijke terrorist was die op het punt stond de Vader des Vaderlands naar de andere wereld te helpen. Nu zag hij een door het leven gelouterde vrouw, een gerijpte schoonheid die afscheid had genomen van haar vroegere dromen.

Hoe de vork ook in de steel zat, vast stond dat Stein zich in een lastig parket bevond en dat hij niet voorzichtig genoeg kon opereren.

Die voorzichtigheid bestond er in de eerste plaats uit om na het betreden van zijn woning snel Van Tichelen’s dossier dat nog op zijn werktafel lag haastig in een kast te verbergen, terwijl Esther gebruik maakte van het toilet.

‘Zeg, Esther’, vroeg Stein nadat ze was teruggekomen. ‘Wat vind je eigenlijk van onze koning?’

Ze hapte niet toe. ‘Moet ik daar wat van vinden?’, vroeg ze weinig geïnteresserd.

‘Heb je dat niet meekregen, die verfbom op de Gouden Koets?’, probeerde Stein.

Esther bleef volkomen onaangedaan. ‘Ik volg het Nederlandse nieuws niet meer zo’, antwoordde ze.

Of Esther was een dijk van een actrice, een talent waar Stein haar vroeger nooit op had betrapt, of ze wist werkelijk van niets.

Stein liep naar zijn slaapkamer om er wat beddengoed te halen, en toen hij met deken en kussen terug de kamer in kwam had Esther zich omgekleed in een oude flanellen overhemd dat hij over een stoelleuning had laten slingeren. Haar lange benen oogden glad als ivoor en omdat de bovenste knoopjes van Stein’s rood-zwart geblokte overhemd in de loop der tijden waren losgescheurd viel het tot in de diepte open. Stein moest even iets wegslikken toen hij Esther zo voor zich zag staan.

Esther had kennelijk in de gaten welk effect ze bewerkstelligde bij haar gewezen geliefde en bracht zijn gedachten naar andere regionen door terug te komen op zijn eerdere vraag.

‘In Afrika had ik een vriendje die wel heel erg gebeten was op het koningshuis’, zei ze, terwijl ze het beddengoed uit de handen van Stein pakte en haar provisorische slaapplaats in gereedheid bracht.

‘O ja?’, vroeg Stein zo nonchalant mogelijk. ‘Hoezo dat?’

‘Het was meer een vader-zoon-ding, geloof ik. Zijn vader was juist heel erg voor, en dus moest hij heel erg tegen zijn. Zoiets. Het liep hoog op. Eind van het liedje was dat hij zijn vader niet meer wilde zien. Maar dat was niet eens zo makkelijk, want die vader zat in de Tweede Kamer voor zo’n streng christelijke splinter en was om de haverklap op tv. Vandaar dat hij uiteindelijk naar Afrika is gegaan. Dus eigenlijk vooral omdat hij zijn vader niet meer op tv wou zien.’

‘Een legitieme reden’, vond Stein. ‘En waar is die jongeman nu?’

Esther was inmiddels op de bank gaan liggen, met de paardendeken over zich geslagen, en keek hem lachend aan.

‘Geen idee. We zijn uit elkaar’, zei ze. Om daar plagend aan toe te voegen: ‘Maar bespeur ik daar een beetje jaloezie?’

‘Welnee’, zei Stein. ‘Gewoon dat ik weet waar ik aan toe ben als er straks een heerschap met een bijl voor mijn deur staat’.

‘Zo’n vaart zal het niet lopen’, stelde Esther gerust.

Daarna zette Stein Art Pepper op en viel Esther al snel als een blok in slaap op de sofa. Stein streek zijn hand even door haar rode krullen, slaakte een diepe zucht en liep naar zijn slaapkamer, met Didi in zijn spoor.


Waarom besloot Esther Blom uitgerekend nu een bezoek te brengen aan Dick Stein? En heeft zij werkelijk niets te maken met het Bataafs Bevrijdingsfront? U leest het allemaal in aflevering 5 van het feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

De voorgaande aflevering van dit feuilleton leest u via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feulleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein – In Naam van de Koning, aflevering 2

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel II van dit spannende feuilleton krijgt hij zijn opdracht van de Nationale Veiligheidsdienst en wordt hij geconfronteerd met zijn turbulente verleden.

Tekst: René Zwaap

AFLEVERING II

HAPPY HOUR

Dolly is een van de weinige cafés in de Amsterdamse binnenstad waar met happy hour nog gratis gehaktballen worden uitgedeeld. Sinds zijn hartstilstand en de daaropvolgende operatie had Stein zijn voormalige stamcafé gemeden.

‘Kijk nou, de kakkerlak!’, zei barman Rinus blij verrast, terwijl Stein zijn regenjas aan de kapstok ophing en plaatsnam op een barkruk bij het raam.

‘Goed je weer te zien, ouwe pik’.

‘Insgelijks, Rinus’, zei Stein.

Dolly, de eigenaresse van de zaak, kwam met haar volle 150 kilo van haar kruk bij de gokkast gezet om zich op Stein te storten. Ze was een van de weinige vrouwen in haar gewichtscategorie die roze mini-jurken met zwarte leggings droeg. Ze rookte mentholsigaretten via een pijpje met een nicotinefilter. Ze klonk als Rod Stewart in ademnood en ook haar hooggeblondeerde kapsel deed denken aan de Schotse bard.

‘Dickie!’, riep Dolly.  ‘We zaten zo over je in, knappe gozer van me. Gaat het nou weer een beetje met je rikketik?’

‘Ik mag niet klagen, mop’ , bromde Stein, terwijl hij het spervuur van kussen op zijn wang gelaten onderging. ‘Maar als je me echt niet dood wil hebben zet je nu subiet die herrie af’.

‘Komt voor elkaar, lieverd’, zei de bar-eigenaresse. ‘Rinus, zet eens wat anders op!’

‘Wat is er nou weer mis met René Froger?’, vroeg de barman op vertwijfelde toon.

‘Het is muziek uit de hel, Rinus’, zei Stein.

Het was niet druk in het café. Een paar verdwaalde toeristen, bouwvakkers uit de provincie aan een tafel aan het bier, een stelletje lokale klaplopers broederlijk samengedromd rond de eenarmige bandiet. Frontaal tegenover de tap, op zijn vaste stek, zat vaste klant Willem, een voormalig kapitein op de grote vaart, die met vervroegd pensioen was gegaan nadat  een mammoettanker vol ruwe olie onder zijn leiding ergens bij Golf van Biscaje tegen de klippen was gevaren. Willem sprak nooit veel, tenminste niet voordat hij een kratje Heineken naar binnen had gewerkt.

‘Goed je weer te zien, Dick’, zei de barman. ‘Wat heb je zoal uitgespookt?’

‘Ach, niet veel bijzonders’, zei Stein, terwijl hij toezag hoe de barman een spa citroen met twee klontjes ijs en een schijfje citroen voor hem inschonk . ‘Ik doe het wat rustiger aan. De jaartjes gaan meetellen, weet je’.

‘Vertel mij wat’, zei Rinus. ‘ Al dat gejakker, het kan niet goed zijn voor een mens’. Hij maakte een gebaar naar zijn hart. ‘En hoe gaat het daar?’

‘Ik mag niet klagen’, zei Stein.

‘Ach, dood ga je toch’, zei Rinus met een droevige blik, terwijl hij zuchtend een theedoek over zijn schouders sloeg.

‘Daar heb je een punt’, zei Stein, en hij bladerde even door de krant. Geïrriteerd baande hij zich een weg door het eindeloze opgewekte damesgekwebbel waar zijn krant tegenwoordig uit bestond. Hij verlangde terug naar de tijd dat een krant nog werd volgeschreven door zure oude mannen die het niet in hun hoofd zouden halen ook maar iets van hun privé-universum aan het papier toe te vertrouwen.

Op pagina 3 viel Steins oog op een foto van de Nederlandse minister van Veiligheidszaken Steffie Dros, een massieve vrouw van middelbare leeftijd met het gezicht van een buldog, die sprekend  leek op de legendarische FBI-directeur J. Edgar Hoover, die uiteindelijk ook jurken droeg in zijn vrije tijd.

‘DROS BELOOFT BATAAFS BEVRIJDINGSFRONT SNEL OP TE ROLLEN’, luidde de kop van het bericht.

‘Van de parlementaire redactie

DEN HAAG –  Minister Dros van Veiligheid is in de Tweede Kamer gisteren duchtig aan de tand gevoeld over het vastgelopen onderzoek van de Nationale Veiligheidsdienst naar de ondergrondse actiegroep Bataafs Bevrijdingsfront (BB).

Het BB claimde de aanslag met verfbom op de Gouden Koets op  Prinsjesdag  en stelde in een manifest hardere acties in het vooruitzicht. Sindsdien verkeert de Nationale Veiligheidsdienst (NVD), de door Dros opgerichte koepelorganisatie voor het inlichtingenwezen, in hoogste staat van paraatheid. Maar tot nog toe werd in het opsporingsproces geen enkele vordering van betekenis gemeld.

De bewindsvrouw verdedigde zich met hand en tand tegen haar critici in de Kamer. Dros bestreed dat de door haar opgerichte NVD – waarin inlichtingendiensten van de politie en het leger samenwerken om functioneler te opereren –  een ‘geldverslindend particulier speeltje van de minister’ is, zoals oppositiepartij Links Blok (LB) haar voor de voeten wierp.

Dros beloofde de Tweede Kamer dat de NVD binnenkort met een ‘tussentijdse evaluatie’ komt waaruit blijkt dat de dienst op diverse terreinen wel degelijk ‘klinkende resultaten’ heeft geboekt.

In het kader van de noodzakelijke geheimhouding wilde de minister geen nadere mededelingen doen, maar zij kondigde aan dat er op korte termijn een voortgangsrapportage over het BB zal worden overlegd aan de Kamercommissie Inlichtingenwezen, wier beraadslagingen geheim zijn en in de wandelgang de “commissie-Stiekem” wordt genoemd’.

Stein klapte de krant dicht. Nu kon hij de gloeiende haast van majoor Van Tichelen al wat beter begrijpen, al begreep hij nog steeds niet wat zijn rol daarin zou betekenen. Op Prinsjesdag was de Gouden Koets, het rijtuig waarmee de koninklijke familie traditiegetrouw naar de Staten-Generaal op het Binnenhof trok ter inwijding van het parlementaire jaar, tijdens de traditionele rijtoer door de binnenstad van Den Haag bekogeld met een verfbom. De hele koets plus trekpaarden en de omringende lakeien kwamen onder de rode verf te zitten en de paniek was enorm geweest. De beelden van het verbouwereerde koningskoppel achter de grote verfklodders op de ruiten van de Gouden Koets waren de hele wereld overgegaan.  De dader was in de consternatie die daarna ontstond als een schim opgelost in de massa.

De aanslag werd daarna opgeëist door het Bataafs Bevrijdingsfront, kortweg BB, een tot dan toe onbekend gezelschap dat kort daarop via de pers een manifest had verspreid, waarin het koningshuis de wacht werd aangezegd.

Een en ander had geleid tot een zinderende crisis in politiek Den Haag, die vooral op het bordje was gekomen van minister Dros en haar Nationale Veiligheidsdienst en dus was er dringend behoefte aan een succesje. En kennelijk was daarin Stein een rol toebedacht – een teken dat de wanhoop in Den Haag inmiddels dramatische vormen moest hebben aangenomen.

Precies op het afgesproken tijdstip kwam majoor Van Tichelen het café binnen. Het was een lang mager heerschap met een vlassig snorretje en een metalen bril met donkergele glazen, compleet met  groene jagersjas en de liberale middagcourant in de linkerzak. Onder zijn armen droeg hij een bruine lederen tas. Zijn handdruk voelde enigszins klam aan.

Nadat ze eenmaal aan tafel hadden plaatsgenomen, begon Van Tichelen zich te excuseren. ‘Ik spijt me dat ik zo tegen u uitviel aan de telefoon’, zei hij, terwijl hij schichtig om zich heen keek. ‘De zaak waarover ik u had willen spreken is uiterst delicaat. En uw hulp is onmisbaar. Dat wil zeggen, u beschikt over een stukje know how waar onze organisatie ondanks alle expertise die wij in huis hebben maar moeilijk toegang toe heeft’.

‘Een stukje know how’, herhaalde Stein spottend met zijn sonore basstem.

‘Jawel. Kent u deze mevrouw nog?’, vroeg Van Tichelen. Hij pakte een foto uit de tas die hij al krampachtig op zijn schoot hield en toonde die aan Stein. Stein herkende zichzelf onmiddellijk – drie decennia jonger, met leren jack, spijkerbroek, volle haardos (terwijl hij nu al lichtelijk kalend was). Naast hem op de foto een jonge vrouw, eveneens in leren jack en spijkerbroek, met lang hennarood haar en fonkelende helgroene ogen, die een arm over zijn schouder had geslagen.

Esther Blom.

Ze was indertijd actief in de radicaalste geledingen van de kraakbeweging – ‘krakerster’, zoals dat in die dagen heette. Toen Stein haar  leerde kennen was ze om politieke redenen lesbisch, maar voor Stein had ze een  uitzondering  gemaakt. Toen hij haar uiteindelijk had opgebiecht dat hij geen kraker, maar undercover-agent was, had ze hem vervloekt en voor nazi uitgemaakt. Hij had relaties gehad die langer duurden.

‘Leuke foto’, zei Stein. ‘Mag ik ‘m houden, voor het familie-album?’

Van Tichelen griste de foto weg uit zijn hand en borg hem veilig op. ‘Later krijgt u al het materiaal dat u nodig heeft, als u de opdracht tenminste aanneemt’, sprak hij op gebiedende toon.’ Mijn vraag is, weet u waar mevrouw Blom zich momenteel bevindt?’

‘Geen idee’, zei Stein in alle eerlijkheid.

‘Helaas hebben we alle reden aan te nemen dat mevrouw Blom tot over haar oren is  betrokken bij het Bataafs Bevrijdingsfront’, sprak Van Tichelen met een intense blik.

Stein wreef even over zijn borstelige wenkbrauwen en begon toen te lachen.

‘Wat een onzin’, zei hij. ‘Alleen omdat ze ooit bij de kraakbeweging zat? Zitten jullie nog steeds met dat “Geen woning, geen kroning“? Nee, ik denk niet dat je bij mij aan het juiste adres bent, Van Tichelen…Waarom probeer je de jeugdpolitie niet eens? Ik weet zeker dat er momenteel een paar scholieren ergens op een zolderkamer zich te pletter zitten te lachen over alle consternatie die ze hebben veroorzaakt’.

‘Scholieren?’, riposteerde Van Tichelen verontwaardigd. ‘En dit noemt u zeker ook kinderspel, meneer Stein?’.

Hij presenteerde Stein een velletje A-4, waarop met uitgeknipte krantenletters de volgende boodschap te lezen was:

‘Koning Hansworst

Je dagen zijn geteld.

Koningsdag gehaktdag.

Leve de Bataafse volksrepubliek!

BB’

 

‘Tsja’, zei Stein, terwijl hij het velletje teruggaf. ‘Wel een beetje cru briefje’.

‘Het is veel meer dan dat’, sprak Van Tichelen op besliste toon terwijl hij het papier voorzichtig in zijn aktetas schoof. ‘Dit dreigement is begin deze week afgegeven bij het werkpaleis van de Koning. Dit is een zeer ernstige zaak, meneer Stein. Dit betekent dat er een aanslag op het leven van onze vorst is gepland, en wel op Koningsdag, die  op uitdrukkelijk verzoek van de koning en zijn echtgenote eindelijk weer eens zal worden gehouden in onze mooie hoofdstad. En helaas hebben wij alle redenen om aan te nemen dat uw Esther Blom in dit complot een belangrijke, zo niet cruciale rol  speelt. En daar komt u in het spel. Want u kent mevrouw Blom niet alleen van vroeger, u bent ook nog eens detective van beroep, tenminste, als we u nog zo mogen noemen’.

De ambtenaar keek nu enigszins triomfantelijk, terwijl hij een mapje presenteerde waarop ‘Dick Stein’ stond geschreven. ‘Ik ben zo vrij geweest uw loopbaan onder de loep te nemen’, zei hij, terwijl hij de map opende. ‘Een nogal deprimerende bezigheid, moet ik zeggen. U begon zo veelbelovend. Een eervolle vermelding aan de Politie-Academie, hetgeen al heel bijzonder is, ik bedoel, er zijn niet zo veel mensen van uw afkomst bij de politie…’

‘Hoe bedoel je, mijn afkomst?’, onderbrak Stein nors.

‘Nou, u bent toch… van Joodse origine?’, zei Van Tichelen, ietwat verlegen..

‘Nee, nee, dat is een misverstand’, zei Stein. ‘Eigenlijk is het Von Stein. Wij zijn verarmde Pruisische landadel. Mijn overgrootvader was Otto von Stein, Freiherr van Pommeren. Een van de beste kameraden van de laatste Kaiser, God hebbe zijn ziel’.

‘Juist ja’, zei Van Tichelen koeltjes, terwijl hij Steins dossier verder doorbladerde. ‘In de jaren ’80 krijgt u als lid van het team Inlichtingen & Operaties de opdracht te infiltreren in de radicale segmenten van de Amsterdamse kraakbeweging. Dat gaat met het grootste gemak, maar uw superieuren vinden dat u een beetje te diep geïnfiltreerd raakt. Volgens de rapporten bent u verantwoordelijk voor het mishandelen van diverse leden van de Mobiele Eenheid, en u steekt zelfs een auto van de politie in brand’.

‘Dat was allemaal onderdeel van de cover’, legde Stein uit. ‘Je moet jezelf geloofwaardig maken in die business’.

Majoor van Tichelen bleef onverstoorbaar zijn dossier doorbladeren. ‘Dan wordt u gestationeerd op bureau Warmoesstraat. Uw onderzoek naar een reeks moorden bij de Chinese gokmaffia leidt tot de val van commissaris Spitsvogel – waarvoor u een promotie krijgt’.

‘En een enkeltje Bijlmermeer’, vulde Stein aan.

‘Juist, de Bijlmermeer, zei Van Tichelen. ‘Ook daar weer een indrukwekkende staat van dienst. U arresteert de serieverkrachter van de Gliphoeve, doet uitstekend werk bij het oprollen van een Surinaams heroïnesyndicaat, u krijgt zelfs een benoeming tot chef-inspecteur aangeboden, die u vreemd genoeg afslaat’.

‘Ik ben nu eenmaal geen kantoortype’, legde Stein uit.

‘In plaats daarvan begint u aan levensgevaarlijke operaties stuk voor stuk, maar u lijkt als een vis in het water. U weet zelfs door te dringen tot de harde kern van de bende van Dikke Jan, een van de meest gevreesde criminele organisaties van het land op dat moment’.

‘Het was op zich geen onaardige kerel, Dikke Jan’, zei Stein. ‘Je moest hem alleen niet in de buurt van een kettingzaag zetten’.

‘Daarna komen er bij uw superieuren verontrustende meldingen binnen over uw levenswandel’, ging Van Tichelen verder. ‘Drugsmisbruik, overmatige alcoholconsumptie, een laten we zeggen…bonte levenswandel’.

‘Ach ja’, verzuchtte Stein. ‘Dat is allemaal erg lang geleden. Het waren andere tijden dan nu’.

Van Tichelen las onverstoorbaar verder. ‘Na een reeks klachten en een intern onderzoek wordt u gedegradeerd tot agent bij de wegsleepdienst. U, gekrenkt, neemt ontslag en opent u uw eigen detectivepraktijk. U viert triomfen als u de Nederlandse oorlogsmisdadiger Hein Grunten in Argentinië opspoort. In één klap bent u wereldberoemd in Nederland. De opdrachten stromen binnen. Grote bedrijven schakelen uw hulp in. Het gaat u voor de wind. En dan begint de grote afdaling. Zaken van enige importantie krijgt u niet meer, alleen nog maar scheidingsgevalletjes, bedrijfsdiefstalletjes, verzekeringskwesties…’

‘Vergeet de weggelopen huisdieren niet’, bracht Stein in.

‘Ach ja, de weggelopen huisdieren’.

Van Tichelen liet voor het eerst in het gesprek iets van een lachje zien en leunde achterover, kennelijk voldaan dat hij een snaar had geraakt. Hij bladerde nog wat achteloos door in de map. ‘Ach ja, en daarna de scheiding, financiële problemen, de rikketik, u raakt uw laatste klanten kwijt…Enfin,  en u wordt er ook niet jonger op…’

‘Juist, dank voor dit handige overzicht’, zei Stein. ‘Kom, ik stap maar weer eens op’.

‘De waarheid is soms onaangenaam, meneer Stein’, zei Van Tichelen met een vilein grijnsje. ‘Maar ik bied u nu de kans om u zelf aan uw eigen haren uit het moeras te trekken. Spoor Esther Blom op, en ik garandeer u dat uw problemen over zijn. Onze dienst werkt graag samen met betrouwbare, ervaren freelancers. Ondertussen had ik dit in gedachten als voorschot’.

Van Tichelen schreef iets achterop een bierviltje en liet dit in een oogwenk zien aan Stein, die toch maar weer was blijven zitten.

Stein bromde iets.

‘U treft de helft van het bedrag contant hierin’, zei Van Tichelen, terwijl hij een envelop uit zijn tas pakte en voor Stein neerlegde, samen met een formulier. ‘U hoeft alleen maar even hier te tekenen voor ontvangst, en in de envelop treft u tevens het dossier met alles wat wij weten over Esther Blom  en het Bataafs Bevrijdingsfront. Als u haar binnen twee weken vindt, krijgt u nog eens hetzelfde bedrag. Al uw onkosten worden vergoed. Voorwaarde is wel dat u uw mond stijf dicht houdt. Behalve dan tegen mij en mijn superieuren. Deze zaak wordt tot op het hoogste niveau gevolgd… Hebben wij een afspraak, meneer Stein?’

Stein keek nog een keer naar het formulier en de envelop voor hem.

‘O.K., vooruit dan’, zei hij na een lang zwijgen, en hij zette zijn handtekening op het formulier dat de majoor hem toeschoof. Van Tichelen schoof hem de envelop toe.

‘Ik zal kijken wat ik voor je doen kan, Van Tichelen’, zei Stein. ‘Maar ik garandeer niets’.

‘Vanzelfsprekend’, zei de majoor onaangedaan, terwijl hij zich in zijn groene jagersjas hees. ‘Good hunting, meneer Stein, en bel mij niet, ik neem contact met u op’.

Good hunting! Wat dacht die Van Tichelen dat Stein was, een godvergeten premiejager, bedacht Stein zich, zittend op de bril van het toilet van café Dolly, terwijl hij het geld telde dat Van Tichelen  had achtergelaten.  Hij stopte de knisperend verse biljetten zorgvuldig in zijn portemonnee, stopte de envelop met het dossier in de binnenzak van zijn regenjas en liep terug naar de bar, waar barman Rinus hem polsend aankeek.

‘Een rondje voor de hele zaak, Rinus’, riep Stein. ‘En neem zelf ook wat’.

De aanwezigen in café Dolly barstten collectief uit in gejuich, behalve kapitein Willem, die in gedachten verzonken was.

‘Dick is back in business!’, riep barman Rinus vrolijk uit.

‘Kijk maar uit voor je hart!’, riep Dolly vanachter de gokmachine.

Zal Dick Stein de Koning kunnen redden van het Bataafs Bevrijdingsfront? En zal hij Esther Blom weten te vinden? Lees het verder in de derde aflevering van ‘De Avonturen van Dick Stein: In naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

Lees de voorgaande aflevering via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -