Walter Winchell contra ‘America First’
In Philip Roth’s dystopische succesroman The Plot Against America over een fascistische machtsovername in de Verenigde Staten anno 1940, is een hoofdrol weggelegd voor Walter Winchell. Hij was de machtigste journalist van zijn tijd en bond ook in werkelijkheid de strijd aan met het isolationisme van de America First-Beweging, waarachter vaak een pro-nazistische gezindheid school. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover had een hoge prijs.
Tekst René Zwaap
Philip Roth hoefde in The Plot Against America (2004) niets te verzinnen om het personage van Walter Winchell kleurrijk te maken. Met zijn achter op het hoofd staande vilten hoed, opgerolde hemdsmouwen, losgetrokken stropdas en eeuwige sigaret in de mondhoek, was Winchell ook in werkelijkheid het archetype van de Amerikaanse razende reporter. Dat Winchell eigenlijk helemaal geen journalist was, maar een mislukte vaudeville-artiest die een journalist speelde, vormde daarbij geen beletsel. Vijftig van de zeventig miljoen volwassenen die Verenigde Staten in de jaren dertig telde, stemden iedere zondag af op zijn radioshow (die steevast werd ingeleid met de woorden ’Here’s Winchell, he knows it all, he sees it all!’). Zijn geschreven dagelijkse column vol schimpscheuten, roddel en achterklap uit de coulissen van Broadway, Hollywood en Washington, geschreven in een even sappige als koortsachtige stijl vol ‘slanguage’, werd in meer dan 2000 dagbladen over de gehele natie afgedrukt. De helft van de abonnees van het krantenimperium van persbaron Randolph Hearst las de krant puur om Winchell en hij was de eerste journalist die even torenhoge gages opstreek als filmsterren, gevierde zangers en kampioenen van het honkbalveld. Winchell was de koning van de Jazz Age. Presidenten dongen naar zijn gunst, evenzeer als filmsterren en gangsterbazen. ‘Winchell begrijpen is een test in Amerika-kennis’, schreef een krant op het hoogtepunt van Winchells roem. ‘Niet minder dan in staat zijn de Amerikaanse Grondwet uit te leggen.’
New Deal
Met zijn eigen afkomst uit een straatarm Russisch-joods gezin in New York was Winchell de belichaming van de Amerikaanse Droom. ‘Democratie is waar iedereen elkaar een schop onder de kont kan geven’, luidde zijn motto. Met aanstekelijk gebrek aan eerbied voor welk instituut dan ook zette hij de sloophamer in de tot dan toe gescheiden compartimenten van de klassensamenleving. Met één terloopse opmerking kon Winchell carrières maken of breken. Zijn loopbaan lag geplaveid met geknakte reputaties en intense vetes. Tegelijkertijd was hij tijdens de Grote Depressie een onvermoeibare kruisvaarder ten bate van Roosevelts New Deal. Anders dan in Philip Roths roman werd Winchell geen presidentskandidaat en evenmin werd hij op campagne doodgeschoten, maar feit is wel dat zijn leven al vanaf 1933 in het teken stond van het mobiliseren van krachten tegen het Europese fascisme en diens handlangers in de VS. In de jaren vijftig was hij evengoed op weinig verheffende wijze betrokken bij de heksenjacht van senator Joseph McCarthy en zijn Comité voor On-Amerikaanse Activiteiten op iedereen die in een communistische reuk stond. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke.
Bittere armoede
Walter Winchell werd geboren in 1897 in de Lower East Side van New York. De familie heette eigenlijk Weinschel. Zijn overgrootvader was rabbijn in het Russische Minsk, zijn grootvader Chaim Weinschel was chazan (voorzanger) in de synagoge en een gevierd dichter in het Jiddisch, die in 1881 naar de Verenigde Staten was geëmigreerd. Vader Jacob Weinschel was een onfortuinlijke kleine handelaar in zijde en Walter beleefde een jeugd van bittere armoede. Moeder Jennie Bakst was eveneens van Russisch-joodse komaf en probeerde haar kinderen met wisselend succes op te voeden in de observante traditie. Bij Walter had dat weinig effect. Het antisemitisme waarmee hij als kind werd geconfronteerd maakte hem voor de rest van zijn leven wel ‘een intuïtieve Jood’, zoals hij het zelf noemde.
Vanaf zijn dertiende trad hij op in vaudevilleshows als tapdanser, zanger en komiek. Echt succesvol was hij niet. ‘Walters probleem was dat hij niet van het publiek hield’, aldus een vriend uit die tijd, opgevoerd in de biografie Winchell: gossip, power and the culture of celebrity van Neal Gabler (1994). ‘Hij was er bang voor en dus wilde hij slimmer zijn dan zijn toeschouwers, om zichzelf ervan te overtuigen dat hij beter was dan zij. Hij hield niet van hen en dat hadden ze in de gaten.’ Winchell zou later schrijven dat zijn tropenjaren in halflege theatertjes hem hadden geleerd hoe je de aandacht van het publiek moest veroveren.
Spaanse griep
Het was door de pandemie met de Spaanse griep van 1918, die in de Verenigde Staten een miljoen doden kostte, dat Winchell een alternatief vond voor zijn noodlijdende artiestenbestaan. Nu de theaters gesloten waren begon hij een nieuwsbrief te schrijven vol met roddels over collega-artiesten. Die sloeg zo goed aan dat hij al snel vaste bijdragen leverde aan theater-vakbladen. Zijn sappige roddels uit de toneelwereld trokken aandacht van een zakentycoon die zijn presidentiële ambities wilde verwezenlijken met een nieuw te stichten krant, de Evening Graphic. Die richtte zich met een cocktail van sport, seks en misdaad op de kleine man. Winchells werk kleurde uitstekend bij de Graphic, en behalve roddels uit Broadway en de gangsterwereld, die hij oppikte in de nachtclubs waar hij iedere nacht tot zonsopgang verbleef, begon hij ook hardhandige theaterkritieken te schrijven. Die bezorgden hem een toegangsverbod tot de dertig theaters van de gebroeders Jacob en Lee Shubert. Toen de Marx Brothers in een van die theaters de première opvoerden van hun show Animal Crackers – waarin onder de naam Wally Winston een figuur gemodelleerd op Winchell opdook – smokkelde Harpo Marx de met een valse baard getooide Winchell de zaal in.
In 1927 was de Evening Graphic al zo op stoom gekomen dat de Society for the Suppression of the Vice aandrong op een verschijningsverbod. Winchells werk trok de aandacht van de oppermachtige krantenmagnaat William Randolph Hearst. In 1929 verkast Winchell naar Hearts Mirror, zodat zijn columns via Hearts’s persbureau King Features nu ook in honderden andere Hearst-kranten worden doorgeplaatst. Terwijl de VS na de Wall Street Crash in een diepe crisis storten (‘De situatie is zo erg dat wanneer een kerel incheckt in een luxehotel en een kamer vraagt op de 17e verdieping, de receptionist vraagt of het om te slapen of te springen is’, bericht Winchell) gaat het met zijn eigen carrière juist crescendo. NBC huurt hem in als presentator van een wekelijks radioprogramma dat wordt gesponsord door het sigarettenmerk Lucky Strike. In het voorjaar van 1932 prijkt Winchell in smoking op 45.000 billboards verspreid over 18.886 Amerikaanse steden met zijn slagzin ‘OK America’, gevolgd door de reclametekst ‘Luckies are kind to your throath – I know’.
Al Capone
In de concurrerende pers worden verontruste commentaren gewijd aan ‘Winchellism’, dat met zijn sensatiehonger en gebrek aan respect als een gevaar voor de gehele journalistiek wordt gekenschetst. Maar niemand minder dan Hemingway prijst Winchell als ‘de grootste krantenman die ooit heeft bestaan’. Het is de tijd dat ook gangsterbazen glamourfiguren worden en op vakantie in Miami wordt Winchell met alle egards onthaald door Al Capone, die hem als welkomstgeschenk een stapeltje reeds ingevulde wedformulieren voor de paardenraces geeft. Elk formulier blijkt de winnaar juist te hebben. Gangsterbaas Frank Costello investeert in de Stork Club, de nieuwe exclusieve nachtclub in New York waarvan Winchell mede-eigenaar en het levende uithangbord wordt. Gezeten aan de exclusief voor hem gereserveerde tafel in de club ontvangt hij een eindeloze parade aan tipgevers, bewonderaars en revuedanseressen die hogerop willen. Winchells hechte banden met de onderwereld worden wat al te inzichtelijk als hij in zijn column aankondigt dat er een aanslag op het leven van een jonge gangster genaamd Vincent Coll, alias Mad Dog, in voorbereiding is. De krant is nog warm van de pers als Mad Dog inderdaad met kogels wordt doorzeefd. Tegelijkertijd staat hij elders in het gangstermilieu in een kwade reuk omdat hij iets onvriendelijks schrijft over een concurrerende nachtclub van de Stork. Bevreesd voor schadeclaims wegens laster en smaad krijgt hij Hearst zo ver dat deze zich er contractueel toe verplicht alle financiële schade die voortvloeit uit Winchells publicaties op zich te nemen. Winchell is vanaf dat moment verzekerd tegen smaadprocessen. Die carte blanche draagt bij aan zijn journalistieke moed.
Moordaanslag op Roosevelt
In 1932 wordt in Miami een aanslag gepleegd op het leven van presidentskandidaat Franklin Delano Roosevelt. De dader, de Italiaanse metselaar Giuseppe Zangara, mist zijn doelwit op een haar na, en treft in plaats van Roosevelt burgemeester Anton Cermak van Chicago, die aan zijn verwondingen overlijdt. Winchell slaagt erin door te dringen tot de politiecel waar Zangara verblijft en krijgt een exclusief interview. Zangara verklaart een hekel aan rijke mensen te hebben en dat hij eerder al heeft geprobeerd de koning van Italië te vermoorden. Winchell bewijst zijn vakgenoten zo dat hij meer is dan alleen een entertainer.
De actie ontsnapt ook niet aan de aandacht van Roosevelt, die eenmaal verkozen tot president Winchell in maart 1933 uitnodigt voor een tien minuten durend gesprek in het Witte Huis. Winchell is diep onder de indruk van de presidentiële ontvangst, die zijn toch al niet bescheiden ego streelt. De komende jaren is hij een onvermoeibare pleitbezorger van Roosevelt, die hij prijst als ‘de nieuwe held van de natie, die voor een rechtvaardiger verdeling van inkomen zal zorgen’. Hij ontpopt zich nu als de advocaat van de kleine man die alles te winnen heeft bij Roosevelts New Deal.
Tegelijkertijd begint Winchell zich als geen ander in de Amerikaanse media uit te spreken tegen Hitler, die dan net aan de macht is gekomen. Hij spreekt van ‘nazi-gorilla’s’ die de Duitse bevolking terroriseren. ‘Te erg voor woorden dat een man als Hitler, die zo intens haat, het zo ver kan schoppen in de politiek’, schrijft Winchell in 1933. ‘Zijn haat tegen de Israëlieten is verachtelijk – en wanneer een moordenaar hem op een dag neerknalt zouden een boel mensen daar niet rouwig om zijn’. Het bezorgt hem een heldenstatus bij de joodse gemeenschap in de VS en de intense haat van Hitlers Amerikaanse fanclub.
Ook binnen de VS tiert het fascisme welig. Winchell voedt de FBI met informatie die hij oppikt uit de kringen van Amerikaanse nazi’s, zoals de Silver Shirt-beweging rond William Dudley Pelley, Hitler-bewonderaar en virulent Jodenhater. De nazi’s van Milwaukee beginnen een lastercampagne tegen Winchell en noemen hem ‘een gevaar voor onze zaak’. Winchells repliek: ‘Reken maar dat ik dat ben.’ Van Roosevelt krijgt hij een speciale status als inlichtingenofficier van de Amerikaanse marine.
Tussen FBI-baas J. Edgar Hoover en Winchell bloeit in die tijd op instigatie van het Witte Huis een hechte relatie op. Hoover-biograaf Anthony Summers schrijft in Offcial and confidential: the secret life of J. Edgar Hoover (1993) dat Winchell de FBI-directeur en diens onafscheidelijke assistent Clyde Tolson vaak ontving in de Stork club, en dat Winchell zo ongetwijfeld op de hoogte moet zijn gekomen van toentertijd hoogst geheim gehouden homo-erotische betrekkingen tussen Hoover en Tolson. Ook bij de gangsterbazen die de nachtclub bezochten was de seksuele oriëntatie van ’s land hoogste politiechef blijkbaar een vertrouwd gegeven. Dat moet de hoogste criminaliteitsbestrijder van het land chantabel hebben gemaakt, stelt Summers, daarbij aanvullend dat Hoover inderdaad niet erg genegen was een punt te maken van georganiseerde criminaliteit, wat hem in het Kennedy-tijdperk op een vete met Bobby Kennedy kwam te staan.
Handel in geheimen
‘De grootste overeenkomst tussen hen was dat zij beiden handelden in geheimen’, schrijft Neal Gabler over de band tussen Winchell en de FBI-chef. ‘Hoover met zijn dikke onderzoeksdossiers, Winchell met zijn roddel en achterklap. Hun levens draaiden om het verborgene, en waarschijnlijk waren er geen twee andere mannen die de waarde van geheimen zo goed inzagen als zij – om ze te vinden, te exploiteren en zichzelf tegen hen te beschermen’. De relatie levert beide zijden voordeel op: Winchell draagt sterk bij aan het imago van Hoover als ’s lands opperste ‘crime fighter’ en krijgt van Hoover toegang tot dossiers die voor anderen gesloten blijven.
In Philip Roth’s roman is Winchell’s tegenkandidaat om het Amerikaanse presidentschap Charles Lindbergh, de legendarische piloot die bij leven inderdaad de isolationistische lijn van Amerikaanse afzijdigheid in de Tweede Wereldoorlog bepleitte, en zijn bewondering voor Hitler-Duitsland niet onder stoelen of banken schoof. In werkelijkheid troffen beide mannen elkaar op een ander podium, en wel de rechtbank. Lindbergh was uitgegroeid tot een nationale held toen hij in 1927 als eerste een transatlantische solovlucht had uitgevoerd van New York naar Parijs. Het hele land leefde met hem mee toen in 1932 zijn baby uit huis werd ontvoerd en kort daarop, ondanks betaling van het losgeld, dood werd gevonden in de buurt van de villa van de Lindberghs in New Jersey. Winchell stortte zich met huid en haar op de zaak. Hij beroemde zich erop dat het aan zijn speurwerk te danken was dat de ontvoerder, de Duitse timmerman Bruno Hauptmann, kon worden gearresteerd nadat in diens woning een deel van het losgeld was gevonden. Het daaropvolgende proces in 1935 groeide uit tot een ongekend mediaspektakel, met 130 fotografen en 350 reporters in de rechtszaal. Het was alsof niet Hauptmann, maar Winchell terecht stond, zo merkte een van de aanwezige journalisten op. Met de veroordeling van Hauptmann was Winchells status als journalistieke superheld helemaal gevestigd. De brief van FBI-directeur Hoover, waarin deze hem om zijn rol in de Hauptmann-zaak prees, liet hij inlijsten en ophangen boven zijn bureau.
In de winter van 1935 wordt Winchell naar eigen zeggen ’s nachts op straat in elkaar geslagen door twee Amerikaanse nazi-aanhangers. Trots doet hij er in zijn column verslag van. Zijn ster blijft stijgen. In 1936 kan Winchell zich miljonair noemen, in 1938 siert zijn beeltenis de cover van Time Magazine. Tegenover een verslaggever maakt hij gewag van een verschuivende interessesfeer. ‘Het kan me niet meer zoveel schelen wie een scheet laat op Broadway, maar als Hitler en Mussolini een scheet laten is dat nieuws’. Het Witte Huis ziet Winchell als een van de belangrijkste liberale krachten van het land. Zijn baas Hearst, geen vriend van Roosevelt, is minder enthousiast. ‘Je bent ingehuurd voor een roddelrubriek vanuit Broadway’, waarschuwt hij zijn vedette. ‘Alle politieke columns in mijn kranten zullen in geest Amerikaans zijn. Ze zullen democratisch gestemd zijn, niet communistisch of fascistisch.’ Waarmee de krantenmagnaat eigenlijk bedoelt dat zijn stercolumnist naar zijn smaak te liberal is geworden en zich ook niet moet bemoeien met buitenlandse politieke aangelegenheden. Op last van Hearst worden de berichten van Winchells correspondente in de Spaanse Burgeroorlog Lillian Hellman in de meeste kranten waarin de Winchell-column verschijnt weggesneden vanwege haar klare verdediging van het republikeinse anti-Franco- kamp.
Kennedy
Winchell laat zich er niet door van de wijs brengen. Wanneer de Britse regering in september 1938 blijvende vrede met Hitler-Duitsland denkt te hebben bereikt met het Verdrag van München, is Winchell de meest kritische stem in de Amerikaanse populaire pers. ‘Te proberen vrede te sluiten met Hitler is hetzelfde als proberen af te vallen door meer te eten’, houdt hij zijn miljoenenpubliek voor. ‘Die Europese landen hebben ons een nieuwe definitie van rechtvaardigheid gegeven: een misdadiger geven wat hij verlangt in plaats van wat hij verdient’. Zijn politieke instincten blijken telkens juist: in zijn columns voorspelt hij zowel de Duitse annexatie van Tsjechoslowakije als het Molotov-Von Ribbentrop-Pact. Consequent is hij ook: wanneer de pro-nazistische Britse ex-koning Edward, nu Hertog van Windsor, zich samen met zijn Amerikaanse bruid Wallis Simspon bij de Stork Club aanmeldt, wordt het paar op last van Winchell geen toegang verleend.
Er sluipt een zekere megalomanie in hem als Winchell daags na de Duitse inval in Polen een telegram stuurt aan Joseph P. Kennedy, ambassadeur van de VS te Londen, met een dringend advies aan de Britse regering. ‘Mag ik u met alle respect de suggestie doen, dat als Groot-Brittannië de oorlog verklaart, deze verklaring niet wordt geformuleerd als «oorlog tegen Duitsland» maar als oorlog tegen Hitler persoonlijk en zijn persoonlijke regime, om te beklemtonen dat Hitler niet echt de wil van het grootste gedeelte van de burgerbevolking vertegenwoordigt. Zo’n verklaring zou een verbazingwekkend effect hebben om het Duitse volk wakker te schudden, zeker als zo’n verklaring bekend zou worden gemaakt aan het Duitse volk.’ De ambassadeur slaat de raad beleefd af als ‘grondwettelijk onmogelijk’.
In de ogen van Winchell is Europa na het offer van Tsjechoslowakije aan Hitler ‘moreel bankroet’ en hij blijft er bij de Amerikanen op aandringen om zich voor te bereiden op een oorlog tegen Hitler en zijn handlangers. ‘We hebben geen grotere vloot nodig om een oorlog te beginnen, maar om te beëindigen’, legt hij uit. ‘Ik ben tegen weer een Amerikaans leger op vreemde bodem. Maar ik ben nog meer tegen een buitenlands leger op Amerikaanse bodem.’ De pro-Duitse factie in het Amerikaanse Congres van Afgevaardigden ziet in Winchell een agent van de Britten. Congreslid Jacob Thorkelson noemt Winchell ‘een joodse vuilspuiter die iedereen aanvalt die het niet heeft op zijn eigen georganiseerde minderheid’. Senator Burton Wheeler van Montana, ook een openlijke racist, stelt dat ‘Winchell probeert Amerika de oorlog in te blitzkriegen’.
Vijfde kolonne
Iedere week komt Winchell weer met nieuwe onthullingen over de ‘isolationalisten’, in wier kringen hij vooral een vijfde kolonne van nazi-collaborateurs, antisemieten en racisten ziet. Zijn tips krijgt hij onder meer van de Anti-Defamation League, de beweging voor gelijke burgerrechten. Zo vergaart hij een imposante collectie vijanden, van autofabrikant Henry Ford en diens antisemitische krant The Dearborn Independent, de white supremacy-beweging van senator William Bilbo van Mississippi, generaal George van Horn Mosley, die openlijk de invoering van het nazisme in Amerika bepleit, en Fritz Kuhn, de chef van de Amerikaanse Nazi Bund. Volgens Winchell belt Kuhn hem geregeld met verdraaide stem op om hem met valse tips tot uitglijders te bewegen. Wanneer Winchell komt met het nieuws dat de Gestapo plannen heeft om Amerikaanse spoorwegen op te blazen, reageert Hoover geprikkeld. ‘Ik krijg genoeg van zijn hysterie’, laat hij zijn medewerkers weten. Toch verordonneert hij iedere tip van Winchell na te trekken. ‘Zodat we niet voor schut staan als er echt iets gebeurt’. Mogelijk laat de FBI-chef de telefoon van Winchell ook afluisteren.
Lindbergh
Opvallend is dat de ‘vijfde kolonne’ ook na Pearl Harbor, de Japanse aanval van 7 december 1941, waarna Roosevelt namens de VS de oorlog verklaart aan Japan, onvermoeibaar doorgaat met het bepleiten van een apart vredesverdrag tussen de VS en Duitsland. Roosevelt voorzag dat zelfs toen nog het verzet tegen een oorlog tegen Duitsland zo groot zou zijn dat hij het niet aandurfde Duitsland en Italië ook formeel oorlog te verklaren (al vochten de Amerikanen op de Atlantische Oceaan de facto al lang met de Britten mee tegen Hitlers U-Boote). Gelukkig waren Hitler en Mussolini zo gedienstig om een paar dagen later, op 11 december, de oorlog aan de VS te verklaren. Maar zelfs dat vermocht America First nog niet overtuigen. Vliegheld Lindbergh, inmiddels uitgegroeid tot de belangrijkste stem van de isolationistische beweging, en niet alleen in de ogen van president Roosevelt ‘een absolute nazi’, bepleit zelfs nog in 1941 voor het Huis van Afgevaardigden een apart vredesverdrag tussen de VS en Duitsland. Lindbergh was innig bevriend met autofabrikant Ford en de laatste liet zich tegenover een FBI-agent ontvallen: ‘Als Charles hier in Detroit bij me langs komt, praten we alleen maar over de Joden.’
Winchell mikt zijn pijlen niet uitsluitend op extreemrechts in Amerika. Gesouffleerd door Hoover bindt hij ook de strijd aan tegen vakbonden die zouden zijn geïnfiltreerd door agenten van de Sovjet-Unie. Als Hitler Parijs verovert houdt hij zijn publiek voor dat op het moment Stalin gevaarlijker voor Amerika is dan Hitler. ‘Stalin staat aan de poorten van de Amerikaanse fabrieken.’ De vakbond voor het zeetransport klaagt hem in 1940 aan met een eis tot schadevergoeding van een miljoen dollar voor zijn beschuldigingen dat zij een marionet is van Moskou. Hearst schikt de zaak uiteindelijk met een afkoopsom van 10.000 dollar. Dat is zeer tegen de zin van Winchell, die zich beroept op informatie uit de top van de regering. Het communistische dagblad The Daily Worker ziet er vooral imagomanagement in: ‘Toen Winchell begon met nazi’s aan te vallen, stond hij in de vuurlinie van die communistenvreters die toen zeiden dat alle joden die zich tegen het fascisme keerden communisten waren. De makkelijkste manier om te bewijzen dat hij geen rooie is was door de roden aan te vallen. Het was een kwestie van lafheid.’
‘Op zondagavond moesten we tot het optreden van Walter Winchell om negen uur de programma’s van diverse komieken uitzitten’, schrijft Philip Roth in The Plot Against America. ‘Als hij dan uiteindelijk kwam en datgene had gezegd, wat wij van hem hoopten, en het ook met de verachting uitsprak die we van hem hadden willen horen, brak bij ons in de steeg zo’n bijval uit, alsof de beroemde journalist niet in een radiostudio zat aan de andere kant van de Hudson, die brede grensrivier, maar hier bij ons, strijdlustig in ons midden, met losgetrokken stropdas, met opengeknopen hemd, de grijze vilten hoed naar achteren geschoven, alsof hij aan de keukentafel van de buren zat,met de microfoon op een handdoek’. De aanbidding van Winchell die Philip Roth in zijn roman beschrijft binnen de joodse gemeenschap van Amerika, was er ook in werkelijkheid. Hij werd vanuit die kringen bedolven onder eerbewijzen. De dankbare joodse gemeenschap van Lakewood, New Jersey, vernoemt zelfs bij leven al een straat naar hem als ‘de eerste soldaat van het land in de strijd voor de democratie’ en de joodse organisatie B’nai B’rith nam hem al in 1934 op in haar Hall of Fame omdat ‘niemand meer had gedaan dan deze heer met zijn roddel en zijn columns om het nazisme van de kaart te lachen.’ Maar naarmate de oorlog voortduurt, groeit de druk, zeker in opmaat naar de presidentsverkiezingen in de herfst van 1944, wanneer Roosevelt voor zijn derde termijn opgaat. De America First-beweging haalt alles uit de kast. Het republikeinse congreslid Clare Hoffman beschuldigt presidentsvrouw Eleanore Roosevelt van communistische sympathieën en probeert een mars op Washington te organiseren met als doel onmiddellijke stopzetting van de oorlog met Duitsland en Italië. Tegelijkertijd eist de afgevaardigde een onderzoek naar de banden van Winchell met het ministerie van Justitie, lees de FBI. Ook dient hij een wetsvoorstel in om de Anti-Defamation League, Winchells belangrijkste informatiebron, te verbieden. De afgevaardigde John Rankin (Mississippi), een openlijke antisemiet, krijgt de lachers in het congres op zijn hand met anti-joodse grappen over Winchell. De laatste toont zich verbijsterd. ‘Kijk hoe laat het is. We zijn in oorlog met nazi-Duitsland, waarvan de leiders aan de macht kwamen met een programma van racistische vervolgingen en moord. Nu, in het Amerikaanse Congres, krijgen deze vooroordelen van Hitler applaus en geschater.’
Als Roosevelt op 12 april 1945 sterft door een hersenbloeding, is Winchell gebroken. ‘Er hoeft geen monument voor F.D.R. te komen’, schrijft hij. ‘Zijn monument is voor altijd in de harten van het gewone volk.’ Met diens opvolger Truman krijgt Winchell geen warme band, integendeel. Het zou Winchell ter ore zijn gekomen dat Truman hem een ‘kike’ – scheldwoord voor joden – had genoemd, zo stelt Neal Gabler in zijn biografie. Truman maakt een eind aan de New Deal, Winchell noemt hem in private kring een ‘son of a bitch’.
Met Hitlers ondergang en de Japanse capitulatie na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, moet Winchell zichzelf opnieuw uitvinden. Nadat de Russische onderminister van Buitenlandse Zaken Andrei Vishinsky op 26 september 1946 in een 2,5 uur durende speech voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een speciale vermelding van Walter Winchell als ‘oorlogshitser’ inlast, en van de Amerikaanse overheid een wet eist om hem het zwijgen op te leggen, vindt hij die nieuwe bestemming. ‘De Russische revolutie is de opstap naar de wereldrevolutie’, houdt Winchell zijn gehoor voor. ‘Nooit eerder verkeerde Amerika in zo’n groot gevaar.’ Met zijn nieuwe obsessie voor het rode gevaar vervreemdt Winchell zich van een deel van zijn oude aanhang en wordt hij voor regeringskringen juist een ideaal communicatiekanaal. Dat wordt nog erger als senator Joseph McCarthy uit Wisconsin zijn heksenjacht op al dan niet vermeende communisten begint. Winchell en McCarthy hebben een geweldige klik en de mannen speelden met het idee om zich gezamenlijk verkiesbaar te stellen voor het Witte Huis. Het aureool van Winchell bladdert zo verder af.
Josephine Baker
In 1951 loopt Winchells reputatie als kampioen van de burgerrechten ernstige schade op als de gevierde zwarte danseres Josephine Baker met haar gevolg in Winchells Stork Club op last van diens zakenpartner niet wordt bediend en vervolgens met steun van de zwarte gemeenschap een grote perscampagne begint wegens racisme. Winchells nieuwe concurrenten op de radio, onder wie Ed Sullivan, spinnen er goed garen bij. Voorheen had Winchell zich altijd sterk ingezet voor een gelijke behandeling van de afro-Amerikaanse gemeenschap. Met zijn zwarte vriend bokskampioen Sugar Ray Robinson had hij in Las Vegas hotels bezocht die verboden waren voor ‘honden en zwarten’ en samen met hem demonstratief een kamer geboekt. Nu voelt hij zich aangevallen. In plaats van de kwestie te verzoenen kiest Winchell voor een publicitair tegenoffensief. Hij duikt in zijn archief en beschuldigt Baker ervan in de jaren dertig steun te hebben gegeven aan Mussolini’s oorlog in Ethiopië en in Frankrijk ook met het Pétain-regime te hebben gecollaboreerd. Het maakt zijn zaak niet sterker. Allengs zinkt zijn populariteit.
Als radio plaatsmaakt voor tv als het belangrijkste massamedium, slaagt Winchell niet in een succesvolle transformatie. Zijn opgewonden staccato-dictie werkt op de radio fantastisch, maar voor tv-kijkers is het een afknapper. Zijn zoon Walt jr., die met weinig succes in de voetsporen van zijn vader probeerde te treden, had dat al voorspeld: ‘Als ze hem op tv zien, zouden ze alle respect voor hem verliezen.’ Dat bleek waar. Winchells tv-carrière bij ABC was een kort leven beschoren. De producent van Winchells tv-programma noemt de samenwerking ‘de ergste tijd van mijn leven’. Op het medium bleef zijn blikken stem uit vervlogen dagen wel nog jaren klinken als aankondiger van de geliefde detective-serie The Untouchables.
Een persoonlijk drama overkwam hem toen zoon Walt in het huwelijk trad met Eva von Klebow, wier vader in Duitsland een aanhanger van Hitler was geweest en als ingenieur actief was geweest voor de Luftwaffe van het Derde Rijk. Vader Von Klebow werd na de oorlog naar Amerika gehaald om te werken voor de Amerikaanse luchtvaartindustrie, maar op zijn werkkamer prijkten verborgen achter andere beelden nog altijd portretten van Hitler, vertelt zijn kleindochter Kenya Winchell aan De Republikein. Walter Winchell verbrak alle contact met zijn zoon en zijn jonge gezin. Walt jr. raakte verslaafd aan alcohol en drugs en zou in 1968 zelfmoord plegen. Volgens Kenya Winchell was haar vader al op jonge leeftijd getraumatiseerd vanwege de logeerpartijen die zijn vader hem oplegde in het huis van J. Edgar Hoover en zijn partner Clyde Tolson. Verhalen over seksueel misbruik deden de ronde. Als dat inderdaad zo was, betaalde Winchell de allerhoogste prijs aan zijn belangrijkste tipgever en beschermheer.
Toen Walter Winchell op 20 februari 1972 stierf aan een slepende kanker, was hij al zo goed als vergeten. Een poging van zijn laatste bewonderaars om in New York Times Square naar hem te vernoemen liep op niets uit. Het verdiende eerbewijs kwam pas veel later, met een roman van een van Amerika’s grootste romanciers. In Philip Roth’s The Plot Against America leeft een betere Winchell voort dan hij in het echt was. De duistere krachten die hij bij leven zo adequaat bestreed, zijn echter weer ontwaakt. Donald Trump, popelend om straks het roer van Joe Biden over te nemen, noemt zijn beweging niet voor niets ‘America First’.
Heeft u dit artikel gewaardeerd en wilt u dat uitdrukken met een donatie aan De Republikein? Dat kan via deze link:
Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:
Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’
Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.
Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.
Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.
Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’
Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.
Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.
Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.
Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.
Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.
In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.
Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.
Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams. Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl
You might be interested in
Heden is verschenen de nieuwe editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. De gerenommeerde jurist-republikein Ulli
Arnold Schwarzenegger compares, shocked by its brutality, the storming of the Capitol to Kristallnacht in 1938. The night in which
Arnold Schwarzenegger, voormalig gouverneur van Californië, vergelijkt in een bewogen bewogen video de bestorming van het Capitool met de Kristallnacht.
De gonzo-journalistiek van Hunter Thompson wordt ten node gemist nu Amerika onder Trump aan de rand van een nationale zenuwinzinking staat. Probleem is echter: Trump is de eerste Gonzo-president.
Tekst: Sjoerd de Jong
Hunter Thompson zat niet op Twitter. Hij schoot zichzelf door zijn hoofd in 2005, een jaar voordat het blauwe vogeltje zijn vleugels uitsloeg. Maar stel dat de legendarische gonzo-journalist nog had kunnen twitteren. Had hij dan met een stroom woeste berichten van 180 tekens, getikt in het holst van de nacht en in walmen van drank en hasj, kunnen voorkomen dat Donald Trump president was geworden? Was impeachment dan niet nodig geweest? Had het gekkenhuis waarin Amerika door toedoen van de maniak-president is beland, compleet met geraas en getier over landverraad, spionage en burgeroorlog, kunnen worden voorkomen?
Timothy Denevi lijkt het te geloven. In Freak Kingdom. Hunter S.Thompsons Manic Ten Year Crusade Against American Fascism presenteert hij Thompson als een volwaardige antifascist, die in Trumps voorganger Richard Nixon al zag aankomen wat Amerika nu is overkomen. Zijn boek is in de VS warm onthaald op radicaal-linkse websites, maar ook in bladen als The Atlantic. De cultstatus van Thompson staat nog steeds garant voor welwillende aandacht.
Journalistieke renegaat
De journalistieke renegaat Hunter S. Thompson (1937-2005) werd een held van de jaren zestig en zeventig met zijn bestsellers Fear and Loathing in Las Vegas (1971), een extravagante drugsnovelle, en Fear and Loathing on the Campaign Trail (1973), zijn huid-en-haar-verslag van Nixons herverkiezing in 1972. Hij was openlijk partijdig, brak met de journalistieke conventie om jezelf vooral buiten het verhaal te houden, schreef op wat hij hoorde in de toiletten en lapte in het algemeen de regels van het vak aan zijn laars – vandaar dat ‘gonzo’.
Met die aanpak geldt Thompson als een grondlegger van wat bekend werd als New Journalism, ‘narratieve’ journalistiek met literaire technieken waarin de verslaggever handelingen en gebeurtenissen niet alleen beschrijft, maar ook becommentarieert of zelfs beïnvloedt. Hij inspireerde generaties journalisten, ook Nederlandse, om met durf, flair en humor te schrijven en, for better or worse, het stoffige ideaal van ‘objectiviteit’ los te laten.
Denevi’s boodschap is kort maar krachtig: in de huidige noodsituatie met Trump hebben we meer Thompsons nodig. Zoals de gonzo-man het mes zette in de corrupte leugenaar Nixon, zo zouden journalisten nu de helblonde nep-Mussolini in het Witte Huis veel harder moeten aanpakken.
Die overtuiging berust op een drietal misverstanden. Eén: Trump is geen Nixon. Twee: Trump lijkt juist veel meer op Thompson zelf. En drie: tegen Trump helpt geen gonzo, want hij ís gonzo.
Maar eerst het goede nieuws.
Op zichzelf is Denevi’s boek een nuttige correctie op het clowneske imago dat Thompson door eigen toedoen steeds meer heeft gekregen. Hij werd de belichaming van het met drank en drugs ‘uit je dak gaan’-levensgevoel, een attractie uit de jaren zestig die tegen betaling een wasted praatje kwam houden voor studenten, of die bij zijn huis in de Rocky Mountains bezoekers imponeerde door revolvers en geweren af te schieten. Hij werd een knuffeljunk in het alternatieve circuit die nog maar bij vlagen iets origineels schreef. Liever liet hij zijn brieven, faxen en kattebelletjes bundelen, want de schoorsteen moest toch roken.
Denevi herinnert er terecht aan dat het ooit anders was. Thompson geloofde in de Amerikaanse Droom, die na de moord op Kennedy in 1963 volgens hem de nek werd omgedraaid door cynische politici als Nixon. Thompson, een libertaire individualist, vreesde een police state waarin elke afwijking van kleinburgerlijk conformisme celstraf, verbanning of erger zou betekenen.
Gewelddadige genen
Die bezorgdheid kwam voort uit het levendige besef dat Amerika gewelddadige genen heeft en dat in het land altijd latente agressie huist die op onverwachte momenten tot uitbarsting kan komen. Een hang naar primitieve gekte die door Philip Roth treffend The Great American Berserk is gedoopt. Thompson zag dat monster de kop opsteken op de Republikeinse Conventie van 1964 in San Francisco, waar de ultrarechtse Barry Goldwater werd genomineerd, en vier jaar later tijdens de campagne van George Wallace, de racistische gouverneur van Alabama. De laatste speelde volgens Thompson ‘met de massa alsof hij ze aan een touwtje had; ze lachten, schreeuwden, sloegen elkaar op de rug’. Ze waren klaar ‘om te lynchen’.
Ja, dat zou zo een beschrijving kunnen zijn van een Trump-rally.
Bovendien had Thompson niet alleen een scherp oog voor populisten, maar ook voor de Amerikanen die Hillary Clinton deplorables zou noemen. Het klootjesvolk aan de onderkant, kansloos in een prestatiesamenleving die draait om cultureel en ander kapitaal. Klassiek voorbeeld zijn de Hells Angels over wie Thompson in 1968 zijn eerste succesvolle boek schreef. Ook hen noemde hij ‘fascistisch’, maar intussen was zijn empathie met de lichtgeraakte bruten, die LSD slikten als aspirine en wegspoelden met een six-pack, onmiskenbaar.
Laatste pluspunt: Denevi geeft nieuw inzicht in Thompsons Fear and Loathing in Las Vegas. Dat onweerstaanbare verslag van een destructief uitje naar de gokstad in Nevada, Thompsons melancholieke afscheid van de sixties, blijkt te zijn voortgekomen uit de nood van zijn reisgezel, de latino-advocaat Oscar Acosta, met wie hij werkte aan een reportage over etnische spanningen in Los Angeles. De autoriteiten vermoedden dat Acosta actief betrokken was bij de bomaanslagen van activisten die hij verdedigde en de advocaat vreesde in zijn kantoor te worden afgeluisterd. Tijdens de eenzame rit naar Vegas kon het duo onbezorgd bijpraten. Thompson ging er trouwens van uit dat Justitie wel eens gelijk kon hebben over Acosta, die nauwe banden had met criminelen en jaren later onder nooit opgehelderde omstandigheden verdween.
Dan nu het slechte nieuws.
Het mag leuk klinken, Thompson als antifascist, maar Denevi doet nauwelijks een poging dat idee te onderbouwen met een analyse van zijn werk. Dat moet kennelijk voor zichzelf spreken. Het gevolg is dat Denevi’s boek vooral een – zoveelste – dweepzieke kroniek is van Thompsons hoogtijdagen (1962-1977), grotendeels gebaseerd op boeken, artikelen en eerder gepubliceerde brieven van de man zelf. Dat is jammer, want Denevi’s these is prikkelend, alleen al omdat er zoveel tegenin te brengen valt.
Ik noemde drie misverstanden. Om met het eerste te beginnen: ja, Thompson zou Trump ongetwijfeld een ‘fascist’’ hebben gevonden. Het staat wel vast dat hij uit de heup schietend op de man van de gelijknamige Toren was losgegaan. Daarbij duikt wel meteen een vocabulaireprobleem op. Want welke munitie had Thompson eigenlijk nog over, na zijn tirades tegen Nixon als ‘crimineel’, ‘hyena’, ‘fascist’ en ‘Nazi’? Zijn dubbelloops was al leeggeschoten.
Maar dat terzijde. Wás Nixon een soort Trump?
In zijn veelgeprezen boek Nixonland (2008) beweert de historicus Rick Perlstein dat Nixon met zijn beroep op de ‘zwijgende meerderheid’ het startschot gaf voor de culture wars tussen Amerikaanse progressieven en conservatieven die uiteindelijk Trump aan de macht hebben gebracht. Dat lijkt aannemelijk, maar het is overdreven. Trump heeft zijn overwinning in 2016 eerder te danken aan het ideologische verzet tegen de culturele revolutie en losbandigheid van de jaren zestig, dat in de VS pas goed op stoom kwam onder Reagan en dat werd gestimuleerd door de bittere polarisatie onder Clinton, Bush junior en Obama. Nixon was eerder een man van de Koude Oorlog dan van een cultuuroorlog. Hij wilde vooral zijn handen vrij hebben om in het buitenland met wereldleiders te kunnen praten, en zeker niet in het binnenland de boel op stelten zetten – zoals Trump gretig en bijna dagelijks doet. Ook Nixons inspelen op angst voor ‘zwarte’ criminaliteit was niet impulsief, maar berekenend en strategisch. Het was zijn breekijzer om de Democraten los te wrikken uit het Zuiden.
Ja, Nixon en Trump delen één dubieuze historische eer: tegen beiden heeft het Huis van Afgevaardigden impeachment in gang gezet. Toch opent zich ook hier meteen de diepe politieke en karakterologische kloof die de mannen scheidt. Nixon, een raspoliticus, probeerde zo lang mogelijk de feiten te ontkennen die het hart vormden van de beschuldigingen aan zijn adres. Maar toen zijn eigen Republikeinen begonnen te deserteren, legde hij zich bij de harde realiteit neer en gooide hij de handdoek in de ring. Resultaat: een land dat wakker werd met een kater, in het deprimerende besef dat het onvermijdelijke was gebeurd.
Landverraders en nepmedia
Trump gebruikt een handdoek alleen om zijn voorhoofd te deppen tijdens een Twitter-sessie. Hij denkt geen seconde aan aftreden. Zijn ze nu helemaal gek geworden? In plaats daarvan bluft en briest hij onophoudelijk dat het allemaal leugens zijn van landverraders en nepmedia die Amerika ‘haten’ en zélf achter de tralies zouden moeten verdwijnen. Bovendien, hij beschikt over ‘grote en ongeëvenaarde wijsheid’ dus NOU EN? IK DOE HET GEWOON NOG EEN KEER!! Aftreden? Nooit! Resultaat: een land dat na drie gierende jaren in de achtbaan wankelt aan de rand van een nationale zenuwinzinking.
Al was hij dan uiteindelijk wél een crook, Nixon hield respect voor het politieke systeem waarin hij groot was geworden. Ondanks zijn verspreking dat ‘als de president iets doet, het dús niet illegaal is’. Trump daarentegen geeft geen zier om het politieke systeem. Integendeel, dat is het ‘moeras’ dat hij belooft droog te leggen. Nixons beroep op executive privilege ging te ver en dat wist hij. Maar voor Trump is het idee dat de president niets fout kan doen geen verspreking, het is het uitgangspunt van zijn hele denken en doen.
Er is nog een verschil. Bij Nixon waren veel Amerikanen bang dat achter het fatsoenlijke, verantwoordelijke masker dat hij in het openbaar droeg in feite een onbetrouwbare cynicus school: de échte Nixon. Vandaar dat de bandjes van zijn gesprekken in zijn Witte Huis, doorspekt met vloeken en denigrerende opmerkingen over Joden en zwarten, zo’n onthulling waren. Het masker was afgevallen. Bij Trump ligt dat compleet anders, want deze levenslange bluffer dráágt helemaal geen masker. Waarom zou hij? Hij leeft van de openbaarheid, van het geluid van zijn eigen ego en rinkelend porselein. Juist publiekelijk gaat Trump tekeer als een mythische halfgod, die doet wat in hem opkomt.
Geroutineerde leugenaar
Zelfs in hun leugens en bedrog verschillen ze. Nixon was een geroutineerde leugenaar, die tegen een medewerker met politieke ambities ooit vaderlijk zei: ‘Weet je, Len, je hebt geen schijn van kans in de politiek. Jij weet niet hoe je moet liegen.’ Maar Nixon loog strategisch, nooit om zichzelf te vleien of een eigen fantasiewereld te creëren zoals de reality-tv-president uit New York. Voor Trump zijn leugens zulke dagelijkse kost – de boekhouders van de Amerikaanse pers telden er in drie jaar 13.000 – dat hij ze waarschijnlijk niet eens herkent als leugens. Hij leeft in een ‘alternatieve’ waarheid.
Voorbeelden te over. Bij zijn verklaring over de dood van IS-leider al-Baghdadi meldde Trump vergenoegd dat de terrorist ‘jammerend en jankend’ aan zijn einde was gekomen. Al was er geen militair die dat kon bevestigen. Hij pochte dat de voorzitter van de Amerikaanse Padvinderij hem had bedankt voor zijn geweldige toespraak op de Jamboree. Trouwens, de president van Mexico had hem ook gebeld, om te bedanken voor zijn grenscontrole. Niets van waar.
Maar wat maakt het uit? Voor een narcist tellen verzonnen complimenten ook.
En dan zijn er nog wat andere, frappante biografische verschillen.
Nixon, die zich uit een middenstandsmilieu omhoog knokte, was sociaal gezien de absolute tegenpool van het zondagskind uit New York. Thompson noemde hem eens een ‘scharrelaar’ en een ‘beroepspoliticus’ die de trukendoos van Washington kende, maar geen ‘ziel’ had. Heel wat anders dan Trump, een president in pyjama die lak heeft aan ’techniek’ en liever zijn achterban op Twitter oppookt dan met ambtenaren overlegt in het Ovalen Kantoor.
Thompsons afkeer van Nixon, denk je dan, was dan ook vooral een kwestie van temperament. De vrijbuiter-journalist walgde van de man Nixon, die leefde op de handrem, billen-samengeknepen bekrompen en burgerlijk. Ongeneeslijk square. Een sociale stijger, die werd geweigerd door een studentenvereniging omdat hij te kleurloos was. Een man die op een feestje de gastvrouw onder vier ogen vroeg om ‘een dubbele sherry’. Sherry!
Dat imago kleefde Nixon levenslang aan. In The Selling of the President (1968) van Joe McGinnis zegt de latere oprichter van Fox News Roger Ailes over Nixon: ‘Mensen vinden hem saai. Ze zien hem als iemand die al 42 was toen hij werd geboren. Andere kinderen kregen een voetbal met Kerstmis, hij een aktentas, en daar was hij blij mee.’ En: ‘Hij ziet eruit alsof iemand hem de hele nacht in een kast heeft gehangen en hij er ’s ochtends met een verkreukeld pak uitspringt en begint te roepen: ik wil president worden!’
O ja, de vrouwen! Trump pronkt met echtgenotes, houdt van bimbo’s, schept op dat hij vrouwen bij hun pussy kan grijpen en zei over zijn dochter bij wijze van compliment dat hij met haar zou ‘uitgaan’ als hij niet haar vader was. Vergelijk dat eens met Nixon, die er door zijn adviseurs aan moest worden herinnerd af en toe naar zijn Pat te glimlachen als ze weer eens achter hem aan dribbelde. Het contrast met Trump is even groot als dat met Kennedy, ook een oversekste rijkeluiszoon, aan wie Nixon een pesthekel had.
Personificatie van de jaren vijftig
‘Tricky Dick’ was dus eerder de personificatie van de jaren vijftig, een kop van Jut voor de alternatieve kringen waarin Thompson zich bewoog. Op clementie hoefde hij dan ook niet te rekenen, toen hij ten val was gekomen. Alleen Neil Young zong in 1976, toen hij de ex-president het ziekenhuis had zien verlaten na een bezoek aan Pat, dat ‘zelfs Richard Nixon een ziel heeft’.
Tot slot dan de tijden. Je zou denken dat het in Amerika niet erger kan dan nu, maar de Nixon-jaren mochten er ook zijn. Het land sidderde van de politieke moorden, rassenrellen, bomaanslagen en plunderingen. Nadat vier studenten in Ohio door de Nationale Garde waren doodgeschoten, staken omstanders triomfantelijk vier vingers de lucht in. ‘Yippie’ Jerry Rubin vroeg studenten op zijn beurt of ze ‘bereid waren hun ouders te doden – letterlijk’. The Weathermen, een terreurgroep vernoemd naar een songtekst van Bob Dylan, pleegden bomaanslagen tot ze zichzelf opbliezen. De Hells Angels boden hun diensten aan in Vietnam, voor ‘missies achter de linies’.
In die chaos trok Nixon trok er een keer in zijn eentje op uit om bij het Lincoln Memorial een gesprek aan te knopen met anti-oorlogsdemonstranten. Niet dat die gediend waren van zijn toffe praatjes over sport en surfen in Californië – altijd square! – maar toch. Zelfs bij zijn beroep op de ‘zwijgende meerderheid’ deed hij een halfbakken poging de jeugd voor zich te winnen. Geen wonder, Nixon was een control freak. Trump gedijt juist bij chaos. Hij heeft maar één reflex: olie op het vuur gooien. Niet voor niets doet hij geen beroep op Nixons silent majority, maar op zijn eigen angry majority.
Kortom, Hunter Thompson mag de eerste echte gonzo-journalist zijn geweest, Donald J. Trump is de eerste echte gonzo-president.
De overeenkomsten tussen die twee zijn even frappant als de verschillen met Nixon. Trump grof en over the top? Lees de afgrijselijke, humorloze necrologie die Thompson in 1994 van Nixon schreef voor Rolling Stone. De overledene was ‘een kwaadaardige klootzak’; ‘een wild beest dat ruggelings om zich heen klauwt’ met ‘de vuile mentaliteit van een Nazi’’, iemand die ‘slecht was zoals alleen zij die in de Duivel geloven kunnen begrijpen’ en wiens lijk ‘zou moeten worden verbrand in een vuilnisbak’.
Lachen? Mij was dat toen al vergaan.
Trump heeft hooguit minder retorisch talent. Het blijft een beetje behelpen met zijn ‘walgelijke media’, ‘zieke mensen’, ‘corrupte Hillary’, ‘Slaperige Joe’, ‘strontputlandjes’ en ‘rattenholen’. Maar de mentaliteit – ongeremde woede als uiting van morele deugd – is vergelijkbaar.
Trump misogyn? Sla de beruchte passage op in Thompsons Hells Angels (1967) over een groepsverkrachting die hij bijwoonde. Ah gossie, hij werd er helemaal ‘ziek’ van, schrijft Denevi braaf. Maar wacht even. Lezen we bij Thompson bij dat voorval niet ook een persoonlijke, filosofische mijmering over verkrachting als een ‘mysterie’? Als iets waar vrouwen als de dood voor zijn, terwijl er toch ook ‘ergens achterin elke baarmoeder’ een ‘rebelse zenuw tintelt van nieuwsgierigheid elke keer als het woord valt’? Ik bedoel maar.
Journaliste E. Jean Carroll, die Trump in een boek ervan beticht haar ooit te hebben aangerand in een Newyorks pashokje, beleefde naar eigen zeggen iets soortgelijks met Thompson. Alleen hém nam ze niks kwalijk. Thompson had haar in een jacuzzi de kleren van het lijf gescheurd, schreef ze, maar hij was nu eenmaal géén ‘afschuwelijke man’. Ach so – natuurlijk.
Tot zover Thompsons vrouwvriendelijke geloofsbrieven.
Racisme dan? Uit Thompsons reportages spreekt een ironische empathie met hippies en marginale misfits als de Hells Angels. Maar solidariteit met de zwarte burgerrechtenbeweging moet je met een zaklantaarntje zoeken. Intussen doorspekt de uit Louisville, Kentucky afkomstige Thompson zijn reportages met niggers en spics – zij het vooral als een vorm van stoer doen of als maniertje om rednecks met namen als Jimbo belachelijk te maken.
Vuurwapengek
Wapens! Trump omarmt het Tweede Amendement, dat het recht van burgers op wapens garandeert, als een pas geboren baby en jaagt het gehoor bij zijn rally’s voortdurend schrik aan dat de ‘krankzinnige’ Democraten die van hen willen afpakken. Thompson was zijn hele leven een vuurwapengek, tot ellende van zijn omgeving. Hij pleegde zelfmoord met een pistool. Zijn laatste wens: dat zijn as zou worden afgeschoten uit een kanon. Très Trumpiaans.
Rockmuziek: ook een constante bij beiden. Nixon hield van klassieke piano en Sammy Davis junior, en wist nauwelijks wie Elvis was. Thompson en Trump zijn beiden producten van de rockcultuur. Thompson hield van Bob Dylan en The Jefferson Airplane. Trump gebruikte Neil Youngs meestamper Keep On Rockin’ In The Free World als campagnelied. Bij een groots jubileumconcert voor Dylan in Madison Square Garden was Trump in 1992 van de partij om de rock-elite backstage schouderklopjes te geven. Bij een show van Crosby, Stills, Nash & Young zat hij in 2006 naast Patti Smith en Salman Rushdie, die geen van beiden kriebel kregen om te verkassen.
Zou het een generatiekwestie zijn?
Goed mogelijk. Want Thompson (1937) en Trump (1946) zijn – in tegenstelling tot Nixon (1913) – gevormd door het libertijnse Woodstock-tijdperk, toen non-conformisme hoog in het vaandel stond en ontremming en ontregeling werden gevierd als persoonlijke en maatschappelijke deugden. Sherry? Wodka en een snuif! Of – ook goed – elke dag de heroïnekick van Fox News en Twitter. Beide mannen zijn belichamingen van Roths American Berserk, de drang om jezelf geen enkele beperking op te leggen, dwars door alle conventies heen te breken en ongebreideld tekeer te gaan – een hysterisch-vitalistische kant van Amerika waar Nederlanders vaak geen oog voor hebben.
Beiden keren zich tegen het ‘corrupte’ establishment vanuit een heilig geloof in de Amerikaanse Droom: de vrijheid om je uit te leven als individu, zonder een bemoeizieke overheid. Thompson vreesde een police state, Trump de deep state. Het verschil is dat de Droom bij hen door andere daders om zeep wordt geholpen: bij Thompson door ‘kleine sjacheraars’ (zoals Nixon), bij Trump door ‘socialisten’ (alle Democraten). Ergens in zijn boek schrijft Denevi terloops: ‘Voor Thompson was de Amerikaanse Droom altijd een kwestie van vrijheid: als je maar jezelf aan je schoenveters omhoog wist te trekken en harder werkte dan alle anderen, dan slaagde je.’
Ja, Trump zou het er van harte mee eens zijn.
Hebben we gonzo-journalistiek nodig om van Trump af te komen, of hem, op zijn minst, met een beetje goed humeur te overleven?
Dat is het derde en laatste misverstand.
Feit is dat Thompson allang school heeft gemaakt, ook in Nederland. Kranten en sites staan bol van journalisten die hun ik beschouwen als het beste knaapje om hun bloedstollende verhaal aan op te hangen. Of die als mini-Thompsons de lezer vergasten op gesjochten ontboezemingen over hun seks- drank- en drugsleven – en over de prangende vraag wie ze een racist, fascist, Gutmensch of gewoon een lul vinden. Zet Twitter op een kier en het gebrul en gejank komt je tegemoet van bloggers die zich als bronstige bavianen op de borst staan te roffelen om zich dan weer jammerend eigenhandig aan het kruis van het vrije woord te spijkeren. Tourette is in die wereld geen aandoening, maar een diploma.
Dus méér gonzo, tegen de Über-gonzo in het Witte Huis? Nee, dank u.
Het zou ook niet helpen. Richard Nixon werd niet ten val gebracht door gonzo-journalisten die halfdronken hun achterste afveegden met alle beroepsregels, maar door geduldig, vasthoudend uitzoekwerk van ‘gewone’ verslaggevers van een gevestigde krant. Zoals verslaggevers van The New York Times en andere Amerikaanse onderzoeksjournalisten, die er met hun jasjes nog steeds uitzien als verzekeringsagenten of boekhouders, bakken vol feiten hebben opgegraven over Trumps bedrijven, bezittingen, buitenlandse besognes, bemoeienis met Oekraïne en tal van andere zaken die hem nu opbreken.
Van dat soort verslaggevers, ja, daar zijn er altijd meer van nodig.
Timothy Denevi: Freak Kingdom. Hunter Thompson’s Manic Ten-Year Crusade Against American Fascism.
PublicAffairs, 396 blz.
Sjoerd de Jong is Ombudsman van NRC Handelsblad en levert regelmatig bijdragen over de rol van de journalistiek aan De Republikein.
Dit artikel verscheen in nr. 4/2019 van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. Voor de gehele inhoud, zie hier. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.
You might be interested in
Heden is verschenen de nieuwe editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. De gerenommeerde jurist-republikein Ulli
‘Complotprofessor’ Karel spant een rechtszaak aan tegen de Staat der Nederlanden ter openbaarmaking van de chip van de koning.
In Philip Roth’s dystopische succesroman The Plot Against America over een fascistische machtsovername in de Verenigde Staten anno 1940, is