Gouden Koets

Nelleke Noordervliet houdt Hans van den Bergh-lezing: ‘Dit land zou ontzettend opknappen van een republiek’

Op vrijdag 18 maart aanstaande houdt schrijfster Nelleke Noordervliet in Utrecht de zevende Hans van den Bergh-lezing in successie. Alle reden voor een interview met deze ‘leading lady’ van de Nederlandse literatuur. Over het ongemak van de koning, de polarisatie van de pandemie en de rehabilitatie van Menno ter Braak.

 

Tekst René Zwaap

Nelleke Noordervliet kon haar oren niet geloven toen ze de koning op tv aan het woord zag over zijn besluit de Gouden Koets ‘voorlopig’ op stal te houden, ‘ totdat het Nederlandse volk er weer aan toe is’. Ze vertelt: ‘Het eerste wat ik me afvroeg: is dit aandoenlijke verhaaltje echt door een professionele speechschrijver in elkaar gezet? Het kwam allemaal zo onbeholpen op me over. De enige manier dat het nog gewerkt had kunnen hebben, was als hij het met vette ironie had gebracht, een beetje in de stijl van Koning Willy op Lucky-tv. Maar ja, daar was het weer het podium niet voor.’

Ook inhoudelijk kon de schrijfster, die in haar werk veelvuldig aandacht besteedt aan het Nederlandse koloniale tijdperk (ook in haar nieuwste roman Wij kunnen dat spelen de ‘politionele acties ‘ in Indonesië een rol) weinig met de koninklijke speech. ‘Het is natuurlijk een waanidee dat die koets met zijn beladen koloniale geschiedenis en die treurige plaatjes op de zijkant ooit nog met goed fatsoen de straat op kan. Het is goed dat dat ding nu in een museum staat en dat moet vooral zo blijven.’

Mededogen

Ze werd al kijkende ook een beetje vervuld met mededogen voor die schutterige koning. ‘Je voelt en ziet aan heel zijn lichaamstaal en manier van spreken dat Willem-Alexander gewoon niet zoveel plezier ontleent aan dat koningschap. Diep in zijn hart is hij een doodgewone Leidse student gebleven en dat hele koningschap zit hem ongemakkelijk als een veel te wijde jas. Toen hij eraan begon zei hij zich te willen laten inspireren door zijn zweverige oma, voor wie het zo belangrijk was ‘’gewoon’’ te zijn. Toen Juliana koningin werd, mocht je mevrouw tegen haar zeggen in plaats van majesteit, en ook de verplichte achterwaartse révérence werd uit het hofetiquette geschrapt. Zijn moeder was weer uit een heel ander hout gesneden, die stond juist weer heel erg op die traditionele vormen en vervulde dat koninginneschap als een soort van secretaresse, zakelijk en plichtsgetrouw, met maar heel weinig echte uitglijders. Maar bij Willem-Alexander is het de ene misslag na de andere, vanaf het prille begin staat de hele zaak bij hem onder druk. Hij heeft het geluk dat hij met die echtgenote zo’n pr-kanon naast zich heeft staan, anders was het al lang finaal misgegaan.  En dat gewoon zijn gaat hem eigenlijk ook niet zo goed af in deze rol. Hij blijft een beetje een houten klaas. Eigenlijk is er natuurlijk ook helemaal niets gewoons aan zo’n koningschap, en het ongemak dat daaraan gepaard gaat spat er bij Willem-Alexander van af. Ik heb het eerlijk gezegd weleens een beetje met hem te doen, afgezien natuurlijk van al het financiële profijt dat hij uit zijn positie trekt.’

Bataafse republiek

Is het einde van de Nederlandse monarchie nakende met het koningschap van brokkenpiloot Willem-Alexander als burlesk sluitstuk? Noordervliet houdt het heel wel voor mogelijk. ‘Uit dat Amalia-boekje van Claudia de Breij wordt wel duidelijk dat de kroonprinses helemaal niet zo ontzettend om die troon staat te popelen. Amalia zegt daar ergens dat Nederland een republiek met een koning is, en dat lijkt me in historisch perspectief een adequate omschrijving. Nederland is begonnen als republiek, was dat ook eeuwenlang, en behaalde met die nooit overtroffen Grondwet van de Bataafse republiek van 1798, die in alles superieur was aan die Grondwet van 1848 waar we het in afgeleide vorm nu nog altijd mee moeten doen, zijn hoogtepunt.  Die Oranje-monarchie is het land alleen maar van buiten af opgedrongen. Het blijft vreselijk jammer dat de Bataafse republiek de machtshonger van Napoleon niet heeft overleefd, dat die zijn broer koning van Holland maakte. Daarna zijn de Bataafse patriotten door de orangistische propagandamachine wel als landverraders afgeschreven, hetgeen een historische falsificatie van jewelste is, maar helaas is dat wel het beeld dat lang heeft overheerst, ze gingen als een soort van NSB’ers avant la lettre de geschiedenis in. Gelukkig zie je in de hedendaagse geschiedschrijving een herwaardering van die Bataafse republiek op gang komen, en naarmate die verder op stoom komt, kunnen we hopelijk snel afscheid nemen van die Oranjes en verder werken aan een zelfbewust en compleet burgerschap. Daar zou dit land enorm van kunnen opknappen. Dan zou de lijn weer kunnen worden opgepakt die met de Acte van Verlatinghe werd ingezet.’

Overgangsvorm

Naarmate de afstand tussen volk en vorst geringer wordt, komt de republiek naderbij. Die gedachte vormt het uitgangspunt van de lezing die Noordervliet op 18 maart in Utrecht zal houden in het kader van de Hans van den Bergh-lezing. Met deze jaarlijkse lezingencyclus ter herinnering aan de grote voorvechter van de republikeinse zaak Hans van den Bergh, wordt de monarchie telkens fundamenteel en in een historisch-politieke context ter discussie gesteld. Na PvdA-politica en ex-minister Hedy d’Ancona, weduwe van de bekende Amsterdamse republikein en beeldend kunstenaar Aat Veldhoen, is zij de tweede vrouw die voor deze lezing gevraagd is.  Noordervliet laat zich al langer kritisch uit over het monarchale stelsel. ‘Een land dat een monarchie in stand houdt, is een land zonder zelfrespect’, schreef zij in een artikel in NRC Handelsblad op 7 januari 2021. Hierin stelde ze ook dat zij de monarchie ziet als een overgangsvorm op de weg terug naar de republiek. In haar lezing zal zij op die gedachte nader ingaan.

In haar rijke œuvre heeft Noordervliet zich veel met de geschiedenis van de Oranjes en de Patriottenbeweging beziggehouden, maar aan een aparte roman die exclusief aan het spanningsveld tussen monarchie en republiek is gewijd heeft ze zich nog nooit gewaagd. Ze is ook niet van plan te doen, vertelt ze. ‘Zo’n roman zou toch al gauw neerkomen op een dystopische vertelling, en dat is een genre waar ik niet zo van hou.’ (Inderdaad wijdde collega-schrijver Adriaan van Dis zich in zijn laatst verschenen KliFi: Woede in de republiek Nederland aan zo’n dystopische toekomstroman).

 Polarisatie

Nelleke Noordervliet debuteerde in 1987 met de historische roman Tine, over de eerste vrouw van Eduard Douwes Dekker, beter bekend als Multatuli. Daarna volgde een stroom van romans, novellen en essaybundels, altijd sterk geëngageerd en vanuit historisch perspectief verteld. In 2018 ontving ze de Constantijn Huygensprijs voor haar gehele oeuvre. Noordervliet is lid van de Akademie van Kunsten. In haar kort geleden verschenen roman, Wij kunnen dat, een liefdesgeschiedenis in hedendaags Rotterdam tussen twee ouder wordende zielen, speelt de corona-pandemie een nadrukkelijke rol. Noordervliet: ‘ De pandemie brak uit toen ik al halverwege was met het schrijven van dit boek, maar ik kon er niet omheen die ook te verwerken. Ik ben erg geschrokken van de polarisatie die het virus heeft losgemaakt. In het begin was er die euforie over een nieuwe saamhorigheid, met al dat applaus voor de mensen van de zorg, maar dat maakte al snel plaats voor een ongehoorde opleving van haat en complottheorieën, waarvan ik me afvraag of we die geest ooit nog wel terug in de fles kunnen krijgen. Hoe doorbreek je de bubbel van het algoritme van de sociale media, waardoor al die rancune zo wordt versterkt? Wat dat betreft is de heropleving voor de belangstelling van het werk van Menno ter Braak [wiens essay Het nationaalsocialisme als rancuneleer dankzij Bas Heijne onlangs met groot succes werd heruitgegeven-rz] veelzeggend en een goede zaak. Ter Braak is het slachtoffer geworden van een literaire vadermoord door W.F. Hermans, die het op een of andere manier nodig vond hem postuum te kleineren. Dat ging zelfs zo ver dat Hermans in zijn Mandarijnen op Zwavelzuur stelde dat Ter Braaks zelfmoord in mei 1940 in feite een vorm van aanstellerij was, dat hij in werkelijkheid niet zoveel van de Duitsers te vrezen had. Nu mag het afscheid van Ter Braak inderdaad niet zo heroïsch zijn geweest, maar ik twijfel er niet aan dat hij in een concentratiekamp zou zijn beland als hij niet voor suïcide had gekozen. Alleen al het feit dat hij het werk van Hermann Rauschning had vertaald, een vroege scherpe criticus van Hitler, zou hem niet worden vergeven.’

Ondanks haar grote zorgen over de veenbrand van het populisme in het politieke bedrijf ziet Noordervliet geen reden om dan maar af te zien van haar hoop op de terugkeer van de republiek. De ook in progressieve kring veel gehoorde overtuiging dat de stabiliteit van het land is gebaat bij een continuëring van de monarchie, omdat de natie anders binnen de kortste keren zou worden opgezadeld met een president Wilders of Baudet, omschrijft zij als ‘ een onzinnige redenering’. ‘Ten eerste denk ik niet dat Nederland als republiek zal opteren voor een almachtige president naar Frans of Amerikaans model. Wat mij betreft zou je eerder uitkomen bij het Duitse voorbeeld, waar de president niet wordt gekozen, maar wordt benoemd in een ceremoniële rol, als een soort van nationaal geweten dat boven de partijen staat. Dat is in ieder geval veel beter dan een vorst die boven alles en iedereen staat.’

 

Laatste kaarten beschikbaar

voor Hans van den Bergh-lezing

 De zevende Hans van den Bergh-lezing wordt op vrijdag 18 maart 2022 vanaf 20.00 tot 21.30 uur gehouden in Utrecht, in de Theaterzaal van Bibliotheek Neude, Neude 11. De lezing is vernoemd naar prof. dr. Hans van den Bergh (1932-2011), bij leven een van de meest prominente stemmen voor een republikeins staatsmodel.  Eigenlijk wordt de lezing ieder jaar gehouden op diens geboortedag, 3 december, maar door de pandemie moest dit tot twee keer toe worden uitgesteld, zodat organisator Republiek nu is uitgeweken naar 18 maart.

Van den Bergh publiceerde onder meer Eén over Oranje of de Republiek der Nederlanden (1989), Klein republikeins handboek (2002, 2013) en Doe het niet, Alex! (2011).  Grote bekendheid genoot hij vele jaren als theaterrecensent van Het Parool en ook was hij hoogleraar cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Als letterkundige bezorgde hij de uitgave van de Volledige Werken van Multatuli. Voor de lezing van Nelleke Noordervliet zijn nog enkele kaarten beschikbaar, te bestellen via deze link.

Verder in dit nummer van De Republikein

Dit artikel verscheen in de jongste editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. Verder in dit nummer: Roel van Duijn over de maskers van Vladimir Poetin en diens erkenning met de fake-republiekjes Donjetzk en Loehansk als opmaat naar de Russische inval in Oekraïne. ‘Misplaatste empathie met Poetin kan ons nog lelijk opbreken.’  Veel aandacht voor de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië, in het spoor van de recente publicatie van het officiële onderzoek van NIOD c.s.  Over de Grens en het boek De Indische Doofpot van Mauric Swirc. De excuses van premier Rutte aan  Indonesië zouden een gepast vervolg krijgen als Willem-Alexander daar verontschuldigingen aan  vastknoopt voor het door de Indonesiërs nog zo immer innig gehate ‘Cultuurstelsel’. Die systematische uitbuiting was uiteindelijk exclusief de verantwoordelijkheid van diens soevereine voorvaderen Willem I en Willem II. Daarnaast verdient het door Maurice Swirc gememoreerde  voorstel van Prins Bernhard in 1946 om gedetineerde Nederlandse SS’ers in te zetten tegen de Indonesische vrijheidsstrijders beslist nader onderzoek.

Columnist Gerard Aalders vraagt zich af waarom Willem-Alexander nog steeds wegkomt met het koloniale verleden van de Oranjes. ‘Ruim 500.000 mensen werden gedood in de tijd dat Nederland een Oranje als staatshoofd had. De Belgen, wier koning Leopold II zich in de Congo tussen 1880 en 1910 misdadig misdroeg, hebben zich wél rekenschap gegeven van die periode. Willem-Alexander echter gaat schaamteloos voorbij aan zijn eigen achtergrond en geschiedenis.’

Na de ‘diepe excuses’ van premier Rutte aan Indonesië voor het gebruikte geweld tijdens de politionele acties is het tijd dat Nederland zich zelf eens aan de invordering van oude historische schulden zet, aldus Thomas von der Dunk. Ten behoeve van het ministerie van Buitenlandse Zaken maakt de historicus de balans op, en hij geeft vooral een claim tegen Italië op grond van het optreden van de Romeinen tegen de Batavieren een goede kans.

Ex-PvdA-senator Joop van den Berg reageert op het voorstel van premier Rutte voor een comeback van de koning aan de formatietafel. ‘Niemand kan mij het positieve effect van ’s konings optreden uitleggen.’

Ricus van der Kwast maakt de balans op van de schade van twee lange zware pandemiejaren, zowel op het gebied van gezondheid, internationale veiligheid als bestuurlijk. ‘Door vast te houden aan een vals idee van vrijheid en inspraak laten we ons juist opsluiten in hokjes, verliezen we onze individualiteit en zetten we onze democratie op het spel.’

Een debat over een kuur tegen het populisme: inperking van het kiesrecht door middel van een test in elementair burgerschap kan een kuur zijn tegen de snelle erosie van het democratisch draagvlak, betoogt socioloog Johan Oud. Redacteur Maurits van den Toorn van De Republikein deelt de zorg van Johan Oud,  maar stelt dat het voorgeschreven middel van het kiesexamen zijn eigen gevarenzones kent.

In de rubriek ‘Van het republikeins front’ aandacht voor het republikeinse vuur dat in het 70ste jubileumjaar van Elizabeth II opflakkert in het Verenigd Koninkrijk, Australië en andere landen binnen de Britse Gemenebest die nog steeds met de Queen zijn opgezadeld. De Britse publiciste Polly Toynbee gaat ervan uit dat de Britse monarchie deze eeuw niet meer haalt: ‘De steun voor dit disfunctionele stuk antiek neemt met iedere generatie verder af en is fragiel geworden.’

Met zijn ontkenning van de zware mensenrechtenschendingen in China tegen de Oeigoerse minderheid heeft hoogleraar Tom Zwart van het Cross Cultural Human Rights Centre van de Vrije Universiteit zich als onafhankelijk wetenschapper gediskwalificeerd, meent publicist Rolf Wennekes. ‘Wat een ontwaarding van de titel hoogleraar‘.

Raymond van den Boogaard bekeek de nieuwe superproductie waarmee het Duitse RTL de Sisi-cultus uit de jaren vijftig met Romy Schneider nieuw leven inblaast. Het sentimentele fondant van weleer maakt plaats voor uitbundige seks, maar voor het overige blijft het sprookje intact, constateert hij. ‘Wat dat betreft conformeert ook de nieuwe Sisi zich dus aan de historische leugen die achter elke monarchie steekt: die van een buiten tijd en plaats staand instituut van een hogere orde. Iets ‘bij de gratie Gods’, om eens een middeleeuwse formulering te citeren, waaraan het volk zich – aan de kant van de weg of voor het tv-scherm – mag vergapen.’

De nabestaanden van de veelgelauwerde historicus Hermann von der Dunk kregen na diens overlijden een brief van de Kanselarij van de Nederlandse Orden: of het verleende eremetaal in de Orde van de Nederlandse Leeuw subiet kon worden geretourneerd. Alternatief was de betaling van een borgsom.  Reden voor zoon Thomas von der Dunk zich nader te verdiepen in de prijskaartjes die aan de diverse koninklijke onderscheidingen hangen: ‘Het goedkoopst was de eremedaille van de Orde van Oranje-Nassau, voor 46 euro had je die. Althans de versie in zilver, voor de gouden kwamen er nog twaalf euro boven op. Het duurste bleek het Ridder Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw: 3384 euro droog aan de haak. Daar konden we niet aan tippen, die was vast alleen voor zeer kapitaalkrachtige personen. Het Ridderschap bleek zonder dat grootkruis metallurgisch in elk geval nog geen vijfde daarvan waard. Voor welgeteld 590 euro mochten we de “onze” houden.’

Dichter Manuel Kneepkens herkent in mede-Limburger Geert Wilders veel van de traditionele ‘buuttereedner’ tijdens het carnaval in hun provincie van herkomst. Maar daarbij maskeert de geboren Venloër de traditionele Limburgse gemoedelijkheid met een haast calvinistisch-Hollands fanatisme.

Aandacht voor de eerste aflevering van Dissident, het blad van de jongerenafdeling van Baudet’s Forum voor Democratie, waar de allerzwartste reactie gepaard gaat aan ‘seks met veel geluid en veel orgasmes’, conform de wensen van de partijleider in een groot interview.  ‘Dat wordt oordopjes mee bij het komende zomerkamp van de JFvD.’

De Duitse havenstad Lübeck was tijdens het keizerrijk van Wilhelm I en Wilhelm II een zelfstandige republiek. Wellicht een nastrevenswaardig voorbeeld voor ‘de republiek Amsterdam’? De Duitse historicus Michael Hundt laat zien hoe de trotse Lübeckers zelfs niet bezweken voor de grootheidswaan van Kaiser Wilhelm II.

Maurits van den Toorn bespreekt de biografie De Zwijger, het leven van Willem van Oranje door René van Stipriaan.  ‘Van Stipriaan portretteert een man die vooral op sleep wordt genomen door de gebeurtenissen om hem heen en die als reactie daarop aanvankelijk schromelijk boven zijn macht grijpt.’

Roel van Duijn las de autobiografie van GroenLinks-politicus Alexander de Roo, sleutelfiguur in de Europese vergroening. Het boek laat zich lezen als ‘een geschiedenis van de groene partijvorming in de wereld’ .

In de serie ‘Appeltjes van Oranje’ aandacht voor de betrokkenheid van Prins Bernhard en Philips bij een geheim atoomproject in het Argentinië van dictator Juan Perón uitgevoerd door de Oostentijkse kerngeleerde Ronald Richter, die eerder was betrokken bij pogingen om Hitler aan een atoombom te helpen.

Verder columns van Henk Westbroek over de geschrapte passages in de Amalia-biografie van Claudia de Breij, Manuel Kneepkens over de wenselijkheid van een Groene Koets,  Simpliccisimus over nepotisme in de Raad van State en Republiek-voorzitter Floris Müller over de Rijksvoorlichtingsdienst als verlengstuk van monarchale marketing. Natuurlijk ook de vaste Blik van Joep Bertrams.

Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement via deze link.

 

Gouden Koets: Koloniaal trauma in klatergoud

‘De Gouden Koets zal pas kunnen uitrijden als Nederland daar klaar voor is’, aldus koning Willem-Alexander als reactie op het kritische advies van emeritus hoogleraar Jessurun d’Oliveira om het rijtuig nooit meer voor staatsrituelen te gebruiken. De koning houdt dus een slag om de arm. Zijn afwijzing had resoluter gekund.

 

Tekst Jack Jan Wirken

Sinds juni 2021 is de Gouden Koets te bezichtigen in het Amsterdam Museum. De tentoonstelling loopt volgens planning tot eind februari 2022. Maar misschien wel langer, misschien zelfs definitief als het aan Ulli Jessurun d’Oliveira ligt. Hij maakt deel uit van de klankbordgroep van zo’n twintig mensen die, op uitnodiging van het museum, het voertuig en de daaromheen georganiseerde tentoonstelling in een kritisch licht beziet. En dat is nodig; de tijd dat koets als volstrekt on-controversieel werd gezien, ligt achter ons.

Natuurlijk was voor burgers die een regeringsstelsel graag op rationele wijze georganiseerd zien, de koets en wat deze representeert, vanouds een steen des aanstoots. In de laatste decennia is het brandpunt van de kritiek komen te liggen op het linker zijpaneel van het voertuig; de schildering Hulde der Koloniën door Nicolaas van der Waay. De afbeelding van inwoners van ‘De Oost’ en ‘De West’ die dankbaarheid en verering tot uitdrukking brengen jegens de ‘Nederlandse maagd’ doet de geschiedenis geweld aan en wordt breed als vernederend ervaren. D’Oliveira zag er aanleiding in voor een publicatie waarin het burgerschap en de nationaliteit van de afgebeelde ‘onderdanen’ worden onderzocht.

 Verzet

De leeftijd van de koets is bekend, hij werd rond de vorige eeuwwisseling aangeboden aan de jonge Wilhelmina. Dat het verzet tegen de koloniale afbeelding bepaald niet van recente datum is, zit niet in ons referentiekader. Uit een inventarisatie door Annemarie de Wildt, conservator van het Amsterdam museum, blijkt dat het eerste protest al in 1990 te vernemen viel. Bij monde van de kunstenaar Ruben la Cruz. De laatste tien jaar zijn door het Comité Nederlandse Ereschulden en het Landelijk Platform Slavernijverleden suggesties gedaan om het voertuig niet langer te gebruiken op Prinsjesdag. Zoals wel vaker is dit signaal uit de samenleving niet voortvarend opgepakt. Slechts de kennelijk noodzakelijke restauratie vermocht een voorlopig einde te maken aan de inzet van de Gouden Koets.

Vervolgens ligt de vraag op tafel of het voertuig op enig moment weer opnieuw in gebruik moet worden genomen. En ook bij wie de beslissing hierover ligt. In zijn slotbeschouwing gaat D’Oliveira hierop in door te stellen dat de koets weliswaar eigendom is van de vorst (het voertuig is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, een stichting waarvan Willem Alexander enig bestuurslid is) maar dat daarmee nog geenszins gezegd wil zijn dat de koning er naar eigen goeddunken over kan beschikken.

De kwestie valt onder de verantwoordelijkheid van de ministers, i.c. de premier, en de schrijver zegt zich amper iets anders te kunnen voorstellen dan de beslissing ‘tot het buiten gebruik stellen van de Gouden Koets voor ceremoniële doeleinden’. Een alleszins aantrekkelijke conclusie maar, gezien de opstelling van Rutte in de Kamerdebatten in de afgelopen tien jaar over kwesties die het koninklijk huis raakten, tegelijk in hoge mate speculatief. De wil (of soms het vermogen) om de koninklijke dadendrang te beteugelen lijkt bij de huidige premier zo goed als afwezig.

 

Juridische werkelijkheid

De controverse rond de symbolische betekenis van de afbeelding op het bewuste paneel roept de vraag op welke juridische werkelijkheid schuilgaat achter het vrome plaatje. Strookt de allegorische afbeelding die welwillende onderdanigheid toont van de ‘inlander’ jegens de kolonisator met de juridische status, met de nationaliteit, van de afgebeelde personen? Waren ze, met andere woorden, zo afhankelijk van de luimen van het moederland, als de afbeelding suggereert? Of lag het iets genuanceerder?

Deze vraag vormt de insteek van het onderzoek dat D’Oliveira heeft ondernomen om zicht te krijgen op de ontwikkelingen in het nationaliteitsrecht en de betekenis voor de inwoners van ‘de overzeese gebiedsdelen’ of, nog mooier uitgedrukt  – we hebben het hier immers niet over Texel of Terschelling- de ‘gebieden van het koninkrijk buiten Europa’. Het gaat de auteur daarbij met name om de concrete betekenis voor de betrokkenen, de inwoners van Indië of van de West, van regels omtrent nationaliteit, afstamming, burgerschap, erfeniskwesties enz. Illustratie hiervoor vormt de ingelaste geschiedenis – als betrof het Saidjah en Adinda – van de nationaliteitsrechtelijke en afstammings- en erfrechtelijke verwikkelingen rond de huwelijken en kinderen van de adviseur van de Indische gouvernementen, Snouck Hurgronje.

Moederland

De gebeurtenissen die het toepasselijke recht in de negentiende en twintigste eeuw in de koloniën vormgaven, ook die van het intergentiele (op Nederlands-Indië toepasbare) recht, hangen vanzelfsprekend nauw samen met die in het ‘moederland’. Daarom begint een overzicht van de relevante ontwikkelingen bij de introductie van het Burgerlijk Wetboek (BW) in 1838. De vraag wie Nederlander is, was een belangrijk thema voor de nieuwe eenheidsstaat. De keuze van het BW viel hierbij op een variant van het ius soli waarbij het territoir bepalend is voor iemands nationaliteit en niet, zoals bij het ius sanguinis, de nationaliteit van de ouders.

Artikel 5 van het BW van 1838 luidt daarom: ’Nederlanders zijn: 1. Allen die binnen het Koninkrijk of deszelfs koloniën zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd.’. Een op het eerste gezicht een veel omvattende, een inclusieve, aanpak van de nationaliteitsvraag; alle na 1838 geborenen in Indië en in Suriname en de Caraïben zijn Nederlander. Het getuigde van een ruimhartigheid die sommige rechtsgeleerden te ver ging. De legalistische Opzoomer bijvoorbeeld stak, veertig jaar na de invoering van de bewuste bepaling, zijn ongenoegen niet onder stoelen of banken: ‘Dus zijn alle kinderen in onze koloniën uit daar gevestigde Javanen, Chinezen, enz. geboren, voor ons privaatrecht Nederlanders. Heeft men daar werkelijk aan gedacht?’

Overigens had de inclusieve formulering van het Nederlanderschap niet direct gevolgen voor de positie van tot slaaf gemaakten. De mogelijke consequentie van artikel 5 was voor hen niet aan de orde; de verantwoordelijke minister zette uiteen dat zij, volgens de wet, geen persoon zijn en zich mitsdien ook niet konden ‘vestigen’.

De ruimhartigheid in de bepaling uit 1838 was geen lang leven beschoren. In 1850 wordt bij wet de kring van hen die zich Nederlander kunnen noemen in sterke mate beperkt: Nederlanderschap vloeide voortaan voort uit het geboren zijn uit ‘ ouders binnen het rijk in Europa gevestigd.’ Diegenen geboren in de koloniën uit ouders die daar ook gevestigd waren maakten dus geen aanspraak op de Nederlandse nationaliteit. Rechtsgeleerde Beijen zegt over de ‘inlanders’ ‘Zij (zijn) aan den Nederlandschen Staat onderworpen (…) maar leden van de rechtsgemeenschap zijn zij niet.’ En Thorbecke geeft in dit verband te kennen: ‘het lidmaatschap der Nederlandsch natie zou, geloof ik, met meer regt aan de Duitschers en Engelschen, dan aan de inlanders van Java of de Molukken worden toegekend.’

Een heldere inkijk in de mentale gesteldheid en het denken over koloniën en hun bewoners in het midden van de 19e eeuw. De geest van inclusiviteit was duidelijk terug in de fles.

Ook in ander opzicht waren de verschillen groot. Europeanen waren onderworpen aan Europees recht, inlanders aan een veelvormig adatrecht elk met hun eigen vormen van rechtspraak en conflictbeslechting. Wie onder het begrip ‘inlander’ viel was niet altijd helder; er was sprake van met inlanders gelijkgestelden. ‘Met inlanders worden gelijkgesteld Arabieren, Mooren, Chineezen en allen, niet genoemd in de vorige zinsnede, die Mohammedanen of Heidenen zijn’. (Regeringsreglement art 9)

Nieuwe nationaliteitswet

Het versnipperde landschap van regelingen rondom nationaliteit en daarmee samenhangende rechtspositie leidde in 1893 tot de invoering van een nieuwe nationaliteitswet waarbij bepalingen uit het BW en uit de wet van 1850 werden ingetrokken. De uitwerking hiervan zag aanvankelijk op een ruime overgangsbepaling die zocht het Nederlanderschap dat hetzij door de wet van 1838 hetzij door die van 1850 was verworven, te continueren. Door een door de regering overgenomen amendement van Tweede Kamerlid Leyssohn Norman werd echter een beperking ingebouwd ‘met uitzondering van de inlanders en de met hen gelijkgestelden in de koloniën’. Zo werd met een pennenstreek aan tientallen miljoenen inwoners van de Indonesische archipel hun Nederlandse nationaliteit ontnomen zonder dat daar een andere nationaliteit voor in de plaats kwam.

Bovenstaande ontwikkelingen vormden het juridische firmament ten tijde van de schildering van Hulde der Koloniën. En, inderdaad, de slavernij was afgeschaft ten tijde van de totstandkoming van het onderhavige paneel. Maar de verhoudingen tussen de inwoners van de koloniën en de ‘boven hen gestelden’ werd geenszins tot uitdrukking gebracht in de zoetsappige, van dankbaarheid druipende, voorstelling.

 

Symboolwaarde

De Gouden Koets roept diverse reacties op variërend van bijval en bewondering tot witte waterverf en een waxinelichthouder. Maar veel bedreigender voor de koets in zijn rol als vervoermiddel voor feesten en partijen en Prinsjesdag is de aanval op zijn symboolwaarde. De focus op zijn kolonialistische en vernederende zijde is te beschouwen als een extrapolatie van een meer omvattend probleem. Het rijtuig staat voor ongelijkheid in de breedste zin van het woord; het verzinnebeeldt een regeringsvorm met een erfelijk staatshoofd, met lakeien en livreiers, met ‘boven ons gestelden’ en onderdanen, met privileges en kansongelijkheid, met intransparante besluitvorming en oncontroleerbare invloed. En het systeem dat door de koets gesymboliseerd wordt leent zich evenmin voor modernisering als het voertuig zelf. De monarchie moderniseren? De spreekwoordelijke luchtbanden onder de Gouden Koets. Het zou mooi zijn als de tot koning gemaakte zelf tot deze conclusie zou komen maar de kans daartoe lijkt niet groot. Ook daarom is het advies van D’Oliveira serieus te nemen. In het museum laten staan, die koets, opdat, in de woorden van de eerder aangehaalde Ruben la Cruz, de jonge generatie die het museum bezoekt ‘lessen over de slavernij kan leren die hun ouders nooit kregen’.

 

De Gouden Koets en zijn koloniale kant, H.U Jessurun d’Oliveira, Amsterdam Museum, 2021, is te lezen via deze link.

Lees ons interview met Ulli Jessurun d’ Oliveira over de Gouden Koets via deze link.

 

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Een  interview met jurist Ulli Jessurun d’ Oliveira over zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant en zijn exit-strategie voor Amalia en de rest van de ‘ Triple A’ om te ontkomen aan hun Gouden Kooi.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

 

Interview Ulli Jessurun d’Oliveira: Exit-strategie voor Amalia

/

Van de naar schatting 500 uitgesproken republikeinen in Nederland legt prof. mr. Hans Ulrich (‘Ulli’) Jessurun d’Oliveira (1933) veruit het meeste gewicht in de schaal. Het kersverse advies van de emeritus-hoogleraar van de rechtenfaculteit van de UvA om de Gouden Koets nooit meer te gebruiken was nog maar net uit of hij kwam al met een kant en klare exit-strategie ten bate van kroonprinses Amalia. De hoogste tijd om bij te praten.

 

Tekst René Zwaap

In uw recente advies over de toekomst van de Gouden Koets schrijft u: “Een koning die zich steeds burgerlijker voordoet om in de gunst van de bevolking te blijven, en die zich beter thuis voelt bij vliegtuigen, speedboten en snelle auto’s, zou er goed aan doen de hele naar onbestemde tijden archaïserende poppenkast met opgefrunnikte paarden, met voor niemand meer iets vertellende harnachementen, operettelakeien, blokkenisten, wandelkoetsiers en militair praalvertoon op Prinsjesdag af te schaffen”. Dat is dan gelijk het einde van uw warme betrekkingen met de koning, lijkt me zo…

‘Welnee, de koning lijkt het sportief op te nemen. Ik stuurde mijn boekje niet zo lang geleden op naar het paleis, en warempel, gisteren trof ik een bedankbriefje van de directeur van het kabinet van de koning in de brievenbus waarin hij namens de majesteit de hartelijke groeten aan mij overbrengt. Ik ga ervan uit dat onze relatie even vriendelijk blijft als voorheen. Toen ik hem een paar jaar geleden trof bij het feestelijke jubileum van de Maatschappij der Letterkunde, waarvan ik lid ben en hij erfelijk beschermheer, verzekerde Willem-Alexander mij nog dat republikeinen er vanuit zijn visie ook moeten zijn, want, aldus de majesteit, “jullie houden ons scherp”. Zoals ik eerder al eens zei: Het is een doodgoeie jongen, alleen zijn baantje deugt niet.’

In de zogeheten ‘klankbordgroep’ die het Amsterdam Museum formeerde om na te denken over de toekomst van de Gouden Koets zat u onder meer met de voorzitter van de Bond van Koninklijke Oranjeverenigingen Pieter Verhoeve, ook bekend als de burgemeester van Gouda. Zelf was u lid van het Republikeins Genootschap, nu van de vereniging Republiek, u gaf samen met Pierre Vinken de eerste zet aan de oprichting van dit tijdschrift, De Republikein, van de stichting die dit blad uitgeeft was u ook lange tijd voorzitter, en u bent ook nog eens medeauteur van Een Grondwet voor de Republiek Nederland uit 2004. Ik neem aan dat u en Verhoeve elkaar behoorlijk in de haren zijn gevlogen?

‘Ook dat viel reuze mee. Sterker nog, Pieter en ik zijn in de loop van het proces goede maatjes geworden. Bij de officiële opening van de tentoonstelling van de Gouden Koets in het Amsterdam Museum, waar Willem-Alexander ook bij was, wees directeur Judikje Kiers er zelfs op dat Verhoeve haar eerder over mij had toevertrouwd: “Ik weet niet hoe het komt, maar ik ben een klein beetje van die man gaan houden”. Andersom is dat overigens ook zo. En uiteindelijk is Verhoeve, thuis in het staatsrecht, het ook wel met me eens geworden dat het uiteindelijk de premier is die de beslissing over het ceremoniële gebruik van de brik neemt. Het woord daarover is nu aan de premier, al zwaait de koning wel de scepter over die koets. Dat heet: de Gouden Koets is sinds 1968 samen met het schip De Groene Draeck en regalia als de scepter, de rijksappel, de kroon en het rijkszwaard ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis van Oranje-Nassau, maar die heeft maar één bestuurslid: de koning zelf. Dat wil weer niet zeggen dat Willem-Alexander in die Gouden Koets voor zijn eigen lol over het strand van Scheveningen kan toeren. Ook dat zou de ministeriële verantwoordelijkheid waarschijnlijk activeren. De statuten van die stichting reppen van gebruik ter “uitoefening van de koninklijke waardigheid”, dus gelegenheden waarbij het staatshoofd als officieel ambtsdrager optreedt. Bij die gelegenheden geldt volgens dat raadselachtige artikel 42 lid 2 van de Grondwet: “De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk”. Dus is het uiteindelijk toch de premier die het als primus inter pares in de ministerraad voor het zeggen heeft. Daardoor draait ook niet de koning op voor die niet misselijke 6 miljoen euro die nodig bleek voor het opkalefateren van de koets, maar drukken die kosten op de staatsbegroting.‘

Zou het niet een beter idee zijn dat onding om te smelten en de baten te doen uitgaan naar de nabestaanden van de slaven en anderszins uitgebuite personen in het koloniale tijdperk?

‘Ach, het is allemaal maar klatergoud, de opbrengsten zouden te verwaarlozen zijn. Daarnaast ben ik niet zo onder de indruk van die damnatio memoriae-golf die momenteel het hele land overspoelt. Het iconoclasme op onwelgevallige monumenten, het verwijderen van namen en hele episodes uit de geschiedenis, lijkt mij niet de aangewezen methode voor een geslaagd proces van “Vergangenheitsbewältigung”. Het is zinvoller dat getroebleerde collectieve verleden onbevangen onder ogen te komen en zich daar rekenschap van te geven. Domweg uitgummen zoals Stalin liet doen op de foto’s van in ongenade gevallen kameraden is niet de weg. Wat mij betreft wordt Amsterdam de eindbestemming van de Gouden Koets. Uiteindelijk gaat het om een geschenk aan Wilhelmina van de dankbare Amsterdamse burgerij. Op die manier komt het cadeau retour afzender en kan het onderdeel worden van een breder voorlichtingsprogramma over vooral het koloniale tijdperk. De Gouden Koets staat nu tot maart volgend jaar op een binnenplaats van het Amsterdam Museum, netjes getakeld met een enorme hoogwerker. Het Amsterdam Museum was voorheen het Burgerweeshuis, en daar hebben vlijtig bordurende weesmeisjes een fors aandeel gehad in de vijftien miljoen steekjes die benodigd waren voor het interieur van de koets. Maar helaas gaat het museum binnenkort dicht voor een verbouwing en pas in 2025 gaat het weer open. Voorheen stond de koets in de Koninklijke Stallen, maar daar paste ze eigenlijk niet in, zodat het dak ervan telkens moest worden verwijderd. Dat euvel schijnt verholpen in een nieuw ondergronds paviljoen bij Paleis ‘t Loo, waar de koets in de tussentijd waarschijnlijk wordt gestald. Intussen kunnen de koning en de premier op hun wekelijkse onderonsjes op maandagochtend tot een vergelijk komen hoe verder met de koets.’

Nu de net meerderjarig geworden kroonprinses Amalia. U heeft een exit-strategie voor haar ontwikkeld om zich van het koningschap los te weken. Hoe steekt die in elkaar?

‘Allereerst: tot koning maken is een moderne vorm van slavernij, die je niemand mag aandoen in een beschaafd land. De voorbereiding daartoe is au fond geestelijke kindermishandeling en in strijd met het internationale Kinderrechtenverdrag waar ook Nederland aan gehouden is. Dus eigenlijk zou de rechter de ouders uit de ouderlijke macht hebben moeten ontzetten en Amalia en haar zusjes, de zogeheten Triple A, onder haar hoede moeten nemen. Maar er is nog een andere ontsnappingsroute. Zoals bekend heeft moeder Máxima een dubbele nationaliteit: de Argentijnse door geboorte en de Nederlandse via een speciale procedure die ook voor topsporters wordt gebruikt. Kinderen van Argentijnen die buiten Argentinië geboren worden kunnen door optie de Argentijnse nationaliteit krijgen. Dat staat in de Argentijnse nationaliteitswet. Bij mijn beste weten bezitten de drie koningskinderen nu alleen de Nederlandse nationaliteit. Maar nu ze meerderjarig is, kan Amalia ook zelf deze stap zetten. Als ze daarvoor kiest, is het onvermijdelijke gevolg dat zij haar Nederlanderschap verliest. En het effect daarvan is verstoting uit de troonsopvolging. Dat staat niet in de Grondwet, maar in de Wet op het lidmaatschap van het Koninklijk Huis. Dat zegt dat het lidmaatschap van het Koninklijk Huis niet wordt verkregen bij gemis van het Nederlanderschap en dat het eindigt bij verlies van het Nederlanderschap. Wie uit het Koninklijk Huis valt, verliest zijn of haar aanspraken op de troon. Een sierlijke ontsnapping, lijkt mij zo, die ik de gehele Triple A graag in overweging geef.’

Tot slot een persoonlijke vraag. Hoe komt een Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, zoals u bent, eigenlijk in republikeins vaarwater terecht?

‘Dat was een langer proces. Ik was allang van republikeinse gezindheid toen ik in 2004 dat lintje ontving. Door het koninklijk behagen ben ik niet gepaaid. Voor het Nederlands Juristenblad schreef ik  later in het kader van een speciale editie met adviezen voor de koning een pleidooi voor de herinvoering van de republiek. Ik besloot de voordracht van mijn advies met een welgemeend en krachtig “hoepel op” richting koning, en dat leidde toen nog tot uiterst geschokte reacties onder de aanwezige collegae-juristen. Kijk, ik ben natuurlijk niet zo’n republikein die iedere nacht knarsetandend van woede in zijn bed ligt te woelen omdat we nog steeds een koning hebben. De monarchie op zich is een idiote staatsvorm, maar er zijn talloze ergere misstanden. Dat vergemakkelijkt de communicatie met andersdenkenden.’

 

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

 

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

 

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

 

 

Slaven van Oranje: waar blijven de excuses van het koningshuis?

Maar weinig families hebben zich zo verrijkt aan slavernij en andere vormen van koloniale uitbuiting als het Huis van Oranje-Nassau. Als er één partij excuses zou moeten maken voor het aangedane leed, is het dan ook wel het koningshuis.

Tekst René Zwaap

Tot 2022 moeten we nog wachten op de uitkomsten van het officiële onderzoek van de Universiteit van Leiden en een team van internationale wetenschappers naar het persoonlijke aandeel van graaf Johan Maurits Nassau von Siegen, alias ‘de Braziliaan’, in de gruwelen van de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië. In de tussentijd liet de directie van het Mauritshuis, het kapitale stadspaleis dat Maurits naast het Binnenhof liet bouwen en tegenwoordig dienst doet als museum, de buste van deze achterneef van Willem de Zwijger uit de foyer verwijderen. Zo wilde de directie van het museum tegemoet komen aan kritische stemmen die eraan herinnerden dat het grote fortuin dat Maurits in Brazilië vergaarde als gouverneur namens de West Indische Compagnie (WIC), geput werd uit de ellende van de slaven die op zijn gezag uit Afrika werden aangevoerd om op de suikerplantages van de toenmalige Nederlandse kolonie Nieuw Holland te werken.

Waarom er nog zo lang moet worden gewacht op de onderzoeksresultaten is een raadsel, want de uitslag staat al lang vast. Niemand minder dan de gezaghebbende Braziliaanse historicus Cabral de Mello stelde al vast dat Maurits een persoonlijk financieel belang had in de slavenhandel. Daarnaast verdiende hij een deel van zijn inkomen uit tantièmes uit de recette van de Braziliaanse suikerplantages, en deze draaide exclusief op slavenarbeid. De berooide Duitse veldheer kon zo uitgroeien tot een van de rijkste mannen van de Nederlandse republiek. Het statige stadspaleis van het Mauritshuis dat hij pal naast het Binnenhof liet verrijzen, was een demonstratief bewijs van die weelde. Maar meer nog dan Johan Maurits was het zijn achterneef stadhouder Frederik Hendrik die een groot deel van de Braziliaanse buit opstreek.


‘Broeder der indianen’

Brazilië was in de 17e eeuw een kolonie van Portugal, maar de jonge Nederlandse republiek rook daar een kans. De eerste Nederlandse poging om vaste voet op Braziliaans grondgebied te zetten liep mis. Wanneer de mannen van Olivier van Noort in 1599 te Rio de Janeiro aanleggen, worden zij met kanonvuur uit de baai verdreven. Piet Heyn probeert de Braziliaanse hoofdstad Salvador de Bahia te veroveren, dat mislukt ook, maar als hij in 1629 een tweede poging onderneemt in Pernambuco, in noordoost Brazilië, lukt het de Hollanders wel aan land te komen. Op gezag van de Heren 19, het bestuur van de West-Indische Compagnie waar het Huis van Oranje Nassau als leverancier van de stadhouder een forse vinger in de pap heeft, wordt Johan Maurits aangesteld als gouverneur van Nieuw Holland, zoals de nieuwe kolonie wordt gedoopt. Nadat hij in 1637 Porto Calvo inneemt (met een slag waarbij Carel van Nassau, een bastaardzoon van stadhouder prins Maurits, het leven laat) begint de Duitse graaf een ware ‘furor teutonis’ (aldus zijn biograaf H. S. van Straaten), en weet hij de Portugezen ver terug te drijven. Als hij in Porto Calvo voet aan de grond zet, is Maurits stomverbaasd wanneer meer dan duizend Tapoeia-indianen hem juichend ontvangen en zich als vrijwilliger bij diens leger aanbieden – overigens vooral met de bedoeling ten strijde te trekken tegen hun aartsvijanden, de Tupi’s. Tapoeia-koning Nandwie wordt in het Hollandse kamp gemakshalve aangeduid als ‘Jan de Wy’.

Aan zijn indiaanse bondgenoten biedt Maurits – zijn bijnaam is ‘Broeder der Indianen’- een bestaan vrij van slavernij aan. Zo niet aan de Afrikaanse slaven, die hij hard nodig heeft voor zijn ambitieuze plannen. De kersvers gearriveerde gouverneur vaardigt strafexpedities uit naar de ‘quilombos’ in de binnenlanden, diep in het woud verborgen enclaves van weggelopen slaven, die hij als een grote bedreiging ziet en op wier aanbod om een pakt te sluiten hij dan ook niet ingaat. In 1637, zijn eerste jaar in Brazilië, laat Maurits 1580 slaven overkomen uit Elmira in de bocht van Guinee. Deze sterven massaal, waarna Maurits zijn oog laat vallen op de slavenmarkten van Angola, waar Spanje jaarlijks 15000 slaven betrekt voor haar zilvermijnen van Peru en Mexico. Luanda valt inderdaad in zijn handen en daarna vertrekken er op gezag van Johan Maurits van daaruit 23.000 slaven naar de suikerplantages in Hollands Brazilië. Vanuit Brazilië stuurt Maurits in 1641 een oorlogsvloot onder leiding van Cornelius Jol naar São Tomé en Angola om de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië geheel te controleren. Zeven jaar lang is de slavenhandel tussen Afrika en Brazilië volledig in Nederlandse handen. Het huis van Oranje-Nassau deelt rijkelijk mee in de vorstelijke recettes.


Kampioen public relations

Ondanks zijn publieke uitspraken tegen de slavenhandel, die vooral waren bedoeld om de slaven van de Portugezen in opstand te doen komen tegen hun meesters, had Maurits een persoonlijk financieel belang in de slavenhandel, aldus zijn biograaf Cabral de Mello. Hij was dan wel weer zo slim om dat via een Portugese stroman te doen. Zo was hij de kampioen public relations van zijn tijd.

Maurits hield zelf ook slaven op zijn paleis Vrijburg, dat werd gebouwd in Mauritsstad, de stad die te zijner glorie werd gebouwd in het drooggelegde moerasgebied voor de stad Recife in Noordoost-Brazilië. Het was een kapitaal paleis in grootse stijl, op een eiland aan de Biberibe-rivier, met kamers geheel bestaand uit ivoor, een salon vol opgezette apen en geprepareerde tropische vlinders, en niet te vergeten de eerste sterrenwacht van Zuid-Amerika. Johan Maurits engageerde tekenaar Zacharias Wagner en de schilders Frans Post en Albert Eckhout, teneinde Europa te laten kennismaken met de schoonheid van ‘zijn’ Brazilië. Op een van die schilderijen prijkt een portret van een zwarte vrouw die is gebrandmerkt met het symbool van de graaf.

Het einde van de Nederlandse kolonie komt wanneer de Portugezen erin slagen de slavenhandel van Angola weer terug te veroveren. Met het verlies van Angola is Nederlands Brazilië ten dode opgeschreven. In 1653, zes jaar na de val van Angola, worden de laatste Nederlanders uit Brazilië verdreven. De meesten keren terug naar het oude vaderland of trekken noordwaarts naar Suriname.

Maurits was al in 1644 uit Brazilië vertrokken, met medeneming van een forse toelage in de vorm van 2,5 miljoen gulden aan goud, hout, tabak, suiker, huiden en confituren. Hij nam zijn intrek in zijn nu nog altijd befaamde Mauritshuis. Hij nam ook zes jonge Tapoeia-krijgers mee naar zijn huis in Den Haag, alwaar ze de gasten vermaakten met hun woeste oorlogsdansen.

Belasting op slaven

Bij de Vrede van Münster in 1648 trokken de Nederlanders hun Braziliaanse claims definitief in. Maar de WIC verkocht Brazilië voor een stevige prijs terug aan Portugal. Na eindeloze onderhandelingen moesten de Portugezen ongekend zwaar dokken voor teruggave van hun Braziliaanse gebiedsdelen. Een tiende van de opbrengsten van de suikerproductie in Brazilië ging voortaan naar de Hollanders. Het Portugese koninkrijk moest daarnaast zeventig jaar lang zout leveren aan de WIC aan Nederland. Ook kreeg de WIC een monopolie in de handel in Brasil-hout, waaraan het land zijn naam dankt. Tevens hield Nederland invloed in de Braziliaanse slavenhandel. Over iedere verhandelde Angolese slaaf boven de tien jaar dient ten bate van de Heeren Negentien en hun aandeelhouders – met een prominente rol voor het Huis van Oranje-Nassau de belasting te worden betaald. In de nieuwe kolonie Suriname gingen de Nederlandse slavenhouders verder met hun bedrijf, terwijl er ook een overeenkomst met de Britten werd gesloten waarmee de slaventransporten op hun Amerikaanse grondgebied exclusief in Nederlandse handen kwamen.


Excuses op hun plaats

Het vermogen van de Oranjes is dan ook voor een belangrijk deel op de slavenhandel gegrondvest. Nu koning Willem-Alexander zich steeds meer wil profileren als de jongen die alles goed wil maken, ligt hier voor hem een historische kans om namens zijn geslacht excuses aan te bieden voor al het veroorzaakte leed. Net zoals in België de standbeelden ter ere van koning Leopold II momenteel worden beklad vanwege diens schrikbewind in de Congo, valt er in Nederland op dit gebied nog veel te verwerken. De diverse stadhouders en koningen van Oranje hadden een groot financieel belang in de slavernij en in de uitbuiting van de Indonesische boeren in toenmalig Nederlands-Indië.

Inmiddels loopt er een petitie met als doel de Gouden Koets onder te brengen in een museum dat is gewijd aan de geschiedenis van de slavernij. Onderteken deze petitie via deze link.

Waardeer dit artikel!!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

De Avonturen van Dick Stein – In Naam van de Koning, aflevering 2

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel II van dit spannende feuilleton krijgt hij zijn opdracht van de Nationale Veiligheidsdienst en wordt hij geconfronteerd met zijn turbulente verleden.

Tekst: René Zwaap

AFLEVERING II

HAPPY HOUR

Dolly is een van de weinige cafés in de Amsterdamse binnenstad waar met happy hour nog gratis gehaktballen worden uitgedeeld. Sinds zijn hartstilstand en de daaropvolgende operatie had Stein zijn voormalige stamcafé gemeden.

‘Kijk nou, de kakkerlak!’, zei barman Rinus blij verrast, terwijl Stein zijn regenjas aan de kapstok ophing en plaatsnam op een barkruk bij het raam.

‘Goed je weer te zien, ouwe pik’.

‘Insgelijks, Rinus’, zei Stein.

Dolly, de eigenaresse van de zaak, kwam met haar volle 150 kilo van haar kruk bij de gokkast gezet om zich op Stein te storten. Ze was een van de weinige vrouwen in haar gewichtscategorie die roze mini-jurken met zwarte leggings droeg. Ze rookte mentholsigaretten via een pijpje met een nicotinefilter. Ze klonk als Rod Stewart in ademnood en ook haar hooggeblondeerde kapsel deed denken aan de Schotse bard.

‘Dickie!’, riep Dolly.  ‘We zaten zo over je in, knappe gozer van me. Gaat het nou weer een beetje met je rikketik?’

‘Ik mag niet klagen, mop’ , bromde Stein, terwijl hij het spervuur van kussen op zijn wang gelaten onderging. ‘Maar als je me echt niet dood wil hebben zet je nu subiet die herrie af’.

‘Komt voor elkaar, lieverd’, zei de bar-eigenaresse. ‘Rinus, zet eens wat anders op!’

‘Wat is er nou weer mis met René Froger?’, vroeg de barman op vertwijfelde toon.

‘Het is muziek uit de hel, Rinus’, zei Stein.

Het was niet druk in het café. Een paar verdwaalde toeristen, bouwvakkers uit de provincie aan een tafel aan het bier, een stelletje lokale klaplopers broederlijk samengedromd rond de eenarmige bandiet. Frontaal tegenover de tap, op zijn vaste stek, zat vaste klant Willem, een voormalig kapitein op de grote vaart, die met vervroegd pensioen was gegaan nadat  een mammoettanker vol ruwe olie onder zijn leiding ergens bij Golf van Biscaje tegen de klippen was gevaren. Willem sprak nooit veel, tenminste niet voordat hij een kratje Heineken naar binnen had gewerkt.

‘Goed je weer te zien, Dick’, zei de barman. ‘Wat heb je zoal uitgespookt?’

‘Ach, niet veel bijzonders’, zei Stein, terwijl hij toezag hoe de barman een spa citroen met twee klontjes ijs en een schijfje citroen voor hem inschonk . ‘Ik doe het wat rustiger aan. De jaartjes gaan meetellen, weet je’.

‘Vertel mij wat’, zei Rinus. ‘ Al dat gejakker, het kan niet goed zijn voor een mens’. Hij maakte een gebaar naar zijn hart. ‘En hoe gaat het daar?’

‘Ik mag niet klagen’, zei Stein.

‘Ach, dood ga je toch’, zei Rinus met een droevige blik, terwijl hij zuchtend een theedoek over zijn schouders sloeg.

‘Daar heb je een punt’, zei Stein, en hij bladerde even door de krant. Geïrriteerd baande hij zich een weg door het eindeloze opgewekte damesgekwebbel waar zijn krant tegenwoordig uit bestond. Hij verlangde terug naar de tijd dat een krant nog werd volgeschreven door zure oude mannen die het niet in hun hoofd zouden halen ook maar iets van hun privé-universum aan het papier toe te vertrouwen.

Op pagina 3 viel Steins oog op een foto van de Nederlandse minister van Veiligheidszaken Steffie Dros, een massieve vrouw van middelbare leeftijd met het gezicht van een buldog, die sprekend  leek op de legendarische FBI-directeur J. Edgar Hoover, die uiteindelijk ook jurken droeg in zijn vrije tijd.

‘DROS BELOOFT BATAAFS BEVRIJDINGSFRONT SNEL OP TE ROLLEN’, luidde de kop van het bericht.

‘Van de parlementaire redactie

DEN HAAG –  Minister Dros van Veiligheid is in de Tweede Kamer gisteren duchtig aan de tand gevoeld over het vastgelopen onderzoek van de Nationale Veiligheidsdienst naar de ondergrondse actiegroep Bataafs Bevrijdingsfront (BB).

Het BB claimde de aanslag met verfbom op de Gouden Koets op  Prinsjesdag  en stelde in een manifest hardere acties in het vooruitzicht. Sindsdien verkeert de Nationale Veiligheidsdienst (NVD), de door Dros opgerichte koepelorganisatie voor het inlichtingenwezen, in hoogste staat van paraatheid. Maar tot nog toe werd in het opsporingsproces geen enkele vordering van betekenis gemeld.

De bewindsvrouw verdedigde zich met hand en tand tegen haar critici in de Kamer. Dros bestreed dat de door haar opgerichte NVD – waarin inlichtingendiensten van de politie en het leger samenwerken om functioneler te opereren –  een ‘geldverslindend particulier speeltje van de minister’ is, zoals oppositiepartij Links Blok (LB) haar voor de voeten wierp.

Dros beloofde de Tweede Kamer dat de NVD binnenkort met een ‘tussentijdse evaluatie’ komt waaruit blijkt dat de dienst op diverse terreinen wel degelijk ‘klinkende resultaten’ heeft geboekt.

In het kader van de noodzakelijke geheimhouding wilde de minister geen nadere mededelingen doen, maar zij kondigde aan dat er op korte termijn een voortgangsrapportage over het BB zal worden overlegd aan de Kamercommissie Inlichtingenwezen, wier beraadslagingen geheim zijn en in de wandelgang de “commissie-Stiekem” wordt genoemd’.

Stein klapte de krant dicht. Nu kon hij de gloeiende haast van majoor Van Tichelen al wat beter begrijpen, al begreep hij nog steeds niet wat zijn rol daarin zou betekenen. Op Prinsjesdag was de Gouden Koets, het rijtuig waarmee de koninklijke familie traditiegetrouw naar de Staten-Generaal op het Binnenhof trok ter inwijding van het parlementaire jaar, tijdens de traditionele rijtoer door de binnenstad van Den Haag bekogeld met een verfbom. De hele koets plus trekpaarden en de omringende lakeien kwamen onder de rode verf te zitten en de paniek was enorm geweest. De beelden van het verbouwereerde koningskoppel achter de grote verfklodders op de ruiten van de Gouden Koets waren de hele wereld overgegaan.  De dader was in de consternatie die daarna ontstond als een schim opgelost in de massa.

De aanslag werd daarna opgeëist door het Bataafs Bevrijdingsfront, kortweg BB, een tot dan toe onbekend gezelschap dat kort daarop via de pers een manifest had verspreid, waarin het koningshuis de wacht werd aangezegd.

Een en ander had geleid tot een zinderende crisis in politiek Den Haag, die vooral op het bordje was gekomen van minister Dros en haar Nationale Veiligheidsdienst en dus was er dringend behoefte aan een succesje. En kennelijk was daarin Stein een rol toebedacht – een teken dat de wanhoop in Den Haag inmiddels dramatische vormen moest hebben aangenomen.

Precies op het afgesproken tijdstip kwam majoor Van Tichelen het café binnen. Het was een lang mager heerschap met een vlassig snorretje en een metalen bril met donkergele glazen, compleet met  groene jagersjas en de liberale middagcourant in de linkerzak. Onder zijn armen droeg hij een bruine lederen tas. Zijn handdruk voelde enigszins klam aan.

Nadat ze eenmaal aan tafel hadden plaatsgenomen, begon Van Tichelen zich te excuseren. ‘Ik spijt me dat ik zo tegen u uitviel aan de telefoon’, zei hij, terwijl hij schichtig om zich heen keek. ‘De zaak waarover ik u had willen spreken is uiterst delicaat. En uw hulp is onmisbaar. Dat wil zeggen, u beschikt over een stukje know how waar onze organisatie ondanks alle expertise die wij in huis hebben maar moeilijk toegang toe heeft’.

‘Een stukje know how’, herhaalde Stein spottend met zijn sonore basstem.

‘Jawel. Kent u deze mevrouw nog?’, vroeg Van Tichelen. Hij pakte een foto uit de tas die hij al krampachtig op zijn schoot hield en toonde die aan Stein. Stein herkende zichzelf onmiddellijk – drie decennia jonger, met leren jack, spijkerbroek, volle haardos (terwijl hij nu al lichtelijk kalend was). Naast hem op de foto een jonge vrouw, eveneens in leren jack en spijkerbroek, met lang hennarood haar en fonkelende helgroene ogen, die een arm over zijn schouder had geslagen.

Esther Blom.

Ze was indertijd actief in de radicaalste geledingen van de kraakbeweging – ‘krakerster’, zoals dat in die dagen heette. Toen Stein haar  leerde kennen was ze om politieke redenen lesbisch, maar voor Stein had ze een  uitzondering  gemaakt. Toen hij haar uiteindelijk had opgebiecht dat hij geen kraker, maar undercover-agent was, had ze hem vervloekt en voor nazi uitgemaakt. Hij had relaties gehad die langer duurden.

‘Leuke foto’, zei Stein. ‘Mag ik ‘m houden, voor het familie-album?’

Van Tichelen griste de foto weg uit zijn hand en borg hem veilig op. ‘Later krijgt u al het materiaal dat u nodig heeft, als u de opdracht tenminste aanneemt’, sprak hij op gebiedende toon.’ Mijn vraag is, weet u waar mevrouw Blom zich momenteel bevindt?’

‘Geen idee’, zei Stein in alle eerlijkheid.

‘Helaas hebben we alle reden aan te nemen dat mevrouw Blom tot over haar oren is  betrokken bij het Bataafs Bevrijdingsfront’, sprak Van Tichelen met een intense blik.

Stein wreef even over zijn borstelige wenkbrauwen en begon toen te lachen.

‘Wat een onzin’, zei hij. ‘Alleen omdat ze ooit bij de kraakbeweging zat? Zitten jullie nog steeds met dat “Geen woning, geen kroning“? Nee, ik denk niet dat je bij mij aan het juiste adres bent, Van Tichelen…Waarom probeer je de jeugdpolitie niet eens? Ik weet zeker dat er momenteel een paar scholieren ergens op een zolderkamer zich te pletter zitten te lachen over alle consternatie die ze hebben veroorzaakt’.

‘Scholieren?’, riposteerde Van Tichelen verontwaardigd. ‘En dit noemt u zeker ook kinderspel, meneer Stein?’.

Hij presenteerde Stein een velletje A-4, waarop met uitgeknipte krantenletters de volgende boodschap te lezen was:

‘Koning Hansworst

Je dagen zijn geteld.

Koningsdag gehaktdag.

Leve de Bataafse volksrepubliek!

BB’

 

‘Tsja’, zei Stein, terwijl hij het velletje teruggaf. ‘Wel een beetje cru briefje’.

‘Het is veel meer dan dat’, sprak Van Tichelen op besliste toon terwijl hij het papier voorzichtig in zijn aktetas schoof. ‘Dit dreigement is begin deze week afgegeven bij het werkpaleis van de Koning. Dit is een zeer ernstige zaak, meneer Stein. Dit betekent dat er een aanslag op het leven van onze vorst is gepland, en wel op Koningsdag, die  op uitdrukkelijk verzoek van de koning en zijn echtgenote eindelijk weer eens zal worden gehouden in onze mooie hoofdstad. En helaas hebben wij alle redenen om aan te nemen dat uw Esther Blom in dit complot een belangrijke, zo niet cruciale rol  speelt. En daar komt u in het spel. Want u kent mevrouw Blom niet alleen van vroeger, u bent ook nog eens detective van beroep, tenminste, als we u nog zo mogen noemen’.

De ambtenaar keek nu enigszins triomfantelijk, terwijl hij een mapje presenteerde waarop ‘Dick Stein’ stond geschreven. ‘Ik ben zo vrij geweest uw loopbaan onder de loep te nemen’, zei hij, terwijl hij de map opende. ‘Een nogal deprimerende bezigheid, moet ik zeggen. U begon zo veelbelovend. Een eervolle vermelding aan de Politie-Academie, hetgeen al heel bijzonder is, ik bedoel, er zijn niet zo veel mensen van uw afkomst bij de politie…’

‘Hoe bedoel je, mijn afkomst?’, onderbrak Stein nors.

‘Nou, u bent toch… van Joodse origine?’, zei Van Tichelen, ietwat verlegen..

‘Nee, nee, dat is een misverstand’, zei Stein. ‘Eigenlijk is het Von Stein. Wij zijn verarmde Pruisische landadel. Mijn overgrootvader was Otto von Stein, Freiherr van Pommeren. Een van de beste kameraden van de laatste Kaiser, God hebbe zijn ziel’.

‘Juist ja’, zei Van Tichelen koeltjes, terwijl hij Steins dossier verder doorbladerde. ‘In de jaren ’80 krijgt u als lid van het team Inlichtingen & Operaties de opdracht te infiltreren in de radicale segmenten van de Amsterdamse kraakbeweging. Dat gaat met het grootste gemak, maar uw superieuren vinden dat u een beetje te diep geïnfiltreerd raakt. Volgens de rapporten bent u verantwoordelijk voor het mishandelen van diverse leden van de Mobiele Eenheid, en u steekt zelfs een auto van de politie in brand’.

‘Dat was allemaal onderdeel van de cover’, legde Stein uit. ‘Je moet jezelf geloofwaardig maken in die business’.

Majoor van Tichelen bleef onverstoorbaar zijn dossier doorbladeren. ‘Dan wordt u gestationeerd op bureau Warmoesstraat. Uw onderzoek naar een reeks moorden bij de Chinese gokmaffia leidt tot de val van commissaris Spitsvogel – waarvoor u een promotie krijgt’.

‘En een enkeltje Bijlmermeer’, vulde Stein aan.

‘Juist, de Bijlmermeer, zei Van Tichelen. ‘Ook daar weer een indrukwekkende staat van dienst. U arresteert de serieverkrachter van de Gliphoeve, doet uitstekend werk bij het oprollen van een Surinaams heroïnesyndicaat, u krijgt zelfs een benoeming tot chef-inspecteur aangeboden, die u vreemd genoeg afslaat’.

‘Ik ben nu eenmaal geen kantoortype’, legde Stein uit.

‘In plaats daarvan begint u aan levensgevaarlijke operaties stuk voor stuk, maar u lijkt als een vis in het water. U weet zelfs door te dringen tot de harde kern van de bende van Dikke Jan, een van de meest gevreesde criminele organisaties van het land op dat moment’.

‘Het was op zich geen onaardige kerel, Dikke Jan’, zei Stein. ‘Je moest hem alleen niet in de buurt van een kettingzaag zetten’.

‘Daarna komen er bij uw superieuren verontrustende meldingen binnen over uw levenswandel’, ging Van Tichelen verder. ‘Drugsmisbruik, overmatige alcoholconsumptie, een laten we zeggen…bonte levenswandel’.

‘Ach ja’, verzuchtte Stein. ‘Dat is allemaal erg lang geleden. Het waren andere tijden dan nu’.

Van Tichelen las onverstoorbaar verder. ‘Na een reeks klachten en een intern onderzoek wordt u gedegradeerd tot agent bij de wegsleepdienst. U, gekrenkt, neemt ontslag en opent u uw eigen detectivepraktijk. U viert triomfen als u de Nederlandse oorlogsmisdadiger Hein Grunten in Argentinië opspoort. In één klap bent u wereldberoemd in Nederland. De opdrachten stromen binnen. Grote bedrijven schakelen uw hulp in. Het gaat u voor de wind. En dan begint de grote afdaling. Zaken van enige importantie krijgt u niet meer, alleen nog maar scheidingsgevalletjes, bedrijfsdiefstalletjes, verzekeringskwesties…’

‘Vergeet de weggelopen huisdieren niet’, bracht Stein in.

‘Ach ja, de weggelopen huisdieren’.

Van Tichelen liet voor het eerst in het gesprek iets van een lachje zien en leunde achterover, kennelijk voldaan dat hij een snaar had geraakt. Hij bladerde nog wat achteloos door in de map. ‘Ach ja, en daarna de scheiding, financiële problemen, de rikketik, u raakt uw laatste klanten kwijt…Enfin,  en u wordt er ook niet jonger op…’

‘Juist, dank voor dit handige overzicht’, zei Stein. ‘Kom, ik stap maar weer eens op’.

‘De waarheid is soms onaangenaam, meneer Stein’, zei Van Tichelen met een vilein grijnsje. ‘Maar ik bied u nu de kans om u zelf aan uw eigen haren uit het moeras te trekken. Spoor Esther Blom op, en ik garandeer u dat uw problemen over zijn. Onze dienst werkt graag samen met betrouwbare, ervaren freelancers. Ondertussen had ik dit in gedachten als voorschot’.

Van Tichelen schreef iets achterop een bierviltje en liet dit in een oogwenk zien aan Stein, die toch maar weer was blijven zitten.

Stein bromde iets.

‘U treft de helft van het bedrag contant hierin’, zei Van Tichelen, terwijl hij een envelop uit zijn tas pakte en voor Stein neerlegde, samen met een formulier. ‘U hoeft alleen maar even hier te tekenen voor ontvangst, en in de envelop treft u tevens het dossier met alles wat wij weten over Esther Blom  en het Bataafs Bevrijdingsfront. Als u haar binnen twee weken vindt, krijgt u nog eens hetzelfde bedrag. Al uw onkosten worden vergoed. Voorwaarde is wel dat u uw mond stijf dicht houdt. Behalve dan tegen mij en mijn superieuren. Deze zaak wordt tot op het hoogste niveau gevolgd… Hebben wij een afspraak, meneer Stein?’

Stein keek nog een keer naar het formulier en de envelop voor hem.

‘O.K., vooruit dan’, zei hij na een lang zwijgen, en hij zette zijn handtekening op het formulier dat de majoor hem toeschoof. Van Tichelen schoof hem de envelop toe.

‘Ik zal kijken wat ik voor je doen kan, Van Tichelen’, zei Stein. ‘Maar ik garandeer niets’.

‘Vanzelfsprekend’, zei de majoor onaangedaan, terwijl hij zich in zijn groene jagersjas hees. ‘Good hunting, meneer Stein, en bel mij niet, ik neem contact met u op’.

Good hunting! Wat dacht die Van Tichelen dat Stein was, een godvergeten premiejager, bedacht Stein zich, zittend op de bril van het toilet van café Dolly, terwijl hij het geld telde dat Van Tichelen  had achtergelaten.  Hij stopte de knisperend verse biljetten zorgvuldig in zijn portemonnee, stopte de envelop met het dossier in de binnenzak van zijn regenjas en liep terug naar de bar, waar barman Rinus hem polsend aankeek.

‘Een rondje voor de hele zaak, Rinus’, riep Stein. ‘En neem zelf ook wat’.

De aanwezigen in café Dolly barstten collectief uit in gejuich, behalve kapitein Willem, die in gedachten verzonken was.

‘Dick is back in business!’, riep barman Rinus vrolijk uit.

‘Kijk maar uit voor je hart!’, riep Dolly vanachter de gokmachine.

Zal Dick Stein de Koning kunnen redden van het Bataafs Bevrijdingsfront? En zal hij Esther Blom weten te vinden? Lees het verder in de derde aflevering van ‘De Avonturen van Dick Stein: In naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

Lees de voorgaande aflevering via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -