dossierkosten

De Thyssens: bankiers van Oranje en het Derde Rijk

De Duitse dynastie van industriële en bankiers Thyssen koesterde nauwe banden met het Nederlandse koningshuis. Daardoor kon het imperium van de Thyssens na 1945 worden gered, ondanks de grote steun die zij aan het Hitler-regime hadden geboden.

Tekst René Zwaap
Beeld: Archief David Litchfield, auteur van ‘Art Macabre’

‘Ik voel me miserabeler dan ik me ooit voelde in mijn leven’, schreef de schatrijke Duitse staalmagnaat en bankier August Thyssen in 1900. ‘Ik zie al mijn hoop vernietigd omdat mijn kinderen van plan zijn alles wat ik heb bereikt op de meest onwaardige en niet te bevatten wijze voor hun eigen doeleinden in te zetten en dat ook zullen doen’.

Hij zat er niet ver naast. Weliswaar zouden zijn zoons Fritz en Heinrich (zoon August jr. wilde niet erg deugen voor het zakenleven) het imperium van hun vader, die in 1926 overleed, nog verder uitbouwen tot een wereldomspannend imperium van staalfabrieken, mijnen, banken, handelshuizen, scheepswerven, gasfabrieken, scheepvaartlijnen en wat al niet meer; zij zetten hun geld daarbij ook op de heerschappij van Hitler’s NSDAP en op de Duitse herbewapening – met alle catastrofale gevolgen van dien. Het imperium van de Thyssens dreigde in 1945 met het Derde Rijk ten onder te gaan, maar mede dankzij de steun van het Nederlandse koningshuis, de Nederlandse regering en de grote Nederlandse zakenconcerns, verrees het als een feniks uit de as van het plat gebombardeerde nazi-Duitsland.

Wilhelmina en Hendrik

De Thyssens waren niet alleen de bankiers van hooggeplaatste nazi’s, ook de Nederlandse koningin Wilhelmina en haar man Prins Hendrik von Mecklenburg-Schwerin behoorden tot de cliëntèle van hun exclusieve Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. Zo raakten de belangen van het Derde Rijk en die van het Nederlandse koningshuis met elkaar verknoopt. Dit leidde in 1946 tot ‘Operatie Juliana’, een clandestiene Nederlandse militaire actie in de Sovjet-Russische bezettingszone van Berlijn, uitgevoerd op last van prins Bernhard en baron Hans Heinrich Thyssen-Bornemisza, waarbij onder het mom van redding van het Nederlandse kroonvermogen ook het vermogen van de Thyssens werd weggenomen uit de kluizen van de August Thyssen Bank in Berlijn.

Operatie Juliana

De eerste beschrijving van Operatie Juliana in Nederland stamt uit 1991, toen NRC-Handelsblad in twee delen een verhaal over de tot dan toe voor het grote publiek onbekende operatie publiceerde, geschreven door Gerard Mulder, Cees Wiebes en Bert Zeeman. Daarin wordt het verloop van Operatie Juliana tamelijk indringend geschetst aan de hand van dan net vrijgegeven materiaal uit met name Amerikaanse archieven. Maar de auteurs zien daarbij over het hoofd dat niet alleen een groot pakket aan effecten van de Nederlandse koninklijke familie werd ‘gered’ tijdens Operatie Juliana, maar ook – of beter gezegd juist – de belangen van de Thyssen-familie zelf. Sterker nog: de redding van het Nederlandse koninklijke vermogen uit handen van de Russen schijnt niet meer dan een dekmantel te zijn geweest voor het veiligstellen van het aanzienlijk zwaarder wegende Thyssen-effectenkapitaal.

Twee boeken die in Nederland tot nog toe geen aandacht hebben gekregen, brengen meer licht in deze zaak. Thyssen: Art Macabre (2007) van de hand van de Britse journalist David R.L. Litchfield, geschreven in samenwerking met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz, is mede gebaseerd op een reeks gesprekken van de auteurs met Baron Hans Heinrich ‘Heini’ Thyssen-Bornemisza. Die maakte van zijn hart geen moordkuil en onthulde tal van tot dan toe krampachtig verborgen familiegeheimen. Het andere boek is Die Thyssens: Familie und Vermögen (2016) van de Duitse historica Simone Derix. Die studie verscheen mede dankzij financiële steun van de Fritz Thyssen Stiftung en de Stiftung zur Industriegeschichte Thyssen en is kennelijk vooral bedoeld de ontluisterende bevindingen van Litchfield om te buigen in een gunstiger beeld. Maar ondanks dat pr-element biedt ook het werk van Derix, die toegang had tot de persoonlijke archieven van de familie Thyssen, vele nieuwe inzichten over de financiële en personele dwarsverbanden tussen Oranje-Nassau en de Thyssens.

Bank voor Handel en Scheepvaart

De al gememoreerde profetische gaven van ‘godfather’ August Thyssen, telg uit een katholiek bankiersgeslacht uit het Ruhrgebied, oprichter van de August Thyssenbank en tronend over een machtig industrieel imperium van hoogovens en ijzerfabrieken, kwamen ook tot uiting toen hij in het zicht van de naderende ondergang van het Duitse keizerrijk als slotstuk van de Eerste Wereldoorlog besloot zijn zakelijke belangen veilig te stellen buiten Duitsland. Hij verplaatste de familiebelangen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De Thyssens kregen deze aan de Rotterdamse Blaak gevestigde bank in 1918 in handen. De Duitse Weimar-republiek werd na de Eerste Wereldoorlog als strafmaatregel vijf jaar de toegang ontzegd tot de geldmarkten van de geallieerde landen. Door zich in Nederland te vestigen, gecamoufleerd als Nederlandse bank, wisten de Thyssens deze beperking te omzeilen. Niet alleen hun belangen, ook het eigen familievermogen en het beheer over de imposante onroerend goed-portefeuille, kwamen zo in Rotterdam terecht.

Hendrik Kouwenhoven was het brein van de Bank voor Handel en Scheepvaart
Onder leiding van Hendrik Kouwenhoven, de Nederlandse directeur van de Bank voor Handel en Scheepvaart (BHS), ontwikkelt de bank zich in snel tempo tot een holdingmaatschappij met grote belangen in de internationale grondstoffenhandel. Via dochteronderneming Ruilverkeer importeert BHS onder meer op grote schaal ijzererts uit Zweden, waar de Thyssen-staalfabrieken in Duitsland op kunnen draaien. Frankrijk heeft in het kader van het Verdrag van Versailles de Thyssen-mijnen in Elzas-Lotharingen geconfisqueerd. Handelshuis Ruilverkeer voert alleen al tussen 1920 en 1922 voor 100 miljoen aan Goldmark aan ijzererts uit. President C.J. Karel van Aalst van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, op dat moment Nederlands grootste bank met koningin Wilhelmina als grootaandeelhoudster, is volgens Derix actief bij de transacties van Ruilverkeer betrokken. Van mogelijk nog groter belang is de Nederlandse vermogensbeheerder RTK, eveneens in handen van de Thyssens, dat zijn personeel exclusief betrekt van de BHS. De Britse geheime dienst MI6 en de Franse militaire inlichtingendienst krijgen al snel door dat via de BHS de Nederlandse kredietwetgeving ten gunste van Duitsland wordt ingezet en volgen iedere stap van de bank met argusogen.

In 1926, vlak voor de dood van August, fuseren de zes grote Duitse staalproducenten onder leiding van Thyssen tot de Vereinigte Stalhlwerke. Het is, op de Amerikaanse US Steel Corporation na, het grootste staalconcern ter wereld. De benodigde financiering wordt mede geleverd door de Amerikaanse banken Chase, Chemical Bank, National City Bank, J. Henry Schroeder en Dillon Read. De Vereinigte Stahlwerke heeft op het hoogtepunt 200.000 man aan personeel in dienst en is na chemiegigant IG Farben de grootste private werkgever in Duitsland. Fritz Thyssen, zoon van August, presideert over deze staalreus, waarin het belang van de Thyssens 24 procent van de aandelen bedraagt.

Hongaarse adel

Fritz’s broer Heinrich beheert na een herverdeling van de belangen tussen de kinderen van August in 1930 de bankzaken van de dynastie. Vanwege adoptie door de vader van zijn echtgenote, de Hongaarse barones Margit Bornemisza de Kaszón, mag hij zich baron noemen en verkrijgt hij de Hongaarse nationaliteit. In 1918 moet de nieuwbakken baron het Hongaarse familieslot Rohoncz (Duitse naam: Rechnitz) ontvluchten vanwege de – kortstondige – vestiging van een – kortstondige – communistische radenrepubliek onder leiding van Bela Kun. Barones Margit publiceert een dramatisch verslag van de vlucht van de familie, Zes weken onder de rode vlag geheten, en laat daarin geen twijfel bestaan over haar antisemitische sentimenten: ‘De meest agitatoren en de leider van de Bolsjewieken-formaties waren joden, typisch joods uitziende joden met duivelse uitdrukkingen, die leefden van oneerlijke praktijken en de lagere arbeidersklassen geheel in hun macht kregen met hun gewelddadige en woeste welbespraaktheid’.

Baron Heinrich Thyssen-Bornemisza (l) met zijn kinderen Margit, Stephan en Hans-Heinrich, beter bekend als ‘Heini’. Beeld: Archief David Litchfield

In 1919 vestigt baron Heinrich zich met zijn vrouw en hun kinderen Magrit jr., Gabrielle en Stephan in een statig pand aan de Stadhouderslaan 126 in Scheveningen, dicht tegen het Haagse Statenkwartier. Daar wordt in 1921 zoon Hans Heinrich – beter bekend als ‘Heini’ – geboren. Volgens biografe Derix wordt met barones Margit liefdevol opgenomen aan het hof van koningin Wilhelmina. Haar man Heinrich wordt boezemvrienden met prins-gemaal Hendrik, die eigenlijk Heinrich von Mecklenburg-Schwerin heet. Het Nederlandse koningshuis begint ook te beleggen via de Bank voor Handel en Scheepvaart en zijn graag geziene gasten op de soirees van de Thyssen-Bornemisza’s. Tussen baron Heinrich en zijn naamgenoot de Nederlandse prins-gemaal ontstaat een warme vriendschap. Een andere Haagse relatie is Eduard von der Heydt, een Zwitserse bankier en kunstverzamelaar, die in Nederland optreedt als vermogensbeheerder van de Duitse ex-Kaiser Wilhelm II, die in ballingschap in het Nederlandse Doorn verblijft. Von der Heydt’s eigen bank wordt in 1927 overgenomen door de Thyssens, die zo behalve het Nederlandse koningshuis ook de ex-keizerlijke Hohenzollerns tot hun cliëntèle mogen rekenen.

Kapitale kunstcollectie

Onder de hoede van Von der Heydt begint Heinrich Thyssen met het aanleggen van een kapitale kunstcollectie. Aanvankelijk is hij niet erg gelukkig in zijn aankoopbeleid, maar met steun van de Duitse-joodse kunsthistoricus Rudolf Heinemann wordt het na de Wall Street Crash van 1929 en zeker vanaf de machtsbestijging van de nazi’s in 1933 een stuk makkelijker om tegen gunstige prijzen meesterwerken van Bosch, Rembrandt tot Goya aan te schaffen. Het geld komt uit leningen bij de BHS. De collectie komt bekend te staan als de Rohoncz-collectie, maar in werkelijkheid bevinden de kunstwerken zich niet in Hongarije maar in het Zwitserse Lugano, waar Heinrich van prins Leopold van Pruisen Villa Favorita heeft gekocht.

Onder de hoede van prins Hendrik

Het huwelijk tussen Heinrich Thyssen Bornemisza en zijn Hongaarse barones mondt in de jaren ’30 uit in een scheiding. Margit keer terug naar slot Rechnitz, waar haar dochter Margit jr. trouwt met de Hongaarse graaf Ivan Batthyany, en Heinrich vestigt zich in Zwitserland. Hun jongste zoon Heini blijft onder de hoede van prins Hendrik in alleen achter in Scheveningen, omringd door bedienden. Op de Duitse Deutsche Schule in Den Haag, die vanaf 1933 geheel is genazificeerd, krijgt de jonge Thyssen zijn opleiding.

Fritz Thyssen knoopt in 1923 via veldmaarschalk Erich von Ludendorff, nazi-sympathisant van het eerste uur, contacten aan met Adolf Hitler, die hem inlicht over zijn plan tot een staatsgreep tegen de Weimar Republiek. Fritz ondersteunt het coupplan met 110.000 Goldmark, maar de bierhalputsch in München mislukt en Hitler wordt tot vijf jaar cel veroordeeld (waarvan hij maar een fractie uitzit). Fritz treedt toe tot de ultra-nationalistische DNVP, maar via de Amerikaanse Union Banking Corporation, die hij via de BHS in 1924 in handen heeft gekregen, blijven de Thyssens de nazi’s wel sponsoren. In het bestuur van deze Amerikaanse bank treffen we overigens Prescott S. Bush, de vader en grootvader van twee Amerikaanse presidenten.

In 1927 brengen Fritz en Heinrich een bezoek aan de Italiaanse dictator Mussolini. Fritz heeft serieuze problemen met de Duitse fiscus over het onttrekken van kapitaal aan de Duitse belastingen en hij hoopt dat de nazi’s hem van alle rompslomp kunnen ontlasten. In 1928 ontmoet hij Rudolf Hess, de tweede man in de NSDAP, die hem vraagt om een lening van 350.000 Reichsmark voor de bouw van het landelijke partijkantoor van de nazi’s in München, het zogeheten Braune Haus. De lening wordt verstrekt door de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De volgende stap zijn drie betalingen van Thyssens Rotterdamse bank van 50.000 Reichsmark elk aan de nazi Herman Göring, die geld nodig heeft om in stijl te kunnen wonen. Göring en Fritz Thyssen delen een passie voor paardenraces en een hechte band onstaat, die Fritz later nog van groot voordeel zal blijken. Göring wordt ook klant van de August Thyssen Bank, die inmiddels is omgevormd tot een dochteronderneming van de Rotterdamse BHS.

Nachtmerrie van nationalisering

De belangrijkste reden voor Fritz om zich te scharen achter de nazi’s is eigenbelang. Binnen de Vereinigte Stalhlwerke moet hij lijdzaam toezien hoe zijn grote tegenstrever Friedrich Flick zich opwerkt tot de grootste aandeelhouder. Het wordt nog erger als Flick in de crisisjaren gedwongen wordt dat aandeel te verkopen aan de Duitse staat. Nationalisering van het staalconglomeraat is een nachtmerrie voor Thyssen. Hij gaat ervan uit dat de nazi’s bereid zijn hem de aandelen van Flick in het staalconglomeraat te verkopen zodra zij aan de macht zijn. Wanneer de NSDAP bij de verkiezingen van 1930 uitgroeit tot de tweede partij van het land, wordt Hitler met alle egards ontvangen door de Thyssens op hun familieslot Landsberg. In 1933 treedt Fritz als partijlid toe tot de NSDAP en hij krijgt een zetel namens de nazi’s in de Reichstag. Hjalmar Schacht, ook een cliënt van de August Thyssen Bank en een persoonlijke vriend van Fritz, geeft als president-directeur van de Reichsbank toestemming dat Thyssen de aandelen in de Vereinigte Stahlwerke die in handen van de staat zijn beland, terug mag kopen. Toch is Fritz diep teleurgesteld wanneer het door hem opgerichte Instituut voor Corporatieve Zaken geen werkelijke macht krijgt toebedeeld in de economische pikorde van het Derde Rijk. Hij kritiseert de Führer openlijk dat deze zich niet aan zijn beloftes houdt. ‘Ik heb jou nooit iets beloofd’, houdt Hitler Thyssen voor tijdens een privé-audiëntie. ‘Er is niets waar ik jou dankbaar moet zijn. Wat jij deed voor mijn beweging was voor je eigen voordeel en kan je afschrijven als een verzekeringspremie’. Fritz stuur zijn kinderen naar Argentinië en sluist daar ook een deel van zijn kapitaal heen via zijn beleggingsfonds Faminta, gevestigd in het Zwiterse Glarus.

Hollands Trust Kantoor

Broer Heinrich begint zijn schilderijenverzameling, die inmiddels 300 werken telt, uit Duitsland richting Zwitserland te verplaatsen, alwaar zijn kapitale Vila Favorita aan het Meer van Lugano uitkomst biedt. Zijn Hollands Trust Kantoor verwerft in 1933 voor 160.000 Reichsmark ook het kapitale landgoed annex paardenstoeterij Erlenhof bij Bad Homburg van de joodse papiermagnaat Moritz James Oppenheimer, die in gevangenschap door de nazi’s gedwongen wordt zijn faillissement aan te vragen. Na een onaangename episode aan de Duits-Zwitserse grens, waarbij de Duitse grenswachten de Hongaarse baron onderwerpen aan een vernederende visitatie, besluit Heinrich echter dat hij geen stap op Duitse bodem meer wil doen. Na de Anschluss in 1938 van Oostenrijk bij nazi-Duitsland besluit hij slot Rechnitz – dat met de nieuwe grenzen van na de Eerste Wereldoorlog op Oostenrijks grondgebied is komen te liggen – te schenken aan zijn dochter Magrit jr., die daar samen met haar echtgenoot en haar moeder een grote paardenfokkerij onderhoudt. Wanneer de SS ruimte opeist in het slot, zijn moeder en dochter meer dan in hun nopjes.

In 1938 trouwt Heinrich’s dochter Gabrielle met de Nederlandse baron Adolphe Bentick, een hoge adviseur van het Nederlandse ministerie van Financiën. De familie van Gabrielle is niet verrukt van de partnerkeuze. Broer Heini, zo schrijft Litchfield, beschouwt het als een gelegenheidshuwelijk ‘omdat de Bentincks geen geld hadden’ – een gebrek dat snel wordt goedgemaakt door de vader van de bruid, die Bentinck een half miljoen gulden schenkt als bruidsschat. Die investering zal zich later ruim terugverdienen.

Hermann Goering en baron Thyssen tijdens de Duitse Derby van 1936. Beeld: Archief David Litchfield

In 1939 beginnen de nazi’s nerveus te worden over de grote kapitaalstromen die de Thyssens naar het buitenland pompen. Fritz voelt nattigheid als hij tijdens een vakantie in de Oostenrijkse Alpen per telegram wordt ontboden in de Reichstag en besluit in plaats daarvan naar Zwitserland te rijden. Dezelfde dag roept Hitler de oorlog tegen Polen uit. Göring gaat over tot het confisqueren van het aandelenpakket van Fritz in de Vereinigte Stalhlwerke en plaatst die onder het beheer van de deelstaat Pruisen, waarover hij zelf de scepter zwaait. Degene die het praktische beheer van het belang van Fritz uitvoert, is de Duitse baron Kurt von Schröder, SS-officier en bankier, die eens in de zoveel maanden neerstrijkt in Zürich, Lugano en Davos om te vergaderen met Heinrich en diens zoon Heini, die inmiddels van Den Haag naar Zwitserland is overgekomen. Göring is de Thyssens zeker niet onwelgezind, want het belang van Fritz in de August Thyssen Bank (25 procent) komt in handen van zijn broer Heinrich. Bovendien stuurt Göring Fritz een telegram waarin hij persoonlijk zijn veiligheid garandeert, mocht hij terug willen komen in Duitsland. Volgens Derix zijn de nazi’s woedend wanneer zij ontdekken dat de waarde van de zakelijke belangen die Fritz heeft ondergebracht in de investeringsmaatschappij Holland-American Investment Corporation (HAIC) niet 1,5 miljoen mark bedraagt, zoals aan hen gemeld en door hen goedgekeurd, maar 100 tot 130 miljoen Reichsmark.


‘Compromis met het kwaad’

In zijn zelfverkozen Zwitserse ballingschap acht Fritz Thyssen het nu opportuun om zich te profileren als een verklaard tegenstander van het Hitler-regime. Hij schrijft een open brief aan Hitler: ‘Mijn enige vergissing was dat ik geloofde in u, Adolf Hitler, de Führer, en in de beweging waaraan u leiding gaf’. Het Britse persbureau Exchange Telegraph Press Agency onthult dat Fritz Thyssen de NSDAP in twaalf jaar tijd aan 62 miljoen Reichmark heeft geholpen. De New York Times toont zich niet erg geïmponeerd van het berouw: ‘Zijn echte fout was dat hij een compromis met het kwaad aanging in de hoop zijn eigen miljoenen te redden. De wereld zal weinig sympathie over hebben voor zo’n man’.

Villa Favorita aan het Meer van Lugano werd in de jaren ’30 de uitwijkplek van de Thyssens

In 1941 verschijnt van de hand van Fritz Thyssen het boek I Paid Hitler, gepresenteerd als het relaas van een spijtoptant, opgesteld in samenwerking met de Amerikaanse uitgever Emery Reves. Wanneer het boek uitkomt ontkent Thyssen in alle toonaarden dat hij het boek heeft geschreven, hetgeen begrijpelijk is, want hij bevindt zich dan al in Duitse gevangenschap. Terugkerend van een vakantie aan de Côte d’Azur weigert Zwitserland Thyssen en zijn vrouw toegang tot het land, en uiteindelijk overhandigt de Franse politie het echtpaar in december 1940 aan de Gestapo. Fritz en zijn vrouw Amélie krijgen in gevangenschap wel een VIP-behandeling in een vijfsterrenkliniek in Neubabelsberg bij Berlijn, waar ze beschikken over een eigen auto met chauffeur en iedere dag kunnen lunchen in de hoofdstad.

Dwangarbeiders
Ondanks alle complicaties gaat het het Thyssen-imperium in 1942 nog steeds voor de wind, ook met dank aan de buitenlandse dwangarbeiders die het nazi-regime levert aan het concern. Heinrich Thyssens kolenmijn in Walsum kan beschikken over twee dwangarbeiders per één reguliere arbeider, een record in de mijnsector. Frits staaldivisie August Thyssen Hütte bouwt negen kampen voor krijgsgevangenen en zeventien kampen voor dwangarbeiders en sluit 1942 af met een totale jaaromzet van meer dan 400 miljoen Reichsmark, met twee procent dividend voor de aandeelhouders. Het Thyssen-bedrijf Seismos levert geavanceerde mortiergranaatsystemen aan het Derde Rijk. Heinrich’s zoon Stephan is als ingenieur en als bestuursvoorzitter nauw betrokken bij de ontwikkelaar van dit wapentuig. Stephan vervult dezelfde rollen bij de Maschinen- und Apparatebau AG (MABAG) in Nordhausen, dat gemoeid is met de ontwikkeling van lanceerinrichtingen voor V1 en V2-langeafstandswapens in het Harzgebergte, met de massale inzet van 10.000 dwangarbeiders uit het concentratiekamp Buchenwald. Volgens Thyssen-biograaf Litchfield investeren de Thyssens via de Bank voor Handel en Scheepvaart dan wel de August Thyssen Bank in deze ‘wonderwapens’, waarmee Hitler het verloop van de oorlog tot de laatste snik dacht te kunnen keren. Blijkbaar had Stephan Thyssen, die opgeleid was aan het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology, talent op het gebied van ontwikkeling van moderne wapens. Dat bleek wel toen zijn ex-vrouw Ilyana tussen 1956 en 1960 een hele reeks patenten op haar naam liet registreren voor hoogst geavanceerde mortiersystemen. Aangezien zij slechts over werkervaring in een patisserie beschikte, moet worden betwijfeld of de barones die wapens zelf had uitgevonden. Overigens was baron Stephan ‘Förderndes Mitglied der SS’, aldus biografe Derix, hetgeen betekende dat hij niet in actieve dienst was, maar de SS financieel ondersteunde.

Ook de Thyssen-bedrijven Düsseldorf-Reisholz en Oberbilker Stahl leveren op grote schaal wapens aan de strijdkrachten van nazi-Duitsland. De Vulkan-werf in Bremen produceert tot 1945 nog 68 U-boten en 178 grote dieselmotoren voor de Duitse marine. Thyssengas komt met 6 procent dividend over een winst van 6 miljoen Reichsmark en de Bank voor Handel en de Scheepvaart meldt trots een boekwinst van 3 miljoen gulden. Kortom, de Thyssens lopen binnen dankzij het Derde Rijk, maar kunnen zich dankzij Fritz’s detentie en Heinrich’s status als Hongaarse baron in Zwitserland wel beroepen op niet-actieve deelname aan het Hitler-regime.

Kouwenhoven rebelleert

Een kink in de kabel voor de broers komt wanneer Hendrik Jozef Kouwenhoven, de Nederlandse topman van de Bank voor Handel en Scheepvaart, op last van de Thyssens het veld moet ruimen voor twee nieuwe, nazivriendelijke directieleden uit Duitsland. Die besluiten dat de aandelen die de bank beheert – inclusief die van het Nederlandse koningshuis – om veiligheidredenen dienen te worden overgeplaatst naar de August Thyssen Bank in Berlijn. Kouwenhoven voelt zich gepasseerd en ziet de verplaatsing van de aandelen naar Berlijn bovendien als een plundering van de Nederlandse economie. Van de weeromstuit begint hij tegen de Duitsers te praten over de financiële constructies waarmee Heinrich en Fritz Thyssen geld wegsluizen voor de Duitse fiscus.

De dood van bankier Hendrik Kouwenhoven in 1948 kwam de Thyssens niet ongelegen.

In de woorden van Heini Thyssen tegenover Litchfield: ‘De Duitsers kwamen achter onze belastingontduiking dankzij Kouwenhoven, die ons verried. Mijn vader [Heinrich Thyssen-rz] had altijd volgehouden dat hij en zijn broer nooit zaken met elkaar deden, maar ze waren overeengekomen dat mijn vader gas zou kopen van de hoogovens van Oom Fritz en hem water zou verkopen om het staal te koelen. In de zakelijke scheiding tussen de boers in 1930, was afgesproken dat het water te overwaarderen en de winst in Nederland uit te keren om zo de Duitse belastingen te ontwijken. Helaas behoorde Kouwenhoven tot een protestantse sekte die verordonneerde dat haar volgelingen niet mochten liegen. Dus hij begon allerlei dingen te vertellen, in feite de hele waarheid over de bankrekeningen van mijn vader en mijn oom en hoe die waren georganiseerd. Daarom werd hij vervangen in het bestuur van de BHS’.

In mei 1943 worden Fritz Thyssen en zijn vrouw overgeplaatst van Berlijn naar concentratiekamp Sachsenhausen. De VIP-behandeling is nog steeds niet geheel teneinde: ze hoeven geen gevangenenkleding te dragen, beschikken over een eigen huisje met tuin en krijgen hetzelfde eten als de SS-bewakers. Intussen hebben de Amerikaanse autoriteiten er lucht van gekregen dat de Union Banking Corporation op Broadway in New York een Thyssen-bank is, die honderd procent in handen is van de Bank voor Handel en Scheepvaart, en dat Fritz Thyssen via die bank zijn geld naar Argentinië pompt. De Bank voor Handel en Scheepvaart wordt vanaf dat moment als een Duitse bank beschouwd door de Amerikanen en de rekeningen van de Union Bank worden – tijdelijk – bevroren in het kader van de wet die Trading with the Enemy verbiedt.

In 1944 ontmoet de 25-jarige Heini Thyssen, die door zijn vader Heinrich als enige erfgenaam van diens kapitaal is benoemd, in het Zwitserse Lausanne de 19-jarige Hongaarse prinses Theresa zur Lippe Biesterfeld Weissenfeld, een nicht van de Nederlandse prins Bernhard. In 1946 komt tot een huwelijk, dat van grote waarde zou blijken te zijn voor de Thyssens.

Zijn huwelijk met Theresa zur Lippe Biesterfeld-Weissenfeld in 1946 bezorgde Heini Thyssen-Bornemisza de onontbeerlijke steun van prins Bernhard.

Macaber feest

In mei 1945 organiseert Heini’s zus Magrit samen met haar Hongaarse man baron Ivan Batthyany op hun kasteel Rechnitz in Oostenrijk op de nacht voor Palmzondag een macaber feest voor zo’n veertig officieren van de aldaar gelegerde SS-troepen, die in afwachting zijn van het oprukkende Rode Leger. Naast Wein, Weib und Gesang staat op het feestprogramma een jachtpartij op verhongerde Joodse dwangarbeiders, die in de buurt verdedigingswerken moeten bouwen. De feestgasten krijgen jachtgeweren en pistolen overhandigd en mogen zich uitleven. Tweehonderd mensen worden die nacht in koelen bloede doodgeschoten. De massamoord wordt na de oorlog bekend vanwege de verklaringen van ooggetuigen die zich verborgen hadden weten te houden. Nooit wordt iemand veroordeeld voor het bloedbad van Rechnitz.

Barones Margit Thyssen-Bornemisza-Batthyany op haar slot Rechnitz, waar in mei 1945 een bloederige jachtpartij op Joodse dwangarbeiders werd gehouden.

In Duitsland worden Fritz en Amélie Thyssen overgeplaatst van Sachsenhausen naar Buchenwald en vervolgens Dachau en concentratiekamp Reichenau, om uiteindelijk samen met ex-Deutsche Bank-president Hjalmar Schacht, prins Leopold van Pruisen, prins Philip van Hessen, de Franse ex-premier Leon Blum, prins Xavier Bourbon-Parma, de Hongaarse ex-president Horty, een neef van Churchill en nog een hele reeks VIP-gevangenen door de Amerikanen te worden bevrijd. Binnen enkele jaren wordt Fritz met dank aan zijn Amerikaanse connecties met succes gedenazificeerd. De Thyssens schuiven aanvankelijk Heinrichs oudste zoon Stephan – de SS-man – naar voren als de nieuwe sterke man van het familieconcern. Stephan presenteert zichzelf als statenloos, maar heeft gedurende de hele oorlog in Duitsland verbleven, waardoor de complicatie ontstaat dat het onder hem ressorterende concern in Nederlandse staatshanden zou moeten komen, Kapitein-luitenant ter zee J.H. Zeeman van de Nederlandse Militaire Missie krijgt opdracht de nationaliteit van Stephan Thyssen. In oktober 1948 werpt Zeeman in zijn rapport aan de superieuren de vraag op of ‘behandeling van de onderwerpelijke zaak niet het gevaar zou kunnen ontstaan dat bepaalde Nederlandsche belangen, te weten die van de Bank voor Handel en Scheepvaart, worden geschaad’. Heeft hij lucht gekregen van het SS-lidmaatschap van de Thyssen-troonovolger? Zeeman krijgt in ieder geval het bevel uit den Haag onmiddellijk een punt te zetten achter zijn speurwerk naar het verleden van Stephan Thyssen. Diens jongere broer Hans Heinrich – de in Scheveningen geboren ‘Heini’- wordt formeel nu de nieuwe leider van de dynastie.

Met nazi-Duitsland verslagen wordt het nu de taak van Heini als de nieuwe sterke man van de Thyssen-dynastie het imperium van de dynastie veilig te stellen. Inmiddels heeft de Nederlanse regering via het Beheersinstituut de controle over de Bank voor Handel en Scheepvaart in handen genomen en Hendrik Kouwenhoven is daar in ere hersteld. Heini’s belangrijkste adviseur in zijn campagne om de bank weer in handen van de Thyssens te krijgen van de Nederlanders is de accountant Jakob Kraayenhoff, die voor zowel olieconcern Shell als het Nederlandse koninklijk huis werkt (zijn firma Klynveld, Kraayenhoff & Co groeide in de jaren ’80 uit tot KPMG, een van de vier grootste accountantbureaus in de wereld). Een belangrijke rol speelt ook P.W. Kamphuisen, een advocaat die leiding had over het chemieconcern Akzo. Van strategisch voordeel in het onderhandelingsproces is Heini’s zwager Adolphe Bentinck, die in 1946 promoveert tot ambassadeur in Londen. Een andere troefkaart is zijn vrouw gravin Theresa, die als familielid van prins Bernhard directe toegang heeft tot het Nederlandse hof. Maar de grootste troefkaart van de Thyssens is het grote pakket aandelen van het Nederlandse kroonvermogen dat van de BHS naar de August Thyssen Bank in Berlijn is gebracht. Door aandelen ongeschonden terug te brengen naar Nederland, hopen de Thyssens hun Rotterdamse bank weer van de Nederlandse regering in handen te krijgen. Probleem is dat de August Thyssen Bank aan de Behrenstrasse, waar de papieren sinds najaar 1942 liggen opgeslagen in kluizen, in het door de Russen bezette stadsdeel ligt. De bank heeft brand- en waterschade opgelopen, is al diverse malen geplunderd, de bankrekeningen en de daarop liggende vermogens zijn in beslag genomen, het personeel is naar huis gestuurd, maar wonderwel hebben de Russen de waardepapieren in de hoofdkluis laten liggen.

In augustus 1946 trekt een Nederlandse militaire missie, bestaand uit vertegenwoordigers van Royal Dutch Shell, Philips en Akzo, die van prins Bernhard een militaire rang krijgen toebedeeld omdat de stad voor burgers gesloten is, naar Berlijn. Onder leiding van Philips-medewerker Dick Swart slagen ze erin door te dringen tot de Russische bezettingszone in Berlijn.Ze kopen de Russische bewakers om en kunnen de aandelen van de koninklijke familie en de Thyssens in een legertruck te laden en terugbrengen naar Nederland. Swart krijgt als dank voor de reddingsactie een managersfunctie bij de Thyssen-Bornemisza Groep. Thyssen-biograaf Litchfield schrijft in zijn boek: ‘De wetenschap dat grote Nederlandse ondernemingen samen een illegale daad hadden verricht, waarvan zij, de Thyssen-Bornemisza’s en hun eigen koninklijke familie zouden profiteren, was niet iets waar de Nederlandse regering mee te koop liep. Dus werd toegestaan dat de aandelen stilletjes teruggingen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart. Terwijl de bank officieel nog was overgenomen door de Nederlanders, twijfelde niemand er in ernst aan dat het slechts een kwestie van tijd was eer er een passend imposant Nederlands bestuur was gerekruteerd, de inbeslagname werd ingetrokken en de bank kon worden teruggeven aan de Thyssen-Bornemisza’s’. En dat was precies wat er gebeurde.

Volgens Derix duikt het codebegrip ‘Operatie Juliana’ voor het eerst op in een brief van Heini aan een Duitse bankconnectie in Berlijn en is deze bedoeld de Russische censuur te misleiden. Heini heeft het daarin over ‘pakketten’, die ‘aan het oude adres’ moeten gezonden’, ‘zodat Juliana ook iets krijgt’. ‘Ik trouw eind van deze maand haar nicht’, vult de jonge baron daarbij aan. Volgens Derix staat het codewoord hier niet alleen voor de Nederlandse kroonprinses, maar voor alle zaken van de BHS ‘die met Nederland te maken hebben’.

‘Hoogst onverantwoordelijke daad’

Heini Thyssen mocht er tegenover zijn biograaf Litchfield graag over opscheppen dat hij persoonlijk in Nederlands legeruniform had deelgenomen aan Operatie Juliana. Minder geamuseerd was BHS-directeur Kouwenhoven, die samen met een collega-directeur een brief op poten schreef aan de Nederlandse minister van Economische Zaken over ‘een hoogst onverantwoordelijke daad tegenover een natie met wie wij niet in staat van oorlog zijn’. Minister Lieftinck van Financiën gelastte een onderzoek, maar zag daar al snel wijselijk van af, kennelijk gewaarschuwd voor het ontketenen van een internationaal politiek schandaal. Dezelfde Lieftinck doet Heini Thyssen twee jaar later een genereus aanbod, aldus Heini tegenover Litchfield. Zijn vader Heinrich had voor de oorlog ter financiering van zijn kunstcollectie een krediet van 32 miljoen gulden opgenomen bij de Bank voor Handel en Scheepvaart. De Nederlandse regering, nu eigenaar van de BHS, wilde dat geld terug. Lieftinck had daarbij echter een ruil in gedachten, aldus Heini tegenover Litchfield. ‘Hij bood aan de schuld te laten dekken door dividend betaald over onze aandelen in Koninklijke Olie. Het was ongelofelijk. Wat hij in feite deed was dat hij mijn vaders schuld kwijtschold en mij genoeg geld liet om mijn broers aandeel in de bank te kopen’. Litchfield vermoedt dat Heini hier de rol van ambassadeur Bentinck bewust verzweeg. ‘Los van de vraag wie verantwoordelijk was, is het onwaarschijnlijk dat het Nederlandse publiek het feit zou waarderen dat zij de kunstcollectie van Thyssen-Bornemisza heeft gesubsidieerd’.

In 1947 zorgt Prins Bernhard ervoor dat de BHS niet langer onder controle staat van het Nederlandse Beheer Instituut. Onder zijn regie komen er in de Raad van Toezicht twee vertrouwelingen van het hof, ex-Shell-directeur J.M. de Booy en ex-burgemeester van Den Haag S.J.R. De Monchy. Daarnaast treden graaf Adolph Bentinck en de Haagse advocaat J. Coert sr. aan. De laatste werkte al voor de Thyssens. Zijn zoon J. Coert jr. van het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland was deelnemers aan Operatie Juliana. Andere vertrouwelingen van Bernhard in het bestuur van de bank zijn Horatius Albarda, directeur van de Nederlandse Handel-Maatschappij, Herman Carel Hintzen van het Rotterdamse assurantiekantoor Mees & Zonen en de Nijmeegse hoogleraar strafrecht Pieter Wihelmus Kamphuisen. De 11-koppige raad bestaat statutair uit zeven Nederlanders en vier vertrouwelingen van Thyssen-Bornemisza. Directeur wordt Dick Swart, de leider van Operatie Juliana. Dankzij deze groep krijgen de Thyssens de controle terug over hun bank en wordt hun imperium gered van de ondergang. In de woorden van Simone Derix: ‘De reorganisatie creëerde de voorwaarden op basis waarvan Nederland de daaropvolgende decennia weer de financiële draaischijf van de ondernemingen van Thyssen-Bornemisza kon worden’.

De Amerikaanse en de Britse autoriteiten waren inmiddels op de hoogte van Operatie Juliana, maar zagen van verdere stappen af. In 1947 ging de Nederlandse regering over tot het legaliseren van gesmokkelde waardepapieren, zodat Operatie Juliana met terugwerkende kracht werd goedgekeurd. De plotselinge dood van Hendrik Kouwenhoven bij een bezoek aan New York in 1948 kwam als een grote opluchting voor Heini, zoals hij tegenover Litchfield bekende. De Thyssens vreesden dat hij zijn kenis over de banden van hun imperium met nazi-Duitsland zou gaan delen met de buitenwereld.

Even succesvol is Heini in Amerika, waar er nog altijd het probleem is van de verdenkingen tegen de BHS-dochter Union Bank Corporation in New York wegens het wegsluizen van vermogen van hoofdrolspelers van het Derde Rijk. Een hogere voorzienigheid zorgt ervoor dat Heini in 1946 zijn KLM-vlucht naar New York mist – het toestel stort onderweg neer en alle inzittenden komen om het leven. Bij zijn aanvraag van zijn Amerikaanse visum bestaat Heini te verklaren: ‘Vanaf het begin van het oprijzen naar de macht van de nazi’s, en zeker vanaf 1938, was het beleid van de ondernemingen van dr. Heinrch Thyssen-Bornemisza’s ondernemingen erop gericht de nazi herbewapening te miminaliseren’. Hetgeen een gotspe mag heten, maar met steun van de Amerikaanse advocaat John Foster Dulles en diens broer Allen Dulles, hoofd van de CIA-voorloper Office of Strategic Services in Bern, weet Heini ook hier succes te boeken. Er waren ook te veel invloedrijke Amerikanen in het bestuur van de Union Bank – denk aan Prescott Bush – betrokken om deze in het openbaar af te serveren als een nazi-bank.

Bernhard bemiddelt bij Vaticaan

De banden tussen Heini en prins Bernhard worden door dit alles meer dan hecht. Simone Derix schrijft dat het aan de persoonlijke bemiddeling van Bernhard bij het Vaticaan te danken is dat Heini en Theresa zur Lippe-Biesterfeld-Weissenfeld in 1965 toestemming krijgen tot ontbinding van hun huwelijk. Ook is Heini een vast bezoeker en financier van Bernhard Bilderberg-conferenties en was hij ook niet te beroerd de Nederlandse prins-gemaal te verblijden met een door hem georganiseerde kunstveiling ten bate van het Wereldnatuurfonds, gehouden op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s. In 1995 verkrijgt Heini op een grote party te zijner ere in Madrid de hoge Nederlandse onderscheiding van commandeur in de Orde van Oranje-Nassau vanwege zijn ‘culturele verdiensten’.

De Bank voor Handel en Scheepvaart werd nadat ze weer in handen kwam van de Thyssens omgedoopt tot de Thyssen Bornemisza Group (TBG), een van de grootste investeringsmaatschappijen ter wereld. De groep belegt onder meer in de Nederlandse scheepsbouw, maar ook in Australische schapenfarms, plasticproductie, oliehandel en glasproductie. De omzet van de in Curação geregistreerd staande TBG loopt in de miljarden. Nog altijd heeft de TBG een vestiging in Nederland, in Amstelveen. Het ThyssenKrupp-consortium is nog altijd een van de grootste industriële conglomeraten van Duitsland.

In 1993 verkocht baron Thyssen-Bornemisza zijn kunstcollectie aan het koninkrijk Spanje. Zevenhonderd van zijn schilderijen kwamen te hangen in het Thyssen-Museum in Madrid. De prijs: 350 miljoen dollar, eigenlijk bijna het dubbele wanneer de kosten worden meegerekend van de renovatie van de paleizen waarin de collectie kwam te hangen, de advocatenkosten, de transportkosten en niet te vergeten de provisie voor de gulle gever. Tot dan toe had de baron zijn geliefde werken van Rembrandt, Van Gogh, Holbein, Rubens, Botticelli, Goya en ga zo maar door vooral opgeslagen in zijn villa in Lugano. Toenmalig Spaans koning Juan Carlos zette zich persoonlijk in voor de komst van de collectie, waar ook in Frankrijk en Duitsland belangstelling was, terwijl de Zwitsers de collectie ongaarne uit hun land zagen verdwijnen.

Baron Heini wees er fijntjes op dat de collectie in 1988 door Sotheby’s op een waarde van 1,2 miljard dollar was geschat en kwam daarom tot de conclusie dat ‘de collectie dan wel niet aan Spanje was gedoneerd, maar toch zeker geen deal met winstoogmerk’ was geweest. Hij had er alleen maar de erfenis voor zijn kinderen – in feite alleen adoptiekinderen uit de eerdere huwelijken van zijn vijf echtgenoten in successie, alleen dochter Francesca, getrouwd met de Habsburger troonopvolger Karl is zijn kind van vlees en bloed – mee willen financieren, plus de leningen op basis waarvan hij nog meer kunst had gekocht. Kortom, de baron zag zichzelf als een weldoener van het Spaanse volk. Maar toen zijn biograaf Litchfield hem op de man af vroeg of hij in de positie van de Spaanse staat ook zou hebben ingestemd met de aankoop, was zijn antwoord ‘nee’. Uiteindelijk was de verkoop met zoveel randvoorwaarden omgeven dat de Spanjaarden dan wel eigenaar zijn van de 700 meesterwerken, maar geen rechten hebben die te verkopen of te ruilen.

‘Je hebt hen eigenlijk 600 miljoen dollar laten betalen om voor eeuwig op je schilderijen te passen’, concludeerde de biograaf. ‘Eigenlijk “bezitten”ze die schilderijen helemaal niet, is het niet, Heini?’

De baron giechelde in zijn glas rode wijn. ‘Nee, eigenlijk niet’.

Dat Lichtfield Hans-Heinrich baron Thyssen-Bornemisza de Kaszón in de jaren ’90 zo uitgebreid te spreken kreeg in zijn villa aan de Costa Brava, was volgens hem vooral te danken aan de voorliefde van de baron voor rode wijn. Litchfield: ‘Heini woonde met zijn vijfde vrouw Carmen ‘Tita’ Cervera, een voormalige Spaanse schoonheidskoningin, in een villa die de vorige echtgenoot van Tita, Tarzan-acteur Lex Barker, had laten bouwen. Hij zat verlegen om gezelschap, want dan mocht hij van zijn echtgenote meer vino tinto drinken. Naarmate hij meer dronk, werd hij loslippiger. Hij was geestig en charmant, maar nam het ook niet al te nauw met de waarheid. Via zijn dochter was ik met hem in contact gekomen om zijn biografie te schrijven, maar het werd me al snel duidelijk dat de baron meer geïnteresseerd was in het proces van zijn biografie uitbesteden dan aan in het daadwerkelijke schrijven ervan. Ik schat dat hij minstens vijf andere schrijvers ook opdracht heeft gegeven voor zijn hagiografie, en uiteindelijk verscheen er geen enkele’. Ook niet die van Litchfield, die zijn opdracht weliswaar in 2001, een jaar voor de dood van de baron, vervulde, maar dat manuscript zag nooit het daglicht.

Na de dood van Thyssen zette Litchfield zich samen met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz tot een geschiedschrijving van de hele Thyssen-dynastie op basis van de talrijke onthullingen die de baron hem had gedaan. Het boek werd door critici onthaald als éen handboek voor revolutie’. Litchfield: ‘Ik denk dat Heini echt in zijn maag zat met datgene wat zijn familie had uitgespookt en dat hij zijn kant van het verhaal echt kwijt wilde. Ik denk dat hij zijn familie wilde straffen voor hun ongeremde hebzucht’.

Daarbij hield de baron wel in de gaten dat hij zelf zo positief mogelijk in het verhaal zou verschijnen. Zo vertelde hij Lichtfield over zijn innige vriendschap als scholier in Den Haag met een joodse medeleerling op de Duitse school in de residentie. Deze Rafael Birnbaum was een neef van de opperrabbijn van Berlijn en werd in 1933 van de door nazi’s overgenomen school verwijderd. Heini tegenover Litchfield: ‘Hij was erg intelligent en voordat hij vertrok deden we ons huiswerk samen. Hij verzamelde ook postzegels. Nadat Rafael was vertrokken, bleef ik hem bezoeken en we speelden schaken en dammen bij hem thuis. Zijn familie was erg aardig en gastvrij. We gingen ook vaak naar de duinen om te wandelen en we spraken veel over politiek. Tijdens onze gesprekken spraken we over een complot om Hitler te vermoorden. Hij wilde dat ik mijn oom Fritz gebruikte om dichtbij de Führer te komen, en we wogen onze verschillende mogelijkheden hoe hem te doden tegen elkaar af. Toen we afscheid namen van elkaar herinner ik me dat hij zei dat de nazi’s alle Joden zouden vermoorden. Zijn eigen familie inbegrepen. Ze hadden nergens om te gaan. Ik probeerde hem op te vrolijken en kon niet werkelijk geloven dat zoiets onmenselijks werkelijk kon gebeuren’.

Litchfield sprak echter ook een Hongaarse vriend van de baron, Josi Groh, die dit relaas afdeed als een mythe: ‘Ik kan me niet herinneren dat Heini daar ooit over sprak voor 1983, toen hij er plotseling over begon. Tegen die tijd begon Hein anti-nazi te worden. In de dertig, veertig jaar dat ik met hem opging heb ik hem nooit iets horen zeggen over deze schoolvriend’.

Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in De Republikein nr. 2 van 2018.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

De Kosten van het Koningshuis: het volledige rapport

Woord vooraf

Dit onderzoek naar de kosten van het Nederlandse koninklijk huis is erop gericht te komen tot de vaststelling van een nettobedrag dat de Nederlandse burger jaarlijks gemiddeld kwijt is aan het in stand houden van de Oranje-monarchie en op grond daarvan aan de hand van vergelijkingen met andere landen (zowel republieken als koningshuizen) te zien of de huidige Nederlandse staatsvorm duur dan wel goedkoop uitvalt.

Het gaat om een optelsom van kosten, die in sommige gevallen uit de diverse begrotingen kunnen worden gehaald (uitkeringen, vergoedingen etc.) maar in veel gevallen creatief rekenwerk vereisen. Vitaal onderdeel van deze exercitie is een schatting van het vermogen van het koningshuis, hetgeen relevant is omdat dit vermogen vanwege de grondwettelijke gunsten die de monarchie ten deel vallen voor een belangrijk deel fiscaal onbelast blijft. De aldus aan de nationale schatkist onttrokken sommen dienen te worden opgeteld bij de kosten van de monarchie, zo is de hier gehanteerde methode. Net zoals bij de Belastingdienst te doen gebruikelijk, werken we aan de hand van aannames op basis van de beschikbare gegevens, en mochten deze aannames foutief zijn – hetgeen natuurlijk niet honderd procent valt uit te sluiten – horen wij graag van de regering of het koningshuis in welke zin we de uit de literatuur en eigen onderzoek gedistilleerde cijfers zouden moeten aanpassen, net zoals een belastingplichtige bezwaar kan aantekenen tegen de hem of haar opgelegde aanslag.

Het logo van het meldpunt voor koninklijke klokkenluiders WillyLeaks. Ontwerp: Studio GoedZo, Amsterdam
Dit onderzoek is uitgevoerd door de redactie van tijdschrift De Republikein in opdracht van het Republikeins Genootschap en werd gefinancierd met behulp van crowdfunding. Een van de onderdelen van het onderzoek behelsde het in gebruik stellen van WillyLeaks, het ‘digitale meldpunt voor koninklijke klokkenluiders’, een nog altijd in gebruik verkerend mailadres (willyleaks@derepublikein.nl) voor tips en adviezen ten behoeve van het onderzoek, dat functioneert op basis van volstrekte vertrouwelijkheid.

Via WillyLeaks ontving het onderzoeksteam velerlei bruikbare wenken over grote en kleine aspecten van de met het koningshuis gemoeide kostenposten – ze zijn in deze rapportage verwerkt. Waar het gaat om vertrouwelijke informatie die alleen bij de gratie van anonimiteit is gedeeld, is er bij de verwerking in deze rapportage voor gezorgd dat e.e.a. niet herleidbaar is tot de bron.

Dit rapport is onderdeel van een vergelijkend onderzoek naar de kosten van de laatste zeven grote monarchieën in Europa zoals dat wordt uitgevoerd binnen de Alliance of European Republican Movements (AERM), de federatie van republikeins georiënteerde organisaties in Groot-Brittannië, Spanje, Zweden, Noorwegen, Denemarken, België en Nederland. De gehanteerde methodiek om te komen tot een totaalbeeld van de kosten van het vorstenhuis is geïnspireerd op het rapport Royal Expenses van de Britse republikeinse organisatie Republic.

Dit onderzoek kan worden beschouwd als een doorlopend proces en is met de publicatie van deze rapportage dan ook niet afgesloten. Dat kan ook moeilijk anders, aangezien veel van de hier besproken materie is omgeven door de geur van mysterieuze staatsgeheimen, hetgeen de discussie in de Tweede Kamer over het vermogen van de Koning en het Koningshuis keer op keer ernstig heeft vertroebeld. Het zou ten zeerste te zijn aanbevelen als de zittende regering een eind zou maken aan alle speculaties door de volksvertegenwoordiging het resultaat te bieden van een grondig boekenonderzoek van het koninklijke vermogen en dat van de andere vertegenwoordigers van het koninklijk huis.

De redactie van De Republikein dankt de volgende personen voor hun waardevolle tips en adviezen bij de totstandkoming van dit onderzoek: Gerard Aalders, Philip Dröge, Jan Maliepaard, Ries Roowaan, Martien Schurink en Gerard van der Zwan, plus alle anonieme tipgevers via WillyLeaks.

De eindredactie van dit rapport was in handen van René Zwaap en Maurits van den Toorn, met bijdragen van Maurits van den Toorn, Gijs Korevaar en Thom deLagh.

Inleiding

Het onderzoek ‘De Kosten van het Koningshuis’ , dat de redactie van dit tijdschrift uitvoerde in opdracht van het Republikeins Genootschap, kreeg breed aandacht in de media. Met name de berekeningen van het koninklijk vermogen – essentieel vanwege de fiscale vrijstellingen die daar in de Grondwet voor zijn gereserveerd – baarden veel opzien en misbaar.
Enkele dagen voor de presentatie in perscentrum Nieuwspoort in Den Haag op 29 april 2018 kwam de Rijksvoorlichtingsdienst met de mededeling dat de koning geen aandelen heeft in Koninklijke Olie Shell, noch in andere bedrijven die het predicaat ‘koninklijk’ in het banier voeren. Een unieke stap. Tot dan toe heerste in Den Haag een ‘omerta’ over het bezit van de koning(in). Slechts eenmaal vond er in naam van de regering een onderzoek plaats naar de hoogte van het vermogen van het koningshuis. Dat ging in 1968 van start op last van het kabinet-De Jong en werd uitgevoerd door de Commissie-belastingvrijdom Koninklijk Huis. In dat rapport stond alleen te lezen dat ‘de Koningin en leden van haar Huis’ niet beschikten ‘over geldelijk inkomen verschaffende vermogens van zeer grote hoogte’. Naar de pers werd indertijd een bedrag van 80 miljoen gulden aan privévermogen van Juliana gelekt.
Maar hoe betrouwbaar was die mededeling? De Rotterdamse hoogleraar Rechtsgeleerdheid H. van Maarseveen (1926-2012), die als ambtenaar van Binnenlandse Zaken gemoeid was bij de naspeuringen van de commissie, kwalificeerde het onderzoek in 1976 als ‘fake’. In een interview met het weekblad Haagsche Post op 28 februari 1976 stelde Van Maarseveen: ‘Het vermogen van de Oranjes moet veel groter zijn geweest dan toen is vastgesteld. De informatie die de regering destijds aan het parlement heeft gegeven – namelijk dat het vermogen niet zo groot is als werd verondersteld – is foutief.’
Aangezien het privévermogen van de vorst ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’ (een rekbaar begrip) vrijgesteld is van vermogensbelasting, was de hoogte van dat vermogen essentieel voor ons onderzoek. We kwamen uit op een bedrag van minstens 12 miljard euro. NRC Handelsblad had het in dit verband over een ‘losjes uitgevoerd onderzoek’. Maar zo losjes waren de berekeningen niet.
In 1824 verwierf koning Willem I een belang van 11 procent in de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van de ABN-Amro. De inleg van Willem I bedroeg 4 miljoen gulden, en daarmee werd het koningshuis de belangrijkste aandeelhouder van deze handelsbank. De NHM fuseerde in 1964 met de Twentsche Bank en heette vanaf dat moment de Algemene Bank Nederland (ABN), die weer fuseerde met de AMRO en zo uitgroeide tot een van de grootste bankbedrijven in Nederland. In 2007 bracht een consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland (RBS) en Santander een succesvol bod uit op alle uitstaande aandelen van ABN Amro. De totale overnamesom bedroeg ongeveer 72 miljard. De inleg van 4 miljoen door Willem I was daarmee in 2007 circa 6 miljard waard geworden, aangenomen dat het koningshuis bij elke (claim)emissie een proportioneel aantal aandelen had bijgekocht en dat die aandelen nooit zijn verkocht.

Koninklijke olie
Dan het belang in Shell. Volgens de RVD dus niet in handen van de koning, maar over zijn moeder en zijn echtgenote – die eveneens wettelijk zijn vrijgesteld zijn van vermogensbelasting – deed de dienst geen mededelingen. Ook heeft het koningshuis het vermogen geparkeerd in diverse stichtingen die fiscaal buiten schot blijven: de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden.
Koning Willem III nam in 1890 een fors belang in de aandelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, die in 1907 fuseerde met de Shell en sindsdien de Koninklijke/Shell Groep heette. In zijn studie Henri Deterding, De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds vermeldt financieel analist Paul Hendrix dat het Koninklijk Huis ‘als medeoprichter en grootaandeelhouder van de Koninklijke een belangrijke plaats innam’. Ook oud-directeur van het Koninklijk Huis B. Woelderink bevestigt in zijn boek Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975 het bezit van koninklijke zijde van een aandelenpakket in de oliemaatschappij.
Hoe groot het aandeel van Oranje in Shell is, is nooit officieel gemeld. Wettelijk is er een verplichting dat belangen van meer dan vijf procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van vijf procent zou anno 2018 goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Ook hier geldt: wellicht zijn die aandelen al doorverkocht en omgezet in andere belangen. Hoe dan ook moet er iets van de investering door Willem III terug te vinden zijn in het vermogen van het Koninklijk Huis. Zie daar de basis van de aannames in dit rapport. Gegevens uit het verleden geven weliswaar net als op de beurs geen garanties voor de toekomst of zelfs het heden, maar bieden wel aanknopingspunten. Wellicht zijn die grote belangen in de loop der decennia te gelde gemaakt, of in andere beleggingen of trustfondsen terecht gekomen. Maar dat geld is natuurlijk niet weg. Aangezien volgens de Belastingdienst elke modale sufferd een jaarlijks rendement van 4 procent op zijn vermogen moet kunnen behalen, zal het Koninklijk huis – gesteund door een legertje professionele beleggingsadviseurs – daar ook echt wel in slagen. De onduidelijkheid waar het geld is belegd wordt door dergelijke ontkenningen alleen maar groter, de onzekerheid over mogelijk ongewenste belangenverstrengeling ook.

Kern van het probleem bij die aannames is dat ze nodig zijn door de onduidelijkheid over de kosten en de weigering van opeenvolgende regeringen om meer duidelijkheid te verschaffen. De RVD kan het dan wel over ‘giswerk’ hebben, men draagt zelf aan de onduidelijkheid bij door geen opening van zaken te geven. Bovendien zijn de bedragen die het Koningshuis met zijn succesvolle optredens in binnen- en buitenland de Nederlandse economie jaarlijks zou opleveren net zo goed giswerk.
Een enkele reactie in de media was het gevolg van slecht leeswerk. Zo had Het Financieele Dagblad kritiek op de post van veertig miljoen euro voor beveiliging, die volgens de krant niet alleen de beveiliging van het Koninklijk Huis dekt, maar ook van leden van de Eerste en Tweede Kamer en het kabinet. Jammer voor het FD, maar uit het rapport-Zalm blijkt zonneklaar dat het bij dat bedrag toch echt alleen om beveiligingskosten voor het Koninklijk Huis gaat.
Uiteindelijk gaat het maar om één ding: maak de totale kosten van de monarchie inzichtelijk. Pas dan kunnen we als volwassen mensen op basis van betrouwbare gegevens een zinvolle discussie voeren of we dat wel over hebben voor het sprookje van Oranje.

Deel I: De officiële cijfers tegen het licht

De Grondwet bepaalt in artikel 40 dat de koning een uitkering van de staat ontvangt. De Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) uit 1972 werkt deze grondwetsbepaling verder uit.
In de rijksbegroting worden uitgaven voor koning, echtgenote en koning die afstand van het koningschap heeft gedaan, dus voor Willem-Alexander, Máxima en Beatrix, gesplitst in drie delen: een persoonlijk inkomen (A), personeels- en materiële kosten (B) en functionele uitgaven en doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken dan de eigen begroting van de koning (C). Het persoonlijk inkomen voor dit trio staat in de begroting van de koning in 2018 op 8,2 miljoen euro, 143.000 euro meer dan in voorgaande jaren. In 2022 stijgt dit trouwens tot bijna 9,7 miljoen euro, omdat prinses Amalia dan 18 jaar is geworden en als ‘vermoedelijke opvolger van de Koning’ op 1,5 miljoen per jaar kan rekenen.
De ‘functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap’, zoals de officiële formulering luidt, zijn goed voor 28,3 miljoen euro. Voor de C-component (doorbelaste kosten ten laste van andere begrotingshoofdstukken) komt daar nog 5, 8 miljoen euro bij. In 2018 is dat in totaal dus 42,3 miljoen euro. Dit is inclusief het gebruik van luchtvaartuigen (geraamd op bijna 834.000 euro); eerder betrof dat grotendeels het gebruik van het regeringsvliegtuig PH-KBX. Nu dat niet meer beschikbaar is en de aangeschafte Boeing pas begin 2019 arriveert, wordt het geld besteed aan de huur van andere vliegtuigen. Wie mocht twijfelen over het nut daarvan wordt op de website van het Koninklijk Huis terecht gewezen: ‘De Koning en de echtgenote van de Koning vliegen altijd in het openbaar belang,’ heet het daar.

Extracomptabele bijlage
Maar dit is nog niet alles. Er komt nog 17,1 miljoen euro bij, zo blijkt uit de zogenaamde ‘extracomptabele’ bijlage bij de begroting. Het gaat daarbij om 2 miljoen euro voor uitgaande staatsbezoeken, officiële bezoeken en werkbezoeken (dit slaat neer op de begroting van Buitenlandse Zaken), 15 miljoen euro voor de paleizen Huis ten Bosch, Noordeinde en het Koninklijk Paleis in Amsterdam (op de begroting van Wonen en Rijksdienst) en 87.000 euro onderhoudskosten van het jacht De Groene Draeck (op de begroting van Defensie). De officiële totale kosten bedragen daarmee 59,4 miljoen euro.
Een groot deel van de kosten zit ‘onder water’ in de vorm van beveiliging en bewaking. Dit vormt een onderdeel dat voor rekening komt van de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Defensie.
Ook in de genoemde bijlage, die sinds 2016 bij de begroting zit, blijven die kosten onzichtbaar. Daarin is slechts te lezen: ‘Uit dit budget worden uitgaven voor alle beveiliging van personen en objecten gedaan, dus voor zowel leden van het Koninklijk Huis als leden van het kabinet en de Eerste en Tweede Kamer. Het budget laat niet zien hoe de uitgaven in het budget worden verdeeld over de verschillende personen en objecten. Dat zou veiligheidsrisico’s kunnen opleveren, omdat dit ongewenst informatie over de beveiliging zou kunnen geven’.
Opvallend daarbij is dat die ongewenste informatie een paar jaar geleden wél openbaar is gemaakt en toen weinig opzien heeft gebaard. In 2009 waren de ‘overige uitgaven’ voor het Koninklijk Huis namelijk ruim 77 miljoen euro, inclusief beveiligingskosten. Die kwamen toen nog voor rekening van het ministerie van BZK (13.750.000 euro) en van Defensie (25.898.000 miljoen euro), bij elkaar dus bijna 40 miljoen euro. Samen met de declarabele functionele uitgaven in dat jaar van ruim 25 miljoen euro en de grondwettelijke uitkeringen van bijna 7 miljoen euro leverde dat een totaal kostenplaatje op van 110.036.000 euro op aan kosten Koninklijk Huis.
Dit bedrag komt uit een rapport dat is opgesteld door oud-minister van Financiën Gerrit Zalm in opdracht van minister-president Balkenende. Aanleiding daarvoor was de wens de begroting van het Koninklijk Huis een andere vorm te geven, wat vervolgens ook is gebeurd (alle aanbevelingen uit het rapport werden overgenomen).
Van 2009 is zonder al te veel problemen naar het heden te extrapoleren, want we kunnen aannemen dat de kosten voor beveiliging sindsdien niet substantieel zijn gewijzigd. Als het al is gelukt om efficiënter te werken – wat immers het nobele streven van elk kabinet is – dan wordt de eventuele opbrengst daarvan ongetwijfeld teniet gedaan door de (lichte) inflatie en de scherpere beveiliging als gevolg van de toegenomen terreurdreiging in de afgelopen jaren. Anders gezegd: we kunnen stellen dat ook nu de beveiligingskosten voor de leden van het Koninklijk Huis neerkomen op zeker 40 miljoen euro. Als we dan de A-, B- en C-componenten plus de bedragen in de extracomptabele bijlage plus beveiligingskosten bij elkaar optellen, komen we op 99,4 miljoen euro. Dat is conservatief gerekend, grote kans dat het meer is. Bovendien is ook dit bedrag nog aan de krappe kant, want ter wille van de monarchie worden ook elders uitgaven gedaan.

Koningsdag
 
Zo is er Koningsdag, in 2016 gevierd in Zwolle. De gemeente had daar een begroting van 920.000 euro voor opgesteld. Dordrecht deed het in 2015 voor 955.198 euro, Tilburg was in 2017 de gelukkige en had er in de begroting 700.000 euro voor gereserveerd. In alle gevallen gaat het alleen om externe kosten, de ongetwijfeld vele werkuren van de gemeenteambtenaren zijn niet berekend. Al met al kunnen we ramen dat elke Koningsdag rond één miljoen euro kost, waarmee het tussenbedrag oploopt naar 100,4 miljoen euro.

Er is meer: wat kost het een gemeente als een royal een ‘eenvoudig’ werkbezoek brengt? In 2013 legde het koninklijk paar een twintig minuten durend ‘flitsbezoek’ af aan de stadskern van Hoorn. De kosten daarvan ten laste van de gemeentelijke begroting bedroegen 75.000 euro, zo deelde het college van B en W mee na vragen vanuit de gemeenteraad. Het overgrote deel van dit bedrag ging op aan incidentele beveiligingsmaatregelen. Een deel van de binnenstad werd gedurende een groot deel van de dag afgesloten. Ondernemers klaagden over omzetverliezen. Die zouden eigenlijk ook bij de monarchale kosten moeten worden opgeteld, maar laten we uitgaan van dat bedrag van 75.000 euro voor 20 minuten.
 
In het Jaaroverzicht van het Koninklijk Huis, in februari 2016 voor de zevende keer verschenen, staan over het jaar 2015 zo’n 340 publieke activiteiten, zoals werk- en streekbezoeken, openingen van tentoonstellingen, het bijwonen van herdenkingen en toespraken. De ene activiteit is uitgebreider en gecompliceerder qua organisatie dan de andere, maar als we – op basis van de kosten in Hoorn – de kosten per keer op 75.000 euro schatten (grote kans dat het meer is), dan komt dat voor 300 activiteiten neer op 22,5 miljoen euro op jaarbasis. De keuze om slechts 300 bezoeken te tellen in plaats van 340 is omdat buitenlandse bezoeken niet zijn meegerekend. Daarvoor zijn immers al kosten opgevoerd in de begroting van Buitenlandse Zaken.

Daarmee komen we op een tussenstand van totale koninklijke kosten à 122,9 miljoen euro op jaarbasis, en dat alles gebaseerd op cijfers die we hebben geput uit officiële rapportages van de overheid.
 
Veel uitgaven zijn niet of nauwelijks en/of alleen bij benadering terug te vinden. Dat is niet slim, want elke keer dat er weer iets aan het licht komt, leidt dat tot heisa in de media en in de Kamer. Dat gebeurt over van alles, ook betrekkelijke kleinigheden als de onderhoudskosten van De Groene Draeck. Aan voorbereidings- en vergadertijd is er over deze kwestie zo langzamerhand meer dan dat bedrag uitgegeven. Het gebeurt ook over wat er aan kosten nog gaat komen, zoals de aankondiging van de toelage van 1,5 miljoen euro die kroonprinses Amalia vanaf haar achttiende krijgt. Overigens: toen de toenmalige kroonprinses Juliana in 1927 achttien jaar werd, kreeg ze uit ‘s Rijks kas een jaarlijkse toelage van 200.000 gulden. Als je de koopkracht van dat bedrag omrekent naar het heden (het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een handige omrekentool) komt dat, misschien niet eens heel toevallig, neer op 1,5 miljoen euro.

Alle, maar dan ook écht alle uitgaven op een rijtje leidt ook tot verontwaardiging en gedoe, maar het is voor een vaardige premier beter uit te leggen. Bovendien is de discussie dan in één keer gevoerd, terwijl die nu steeds weer opnieuw oplaait. Het ooit bestaande idee ‘zolang het maar niet al te duidelijk is wat het koningshuis kost, komt er geen gedoe over’ is al lang is zijn tegendeel omgeslagen. Niet voor niets vroeg de Kamer in oktober 2014 in een motie van Pechtold en Van Toorenburg om meer transparantie ten aanzien van de kosten van het koningshuis. Toevoeging van een extracomptabele bijlage aan de begroting zonder dat alle kosten daarin te vinden zijn, heeft daar weinig verbetering in gebracht
 
Deel II: Verborgen kosten binnen het ambtelijke apparaat

De leden van het Koninklijk Huis hebben een aantal privileges die de Staat geld kosten, zonder dat die in de boeken staan als uitgaven voor het Koninklijk Huis. Omdat deze kosten niet opvraagbaar zijn, betreden we hier het domein van het creatieve rekenwerk.
Nederland heeft wereldwijd circa 140 ambassades en consulaten. De ambassades hebben niet zelden een ruimte beschikbaar die uitsluitend ten dienste staat voor een bezoek van het Nederlandse staatshoofd, bestaande uit slaapgelegenheid en ruimtes voor sanitaire voorzieningen. Vanzelfsprekend staan deze ruimten bijna voor 100 procent van de tijd leeg. Deze leegstand brengt wel veel kosten met zich mee. Ze moeten worden schoongehouden en bij tijd en wijle een verfje krijgen. Het hoeft geen betoog dat deze kosten niet in verhouding staan tot het weinige gebruik dat er door het staatshoofd – of door familieleden die uit naam van het koningschap waarnemen – van wordt gemaakt.
  (Voormalige) ambtenaren bij het ministerie van Buitenlandse Zaken wisten ons via WillyLeaks te melden dat het in het verleden veelvuldig is voorgekomen dat het staatshoofd de ruimte op de ambassade niet toereikend vond en de voorkeur gaf aan een verblijf in een veel-sterren hotel, waarmee de kosten nog hoger opliepen.
Veelvuldig gefrequenteerd werd sinds de komst van Máxima Zorreguieta in de Oranje- gelederen de Ambassade in Buenos Aires. Voordat Willem-Alexander staatshoofd werd heeft hij, als prinsenpaar samen met Máxima, vele malen voor langere tijd de familie Zorreguieta bezocht. Onmiskenbaar betrof het een familiebezoek, maar voor deze gelegenheden werd de beschikbare ruimte in de ambassade voor het staatshoofd dankbaar gebruikt. De grens tussen functioneel en privégebruik is hier vaag.
  Ook de ambassade in Parijs werd volgens onze ambtelijke bronnen veelvuldig gebruikt door Máxima, die daarbij vooral werd gelokt door de haute couture van de modestad.
  Ambassades plegen op A-locaties in de duurste steden ter wereld te staan. De bouw van de ambassade in Berlijn kostte bijvoorbeeld 57,5 miljoen euro en de ambassadeur in Moskou is jaarlijks 1,5 miljoen euro aan huisvesting kwijt. Het exacte aandeel dat hier wordt opgeofferd aan een mogelijk koninklijk bezoek valt natuurlijk niet te becijferen – maar een schatting 10 miljoen euro op jaarbasis lijkt wel het allerlaagste minimum.
 
122,9 miljoen plus 10 miljoen levert een tussenstand op van 132,9 miljoen euro per jaar in de meest behoudende berekening denkbaar.
 
Eveneens niet zichtbaar in de rijksbegroting is het feit dat diplomaten van Buitenlandse Zaken, direct en ook ondersteunend werkzaam zijn voor het Hof (o.d.i. het Kabinet van de Koning(in)), de privésecretarie van de majesteit op Noordeinde en allerlei andere privé- en zgn. functionele uitjes en ontmoetingen van de familie van Oranje.
 
Al deze ambtelijke kosten (uren, extra werkzaamheden, allerlei inzet van ambassades in het buitenland) zouden bij de kosten voor het koningshuis moeten worden opgeteld. Het gaat hier voornamelijk om medewerkers op academisch niveau die volgens het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren (BBRA) tussen de schalen 11 tot 20 zitten, hetgeen minimaal goed is voor een maandsalaris van 2.996,94 euro (schaal 11) en maximaal 9.159,50 (schaal 18).
Alle buitenlandse contacten van het Hof en de familie van Oranje worden voorbereid en begeleid door Buitenlandse Zaken. Dat betreft niet alleen de inhoudelijke, maar ook de praktische zaken bij staatsbezoeken (inkomend en uitgaand) en allerlei andere bezoeken van buitenlandse functionarissen en ook (semi-) privéreisjes van de Oranjes. Voor officiële bezoeken en contacten moet altijd een (omvangrijk) achtergrond- en gespreksdossier worden samengesteld – zeer tijdrovend werk. Al het andere werk moet daarvoor namelijk wijken: het Hof heeft altijd voorrang. Jarenlang was een oud-ambassadeur (niveau directeur-generaal) volledig vrijgesteld om fulltime al deze Hofdossiers nauwgezet te bekijken en beoordelen.
Voor een inkomend staatsbezoek moet niet alleen voor de majesteit zelf een (gespreks)dossier worden voorbereid maar ook voor diens partner – die immers ook een gesprek gaande moet zien te houden.
In de tijd dat Willem-Alexander nog kroonprins was, was er volgens de ambtelijke bronnen die ons via WillyLeaks contacteerden op het Ministerie van Waterstaat een complete ambtelijke unit voor hem werkzaam vanwege zijn waterbeheer-hobby. Ambtenaren op BZ maakten mee dat de kroonprins jaarlijks naar Duitsland afreisde (ook voor privébezoeken) en dat hij daar bezoeken en gesprekken had die ook moesten worden voorbereid. Ook moest dan het complete Consulaat-Generaal wekenlang in de touwen om e.e.a. voor te bereiden. Ambtenaren die weigerden dit op zich niet binnen hun functieomschrijving vallende werk te doen, eindigden hun ambtelijke bestaan op de Boulevard of Broken Dreams (het souterrain bij BZ waar alle hopeloze gevallen hun dagen slijten met zinloze projecten).

Marathon van New York
 
Hierbij ook relevant is dat als iemand van de koninklijke familie ook maar ergens heen gaat, ook voor vakantie of weekendtrip, de hele ambassadestaf in dat land klaar moet staan om te assisteren. Er gaat dan een officieel bericht uit aan de ambassadeur dat een lid van de koninklijke familie ‘in uw ambtsgebied verblijft, dan-en-dan aankomt (vervoer klaarstaand graag)’, waarbij verwacht wordt dat aan alle behoeften tegemoet wordt gekomen. Berucht bij het Consulaat te New York is de marathon van New York, waar de broers Van Vollenhoven altijd graag meelopen, volledig gefaciliteerd door de rijksambtenarij. De gehele consulaatsstaf is dan z’n hele weekend kwijt om de prinsen te accommoderen.
Bij een staatsbezoek moeten er ook tafelredes worden geschreven. Die van de MP en andere ministers worden uiteraard geschreven op hun departementen en die van de majesteit plegen te worden geschreven op BZ in samenwerking met het Kabinet van de Koning (ook rijksambtenaren). In de tijd van het koningschap van Beatrix kwam het regelmatig voor dat de majesteit dat zelf wilde doen, althans, niet zelf natuurlijk, maar wel uit het zicht van de verantwoordelijke ministers, dus: op haar eigen Noordeinde-privé- secretariaat. Ook daar werden dan ambtenaren van BZ bij ingezet, aangezien BZ’ers geacht worden goed gescreend te zijn.
Voorts moet hier ook de andere dan inhoudelijke bijstand tijdens staats- en andere bezoeken worden genoemd, oftewel alle klusjes om de koninklijke familie tevreden te houden.
Natuurlijk, ook een president zou bij de uitoefening van zijn functie ambtelijke ondersteuning behoeven, maar in dat geval zou er niet een hele familie moeten worden bediend, en zou het maar een fractie kosten van het nu gespendeerde bedrag. We schatten de kosten van deze ambtelijke hulptroepen die niet als zodanig in de rijksbegroting te traceren zijn als koninklijke kosten heel conservatief op 5 miljoen euro per jaar, waarmee de tussenstand inmiddels is opgelopen op 137,9 miljoen euro per jaar.

Aansturing Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging

Naast de ambtenaren van BZ waarover het Koninklijk Huis kennelijk vrijelijk mag beschikken zonder dat hun kosten worden opgeteld in de officiële rekensommen van de koninklijk kosten, werd in de affaire die speelde rond Edwin de Roy van Zuydewijn in 2013 ook duidelijk dat het koningshuis kennelijk ook als opdrachtgever fungeert van diverse veiligheidsdiensten. Zo moest premier Rutte de Tweede Kamer in 2013 bekennen dat het wijlen prins Bernhard was geweest die in 2000 de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) opdracht gaf om de gangen van Edwin de Roy van Zuydewijn na te gaan. Dat bleek uit Rutte’s antwoorden na Kamervragen die volgden op een onthulling van journalist Joost Ramaer in weekblad De Groene Amsterdammer van 27 november 2013. Behalve de ex-van prinses Margarita zouden ook zijn ‘ouders en zusters’ zijn onderzocht.
Toenmalig minister-president Balkenende verklaarde in maart 2003 in een brief aan de Tweede Kamer dat de geheime diensten tegen De Roy van Zuydewijn waren ingezet door Felix Rhodius, de toenmalige directeur van het Kabinet der Koningin. De Roy van Zuydewijn bleek ook nog onderzocht door de AIVD (voorheen de BVD), die het dossier van De Roy van Zuydewijn bij de sociale dienst in Amsterdam lichtte nadat Bernhard De Roy van Zuydewijn – zo blijkt uit een mededeling van ex-Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Broertjes, die Bernhard lang heeft geïnterviewd – had omschreven als ‘een vijandelijk projectiel dat onschadelijk moet worden gemaakt’. Uit een onthulling van EenVandaag in 2006 bleek dat het particuliere detectivebureau K-2 in 2003 was ingezet om De Roy van Zuydewijn te schaduwen. Onder de camouflage van de ministeriële verantwoordelijkheid ligt er kennelijk een open mogelijkheid voor de koninklijke familie om veiligheidsdiensten en privédetectives op kosten van de Staat aan te sturen met opdrachten die hun privédomein betreffen.
Ook van de verantwoording van dit ‘meerwerk’ ontbreekt ieder spoor in de boeken. We hanteren bij deze cijferexercitie een jaarlijkse post van een – wederom minimaal geschat – miljoen euro per jaar, waarmee we uitkomen op een tussenstand van 138,9 miljoen euro.

Deel III: Fiscale privileges

Illustratie: Joep
‘Koning dumpt belastingmannetje’ kopte De Telegraaf op 3 mei 2016. Op basis van ‘betrouwbare bronnen rond het koningshuis’ wist de krant te melden dat het Koninklijk Huis na ruim een halve eeuw had besloten zijn belastingaangifte niet langer te laten verzorgen door het accountantsbureau KPMG Meijburg in Amstelveen, waar accountant Jos de Bruyn bekend stond als de ‘boekhouder van Oranje’. Geruchten dat er een ‘zakelijk conflict’ ten grondslag lag aan de breuk konden niet worden bevestigd.
  De behandeling van de meest prestigieuze klant van het belastingadviesbureau, dat sinds 1939 de aangiftes van de leden van het Koninklijk Huis zou hebben verzorgd, ging binnen Meijburg decennialang met extreme geheimhouding gepaard. ‘De medewerker die de aangifte van het Koninklijk Huis uitvoerde, beschikte over een aparte kamer met een eigen kluis’, verklapte een voormalige manager aan De Telegraaf. ‘Voordat hij naar de wc ging of koffie wilde halen, moest hij eerst alle papieren in de kluis leggen en vervolgens ook zijn kamer op slot doen.’
Die extreme geheimhouding behoeft niet te verbazen, want de grootte van het vermogen van het koningshuis is zonder enige twijfel het best bewaarde geheim van Nederland. Een geheim dat niet louter een privéaangelegenheid van de Oranjes is, aangezien het vermogen van de vorst, alsmede dat van Máxima en Beatrix, volgens artikel 40 van de Grondwet ‘voor zover dienstbaar aan de uitoefening van de functie’vrijgesteld is van vermogensbelasting.
  De drie zijn met hetzelfde artikel in de Grondwet ook vrijgesteld van het betalen van belastingen over schenkingen en erfenissen die ze van een ander lid van het Koninklijk Huis ontvangen. Artikel 33 van de Successiewet voorziet er in dat iedereen die een schenking of een erfenis ontvangt van de Koning of een ander lid van het Koninklijk Huis daarover geen belasting betaalt.
Dat is alles bij elkaar een genereus pakket aan maatregelen voor het koninklijk huis om uit het zicht van de fiscus te schuiven met kapitaal en goederen.
  Daarnaast zijn de royals volgens de Wegensverkeerswet vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting en hoeft de koning op grond van een Europese verordening geen invoerrechten te betalen over giften of geschenken die in het kader van internationale betrekkingen zijn gedaan, maar die privileges blijven in dit verband buiten beschouwing, al doen verhalen de ronde als zou wijlen prins Bernhard gebruik makend van deze omstandigheden een leuke bijverdienste hebben gehad aan het belastingvrij importeren van luxe auto’s om deze door te verkopen.

Vermogensbelasting
Voor een privépersoon bedraagt de vermogensbelasting sinds 2017 maximaal 1,6 procent, schenk- en erfbelasting kan oplopen tot 40 procent. Schenk- en erfbelasting wordt progressief berekend, afhankelijk van de hoogte van de verkrijging en de relatie van de overledene met de ontvanger. Al die koninklijke vrijstellingen staan dus voor geld dat de schatkist misloopt wegens het bestaan van de monarchie met haar huidige spelregels. De relevante vraag in dit verband is over hoeveel kapitaal het Koninklijk Huis (dus anno 2018 Willem-Alexander, Máxima en Beatrix) beschikt dat bij de gratie van het bestaan van de monarchie wordt onttrokken aan de schatkist.
 
Rijkste vrouw ter wereld
 
Slechts eenmaal vond er in naam van de regering een onderzoek plaats naar de hoogte van het vermogen van het koningshuis. Dat ging in 1968 van start op last van het kabinet- De Jong en werd uitgevoerd door de Commissie-belastingvrijdom Koninklijk Huis, onder leiding van de VVD’er David Simons, hoogleraar staats- en administratief recht aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam, de PvdA’er Jo van der Hoeven, hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, en Jan de Pous, die namens de Christelijk-Historische Unie minister van Economische Zaken was geweest in het kabinet-De Quay (1959-1963), en sinds 1964 voorzitter was van de Sociaal-Economische Raad. Het doel was dat aan de belastingvrijdom die de Oranjes tot dan toe hadden genoten paal en perk werd gesteld, maar dat bleek niet zo eenvoudig. De commissie kreeg ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken ter beschikking gesteld die een blikje in de koninklijke boekhouding mochten werpen.
De bevindingen van de commissie over de hoogte van het Oranje-vermogen werden nooit naar buiten gebracht, alleen dat dit vermogen veel kleiner zou zijn dan was aangenomen. Naar de pers werd gelekt een bedrag van 80 miljoen gulden aan privévermogen van Juliana, de toenmalige vorstin. Wanneer men de historische opbouw van het Oranje-kapitaal sinds de eerste Oranje-koning Willem I overziet, mocht dat bedrag opvallend laag worden genoemd.
Binnen de commissie-Simons bestond grote onenigheid over de vraag of de leden van het Koninklijk Huis ook successierechten (erf- en schenkbelasting) zouden moeten betalen, zo blijkt uit het rapport Het inkomen van de koning, dat eind 2017 in opdracht van premier Rutte werd gepubliceerd door een commissie onder leiding van hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Radboud Universiteit Carla van Baalen. Deze had opdracht gekregen om uit te zoeken of een onthulling van RTL Nieuws over een geheime deal tussen het Koninklijk Huis en het kabinet-De Jong, waarbij het koningshuis werd gecompenseerd voor de belasting die het vanaf 1970 moest gaan afdragen, op waarheid berustte.
De PvdA’er Van der Hoeven was binnen de commissie belastingvrijdom voorstander van de lijn dat de leden van het Koninklijk Huis voortaan ook belasting zouden afdragen over erfenissen en schenkingen, zo blijkt uit het rapport van de commissie-Van Baalen, die onder meer toegang had tot de aantekeningen van de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken jhr. A.J.M. van Nispen tot Pannerden, die in het herzieningstraject van de financiële relatie tussen de koning en het Rijk een cruciale rol speelde. Van der Hoeven bewoog hemel en aarde om de koning te verplichten successierechten af te dragen, maar het kabinet-De Jong wenste daar niet op in te gaan en liet in de Grondwet opnemen dat de leden van het Koninklijk Huis vrij zijn van erf- en schenkbelasting. Van der Hoeven beklaagde zich steen en been, maar werd overruled door staatssecretaris van Financiën Grapperhaus, vader van de huidige minister van Justitie.

‘Kom niet aan het inkomen van de Oranjes’
 
Toen Van der Hoeven vervolgens in 1980 voorgedragen werd als vicevoorzitter van de Raad van State, stak Beatrix daar een stokje voor. ‘Je moet niet aan het inkomen van de Oranjes komen’, verklaarde toenmalig premier Van Agt daaromtrent tegenover H.U. Jessurun d’Oliveira in De Republikein van juni 2016.
In het rapport van de commissie-Simons werd het vermogen van het Koninklijk Huis niet gespecificeerd. Er stond alleen in te lezen dat ‘de Koningin en leden van haar Huis’ niet beschikten ‘over geldelijk inkomen verschaffende vermogens van zeer grote hoogte’.
Maar hoe betrouwbaar was die mededeling? Een ex-ambtenaar van Binnenlandse Zaken die betrokken was geweest bij de naspeuringen van de commissie-Simons, de latere hoogleraar Rechtsgeleerdheid aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam H. van Maarseveen (1926-2012), kwalificeerde het onderzoek naar het vermogen van de Oranjes als ‘fake’. In een interview met Jan Brokken van het weekblad Haagse Post op 28 februari 1976 stelde Van Maarseveen: ‘Het vermogen van de Oranjes moet veel groter zijn geweest dan toen is vastgesteld. De informatie die de regering destijds aan het parlement heeft gegeven – namelijk dat het vermogen niet zo groot is als werd verondersteld – is foutief.’
Andere autoriteiten op dit gebied hebben eveneens hun scepsis over de lage schatting van de commissie-Simons geuit. Hoogleraar Algemeen Belastingrecht van de Universiteit van Leiden H. Vording schreef in zijn Fiscale positie van de koning (2015): ‘Met betrekking tot de vrijstelling voor het successierecht is de vraag, of de in 1970 aangevoerde overweging dat het staatshoofd “niet beschikt over een zeer hoog vermogen” nog immer juist is.’
Bijkomend probleem bij deze discussie is dat het vermogen deels is ondergebracht in stichtingen die niet belastingplichtig zijn. Premier Rutte verklaarde in 2012 in de Tweede Kamer dat de financiële belangen van de koning veelal weggestopt zijn in beheersstichtingen die niet meer terug te voeren zijn op personen en fiscaal onbelast blijven zolang dit vermogen niet wordt aangesproken. Dat werd ook bevestigd in een rapport in 2015 door de Algemene Bestuursdienst (ABD), een collectieve denktank van topambtenaren die was ingeschakeld om de belastingvrijdom van het koningshuis te voorzien van een onderbouwing.
In hun rapport ‘Begroting van de Koning, evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen’ schrijven de ABD- ambtenaren Geert van Maanen en Marcel van Gastel: ‘Indien de belastingvrijdom zou vervallen voor de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie, lijkt dat geen gevolgen te hebben aangezien deze zijn ondergebracht in stichtingen.’ Dat is echter maar de vraag: zolang het geld op de rekeningen van de stichtingen staat geparkeerd, is er sprake van fiscale neutraliteit, zodra er echter uitgekeerd zou gaan worden aan de royals, zou de belastingplicht bij opheffing van de belastingvrijdom even goed weer gelden.
Het bestaan van deze stichtingen wordt gememoreerd in het rapport-Van Baalen. Het gaat om de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau genoemd, de stichting Fonds voor functionele kosten voor het Huis Oranje-Nassau en de stichting Functionele kosten Z.K.H. de Prins der Nederlanden.
Er was, concludeerde de commissie-Van Baalen, eind jaren zestig geen ‘geheime belastingdeal’ om de Oranjes te compenseren voor het verlies van een stukje van hun belastingvrijdom. Maar er was wel degelijk een deal. ‘Het was duidelijk dat er een relatie was tussen de afschaffing van de gedeeltelijke belastingvrijdom en de invoering van het inkomensbestanddeel’, aldus de commissie in het rapport. ‘Maar minder duidelijk was hoe deze relatie precies in elkaar stak. Daarover werd in de openbaarheid niets gezegd. Tijdens de interne discussies kwam dit punt echter nadrukkelijk naar voren.’

Deal of geen deal?
Kortom: die compenserende maatregelen waarmee RTL Nieuws op de proppen kwam, bestonden wel degelijk en ze zijn anno 2018 nog steeds van kracht. Ze waren alleen niet zo geheim als werd gesuggereerd. De leden van het Koninklijk Huis verloren hun belastingvrijdom maar zeer gedeeltelijk. Ze bleven vrij van vermogensbelasting ‘voor het deel van het vermogen dat dienstbaar is aan de uitoefening van hun functie’ en erfbelasting hoefden ze onder het nieuwe regime vanaf 1970 ook niet af te dragen. De PvdA legde zich daarbij neer, ondanks de terechte constatering van PvdA-Kamerlid Van den Bergh in 1971 dat ‘successierecht een gezonde zaak is. Als dat aantasting van het vermogen betekent – het zij zo. Dat is normaal. Zoals het voor iedereen opgaat, geldt dat dan ook hier’.
Het zijn niet de minste stemmen die zich hebben gekeerd tegen de koninklijke belastingvrijheid. In zijn in 2014 verschenen werk Inkomstenbelasting 2001 uit emeritus- hoogleraar Leo Stevens, die kroonlid is van de Sociaal-Economische Raad (SER) en betrokken was bij de herziening van het Nederlandse inkomstenbelastingstelsel in 2001, stevige kritiek op de ‘achterhaalde’ wetgeving inzake de fiscale positie van het Koninklijk Huis. ‘Het is opmerkelijk dat in 2008 bij herziening van het financieel statuut niet tevens de gelegenheid te baat is genomen de achterhaalde fiscale regels rond het Koninklijk Huis bij de tijd te brengen door daarvoor een eigentijdse regeling te treffen’, aldus Stevens. ‘Het onbelast laten van het koninklijk vermogen is niet overeenstemming met de Wet IB 2001. Opmerkelijk is dat dit nog steeds niet is gebeurd.’
Ook Hoogleraar Algemeen Belastingrecht Henk Vording van de Universiteit van Leiden liet zich in die richting uit in zijn artikel ‘De fiscale positie van de Koning’ in het Weekblad voor Fiscaal Recht. Hij opperde daarin kritisch te kijken naar de ‘vrijstellingen in de vermogenssfeer’ van de koning.
 
Boze Bernhard
Hoeveel geld zou er voor de schatkist verloren kunnen gaan aan deze gedeeltelijke belastingvrijdom? In zijn boek Het Oranjekapitaal – een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland uit 2004 schat Philip Dröge het door de eeuwen opgebouwde vermogen van het koningshuis op 1,3 miljard euro. In de Quote 500 van 2016 wordt het Oranje-kapitaal wat bescheidener op 900 miljoen euro geschat. In 2002 kwam het Amerikaanse zakenblad Forbes in zijn immer spraakmakende lijst van de rijken der aarde nog op een bedrag van 2,5 miljard dollar voor de Oranje-vorstin. Dat leidde tot een boos telefoontje en daarop een brief op poten van prins Bernhard. Die deed de schatting af van Forbes af als ‘belachelijk’. Aangeslagen begon Forbes het Oranje-kapitaal vervolgens te downplayen. Er bleef 250 miljoen dollar over. Volgens de Financial Times, die melding maakte van het contact tussen de prins en Forbes, was het ‘enige echte geld weggestopt in een bescheiden aandelenpakket Koninklijke Shell en ABN Amro’.
Gezien de historisch traceerbare opbouw van het Oranje-kapitaal moet dat bedrag onwaarschijnlijk laag worden genoemd.

Op naam geregistreerd aandeel van Wilhelmina bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van ABN.
In 1824 verwierf koning Willem I een belang van 11 procent in de Nederlandsche Handelsmaatschappij (NHM), de voorloper van de ABN-Amro. De inleg van Willem I bedroeg 4 miljoen gulden, en daarmee werd het koningshuis de belangrijkste aandeelhouder van deze handelsbank. Dat het koningshuis ook na de dood van Willem I een dikke vinger bleef houden in de Nederlandse Handelsmaatschappij blijkt uit een opmerking in het proefschrift Voor Handel en Maatschappij Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, 1824-1964 van T. De Graaf. Deze meldt dat in 1956 een besluit van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de NHM om het presidentschap af te schaffen werd teruggedraaid vanwege bezwaren van prins Bernhard, hoewel deze na zijn korte ‘stage’ bij de bank bij zijn komst in Nederland geen officiële functie bij de NHM had. De NHM fuseerde in 1964 met de Twentsche Bank en heette vanaf dat moment de Algemene Bank Nederland, die weer fuseerde met de AMRO en zo uitgroeide tot een van de grootste bankbedrijven in Nederland.
In 2007 bracht een consortium bestaande uit Fortis, Royal Bank of Scotland (RBS) en Santander een succesvol bod uit op alle uitstaande aandelen van ABN Amro. De totale overnamesom bedroeg ongeveer 72 miljard. De inleg van 4 miljoen door Willem I was daarmee in 2007 circa 6 miljard waard geworden, aangenomen dat het koningshuis bij elke (claim)emissie een proportioneel aantal aandelen had bijgekocht en dat die aandelen nooit zijn verkocht. Tot voor enkele maanden voor het overnamegevecht vanaf eind 2006 schommelde de koers van de ABN Amro op iets boven de 40 miljard. Dat betekent: als de koninklijke familie de aandelen voor 2007 al verkocht zou hebben, zou het dus niet gaan om zes miljard, maar eerder om 4 miljard.
 
Koninklijke olie
 
Koning Willem III, de kleinzoon van Willem I, nam in 1890 een fors belang in de aandelen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië, die in 1907 fuseerde met de Shell en sindsdien de Koninklijke/Shell Groep heette. In zijn studie Henri Deterding, De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds, over de directeur van de Shell-groep van 1901 tot 1937 Henri Deterding, vermeldt financieel analist Paul Hendrix dat het Koninklijk Huis in het perspectief van Deterding ‘als medeoprichter en grootaandeelhouder van de Koninklijke een belangrijke plaats innam’. Ook oud-directeur van het Koninklijk Huis B. Woelderink bevestigt in zijn boek Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975 het bezit van koninklijke zijde van een aandelenpakket in de oliemaatschappij.
 
Hoe groot het aandeel van Oranje in Shell is, is nooit officieel gemeld. In april 2018 wist de Rijksvoorlichtingsdienst te melden dat Willem-Alexander zelf geen aandelen had in de oliemaatschappij. Maar die aandelen kunnen even goed in handen zijn van zijn moeder of van zijn vrouw (die er ook geen belasting over hoeven te betalen) of geparkeerd bij een van de stichtingen waar het Oranje-vermogen is ondergebracht.
 
Wettelijk is er een verplichting dat belangen van meer dan vijf procent dienen te worden gemeld. Met een belang tot vijf procent kan een aandeelhouder dus onder de radar blijven. Een belang in Shell van vijf procent zou anno 2018 goed zijn voor minstens 6 miljard euro. Ook hier geldt: wellicht zijn die aandelen al doorverkocht en omgezet in andere belangen. Hoe dan ook moet er iets van de investering door Willem III terug te vinden zijn in het vermogen van leden van het Koninklijk Huis.
 
Het aandelenpakket van de Oranjes moet in de loop der tijden breed zijn uitgewaaierd over de hele wereld. In Nederland gelden ook Philips, KLM, DSM, Heineken, Unilever en Boskalis als bedrijven waar de Oranjes aandelen in hebben of hadden. Via WillyLeaks kwamen ook berichten binnen dat het koningshuis een aanzienlijk belang heeft in het miljardenbedrijf Urenco in Almelo, producent van verrijkt uranium. Wijlen prins Friso was daar werkzaam.
 
Ook interessant in dit verband is het door Dröge genoemde Bureau voor vermogensbeheer (Buvermo), later opererend onder de naam ON Groep, vernoemd naar de Oranje Nassau Mijnen in Limburg. Buvermo werd opgericht door de familie Teulings van uitgever VNU. Petro Antonio Ursone van de Hollandse Beton Groep, vriend van Bernhard, speelde een grote rol. Volgens een bron van Dröge investeerde Juliana een miljoen gulden in Buvermo, hetgeen een prima investering bleek toen het kabinet-Den Uyl de mijnen sloot en de aandeelhouders in de mijn met 300 miljoen werden gecompenseerd. Daarna werd Buvermo omgedoopt in de ON Groep en werd het kapitaal dat de sluiting van de mijn had opgeleverd belegd in olie en gas op de Noordzee, aldus Dröge. Dat zorgde ervoor dat de investering al snel werd verdubbeld.
 
Internationaal worden onder meer Exxon, American Express, British Petroleum, Goldman Sachs, Morgan Stanley, Anaconda Copper Inc, US-Steel, General Motors, Fiat en Rolls Royce genoemd als bedrijven met een Oranje-belang. Het koninklijk belang in de mijnbouwmaatschappij van de Rockefeller-dynastie zou dateren uit 1943, toen 14 procent van Anaconda werd gekocht via de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten, die klaarblijkelijk door de koninklijke familie in ballingschap was ingeschakeld om de aandelenportefeuille breder te spreiden. Het ging om een aankoop ter waarde van meer dan 80 miljoen dollar, zoals het zakenblad Fortune meldde  in de editie van 12 oktober 1987.
 
Goed verdeeld
 
De Oranjes schijnen hun geld goed onder elkaar te hebben verdeeld. Dat doen ze al sinds oudsher. Zo stond prins Frederik, een oom van koning Willem III, in 1861 met een persoonlijk vermogen van 30 miljoen gulden te boek als de rijkste Nederlander en niet de koning zelf. In onze tijd was het Goldman Sachs-werknemer wijlen prins Friso die als de beheerder van het familiekapitaal te boek stond, en hij was vanwege zijn huwelijk met Mabel Wisse Smit uitgesloten van de erfopvolging.

Boekhouder dreigt met openbaarmaking
 
Uit berichtgeving van Het Financieele Dagblad bleek in januari 2018 dat de koninklijke familie minstens 51 beleggingsrekeningen heeft lopen bij Box Consultants in Waalre. Een ex- boekhouder van Box, Erwin Hogers, dreigde in een juridisch conflict met zijn ex-werkgever met openbaarmaking van de gegevens over deze koninklijke beleggingen. ‘Weet de koning wel dat zijn vermogensbeheerder wordt verdacht van valsheid in geschrifte?,’ zou de ex-boekhouder – die inmiddels de wijk naar Zuid-Afrika zou hebben genomen – hebben gezegd tijdens een rechtszaak waarin zijn ex-werkgever hem op straffe van dwangsommen het zwijgen probeerde op te leggen. De advocaat van Box stelde bij die gelegenheid ‘onomkeerbare gevolgen’ in het vooruitzicht als de ‘uiterst gevoelige informatie over cliënten van Box Consultants c.s. – onder wie leden van het Koninklijk Huis – op straat kan komen te liggen’.
 
De boekhouder kreeg een sanctie van 2 miljoen euro opgelegd door het Gerechtshof als hij zijn mond tegen derden over Box zou openen. Vooralsnog is deze zaak in nevelen gehuld, maar het maakt wel duidelijk dat het aandelenbezit van de koninklijke familie inmiddels breed moet zijn verdeeld. Hier kan gerust over een zakenimperium worden gesproken – een imperium dat zich bovendien kan beroepen op unieke fiscale privileges.
 
Op grond van de hiervoor in beeld gebrachte historische opbouw van de Oranje- aandelenportefeuille sinds koning Willem I zou het vermogen van het minimaal moeten worden geschat op 12 miljard euro. Dat vermogen kan deels onder Willem-Alexander, deels bij zijn vrouw en deels bij zijn moeder zijn ondergebracht, of geparkeerd zijn in de stichtingen die het Koninklijk Huis heeft opgericht, en blijven zo uit het schotveld van de fiscus. En het zou wel een heel moedige belastinginspecteur moeten zijn om daar moeilijke vragen over te gaan stellen.
 
Een einde aan de gedeeltelijke belastingvrijdom van de Oranjes zou de Nederlandse schatkist een aanzienlijke inkomstenbron kunnen opleveren. Bij 1 miljard vermogen loopt de schatkist jaarlijks ruim 16 miljoen inkomsten mis, dat is al bijna gelijk aan het salaris van het volledige personeelsbestand van de Oranjes. Met 12 miljard gaat het om 192 miljoen euro. Daarmee kunnen alle kosten van het Koninklijk Huis worden voldaan. Vooralsnog moet dit hypothetische bedrag worden gerekend bij de kosten van het Koninklijk Huis – zodat de tussenstand inmiddels van 138,9 euro naar 330,9 miljoen euro is opgelopen.
 
Vrijstelling erfbelasting
 
Daarbij opgeteld dienen nog de gederfde inkomsten vanwege de vrijstelling van erfbelasting. Volgens de huidige regels bedraagt erfbelasting bij een vermogen hoger dan 123.248 euro 20 procent voor echtgenoten en kinderen en 36 procent voor kleinkinderen. Bij een vermogen van 12 miljard euro gaat er dus met elk overlijden van een Oranje-vorst een bedrag van minimaal 240 miljoen euro aan erfbelasting verloren voor de schatkist. Gelet op de gemiddelde leeftijd van 75 die de Oranje-vorsten tot nu toe bereikten (Willem I 1772-1843, Willem II 1792-1849, Willem III 1817-1890, Wilhelmina 1880-1962, Juliana 1909-2004) kosten deze belastingvrijstellingen de schatkist minimaal 3,2 miljoen euro op jaarbasis, waarmee we uitkomen op een tussenbedrag van 334,1 euro aan kosten per jaar
 
Onroerend goed
 
In het huidige bestel worden paleis Noordeinde, paleis Huis ten Bosch en het Koninklijk Paleis Amsterdam door de staat gratis aan de koning tot gebruik ter beschikking gesteld. Daarnaast komt de rekening voor renovatie en onderhoud en de WOZ-waarde ook bij de belastingbetaler terecht. Wanneer deze dure woon- dan wel kantoorruimtes op A-lokaties tegen commerciële tarieven zouden worden verhuurd dan wel verkocht – hetgeen een gevolg zou kunnen zijn van de invoering van een republikeinse staatsvorm – zou dat de staat veel geld kunnen opleveren.
 
In de periode 1997-2000 bepaalde de gemeente Den Haag de waarde van Paleis Noordeinde op 18 miljoen euro en die van Huis ten Bosch op 7,5 miljoen euro, terwijl het paleis op de Dam een waarde vertegenwoordigt van maar liefst 100 miljoen euro, want tot die waarde is het bedrag van 10 miljoen gulden waarvoor de gemeente Amsterdam in 1936 afstand deed van alle rechten op het voormalige stadhuis inmiddels opgelopen. De gederfde staatsinkomsten als gevolg van het bestaan van de monarchie lopen daarmee op met 130 miljoen.
 
Belastingvrije schenking

Eind 2017 werd bekend dat prinses Beatrix haar landgoed De Horsten in Wassenaar en Voorschoten zeer recent aan haar zoon de koning had geschonken. Dankzij het belastingvrije schenkingsregime hoefde Willem-Alexander daar geen euro belasting over te betalen. De waarde van het geschonken landgoed wordt geschat op 25 miljoen euro, de waarde van de huizen en andere gebouwen die op de grond staan niet meegerekend. Met een heffing van 20 procent die normaal zou zijn voor andere stervelingen krijgt de BV Oranje hier ten koste van de Nederlandse staatskas een douceurtje van minimaal 5 miljoen euro.
 
Begin juni 2017 werd bekend dat de Nederlandse staat het paleis Soestdijk voor 1,7 miljoen euro heeft verkocht aan het concern Made by Holland, dat van het voormalige paleis van Juliana en Bernhard een centrum voor innovatie annex hotel wil maken. Dat is een opmerkelijk laag bedrag, aangezien het koningshuis Soestdijk in 1970 aan de staat verkocht voor 4.288.000 gulden. Heeft de staat Juliana indertijd veel te veel betaald? Het lijkt er sterk op.
 
In 2008 was er al commotie over de verkoop door de Oranjes aan het Rijk van het Haagse Oranje-pand Noordeinde 66 – direct naast paleis Noordeinde gelegen. Willem-Alexander verkocht dat pand voor 3,25 miljoen euro aan de Rijksgebouwendienst. Zelf had hij het in 1993 voor slechts 750 duizend gulden (zo’n 340 duizend euro) van zijn grootmoeder Juliana gekocht. Die enorme winst duidde er volgens critici op dat het koningshuis systematisch wordt bevoordeeld door de Rijksgebouwendienst. Het pand in kwestie ging, nadat de Staat het had verworven, dienen als pied à terre voor Beatrix. Daartoe moest het pand wel even worden opgeknapt: kosten 3,7 miljoen euro. De rekening natuurlijk voor het Rijk.

Verbouwingskosten
De Oranjes krijgen hun aan de staat verkochte paleizen ‘om niet’ tot hun beschikking gesteld. Ze hebben dus wel de lusten, niet de lasten. De belastingbetaler draait op voor de verbouwingskosten van de diverse paleizen.
 
Zo wordt nu al jaren het 17e eeuwse paleis Huis ten Bosch grondig opgeknapt en gemoderniseerd. Het paleis was toen het nog bezit was van de Oranjes totaal door hen verwaarloosd. Huis ten Bosch kampte onder met waterschade en houtrot. Stopcontacten zouden niet geaard zijn en de waterleidingen zouden nog van lood zijn. De bedoeling was dat Willem-Alexander hier in 2016 zijn intrek zou nemen, maar dat wordt telkens uitgesteld omdat de renovatie nog niet klaar is. De verbouwingskosten zijn volgens de laatste melding van de Rijksvoorlichtingsdienst inmiddels toegenomen tot 63,1 miljoen euro.
 
Tot die tijd woont de koning met zijn gezin in Villa Eikenhorst in Wassenaar. Op dat landgoed werd voor 400 duizend euro een ‘noodgebouw’ opgetrokken met een hal, vergaderzaal en twee spreekkamers – natuurlijk mocht de staat opdraaien voor de rekening.
 
Renovatie Drakensteyn

 
De staat draaide ook op voor de grote renovatie van kasteel Drakensteyn, dat tegenwoordig weer als woonhuis van Beatrix dient. Na de publicatie van de eerste versie van dit rapport werd bekend dat het kasteeltje naar beproefd recept zal worden verkocht aan de staat, maar wel blijft dienstdoen als woning van de gewezen vorstin. De kosten van de eerdere verbouwing worden deels opgevoerd als veiligheidsmaatregelen. Opvallend is ook dat het kasteeltje aan de Slotlaan in Lage Vuursche een opmerkelijk lage WOZ-waarde heeft: 2.338.000 euro voor 893 vierkante meter. Ter vergelijking: de WOZ-waarde van een vergelijkbaar optrekje in het naburige Baarn heeft een WOZ-waarde van 8.126.000 euro. Dat is met 1782 vierkante meter weliswaar twee keer groter dan Drakesteyn, maar wordt bijna vier keer zo hoog aangeslagen.
 
Al deze vaak incidentele posten zijn moeilijk terug te berekenen tot een jaarlijke kostprijs, maar ter behoud van het overzicht stellen we dat de huisvesting van de royals de staat jaarlijks minstens 10 miljoen euro aan meerkosten (inclusief gederfde inkomsten) brengt – waarmee we komen op een tussenstand van 344,1 miljoen euro aan koninklijke kosten per jaar.
 
Kunst en juwelen
 
De Oranjes verdienen ook de nodige miljoenen aan kunsthandel en ontduiken daarbij soms ook aantoonbaar de belasting. Zo gingen op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s twee schilderijen onder de hamer uit de particuliere collectie van prins Bernhard en prinses Juliana. De veiling, A Future for Nature genaamd, was georganiseerd door baron Heinrich Thyssen-Bornemisza. De opbrengsten zouden ten goede komen aan het Wereldnatuurfonds (WNF). Juliana en Bernhard doneerden twee schilderijen: De heilige familie, van de Spaanse meester Bartolomé Esteban Murillo en De verkrachting van Europa, toegeschreven aan de Italiaanse Elisabetta Sirani. Murillo’s doek zou volgens het veilingboekje weg moeten voor een bedrag tussen de 60.000 en 80.000 Britse ponden.
 
De vermeende Sirani was geschat op een bedrag tussen de 6000 en 8000 pond. De binnengehaalde bedragen waren spectaculair hoger: De heilige familie deed 600.000 pond, terwijl De verkrachting van Europa ook het veelvoud van 100.000 pond opbracht. De gulle gever bleef anoniem. Uit een brief van de schatkistbewaarder van Juliana, R.M. Smits, blijkt dat Juliana de royale gift in de vorm van een lijfrente weer kon aftrekken van de door haar te betalen belasting . Juliana verplichtte zich tot het jaarlijks betalen van  200.000 pond over een periode van vijf jaar ten bate van het WNF. Als ze eerder zou komen te overlijden, zou het resterende bedrag in één keer aan het WNF worden uitgekeerd. Schatkistbewaarder Smits in zijn brief aan het WNF: ‘As the installments of the life-annuity are income-tax deductible you will no doubt understand our interest in this instrument’. Kortom: Juliana had er zo een aftrekpost bij, en dat voor twee schilderijen die eigenlijk nog geen tiende waard waren van de som waarvoor ze uiteindelijk werden aangekocht. Boze tongen in het kunstbedrijf beweren dat deze tactiek van het kunstmatig ophogen van de waarde van kunst wel vaker wordt gevolgd. Doordat kopers anoniem blijven, is het bijvoorbeeld heel goed mogelijk om de doeken zelf te kopen, zodat men zichzelf een geweldige fiscale aftrekpost bezorgt, terwijl de opbrengsten gewoon weer kunnen worden besteed. In dit geval bleek de opbrengst van de veiling echter helemaal niet te gaan naar het Wereldnatuurfonds, want dit fonds maakte de opbrengst vervolgens over naar een Zwitserse privérekening van prins Bernhard, die het geld besteedde aan Operation Lock, de codenaam voor een – desastreus uitgepakt – plan van de Nederlandse prins om handel in illegaal verworven ivoor van de zwarte neushoorn en olifanten tegen te gaan met inzet van een duister legertje huurlingen, zoals beschreven staat in het boek Operation Lock and the War on Rhino Poaching (2015) van de hand van de Britse natuurbeschermer John Hanks. Los van politieke complicaties riekte deze transactie ook naar belastingontduiking.
 
In 2016 kwam de onthulling dat het Koninklijk Huis in 2012 en 2014 in het geheim belangrijke historische kunstwerken had verkocht aan een buitenlands museum en een Nederlandse privéverzamelaar. Het schilderij Bosbrand van de befaamde negentiende eeuwse Javaanse schilder Raden Saleh was door de kunstenaar geschonken aan koning Willem III, maar was door de veertien kleinkinderen van Juliana verkocht aan de National Gallery Singapore nadat het was gerestaureerd door de Stichting Restauratie Atelier Limburg in Maastricht. De vraag is wie voor de restauratiekosten is opgedraaid. En daarnaast: aangezien het schilderij een geschenk aan het staatshoofd was, mocht deze schenking dan wel als privébezit van het koningshuis worden verkocht?
Een niet nader genoemd lid van het Koninklijk Huis verkocht de waardevolle Atlas Munnicks van Cleeff, een verzameling van 1.200 oude tekeningen van de stad en de provincie Utrecht, aan zakenman John Fentener van Vlissingen.
 
Deze transacties hebben gemeen dat het Koninklijk Huis ze heimelijk had uitgevoerd en dat zij alleen door toedoen van de pers in de openbaarheid kwamen. Het is een indicatie dat het Koninklijk Huis opereert in de kunsthandel, dat het dit het liefst in anonimiteit doet, dat de verhandelde kunstwerken mogelijk geschenken aan de Staat waren, dat de opbrengst van zogenaamd ten bate van charitatieve doeleinden geveilde kunstwerken in werkelijkheid weer op privérekeningen van de royals kwamen en dat het ook onduidelijk is voor wiens rekening de restauratiewerkzaamheden van sommige kunstwerken zijn gekomen. Opheffing van de monarchie zou een einde kunnen maken aan deze dit koninklijke gehossel met kunst, hetgeen wij becijferen als een besparing ten gunste van de overheidskas van 1,4 miljoen euro per jaar, waarmee de tussenstand van deze rekensom is opgelopen tot 345,5 miljoen euro.
 
Duurste monarchie van Europa
 
Met 345,5 miljoen euro aan kosten per jaar is de Oranje-monarchie met stip de duurste monarchie van Europa. De Belgische hoogleraar Herman Matthijs vergeleek in 2012 de kosten van de diverse monarchieën en staatshoofden met elkaar. In 2013 verscheen een samenvatting van zijn onderzoek in het Tijdschrift voor Openbare Financiën. Hij kwam tot de conclusie dat Groot-Brittannië (38 miljoen) de duurste monarchie had. Dat was echter zeer geflatteerd, want de Britse organisatie Republic raamde de totale kosten van de Britse monarchie in 2017 op 345 miljoen pond, wat in de huidige koersverhouding neerkomt op 398 miljoen euro. Groot-Brittannië is met 65,6 miljoen inwoners echter bijna vier keer zo groot als Nederland. Daarmee heeft Nederland met stip de duurste monarchie van Europa. 345,5 miljoen aan kosten gedeeld door 17,2 miljoen inwoners komt neer op een bedrag van 20 euro aan kosten per jaar per bewoner in Nederland voor de monarchie, terwijl de 65,6 miljoen Britten per hoofd een bedrag van ongeveer 6 euro kwijt zijn.Inmiddels zijn van diverse landen cijfers bekend. Na Nederland (345,5 miljoen euro) en het Verenigd Koninkrijk (345 miljoen pond) is nu ook Zweden klaar met het becijferen van de werkelijke kosten het koningshuis. Zweedse Republinska Föreningen het houdt op op 137 miljoen Zweedse kronen, hetgeen in euros ongeveer 13,7 miljoen zou zijn. Invoering van het Zweedse model in Nederland zou om budgettaire redenen in ieder geval hogelijk gewenst zijn.
 
Tot slot moeten we in dit verband nog even stilstaan bij de bewering van econoom Harry van Dalen, verbonden als econoom aan de Universiteit van Tilburg, dat het koningshuis jaarlijks 4 tot 5 miljard euro bijdraagt aan de schatkist.
 
De Tilburgse econoom vergeleek monarchieën met andere staatsvormen. Van Dalen constateerde dat het nationale inkomen van monarchieën over de afgelopen decennia 1 procent meer groeide dan een willekeurige republiek of dictatuur. Volgens Van Dalen trekt een monarchie door zijn stabiliteit eerder buitenlandse investeerders aan. Bovendien brengen de handelsmissies die op staatsbezoeken meegaan in het kielzog van het Nederlandse staatshoofd 200 miljoen euro per keer op, zo becijferde het ministerie van Economische Zaken.
 
In dat verband is het de moeite waard de woorden te herhalen van journalist Max Westerman tijdens het jaarcongres van het Republikeins Genootschap in 2017 over de rol van de koning en aanhang tijdens de zakenmissies van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland:
 

Max Westerman
‘Er kan geen enkele grote economische deal worden aangewezen waarbij hun betrokkenheid een rol zou hebben gespeeld. Het is ook idioot om te denken dat ondernemers op een handelsmissie een transactie zou worden gegund omdat zij vergezeld worden door een koninklijke entourage. Zo werkt het kapitalisme toch echt niet. Ik denk eerder dat het tegendeel waar is. Dat de koning meer hindert dan helpt. (…) De meeste handelsmissies doen het zonder koninklijke franje. En dat is maar goed ook, zo vertelden mij een paar functionarissen die de handelsmissies helpen organiseren. Als de koning erbij is, is de sfeer totaal anders, vertelden ze. Formeel, gespannen, krampachtig. Iedereen loopt op eieren. Dat is nu eenmaal wat royalty met de mens doet; burgers worden tot dweperige onderdanen, en ook veel buitenlanders staat het klamme zweet in de handen. Dat is niet de beste sfeer voor creatief zakendoen. Degenen die handelsmissies met en zonder koning met elkaar kunnen vergelijken zeggen dan ook: geef ons maar de missies zonder. Althans dat vertellen ze je ’s avonds bij de borrel. Ze zullen het niet in hun hoofd halen dat op het NOS-journaal te herhalen. En de staatsomroep zou het natuurlijk ook niet uitzenden. In dertig jaar buitenlandjournalistiek heb ik met eigen ogen kunnen constateren dat de toegevoegde waarde van het koningshuis voor het Nederlandse imago en de Nederlandse economie nihil is.’
 
Wij sluiten ons geheel bij die woorden aan – het valt op geen enkele manier te bewijzen dat koninklijke deelname aan handelsmissies daadwerkelijk heeft bijgedragen aan toename van het aantal opdrachten voor het nationale bedrijfsleven.De bewering van Van Dalen in casu de louterende werking van de monarchie op de stabiliteit van een land en daarmee op de economische groei kan met een verwijzing naar Zwitserland – dat in zijn geschiedenis nog nooit een gekroond hoofd heeft gekend – ook al makkelijk worden ontkracht.

Zwitsers model
Geconcludeerd moet worden dat opheffing van het koningshuis ten faveure van een republikeinse staatsvorm zoals bijvoorbeeld Zwitserland, een land van vergelijkbare grootte als Nederland, waar het presidentschap jaarlijks rouleert tussen de leden van de Bundesrat (de ministersploeg), tegen een jaarvergoeding van 445.163 Zwitserse franken per jaar, aangevuld met een vergoeding van 30.000 franken en 12.000 franken. Verder krijgt de roulerende president zijn kosten voor telefoon en computer vergoed, een representatief voertuig in gebruik en een eerste klasse treinabonnement. Totale kosten: minder dan 500.000 Zwitserse franken, is 424.000 euro.
 
Er valt dus meer dan 345 miljoen euro jaarlijks te besparen bij de afschaffing van de Nederlandse monarchie ten gunste van een presidentschap naar Zwitsers model. Daarbij dient dan – wellicht – wel afgetrokken het bedrag dat de Nederlandse staat bij wet zal moeten ophoesten ter compensatie van de kroondomeinen. Volgens de Wet op de Kroondomeinen (1959) schonk Wilhelmina dit grootste landgoed in Nederland (10.00 hectare) aan de staat, onder voorwaarde dat de Oranje-vorst zou blijven beschikken over alle inkomsten van het domein, inclusief het genot van de jacht. De staat draaide voortaan op voor de onderhoudskosten. Bij wet werd vastgelegd dat het hele bezit bij het uitroepen van de republiek of verandering van koningshuis zou worden teruggegeven aan de Oranjes dan wel financieel zou worden gecompenseerd, vermeerderd met de wettelijke rente.
 
‘Mocht ooit de republiek uitbreken, dan wacht de Oranjes – met dank aan de genereuze Nederlandse staat en de Hoge Schenkster – een mooie toekomst als grootgrondbezitter’, zoals historicus Gerard Aalders schrijft in zijn biografie Wilhelmina, werkelijkheid, mythe en fictie(2018). Wellicht zou een nationalisering hier op zijn plaats zijn. Niettemin blijft afschaffing van de monarchie ook met inbegrip van deze verliespost een  bezuinigingsmaatregel waarvan elke minister van Financiën zou moeten watertanden.