H.U. Jessurun d’Oliveira

Gouden Koets: Koloniaal trauma in klatergoud

‘De Gouden Koets zal pas kunnen uitrijden als Nederland daar klaar voor is’, aldus koning Willem-Alexander als reactie op het kritische advies van emeritus hoogleraar Jessurun d’Oliveira om het rijtuig nooit meer voor staatsrituelen te gebruiken. De koning houdt dus een slag om de arm. Zijn afwijzing had resoluter gekund.

 

Tekst Jack Jan Wirken

Sinds juni 2021 is de Gouden Koets te bezichtigen in het Amsterdam Museum. De tentoonstelling loopt volgens planning tot eind februari 2022. Maar misschien wel langer, misschien zelfs definitief als het aan Ulli Jessurun d’Oliveira ligt. Hij maakt deel uit van de klankbordgroep van zo’n twintig mensen die, op uitnodiging van het museum, het voertuig en de daaromheen georganiseerde tentoonstelling in een kritisch licht beziet. En dat is nodig; de tijd dat koets als volstrekt on-controversieel werd gezien, ligt achter ons.

Natuurlijk was voor burgers die een regeringsstelsel graag op rationele wijze georganiseerd zien, de koets en wat deze representeert, vanouds een steen des aanstoots. In de laatste decennia is het brandpunt van de kritiek komen te liggen op het linker zijpaneel van het voertuig; de schildering Hulde der Koloniën door Nicolaas van der Waay. De afbeelding van inwoners van ‘De Oost’ en ‘De West’ die dankbaarheid en verering tot uitdrukking brengen jegens de ‘Nederlandse maagd’ doet de geschiedenis geweld aan en wordt breed als vernederend ervaren. D’Oliveira zag er aanleiding in voor een publicatie waarin het burgerschap en de nationaliteit van de afgebeelde ‘onderdanen’ worden onderzocht.

 Verzet

De leeftijd van de koets is bekend, hij werd rond de vorige eeuwwisseling aangeboden aan de jonge Wilhelmina. Dat het verzet tegen de koloniale afbeelding bepaald niet van recente datum is, zit niet in ons referentiekader. Uit een inventarisatie door Annemarie de Wildt, conservator van het Amsterdam museum, blijkt dat het eerste protest al in 1990 te vernemen viel. Bij monde van de kunstenaar Ruben la Cruz. De laatste tien jaar zijn door het Comité Nederlandse Ereschulden en het Landelijk Platform Slavernijverleden suggesties gedaan om het voertuig niet langer te gebruiken op Prinsjesdag. Zoals wel vaker is dit signaal uit de samenleving niet voortvarend opgepakt. Slechts de kennelijk noodzakelijke restauratie vermocht een voorlopig einde te maken aan de inzet van de Gouden Koets.

Vervolgens ligt de vraag op tafel of het voertuig op enig moment weer opnieuw in gebruik moet worden genomen. En ook bij wie de beslissing hierover ligt. In zijn slotbeschouwing gaat D’Oliveira hierop in door te stellen dat de koets weliswaar eigendom is van de vorst (het voertuig is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, een stichting waarvan Willem Alexander enig bestuurslid is) maar dat daarmee nog geenszins gezegd wil zijn dat de koning er naar eigen goeddunken over kan beschikken.

De kwestie valt onder de verantwoordelijkheid van de ministers, i.c. de premier, en de schrijver zegt zich amper iets anders te kunnen voorstellen dan de beslissing ‘tot het buiten gebruik stellen van de Gouden Koets voor ceremoniële doeleinden’. Een alleszins aantrekkelijke conclusie maar, gezien de opstelling van Rutte in de Kamerdebatten in de afgelopen tien jaar over kwesties die het koninklijk huis raakten, tegelijk in hoge mate speculatief. De wil (of soms het vermogen) om de koninklijke dadendrang te beteugelen lijkt bij de huidige premier zo goed als afwezig.

 

Juridische werkelijkheid

De controverse rond de symbolische betekenis van de afbeelding op het bewuste paneel roept de vraag op welke juridische werkelijkheid schuilgaat achter het vrome plaatje. Strookt de allegorische afbeelding die welwillende onderdanigheid toont van de ‘inlander’ jegens de kolonisator met de juridische status, met de nationaliteit, van de afgebeelde personen? Waren ze, met andere woorden, zo afhankelijk van de luimen van het moederland, als de afbeelding suggereert? Of lag het iets genuanceerder?

Deze vraag vormt de insteek van het onderzoek dat D’Oliveira heeft ondernomen om zicht te krijgen op de ontwikkelingen in het nationaliteitsrecht en de betekenis voor de inwoners van ‘de overzeese gebiedsdelen’ of, nog mooier uitgedrukt  – we hebben het hier immers niet over Texel of Terschelling- de ‘gebieden van het koninkrijk buiten Europa’. Het gaat de auteur daarbij met name om de concrete betekenis voor de betrokkenen, de inwoners van Indië of van de West, van regels omtrent nationaliteit, afstamming, burgerschap, erfeniskwesties enz. Illustratie hiervoor vormt de ingelaste geschiedenis – als betrof het Saidjah en Adinda – van de nationaliteitsrechtelijke en afstammings- en erfrechtelijke verwikkelingen rond de huwelijken en kinderen van de adviseur van de Indische gouvernementen, Snouck Hurgronje.

Moederland

De gebeurtenissen die het toepasselijke recht in de negentiende en twintigste eeuw in de koloniën vormgaven, ook die van het intergentiele (op Nederlands-Indië toepasbare) recht, hangen vanzelfsprekend nauw samen met die in het ‘moederland’. Daarom begint een overzicht van de relevante ontwikkelingen bij de introductie van het Burgerlijk Wetboek (BW) in 1838. De vraag wie Nederlander is, was een belangrijk thema voor de nieuwe eenheidsstaat. De keuze van het BW viel hierbij op een variant van het ius soli waarbij het territoir bepalend is voor iemands nationaliteit en niet, zoals bij het ius sanguinis, de nationaliteit van de ouders.

Artikel 5 van het BW van 1838 luidt daarom: ’Nederlanders zijn: 1. Allen die binnen het Koninkrijk of deszelfs koloniën zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd.’. Een op het eerste gezicht een veel omvattende, een inclusieve, aanpak van de nationaliteitsvraag; alle na 1838 geborenen in Indië en in Suriname en de Caraïben zijn Nederlander. Het getuigde van een ruimhartigheid die sommige rechtsgeleerden te ver ging. De legalistische Opzoomer bijvoorbeeld stak, veertig jaar na de invoering van de bewuste bepaling, zijn ongenoegen niet onder stoelen of banken: ‘Dus zijn alle kinderen in onze koloniën uit daar gevestigde Javanen, Chinezen, enz. geboren, voor ons privaatrecht Nederlanders. Heeft men daar werkelijk aan gedacht?’

Overigens had de inclusieve formulering van het Nederlanderschap niet direct gevolgen voor de positie van tot slaaf gemaakten. De mogelijke consequentie van artikel 5 was voor hen niet aan de orde; de verantwoordelijke minister zette uiteen dat zij, volgens de wet, geen persoon zijn en zich mitsdien ook niet konden ‘vestigen’.

De ruimhartigheid in de bepaling uit 1838 was geen lang leven beschoren. In 1850 wordt bij wet de kring van hen die zich Nederlander kunnen noemen in sterke mate beperkt: Nederlanderschap vloeide voortaan voort uit het geboren zijn uit ‘ ouders binnen het rijk in Europa gevestigd.’ Diegenen geboren in de koloniën uit ouders die daar ook gevestigd waren maakten dus geen aanspraak op de Nederlandse nationaliteit. Rechtsgeleerde Beijen zegt over de ‘inlanders’ ‘Zij (zijn) aan den Nederlandschen Staat onderworpen (…) maar leden van de rechtsgemeenschap zijn zij niet.’ En Thorbecke geeft in dit verband te kennen: ‘het lidmaatschap der Nederlandsch natie zou, geloof ik, met meer regt aan de Duitschers en Engelschen, dan aan de inlanders van Java of de Molukken worden toegekend.’

Een heldere inkijk in de mentale gesteldheid en het denken over koloniën en hun bewoners in het midden van de 19e eeuw. De geest van inclusiviteit was duidelijk terug in de fles.

Ook in ander opzicht waren de verschillen groot. Europeanen waren onderworpen aan Europees recht, inlanders aan een veelvormig adatrecht elk met hun eigen vormen van rechtspraak en conflictbeslechting. Wie onder het begrip ‘inlander’ viel was niet altijd helder; er was sprake van met inlanders gelijkgestelden. ‘Met inlanders worden gelijkgesteld Arabieren, Mooren, Chineezen en allen, niet genoemd in de vorige zinsnede, die Mohammedanen of Heidenen zijn’. (Regeringsreglement art 9)

Nieuwe nationaliteitswet

Het versnipperde landschap van regelingen rondom nationaliteit en daarmee samenhangende rechtspositie leidde in 1893 tot de invoering van een nieuwe nationaliteitswet waarbij bepalingen uit het BW en uit de wet van 1850 werden ingetrokken. De uitwerking hiervan zag aanvankelijk op een ruime overgangsbepaling die zocht het Nederlanderschap dat hetzij door de wet van 1838 hetzij door die van 1850 was verworven, te continueren. Door een door de regering overgenomen amendement van Tweede Kamerlid Leyssohn Norman werd echter een beperking ingebouwd ‘met uitzondering van de inlanders en de met hen gelijkgestelden in de koloniën’. Zo werd met een pennenstreek aan tientallen miljoenen inwoners van de Indonesische archipel hun Nederlandse nationaliteit ontnomen zonder dat daar een andere nationaliteit voor in de plaats kwam.

Bovenstaande ontwikkelingen vormden het juridische firmament ten tijde van de schildering van Hulde der Koloniën. En, inderdaad, de slavernij was afgeschaft ten tijde van de totstandkoming van het onderhavige paneel. Maar de verhoudingen tussen de inwoners van de koloniën en de ‘boven hen gestelden’ werd geenszins tot uitdrukking gebracht in de zoetsappige, van dankbaarheid druipende, voorstelling.

 

Symboolwaarde

De Gouden Koets roept diverse reacties op variërend van bijval en bewondering tot witte waterverf en een waxinelichthouder. Maar veel bedreigender voor de koets in zijn rol als vervoermiddel voor feesten en partijen en Prinsjesdag is de aanval op zijn symboolwaarde. De focus op zijn kolonialistische en vernederende zijde is te beschouwen als een extrapolatie van een meer omvattend probleem. Het rijtuig staat voor ongelijkheid in de breedste zin van het woord; het verzinnebeeldt een regeringsvorm met een erfelijk staatshoofd, met lakeien en livreiers, met ‘boven ons gestelden’ en onderdanen, met privileges en kansongelijkheid, met intransparante besluitvorming en oncontroleerbare invloed. En het systeem dat door de koets gesymboliseerd wordt leent zich evenmin voor modernisering als het voertuig zelf. De monarchie moderniseren? De spreekwoordelijke luchtbanden onder de Gouden Koets. Het zou mooi zijn als de tot koning gemaakte zelf tot deze conclusie zou komen maar de kans daartoe lijkt niet groot. Ook daarom is het advies van D’Oliveira serieus te nemen. In het museum laten staan, die koets, opdat, in de woorden van de eerder aangehaalde Ruben la Cruz, de jonge generatie die het museum bezoekt ‘lessen over de slavernij kan leren die hun ouders nooit kregen’.

 

De Gouden Koets en zijn koloniale kant, H.U Jessurun d’Oliveira, Amsterdam Museum, 2021, is te lezen via deze link.

Lees ons interview met Ulli Jessurun d’ Oliveira over de Gouden Koets via deze link.

 

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Een  interview met jurist Ulli Jessurun d’ Oliveira over zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant en zijn exit-strategie voor Amalia en de rest van de ‘ Triple A’ om te ontkomen aan hun Gouden Kooi.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

 

Voorbij Trump, met Sjoerd de Jong over Gonzo in het Witte Huis & Els de Groen over Europees Trumpisme

VERS VAN DE PERS

De Trump-special van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. Over de nachtmerrie waarin de Amerikaanse politiek is beland, een verkenning van Trumpisme en narcistisch leiderschap in Europa en recepten tegen het extreem-rechtse reveil.

Sjoerd de Jong las het spraakmakende boek Freak Kingdom. Hunter S.Thompsons Manic Ten Year Crusade Against American Fascism, waarin Timothy Denevi de in 2005 overleden journalistieke outlaw Hunter S. Thompson neerzet als een profeet van het Trump-tijdperk en tegelijkertijd als degene die al dit onheil had kunnen voorkomen als hij niet voortijdig een eind aan zijn leven had gemaakt. ‘Stel dat de legendarische gonzo-journalist nog had kunnen twitteren’, aldus de Jong, ‘had hij dan met een stroom woeste berichten van 180 tekens, getikt in het holst van de nacht en in walmen van drank en hasj, kunnen voorkomen dat Donald Trump president was geworden? Was impeachment dan niet nodig geweest? Had het gekkenhuis waarin Amerika door toedoen van de maniak-president is beland, compleet met geraas en getier over landverraad, spionage en burgeroorlog, kunnen worden voorkomen?’ Timothy Denevi lijkt het te geloven, maar De Jong toont zich minder overtuigd. Er zat meer Trump in Thompson dan men zou hopen, en in feite deed met Donald Trump Gonzo zijn intrede in het Witte Huis. De Jong breekt een lans voor de klassieke onderzoeksjournalistiek: ´Feit is dat Thompson allang school heeft gemaakt, ook in Nederland. Kranten en sites staan bol van journalisten die hun ik beschouwen als het beste knaapje om hun bloedstollende verhaal aan op te hangen. Of die als mini-Thompsons de lezer vergasten op gesjochten ontboezemingen over hun seks, drank-en drugsleven – en over de prangende vraag wie ze een racist, fascist, Gutmensch of gewoon een lul vinden. Zet Twitter op een kier en het gebrul en gejank komt je tegemoet van bloggers die zich als bronstige bavianen op de borst staan te roffelen om zich dan weer jammerend eigenhandig aan het kruis van het vrije woord te spijkeren. Tourette is in die wereld geen aandoening, maar een diploma. Dus méér gonzo, tegen de Über-gonzo in het Witte Huis? Nee, dank u´.

Boris Johnson in het Verenigd Koninkrijk, Viktor Orbán in Hongarije, Bojko Borisov in Bulgarije, Thierry Baudet in Nederland en de rij gaat nog veel verder. Maakt het Trumpisme school in Europa? Ex-Europarlementariër en schrijfster Els de Groen ging op zoek naar de Trumpisten van Europa en doet tegelijkertijd een poging tot definitie van dit politieke fenomeen. Een Trumpist, aldus De Groen, is een narcist in een leidinggevende functie. `Zoals een populist de spreekbuis wordt van een groep en groepsbelangen nastreeft en een verlicht despoot het algemeen belang wil dienen door ieders spreekbuis te zijn, zo laat een Trumpist zich leiden door eigenbelang: het enige belang dat hij kent´. Maar een narcistische leider is een contradictio in terminis. ´Het gaat om mensen met een persoonlijkheidsstoornis die anderen manipuleren, maar die op hun beurt ook weer gemanipuleerd kunnen worden door krachten achter de schermen.´

De Italiaanse dichter en mensenrechtenactivist Roberto Malini legt uit wat de Italiaanse Trump-kloon Matteo Salvini, alias ´Selfini´, beweegt: tomeloze geldingsdrang van een lege persoonlijkheid. Salvini is zeker schatplichtig aan Mussolini, die net als hij gaarne zijn viriliteit tentoonstelde in zwembroek aan het strand. ´Ondanks de lessen van beide Wereldoorlogen is Europa nog steeds gevoelig voor de propaganda van narcisten in badkleding´, waarschuwt Malini. ´Net als Mussolini benadrukken populisten en nieuw rechts de waarden van vaderland en familie, nationale tradities en “heilige grenzen”. Ze presenteren zichzelf als de vertegenwoordigers van het gewone volk en in hun vaak schreeuwend voorgedragen speeches oreren zij over rechtvaardigheid, justitie en zelfs religie. Salvini kust publiekelijk de rozenkrans en smeekt de bescherming af van de heilige maagd voor zijn politieke programma’s. Moe van slechte politiek, corruptie, de crisis van de ideologieën en waarden, raakt een toenemend percentage van burgers in de ban van zulke verhalen, gebracht door iemand die zij zien als „een man uit één stuk“. Zo verandert narcisme van een individuele conditie in een algemene, collectieve toestand´.

Gijs Korevaar sprak met de Nederlandse politicoloog Cas Mudde, die doceert aan de Universiteit van Georgia, en onlangs zijn boek The far right today presenteerde, waarin hij methoden aandraagt om de overheersing van het extreem-rechtse discours in de huidige politieke verhoudingen te doorbreken. In de ogen van Mudde is het grootste probleem van deze tijd het ideologische vacuüm waarin de liberale democratie verkeert. Tegenover het rechts-radicale geluid staat nauwelijks een aanlokkelijk alternatief. Mudde betoogt ook dat Donald Trump veel minder de outsider is in zijn eigen Republikeinse Partij dan velen vermoeden. Mudde: ‘Het is absoluut niet waar dat Trump de Republikeinse partij heeft gekidnapt. Hij werkt precies de agenda van rechts af. Republikeinen storen zich misschien wel aan zijn tweets en aan zijn vulgaire taalgebruik, maar ze zijn het wel eens met wat hij doet.´

Maurits van den Toorn verdiept zich in het fenomeen van de impeachment in de VS. Impeachmentprocedures kunnen voor praktisch alle publieke ambten worden gevoerd, zowel op federaal als op staatsniveau. Dat heeft de afgelopen twee eeuwen enkele tientallen keren tot afzettingen van rechters, ministers en gouverneurs geleid. Zo heel uitzonderlijk is de procedure dus niet, maar er is nog nooit een Amerikaanse president door een impeachment afgezet. Van den Toorn: ´Tot dusverre is er ook nog maar vier keer een impeachmentprocedure tegen een president in gang gezet: tegen James Buchanan in 1860, tegen Andrew Johnson in 1868, tegen Richard Nixon in 1974 en tegen Bill Clinton 1998. Bij Buchanan werd in 1860 een onderzoek gestart, maar ondanks de corruptie in zijn regering werden geen impeachable offenses gevonden; er kwam dus geen formele impeachment. Bij Johnson gebeurde dat wel (wegens misbruik van het ambt), maar de benodigde twee derde meerderheid in Senaat werd nét niet gehaald. Bij Nixon liep het onderzoek naar impeachable offenses, maar voor een formeel besluit kon worden genomen om daadwerkelijk over te gaan tot impeachment, hield hij de eer aan zichzelf en stapte op. Clinton kreeg geen impeachmentprocedure aan de broek wegens zijn gerommel met stagiaire Monica Lewinsky, zoals vaak wordt gedacht – dat was vooral een kwestie van slechte smaak – maar omdat hij tijdens het onderzoek daarnaar onder ede had gelogen en de rechtsgang had belemmerd. Uiteindelijk haalde het voorstel in de Senaat niet eens een meerderheid. Als overigens één Amerikaanse president een impeachment had “verdiend”, dan is het wel Ronald Reagan vanwege de Iran-Contra-affaire´.

Jelle Jeensma las zes in Nederlandse vertaling verschenen boeken vol explosieve en meestal anonieme getuigenissen die samen een onthutsend beeld schetsen van de meest controversiële president in de geschiedenis van de Verenigde Staten. In de boeken van Michael Wolff, Bob Woodward, James Comey, Craig Unger en Luke Harding blijkt de Amerikaanse politiek in een nachtmerrie beland. Het Witte Huis is in de greep van sjoemelende sjacheraars, Russische maffiosi, uitgerangeerde generaals en een president die regelmatig in razernij vervalt. Boerenslim is Trump wel. Op een doortrapte manier speelt hij de kongsi’s in zijn omgeving uit. Verdeel en heers is zijn adagium. Woodward citeert een paar keer een uitspraak van Trump: ‘Echte macht is angst’. Als Michael Wolff tegen Trump’s gewezen vertrouweling Steve Bannon zegt dat Trump kwetsbaar was omdat hij veertig jaar de baas was geweest van wat steeds meer een semi-criminele onderneming bleek te zijn, zegt die grinnikend: ‘Ik denk dat we “semi” wel kunnen laten zitten´.

Waar Lyndon B. Johnson, Richard Nixon en vooral ook George W. Bush immer konden rekenen op harde protestsongs vanuit de Amerikaanse tegencultuur, blijft het bij Donald J. Trump tot nu toe beangstigend stil uit die hoek. August Hans den Boef schrijft over een mooie traditie waar de klad in kwam, en behandelt onder meer Country Joe & The Fish, The Fugs, Frank Zappa and The Mothers of Invention en Neil Young, die speciaal voor George W. Bush het lied Let´s Impeach The President schreef, maar in het geval van Donald Trump tot nu toe mysterieus stil bleef. Ligt dat wellicht aan het feit dat de Canadese bard enige jaren terug nog in zaken wilde gaan met zijn toenmalige fan Trump, die tijdens zijn rally´s ook nog eens Youngs Keep On Rocking In The Free World door de stadions laat galmen?

In een column buigt Ries Roowaan zich over de echte Amerikaanse nachtmerrie: het eten in hotels. ´Het ontbijt bestaat in de regel uit eieren in diverse schijngestalten, fruitsalade uit blik, ranzige bacon, cornflakes, wit toastbrood, slappe koffie, aardappelen, onduidelijke worstjes en nog wat culinaire wangedrochten – een ensemble dat zich het beste laat omschrijven als een parodie op het Engelse ontbijt. Het servies en de koffiekopjes zijn van piepschuim. Voor het snijden, lepelen en prikken is de hotelgast aangewezen op vliegtuigbestek en staat voor de uitdaging met een slap plastic mes gekoelde boter op gammel toastbrood te smeren. Het is wel makkelijk opruimen: alles gaat gewoon in de vuilnisbak. Afwassen drukt immers slechts op de winst´. En dan hebben die arme Amerikanen ook nog eens de duurste gezondheidszorg ter wereld.

Hoe krijg je een uiterst stabiel genie aan het wankelen, vraagt Ricus van der Kwast zich af. Hij vreest dat de obsessie van de kritische media voor Trump het omgekeerde effect heeft. Hoe meer hij wordt bespot, des te sterker hij wordt. En dus bepleit hij een andere aanpak. ‘Trump moet meer geprezen worden, juist door zijn tegenstanders. Niet overdreven, maar gemeend, want af en toe geeft een beslissing, een grap of een gebaar van hem daar best aanleiding toe. Het zal hem uit zijn evenwicht brengen. Nuances nemen de wind uit zijn zeilen. Zonder strijd, zonder wraakgevoelens, zonder media-aandacht is The Donald als een vis op het droge. Hij zal langzaam wegkwijnen. Misschien trekt hij zich zelfs eigener beweging terug‘.


EN VERDER IN DIT NUMMER

Is het haalbaar een oordeel van de rechter uit te lokken over de vraag of de Koning te veel (onverenigbare) bevoegdheden heeft? Die vraag legde het Republikeins Genootschap voor aan de jonge jurist Ewout Jansen, ex-adviseur van de Hoge Raad en ook bekend als cabaretier. Tegenover De Republikein licht Jansen zijn onderzoek toe. Hij wijst erop dat de Koning voorzitter is van de Raad van State, die de regering adviseert over wetgeving. Daarnaast staat de Koning aan het hoofd van de regering. Jansen: ‘Als voorzitter van de Raad van State adviseert de Koning dus zichzelf. Bovendien benoemt en ontslaat de Koning de leden van de regering. Ook alle rechters in Nederland moeten worden benoemd en ontslagen door de Koning. Daarnaast is de Raad van State – behalve een adviesorgaan over wetgeving – ook de hoogste bestuursrechter in Nederland’. Hij concludeert: ‘Wie niets weet van de theorie en de praktijk van Nederlandse staatsinrichting en enkel de Grondwet leest, kan niet anders dan concluderen dat de Koning de absolute macht heeft in Nederland´.

In zijn redactionele inleiding staat De Republikein-hoofdredacteur René Zwaap stil bij de indrukwekkende rede die hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis Wijnand W. Mijnhardt hield bij zijn afscheid van de Universiteit van Utrecht. Mijnhardt bepleitte bij die gelegenheid eerherstel voor de Bataafse Republiek en reanimatie van het republikeinse gedachtengoed in Nederland. Mijnhardt: ´Ik droom vaak hoe mooi het zou zijn ons opnieuw te laten inspireren door de rijkdom van een opgefrist laat achttiende-eeuws vaderlands republikanisme en het koekoeksjong van de liberale monarchie uit ons nest te verbannen. Behalve geraffineerde dynastieke politiek en eigenbaat, respectloze omgang met constituties en vluchtig, als nationale symboliek verpakt volksvermaak, heeft de Oranjemonarchie ons weinig gebracht en bij een sociaal republikanisme hebben we veel te winnen.’ Zo’n oproep mag niet onbeantwoord blijven, aldus Zwaap. ´Daarom zal De Republikein in de eerstvolgende editie een aanzet leveren tot zowel een republikeinse Grondwet als tot een beginselprogramma van een nieuwe republikeinse partij in de lijn van Mijnhardt. Mis het niet!´

In zijn vaste column voor De Republikein staat Roel van Duijn stil bij het 50-jarige jubileum van de Kabouterbeweging, die in Amsterdam met de Kabouterpartij in 1970 zijn intrede maakte in de gemeenteraad en ook de Oranjevrijstaat in het leven riep, vrij van koningshuis en consumptiemaatschappij. De boodschap van de Kabouters heeft niet aan zeggingskracht ingeboet en maakt anno 2019 internationaal school.

Incompetentie is de koning van de doofpot, aldus de analyse van onze huisjurist H.U. Jessurun d´Oliveira van de estafette van lek- en lakschandalen bij de diverse Haagse departementen, waar ambtenaren die uit de school klappen over misstanden op de ambtelijke werkvloer worden beschuldigd van schending van het ambtsgeheim en worden verketterd. Inmiddels haalde minister Grapperhaus van Justitie bakzeil met zijn voornemen om een ambtenaar die had gelekt over onrechtmatige beïnvloeding van het WODC te vervolgen. Jessurun d´Oliveira neemt het voor de klokkenluiders op. Sterker nog: ´Ambtenaren hebben soms de plicht aangifte te doen van ambtsmisdrijven‘. Hij gaat ook in op de schandalen rond de onrechtmatige stopzetting van kinderopvangtoelagen bij de Belastingdienst en bij de verdachte toestanden op Buitenlandse Zaken, waar ambtenaren weer niet genoeg weglakten uit WOB-documenten, zodat plotseling bekend werd dat het ministerie strijdgroepen in het buitenland ondersteunt die volgens het Openbaar Ministerie als terroristische organisaties worden gebrandmerkt.

In zijn vaste column voor De Republikein verdiept historicus Gerard Aalders zich ditmaal in de mededeling van de Rijksvoorlichtingsdienst dat de koning op buitenlandse handelsmissies de ene na de andere miljardenorder binnensleept voor het nationale bedrijfsleven.

Ries Roowaan schrijft over Nigel Farage, de Britse Trump-kloon die de Britten opscheepte met Brexit, maar wiens eigen politieke loopbaan dankzij het districtenstelsel nooit verder reikte dan het Europees Parlement.

Waarom hullen officieren van justitie, verdedigers en rechters zich nog steeds in middeleeuwse geleerdenkleding? ´Uit die toga´s!´, bepleit classicus Anton van Hooff. ´In de openbare ruimte dienen uniformen ter (h)erkenning van gezagsdragers, maar in de rechtszaal is geen misverstand mogelijk. Daar leiden de toga’s tot een misplaatst afdwingen van respect en het misverstand dat aanklagers en advocaten tot de rechterlijke macht behoren´.

In de rubriek Appeltjes van Oranje aandacht voor de erotische escapades van Prins Hendrik, de grootste schuinsmarcheerder die het Nederlandse koningshuis heeft voortgebracht. Het seksschandaal rond de Britse prins Andrew verbleekt bij de levenswandel van prins Hendrik, die zich niet alleen bediende van prostitue(e)s van beiderlei kunne, maar zich ook nog eens vergreep aan de jeugdige padvinders waar hij als erevoorzitter van de Nederlandse scouting makkelijk toegang toe had. ´Het leven van prins Hendrik was één groot seksschandaal´.

‘Impeach de koning!’ In zijn vaste column buigt Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen zich over de wenselijkheid dat de Nederlandse Grondwet zou voorzien in een afzetclausule voor de koning. Willem-Alexander voldoet royaal aan de voorwaarden: ´Hij vangt dubbele inkomsten voor zijn meubeltjes, declareert verkeerd, maakt misbruik van hem ter beschikking staande gebouwen en voertuigen, verkoopt staatseigendom voor eigen gewin, enzovoort. Iedere andere burger dan de koning zou voor dergelijke vergrijpen gegarandeerd voor schut gaan´.

Twee boekbesprekingen completeren dit nummer. Maurits van den Toorn bespreekt Mathijs van de Waardts biografie van Dirk Donker Curtius, De man van 1848. Donker Curtius (1792-1864) was zowel een politieke straatvechter als een heer, zowel een republikein als een vertrouweling van koning Willem II. Zijn bijdrage aan het slagen van de Grondwet van 1848, die de absolute monarchie aan banden legde, werd schromelijk onderschat ten gunste van de mythe rond Thorbecke, maar Van de Waardt vult deze lacune voorbeeldig op.

Paul Damen las Rutger Bregmans De meeste mensen deugen met stijgende ergernis. ´Bregmans boek doet nogal denken aan een aflevering van Discovery Channel´, merkt hij op. ´Na Bregmans boek is mij nog steeds niet duidelijk welke mensen deugen, en waarom. Alleen weet ik wél: dit boek deugt voor geen donder´.

Plus: de Blik van Joep Bertrams, illustraties van Gabriel Kousbroek en cartoons van Ardy Beld.

Nr. 4/2019 van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap’ is te koop bij de geselecteerde boekhandel of na te bestellen bij de uitgever via klantenservice@virtumedia.nl. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Duitse demonen, de premature promotie van Ad van Liempt, Máxima contra de mensenrechten

Verrijkt met vaste columns van niemand minder dan historicus Gerard Aalders (uitverkozen tot Republikein van het Jaar 2018) en de legendarische politieke vernieuwer Roel van Duijn (oprichter van Provo, de Kabouters, Oranje Vrijstaat, De Groenen en auteur van een imposant oeuvre) presenteert kwartaaltijdschrift De Republikein – het snelst groeiende tijdschrift van Nederland – nr. 3 van alweer de 15e jaargang. Aalders behandelt de fiscale mores van de Oranje-clan en signaleert dat Máxima als grootgrondbezitter in Argentinië al behoorlijk is geïntegreerd bij haar zuinige schoonfamilie.

Veel aandacht deze keer voor Duitsland, het land dat als geen ander beslissend is voor de toekomst van Europa. Honderd jaar na de oprichting van de republiek van Weimar, tachtig jaar na het begin van de Tweede Wereldoorlog en dertig jaar na de Val van de Muur lijkt de politieke doos van Pandora weer te openen bij de oosterburen. Is de moord op CDU-politicus Walter Lübcke door een aanhanger van Alternative für Deutschland het startsein voor een nieuwe Duitse tragedie? Of weet het land zich ook na het vertrek van Angela Merkel te handhaven als de middelpuntvliedende kracht van een humanistisch en klimaatvriendelijk Europa? Dat zijn de vragen waar een keur van auteurs zich in dit nummer aan waagt.

De hechte band tussen het voormalige keizerlijke huis Hohenzollern en Hitler staat weer volop in de schijnwerpers met de claim die prins Georg van Pruisen van de Hohenzollern-clan legde op tal van paleizen en kunstvoorwerpen in bezit van de Duitse overheid. De Hohenzollerns eisen restitutie van door de DDR onteigend bezit. Zo vordert prins Georg eeuwig woonrecht voor zijn familie van het paleis Cecelienburg in Potsdam, het 174 kamers tellende slot waar in 1945 met de conferentie van Potsdam de toekomst van naoorlogs Duitsland werd bezegeld. De Duitse wet laat voor de claim echter geen ruimte als bewezen kan worden dat het Pruisische vorstengeslacht een vitale rol speelde in het Derde Rijk. Volgens de gerenommeerde Duitse historicus Stephan Malinowski, auteur van een standaardwerk over de samenwerking tussen de Duitse royalty en de NSDAP, leidt het geen twijfel dat de Hohenzollerns een belangrijke steunpilaar waren voor Hitler. De historicus werd echter door prins Georg, de achter-achter-kleinzoon van de laatste Duitse Kaiser Wilhelm II, voor de rechter gedaagd, net als de regering van de deelstaat Brandenburg, dat de eerste claim van de prins à raison van 1,2 miljoen euro had afgewezen. Beide processen moeten nog voor de rechter worden uitgevochten. Daarmee wordt de positie van de Duitse royalty in het Derde Rijk straks inzet van een grote juridische krachtmeting, schrijft hoofdredacteur René Zwaap van De Republikein. In hetzelfde artikel aandacht voor het huis van Lippe, het Duitse adellijke geslacht dat met 21 nazi’s in de gelederen gerust als Hitlers hofleverancier kan worden gezien. Een van hen was de latere prins der Nederlanden Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, die volgens naspeuringen van auteur Albert van der Schoot nog lid was van de NSDAP toen hij op 5 januari 1937 in Den Haag in Den Haag zijn aanstaande huwelijk vierde met kroonprinses Juliana. Van der Schoot onderzocht in zijn boek Kapitein Walther Boer en het galaconcert hoe het toch mogelijk was dat tijdens deze plechtige viering het nazistische Horst Wessellied ten gehore kon worden gebracht door het Haagse Residentieorkest, terwijl de Duitse gasten de Hitler-groet brachten. Volgens Van der Schoot is er maar één conclusie mogelijk: het was koningin Wilhelmina zelf die het groene licht gaf voor deze Nederlandse knieval voor het Derde Rijk. Ook ontdekte Van der Schoot dat niet alleen dirigent Peter van Anrooy, maar ook Sam Swaap, de joodse concertmeester van het residentieorkest, openlijk heeft geprotesteerd tegen het spelen van het nazilied.

In zijn debuut als vaste columnist van De Republikein buigt Roel van Duijn zich over de mogelijkheid dat Duitsland straks een groene kanselier krijgt. ‘Het zou een wonder zijn als het in dit land lukt, maar alles wijst erop dat dit wonder dichterbij komt’, schrijft Van Duijn. Hij heeft ook een tip voor de persoon die Merkel namens de Grünen zou kunnen opvolgen: de trefzekere voorzitter van de fractie in de Bondsdag, Katrien Goering-Eckhardt.

De moord op CDU-politicus Walter Lübcke doet het ergste vrezen voor de status van naoorlogs Duitsland als humanitair en democratisch gidsland, schrijft voormalig europarlementariër en auteur Els de Groen. In Dresden en Chemnitz ontluikt een neofascisme dat de stabiele armoe van Honecker idealiseert. De Groen wijst op de gevaren van de ‘Ostalgie’ en staat stil bij de moord op Lübcke, die bekend stond om zijn ruimhartige houding jegens vluchtelingen. Els de Groen: ‘Het is de eerste naoorlogse politieke moord in Duitsland uit rechts-extreme motieven. Duitsland huivert. In het gepolariseerde klimaat – voor en tegen migratie – lopen de spanningen op. Eigenlijk is er sprake van een dubbele crisis. Klimaat als luchtgesteldheid lijdt onder overconsumptie door mensen die het goed hebben, terwijl het sociale klimaat te lijden heeft onder migratie van mensen die het slecht hebben. Het zijn kwesties die bij voorkeur samen opgelost moeten worden, maar dat vereist een Wende veel ingrijpender dan die uit 1989’.

In een kingsize verhaal van schrijfster Katarina Holländer wordt de lezer meegenomen naar begraafplaats Friedrichsruh in de gemeente Aumühle bij het Saksenwoud, alwaar het mausoleum van de ‘IJzeren Kanselier’ Otto von Bismarck dwars door de decennia heen een magische aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op foute Duitsers. De begraafplaats blijkt de spiegel van een ganse natie. Hitlers opvolger admiraal Dönitz ligt hier begraven, als ook Georg Ritter von Schönerer, die als een van Hitlers grootste inspiratiebronnen geldt. De begraafplaats is daardoor veranderd in een bedevaartsoord voor neonazi’s en aanhangers van de AfD. Maar ook de RAF had op de begraafplaats een geheim wapendepot. Daarnaast blijkt de onder mysterieuze omstandigheden om het leven gekomen CDU-president van Sleewsijk Holstein Uwe Barschel in Aumühle innige banden te hebben onderhouden met admiraal Dönitz, die het laatste deel van zijn leven in Aumühle sleet, en was de laatste kampcommandant van Auschwitz jaren ondergedoken bij de Von Bismarcks op Friedrichsruh.

Roel van Duijn stuitte in Fulda, de kleine Duitse stad tussen Berlijn en Frankfurt am Main, op een monument voor de Nederlandse koning Willem I, voluit Willem Frederik van Oranien-Nassau (1772-1843), die na de vlucht van zijn vader stadhouder Willem V door Napoleon deze voormalige bisschopsstaat, een kleine vier jaar als compensatie had toegewezen gekregen, samen met Dortmund, Corvey en Weingarten. Een verzameling van kruimelstaatjes die tezamen de pompeuze titel Fürstentum Oranien-Nassau kregen. Een geschenk van de grote Bonaparte aan een verjaagde prins. ‘Waarom in hemelsnaam, kwam de almachtige Franse heerser van Europa op het idee de balling deze op het eerste gezicht bizarre geschenken te geven?’, vraagt Van Duijn zich af. Fulda blijkt de oefenschool van deze verlichte despoot geweest, maar daar, in dat gesloten katholieke staatje, heeft hij nu een aanmerkelijk positievere indruk achtergelaten dan in het huidige Nederland. ‘Ach, had hij maar in Fulda kunnen blijven’, verzucht Van Duijn.

Raymond van den Boogaard bekeek de Duitse superproductie Babylon Berlin, de duurste tv-serie ooit in Europa vervaardigd, waarin de republiek van Weimar met al zijn intriges en interne spanningen herrijst. Van den Boogaard vergelijkt de serie met Rainer Werner Fassbinders legendarische Berlin Alexanderplatz en ziet de opwindende serie als een vorm van postuum eerherstel voor Weimar. ‘Binnen deze nieuwe context wordt de Weimarrepubliek niet langer als een te mijden vreselijk voorbeeld gezien, maar meer als een democratisch Duits experiment dat misschien ook anders en beter had kunnen aflopen’.

Ries Roowaan schrijft over het succes van de Duitse vertaling van J.J. Voskuils ‘soap voor intellectuelen’ Het Bureau. Lang gold Het Bureau onder Duitse uitgevers als onvertaalbaar en te Nederlands. Vertaler Gerd Busse legde zich daar niet bij neer. Ook de oosterburen kunnen nu kennismaken met de ambivalente verhouding van Voskuil tot het Oranjehuis. Vooral een scène waarin toenmalig kroonprinses Beatrix als sekssymbool van een van de hoofdpersonages van het kantoordrama fungeert, werkt ook in het Duits hoogst intrigerend.

Lodewijk Brunt maakt in een lange bespreking korte metten met Ad van Liempt’s veelgeprezen biografie van kampcommandant Gemmeker van het kamp Westerbork. Van Liempt promoveerde bij de Rijksuniversiteit Groningen op dit boek, maar volgens emeritus hoogleraar Brunt heeft de universiteit zichzelf met de promotie danig voor schut gezet. Brunt over het proefschrift van Van Liempt: ‘Een promotiecommissie van enig niveau zou zijn werkstuk pertinent hebben geweigerd als dissertatie. Het project-Gemmeker is gebaseerd op een grote en grove leugen, namelijk dat Ad van Liempt de eerste zou zijn geweest die een biografie schreef over Gemmeker. Zijn voorgangers worden onder de grond geschoffeld, alsof ze nooit bestaan hebben. Hij beklaagt zich over het vele leeswerk dat hij heeft moeten verrichten voor zijn werkstuk, maar al dat leeswerk was al door anderen gedaan, hij heeft er niets inhoudelijks aan bijgedragen. Liefdeloos knip- en plakwerk. De dissertatie is onder de maat, in ieder denkbaar opzicht. Slordig en rommelig, zonder lijn of structuur, geen enkele originele gedachte. Alles wat hij te berde brengt over Gemmeker en het kamp Westerbork, vind je bij eerdere auteurs uitvoerig terug, maar stukken beter: beter geschreven, beter doordacht, beter gedocumenteerd’.

EN VERDER IN DIT NUMMER

Auteur August Hans den Boef buigt zich over drie recente gevallen van ‘Oranje onfatsoen’. De manier waarop koning Willem IV tegenover NOS-koninklijk huis-verslaggeefster Kysia Hekster het omstreden gesprek van Máxima met de Soedische kroonprins Mohamed Bin Salman verdedigde, maakte in de ogen van De Boef een klucht van de ministeriële verantwoordelijkheid. Gerard van der Zwan buigt zich over hetzelfde omstreden gesprek van Máxima en komt tot de conclusie dat Den Haag zijn campagne om uit te groeien tot de hoofdstad van het internationaal recht wel op de buik kan schrijven. ‘Het streven Nederland als rechtsstaat te positioneren en Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld verhoudt zich niet met pogingen tot het publicitair witwassen van foute regimes’.

Is in de ‘Minder Marokkanen’-zaak tegen Geert Wilders inderdaad de trias politica geschonden? Emiritus-hoogleraar H. U. Jessurun d’Oliveira maakt een eind aan een hardnekkig misverstand. ‘Het Openbaar Ministerie, dat beslist over het al dan niet vervolgen van zaken, is gewoon een orgaan van de uitvoerende macht. Weliswaar is het op een zekere afstand van de dagelijkse politiek van het ministerie gezet, maar het is de minister die verantwoordelijk is voor het OM. Daarom kan de minister ingrijpen en opdrachten geven’. Toch vermoedt hij dat er in de zaak koppen zullen rollen.

Tot 1970 bestond er in Nederland stemplicht. Anton van Hooff zou die graag heringevoerd zien, maar niet met boetesystemen of andere dwingelandij. Er zijn zoveel creatievere manieren om de burger naar het stemhokje te bewegen, meent hij.

Maurits van den Toorn bespreekt het boek Het verhaal van de grondwet; zoeken naar wij van de Leidse hoogleraar Staatsrecht Wim Voermans. 189 van de 193 lidstaten van de Verenigde Naties beschikken inmiddels over een geschreven grondwet, maar een garantie voor democratie is dat niet. Ook Noord-Korea, China en andere landen van twijfelachtig democratisch allooi hebben er een. Het Verenigd Koninkrijk, ondanks alles toch een democratie, doet het juist zonder. Voermans schreef er een meeslepend boek over.

Het is voor aanhangers van de republikeinse gedachte in Nederland nog altijd onverteerbaar dat PvdA-premier Joop den Uyl in 1976 besloot prins Bernhard in het Lockheed-schandaal de hand boven het hoofd te houden. In de nieuwe Den Uyl-biografie De Gedrevene reconstrueert journalist en historicus Dik Verkuil de affaire die het koninkrijk op zijn grondvesten deed trillen. Gijs Korevaar sprak met hem. ‘Den Uyl was een beetje bang voor Bernhard’.

Voor zijn spektakelstuk Willem van Oranje trok theatermaker Ab Gietelink van het toneelgezelschap Nomade naar Dillenburg, het Duitse stamslot van de Vader des Vaderlands, en probeerde hij zich te verplaatsen in de volstrekte misère die De Zwijger daar na het aanvankelijke mislukken van de Opstand moet hebben ondergaan. Gietelink vindt de wijze waarop de Nederlandse politiek zich nu afkeert van het Catalaanse onafhankelijkheidsstreven en het referendum in hoge mate in tegenspraak met alles waarvoor Willem van Oranje stond.

De column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen is dit keer gewijd aan de Queen en Brexit.

Illustraties van Joep, Fredie Beckmans en Gabriel Kousbroek

Nr. 3/2019 van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap’ is te koop bij de geselecteerde boekhandel of na te bestellen bij de uitgever via klantenservice@virtumedia.nl. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

Je moet niet aan het inkomen van de Oranjes komen

Uit: De Republikein, no. 2, juni 2016, jaargang 12

PvdA’er gestraft door greep in de kas van de Oranjes?

Liep de PvdA’er Jo van der Hoeven in 1980 een benoeming tot vice-voorzitter van de Raad van State mis omdat hij zich had ingezet voor fiscalisering van het privé-vermogen en inkomen van leden van het koninklijk huis? H.U. Jessurun d’Oliveira volgt het spoor terug en vroeg opheldering bij zowel toenmalig premier Van Agt als diens vicepremier Wiegel.

Van Agt:  ‘Je moet niet aan het inkomen van de Oranjes komen’

Tekst: H.U. Jessurun d’Oliveira

In 1980 speelde een affaire die de benoeming betrof van een nieuwe vice-voorzitter van de Raad van State. Het gerucht ging, dat die sterk te maken had met de fiscalisering van het inkomen van leden van het koninklijk huis.
Wat was het geval? In 1969 was een staatscommissie tot herziening van de grondwet ingesteld, en daaruit was door de regering een subcommissie benoemd die zich moest buigen over de vraag of de regeling voor de vrijdom van personele lasten ongewijzigd diende te worden gehandhaafd of niet. Deze subcommissie, de Commisie belastingvrijdom Koninklijk Huis,  bestond uit de heren Simons (VVD), Van der Hoeven (PvdA)  en De Pous (KVP), die moesten rapporteren aan de voltallige staatscommissie, en deze weer aan de regering. De subcommissie adviseerde voor wat betreft de  uitkeringen dat  het heffen van inkomstenbelasting een vestzak-broekzakoperatie zou worden en daarmee zinloos ( waar ik nog  wel iets tegenin zou kunnen brengen), maar dat het heffen van belasting op privé-inkomen en – vermogen wel degelijk in aanmerking kwam, voor zover aan die inkomens- en vermogensbestanddelen geen publieke, met de functie samenhangende aspecten verbonden zijn.

jo-van-der-hoeven
Jo van der Hoeven

Geldelijk vermogen

Interessant is de opmerking dat ‘deze beschouwing aan waarde ( zou) inboeten, indien de Koningin en leden van haar Huis zouden beschikken over geldelijk vermogen van zeer grote hoogte. De commissie heeft omtrent de werkelijke hoogte van het vermogens en inkomen voldoende inlichtingen ontvangen om tot de overtuiging te geraken, dat zulks zich niet voordoet, noch in de nabije toekomst zal voordoen’.

Het advies werd door de voltallige staatscommissie overgenomen en ter kennis van de regering gebracht. Het advies heeft geleid tot wijziging van het toenmalige artikel 22 Grondwet ( het huidige art.40), en tot de daaronder hangende wet Financieel statuut van het Koninklijk Huis (1972), die in 1980 nog een keer gewijzigd is in verband met de troonsafstand van Juliana, en ook in 2008 nog geamendeerd is.

In deze wetgeving werden inderdaad privé-inkomen en vermogen van de betreffende leden van het koninklijk huis gefiscaliseerd, voor zover zij niet werden aangewend voor hun publieke taken. Ook werd de uitkering van de koning gerelateerd aan het salaris van de vice-voorzitter van de Raad van State. Men kan zich indenken dat Juliana en haar gedoodverfde troonopvolgster Beatrix niet blij waren met deze ontwikkelingen, die ook nog eens gepaard gingen met het flink beperken van de kring van koninklijke uitkeringstrekkers in de koninklijke familie.
Een van de boosdoeners was Prof.mr. Jo van der Hoeven, oud-hoogleraar en rector magnificus  (1964-1968)  aan de Universiteit van Amsterdam, en vanaf 1973 lid, later, vanaf 1976 voorzitter van de afdeling rechtspraak van de Raad van State. Hij zou geknipt zijn voor de post van vice-voorzitter van de Raad van State als opvolger van M. Ruppert die op 1 oktober 1980 zou aftreden. Maar Van der Hoeven viel uit de boot. Wat was er gebeurd?

Een analyse van de opvolging van Ruppert vinden we in het Reformatorisch Dagblad van 21 mei 1997, van de hand van A. de Jong. Op de dag van het aftreden van W.Scholten als opvolger van Ruppert schreef deze:

‘Toen in de nadagen van het kabinet Van Agt- Wiegel de vice-voorzitter van de Raad van State, dr. M.Ruppert zijn vertrek aankondigde, benoemde het kabinet “in no time” mr. W. Scholten als zijn opvolger. Dat werd meteen een kleine rel. Oppositieleider Den Uyl was woedend over deze in zijn ogen partijpolitieke benoeming.
Een woede die begrijpelijk genoemd kan worden. Het was immers niet vreemd geweest als bij het vergeven van een zo belangrijke post als het vice-voorzitterschap van de Raad van State eerst aan de grootste politieke partij, de PvdA, was gedacht. Daarbij kwam  dat de socialisten in de persoon van Van der Hoeven een zeer geschikte kandidaat voor handen hadden. Bovendien stond Van der Hoeven op de voordracht van de Raad van State, die door het kabinet blijkbaar geheel genegeerd was.
Het kabinet besefte wel, dat de benoeming van Scholten geen schoonheidsprijs verdiende. Dat blijkt uit de haast waarmee de zaak werd doorgedrukt. Nog op dezelfde dag 20 juni 1980 waarop het plompverloren met de mededeling kwam dat een van haar bekwaamste ministers na slechts twee jaar dienst het kabinet alweer ging verlaten, bekrachtigde koningin Beatrix, op werkbezoek in Assen, het besluit. (…) De benoeming van Scholten tot vice-voorzitter van de Raad van state op dat moment kan moeilijk anders worden gezien dan als een strategische zet van Van Agt. Het was immers niet onwaarschijnlijk dat er binnenkort een kabinetscrisis zou ontstaan. En wat is bij de  vorming van een nieuw kabinet voordeliger dan een CDA’er  als eerste adviseur van de koningin?  Scholten werd in het politieke stratego van Van Agt een vooruitgeschoven post.’

Tot zo ver deze onverdachte bron.

Rondzoemend gerucht

Is deze verklaring, dat het CDA een partijgenoot bij de hand wilde hebben bij een nakende kabinetscrisis, ook de juiste? In de eerste plaats is vast te stellen dat het CDA pas vanaf oktober 1980 van start ging; ten tijde van de benoeming bestonden KVP, AR en CHU nog afzonderlijk. Er is een ander verhaal in omloop, dat trouwens ook gedeeld werd door Van der Hoeven zelf, zoals een van zijn toenmalige medewerkers mij vertelde. En dat is, dat hij de onmin van het paleis had opgelopen door zijn rol bij de sterkere fiscalisering van het privévermogen en inkomen van het koninklijk huis, en daarvoor nu de rekening kreeg gepresenteerd. De onzichtbare invloed van Beatrix zou zijn benoeming hebben verhinderd. Dit gerucht ging indertijd al, en bleef rondzoemen. Kan van deze versie nog iets achterhaald worden? Ik probeerde het.

Sinds begin van dit jaar zijn de stukken uit de ministerraad uit die tijd voor publicatie vrijgegeven. Ik meldde mij dus bij het Nationaal Archief om te zien of er in de ministerraad van 20 juni 1980 iets te vinden zou zijn. Ja, wel iets. Agendapunt 16 c: benoeming vice-president Raad van State. ‘De Raad stemt in met de voordracht ter benoeming van mr. W. Scholten met ingang van 1 oktober 1980.’ Punt. Notulen goedgekeurd met de handtekening van Van Agt. De voordracht kon ik bij de onderliggende stukken niet aantreffen, en dat vond ik verdacht. Ik besloot Van Agt een briefje te schrijven om opheldering. ’Bij mijn weten had de Raad van State de heer Van der Hoeven als vicevoorzitter voorgedragen, maar is er onderweg iets gebeurd, waardoor hij van de voordracht is afgerold of een nieuwe voordracht is opgesteld. Kunt u hier enige opheldering over verschaffen?’

Geen Minister van Staat

Na een paar weken, op 6 april,  werd ik opgebeld. ‘Met van Agt. Ik reageer zo traag, omdat mijn telefoon de dienst heeft verzaakt, ik ben aan het verhuizen, en wij alpha’s staan machteloos in zo’n situatie. Wat de zaak zelf betreft: amice, helaas kan ik me er niets van herinneren, ik ben namelijk inmiddels hoogbejaard. Ik heb mijn hersens gepijnigd, hoe is dat indertijd is verlopen, maar waarachtig, niets kan ik me ervan herinneren. Maar er is hoop. Wat ik ga doen is Hans Wiegel bellen, die is nog jong. Hij was minister van Binnenlandse Zaken, dus hij heeft de voordracht gedaan. Dat je niet aan het inkomen van de Oranjes moet komen, heeft ook Piet de Jong gemerkt: die is daardoor geen Minister van Staat geworden. Zelf ben ik dat ook niet, en ik weet ook wel hoe dat komt.’

Drie weken later, op 21 april, word ik ’s ochtends opgebeld op mijn vaste telefoon: ’Met Wiegel .Ik heb u gisteren al eens gebeld, met het verzoek om terug te bellen, maar nu doe ik het zelf maar.
Ik: ‘Gisteren zat ik nog in Andalusië. Vandaar.’
Wiegel: ’Van Agt heeft me uw brief doorgestuurd, professor, met het verzoek u te berichten.’
Ik:’ Ja, van Agt zei hoogbejaard te zijn en in verband daarmee zich niets te kunnen herinneren. Tongue in cheek natuurlijk.’
Wiegel lacht, en zegt: ’Ik weet nog precies hoe het gegaan is. Het mandaat van Ruppert liep op zijn eind, en zoals te doen gebruikelijk maakte de Raad van State een voordracht op. Deze bleek te bestaan uit twee personen: Veringa (KVP) en Van der Hoeven vanwege het PvdA-smaldeel. Het was op een donderdag dat Ruppert en ik over de voordracht spraken. Deze vertelde me niet gelukkig te zijn met de voordracht. Veringa was veel te aardig en te soft, en Van der Hoeven was uitermate bekwaam, maar had niet zoveel op met mensen die minder pienter waren dan hijzelf dacht te zijn. Die neerbuigendheid en ongeduldigheid maakten hem evenmin geschikt voor de positie. Dat ging niet werken. Ruppert en ik praatten door en er passeerden andere namen de revue. Een daarvan was van Scholten, de minister van defensie, die ook jaren lid was geweest van de Raad van State. “Waarom nemen we die niet?”
Ruppert vond het een goed idee, dus heb ik meteen Scholten gepolst. Hij werd daardoor wel overvallen. Ik zei: “Jij moest het maar worden.” Waarop Scholten: “Wat moet ik doen?” Ik zei: “Ja of nee zeggen, en snel, want ik wil het morgen in de ministerraad brengen”.  Scholten stemde toe, ik bracht Van Agt op de hoogte,  en de volgende dag bracht ik de voordracht  mondeling in de ministerraad. Die ging akkoord. Er zijn geen papieren gewisseld. Het ijltempo voorkwam een heleboel gedoe en speculatie. We dachten: snel doorzetten. Zodra de benoeming bekend werd ontstond er krakeel. Natuurlijk was de PvdA boos, want die had op Van der Hoeven gerekend, en niet weer op iemand uit de christelijke partijen.’

Bemoeienis van de koningin?

Daarop vroeg ik Wiegel of het kabinet van de koningin nog bemoeienis met de benoeming had gehad, zoals tongen beweerden. Wiegel: ‘Nee, absoluut niet. De koningin is niet in de benoeming gekend. Dit had niets te maken met de fiscalisering van het inkomen van het Koninklijk Huis. Ik kan het me niet voorstellen.’ De vers op 30 april 1980 aangetreden Beatrix , op werkbezoek in Assen, had het koninklijk besluit, haar per ijlkoerier opgediend,  nog op dezelfde dag getekend.

Dat was dus dat. Uit het voorgaande rijst het beeld op dat niet Van Agt, die de CDA-invloed  avant la lettre wilde vergroten, maar Wiegel de drijvende kracht achter de benoeming van Scholten was. Daarbij ziet het er naar uit, dat karakters meer de doorslag hebben gegeven bij de (negatieve) selectie dan het track record  van Veringa en Van der Hoeven op een aantal gevoelige kwesties. Van der Hoeven, die men als een doorbraaksocialist kan beschouwen – hij kwam uit een lutheraans nest – had geen vete met het koningshuis. Integendeel. Hiervan getuigt onder meer een bijdrage van zijn hand in het blad Nieuw Europa, december 1962, over ‘De Plaats van de Vorstenhuizen in een Verenigd Europa’, waarin hij het in een genuanceerd maar doortastend betoog opneemt voor het voortbestaan van monarchieën in federale verbanden zoals de Europese Gemeenschappen.’ Zoals de zaken er nu voorstaan levert het koningschap in verschillende west-europese landen  vooralsnog geen moeilijkheid op de weg naar de vorming van een federatief Europees verband.’ En : ’Bij die samenbundeling zijn immers volken en hun politieke organisatie betrokken in de historische vorm, die zij nu eenmaal hebben gevonden. Daartoe behoren, juist in ons werelddeel, een aantal parlementaire monarchieën, die tot de meest stabiele  politieke systemen ter wereld gerekend moeten worden.’  Ook deze socialist brak dus een lans voor het integreren van monarchieën in staat en Europa, en stond dus bepaald niet vijandig tegenover God, Nederland en Oranje.

Theologisch aandoend debat

Toch zat er een luchtje aan de benoeming. Leest men de Handelingen van de Tweede Kamer  over het onderwerp na, dan rijst een beeld op van een theologisch aandoend debat over de aanbevelingsbrief die de Raad van State op 18 juni had uitgebracht. Den Uyl had een interpellatiedebat gevraagd en dat vond plaats op 25 juni; de dag daarop bracht Wiegel, opgeschrikt door in de kranten geuite twijfel aan zijn integriteit in de kwestie,  de brief van de Raad van State in de openbaarheid. Een stevig debat, vlak voor het zomerreces, ontspon zich op 26 juni over de juiste exegese.

In de brief staat onder meer: ’De leden van de Raad  menen dan ook, dat de keuze zou moeten worden gemaakt uit de leden, waarbij de Raad van State in ruime zin moet worden gezien, inbegrepen mr. W. Scholten, die de Raad niet lang geleden heeft verlaten.’  En: ‘Daaruit komen voor ons, als eenstemmig standpunt, twee namen naar voren van leden van de Raad, die geschikt worden geacht voor de functie van Vice-President. Zij moeten nevengeschikt worden gelezen, en worden in alfabetische volgorde genoemd: Mr. J. van der Hoeven en dr. G.H.Veringa.’
Daaruit is toch moeilijk iets anders te lezen dan dat  Scholten wel tot de kring van leden van de Raad van State waaruit gekozen zou moeten worden wordt gerekend, maar dat twee andere namen  unaniem naar voren worden gebracht.  Waarom anders die nadrukkelijke ex aequo aanduiding, dubbel geborgd door de alfabetische volgorde? Dat is de lezing Den Uyl , Lubbers, Terlouw, en anderen. Daartegenover de lezing Wiegel: Scholten wordt ook uitdrukkelijk genoemd, en de Raad geeft alleen een mening over de taak van de Vice-President als leidinggevende in het college, maar niet over diens adviserende functie, dus  in zover was het kabinet vrijer in zijn keus. Een gewrongen interpretatie. Bovendien, waarom kwam de naam van Scholten in het advies opdoemen? Was dat soms een een-tweetje met Ruppert om de weg vrij te maken voor de switch? Kwam de brief voor of na het gesprek met Ruppert waarover Wiegel in zijn telefoontje met mij rept? Waren er niet nog meer recente ‘buitenleden’ van de Raad die in aanmerking konden komen? Waarom werden die niet genoemd?

Voor zover mijn recherches strekken moet ik tot de conclusie komen dat Van der Hoevens greep in de buidel van de Oranjes geen grond is geweest voor zijn niet-benoeming als vice-voorzitter van de Raad van State. Als hij op het paleis niet zou worden ontvangen met open armen en op instigatie van de vers ingehuldigde Beatrix  afgekruist zou zijn, zou Veringa aan het langste eind hebben moeten trekken. Dat is niet gebeurd, dus is er iets anders aan de hand. In hoever hogere politiek een rol heeft gespeeld blijft daarmee voor mij een open vraag. Is het afserveren van de beide door de Raad van State voorgedragen figuren wegens hun uiteenlopend ongeschikte karakters een maskerade geweest voor een partijpolitieke strategie?  Welk belang had de VVD’er  Wiegel, de drijvende kracht achter de benoeming, om een CHU (CDA)-kandidaat op het schild te hijsen? Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat beide kandidaten  van de Raad eerder progressief waren en Scholten conservatief. Trouwens ook een aanhanger van Go Ahead, en dat pleit natuurlijk weer voor hem. Misschien is er toch more than meets the eye. Dat Den Uyl – terzijde geschoven door van Agt en Wiegel  tijdens hun tête à tête in  de Bistroquet,-  behoorlijk misnoegd was laat zich denken; te meer daar hij  en Van der Hoeven sinds hun studententijd bevriend waren. In de SSRA waren de toen nog  vrij steil gereformeerde Den Uyl en de soepeler Lutheraan Van der Hoeven elkaar tegen gekomen en zij kenden elkaar door en door. Beiden hadden ook in de gemeenteraad van Amsterdam hun stempel gedrukt. De PvdA heeft tot 1997 moeten wachten tot het eindelijk met Herman Tjeenk Willink de begeerde positie in de wacht sleepte.

Gelijkheidsbeginsel

En de fiscalisering van inkomen en vermogen van leden van het Koninklijk Huis? Stukje bij beetje wordt er telkens iets van de prerogatieven  van de leden van het Koninklijk Huis afgeknabbeld. Al moet er meteen aan toegevoegd worden, dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de invulling van het criterium voor al dan niet fiscaliseren: van welk deel van het inkomen  en vermogen van de Oranjes die deel uitmaken van het koninklijk huis kan gezegd worden dat het wordt aangewend voor de publieke taken van de vorst en zijn stand-ins? Hierover wordt door de regering altijd in zeer algemene termen gesproken, en vragen over specificering afgewimpeld met overwegingen van privacy. Het zou me niet verbazen als de uitgaven voor de publieke taak flink zijn opgerekt om de belastingvrijdom te bemachtigen. Dat is wat elke andere  rechtgeaarde Nederlander zou doen met zijn aftrekposten. Die privacy gaat maar ten dele op. Als het gaat om besteding van gelden voor de publieke zaak moeten die gelden ook netjes in het openbaar verantwoord worden.

Ik vind dat er ook niet moet worden teruggeschrokken voor de vestzak-broekzak- operatie bij de uitkeringen. Het verhogen van de uitkeringen uit onze rijkskas om de inkomstenbelasting te kunnen betalen en tegelijk het besteedbare inkomen op dezelfde voet te handhaven mag geen probleem zijn. De overheid is niet gestikt in zijn eerste vestzak-broekzak-beweging. Deze manier van uitkeren geldt voor alle uitkeringstrekkers. Waarom voor de Oranjes niet?  Naarmate zij zich meer inspannen om gewoon te doen dienen zij ook gewoner behandeld te worden. En daar hoort gewoon belasting betalen bij, zowel wat hun uitkeringen betreft als voor hun privé-inkomen en vermogen. En zo zijn we steeds meer op weg naar art.1 van de grondwet, en komen de Oranjes onder de ijzeren greep van het gelijkheidsbeginsel.

H.U. Jessurun d’Oliveira is oud-hoogleraar rechtsfilosofie, internationaal privaatrecht, rechtsvergelijking en migratierecht aan de universiteiten van Groningen, Amsterdam en het Europees Universitair Instituut (Florence). Hij is oud-voorzitter van de stichting De Republikein.

Onderschrift foto bovenaan het artikel: Dries van Agt en Hans Wiegel in restaurant Le Bistroquet in Den Haag, 1977. (Foto Theo Meijer)

 


 

Dit artikel staat in de nieuwe editie van ‘De Republikein, tijdschrift voor de betrokken burger’, gewijd aan het thema geld. Ook in dit nummer: de pogingen van de Limburgse politicus Clemens Meerts om net als de koning vrijgesteld te worden van inkomstenbelasting voor de staatsuitkering die hij met zijn bestuurlijke werk verdiende. De koning en directe aanhang betalen geen inkomstenbelasting over hun staatsuitkeringen. Meerts vroeg op de grond van het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel dezelfde behandeling omdat ook hij als lid van de Provinciale Staten en de gemeenteraad (VVD) een vergoeding had genoten voor zijn werk voor de publieke zaak. De Hoge Raad stelde hem in het ongelijk, maar de kans is groot dat Meerts meer weerklank voor zijn klacht zal vinden bij het Europees Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

En verder in deze editie:
In het kritische royaltymagazine ‘De Appeltjes van Oranje‘: De  Argentijnse Panama Papers en de Zorreguieta’s. De Argentijnse president Mauricio Macri gaf onlangs amnestie aan alle betrokkenen bij het grote schandaal rond de Argentijnse bank Banco Republica, die in de jaren ’90, toen Jorge Zorreguieta daar in de directie zat, via offshorebanken voor naar schatting 10 miljard dollar weg wist te sluizen uit de Argentijnse economie. Deze en soortgelijke constructies van grootschalige kapitaalvlucht bracht het land aan de bedelstaf. In 2000 kwam via de onthullingen van de zogeheten ‘malditas cajas’- de voorloper van de Panama Papers – aan het licht dat Zorreguieta en een familielid ook privé gebruik hadden gemaakt van deze fiscale vluchtweg, Met de amnestie van Mari geldt dat nu niet langer als strafbaar. Goed nieuws ook voor Máxima, die zelf in die tijd werkzaam voor een van de firma’s die bij de kapitaalvlucht was betrokken, Mercado Abierto.
Hoe de vorsten verdwijnen van de euromunt. Traditioneel sieren de vorsten van Oranje-Nassau als beeldenaar de nationale munt. In hoeveel versies we Willem-Alexander – de huidige euromunten zijn naar ontwerp van fotograaf Erwin Olaf – zullen kunnen bewonderen staat echter te bezien. Het aantal zou wel eens beperkt kunnen blijven door de afnemende betekenis van muntgeld. Allerlei vormen van elektronisch betalen maken contant geld en vooral kleingeld in veel situaties en op steeds meer locaties overbodig. De contactloze betaling van allerlei kleinigheden zoals een broodje op het station of een kilo bietjes op de markt leidt ertoe dat Beatrix en Willem-Alexander vaak lang in de portemonnee blijven zitten. Als we daarmee in het huidige tempo doorgaan zal het ogenblik komen waarop het te duur gaat worden om nog euromunten met verschillende nationale beeldenaren te maken. Ongetwijfeld zal zo’n beslissing op fors verzet stuiten – vlag en munt zijn zo’n beetje de sterkste nationale symbolen – maar de economische realiteit zal uiteindelijk het laatste woord hebben. We zien het nu al aan de problemen waarin de Koninklijke Nederlandse Munt verkeert. Het bedrijf draait met verlies, enerzijds door mismanagement en een verknoeide order voor Chili, anderzijds door structurele overcapaciteit op de Europese ‘muntmarkt’.
Adriaan Boiten over de teloorgang van het commercieel republicanisme. De Amsterdamse graanhandelaar Cornelis Hooft stond in 1585 aan de wieg van de politieke traditie van het commerciële republicanisme. ‘Geldrijkheid’ was de pilaar onder de Republiek der Verenigde Provinciën die tot 1750 de rijkste natie van Europa vormde. Daarna gingen de regenten een monsterverbond aan met de Oranjes.
Bekeerde prinses Irene Vrij Nederland’s Joop van Tijn tot een meer minzame houding tot de monarchie? De net verschenen biografie van het legendarische opinieweekblad ‘De gouden jaren van het linkse levensgevoel’ door John Jansen van Galen licht een tip op van de sluier.
Waarom mag de bitcoin geen geld heten? Het ontstaan en gebruik van elektronisch geld, de Bitcoin, verandert de manier waarop we (financieel) zaken met elkaar doen. Derde partijen als de bank, overheid of notaris zijn niet langer noodzakelijk. Dat heeft te maken met de (opensource) technologie waar bij Bitcoin transacties gebruik van wordt gemaakt: de Blockchain. De Blockchain is als het ware een grote online database waar alle transacties die met de Bitcoin worden betaald worden geadministreerd. En in tegenstelling tot veel andere administraties, is deze administratie altijd toegankelijk en inzichtelijk voor iedereen, altijd! Steeds meer grote organisaties experimenteren met het gebruik van blockchain-technologie. Het is dan ook de hoogste tijd om stil te staan bij de juridische consequenties en governance. Wat zijn de te verwachten juridische en bestuurlijke problemen en kansen? Daarover vindt aan  de Rijksuniversiteit Groningen 22 juni  een congres plaats. Een van de sprekers, de Groningse juriste Roos Koolhoven schreef voor de Republikein een essay over geld als sociaal-psychologisch fenomeen.  Volgens een uitspraak van de rechtbank Overijssel mag de bitcoin niet worden beschouwd als ‘geld’. Maar waarom eigenlijk niet?
Plus: Hans der Lugt over de zeepbellen van de Chinese economie, columns van Sjoerd de Jong over CSN&Y versus Donald Trump en Sjoerdje van Heerden over het proletariaat der promovendi en Anton van Hooff prijst de Akte van Verlatinghe.