prins Hendrik

Prins Hendrik uitverkozen tot ‘grootste schuinsmarcheerder van Oranje’

De genadeloze val van de Britse prins Andrew op grond van zijn rol in het seksschandaal rond de Amerikaanse miljardair Jeffrey Epstein doet de vraag rijzen wie nu eigenlijk de grootste schuinsmarcheerder in onze eigen koninklijke gelederen was. Onze keuze viel na lang wikken en wegen op Prins Hendrik, alias ‘Varkensheintje’.

Tekst: René Zwaap

Wie is de grootste schuinsmarcheerder van Oranje? Over deze kwestie is lang en heftig gediscussieerd ter redactie van De Republikein. Het werd een nek aan nek-race tussen de prinsen Hendrik en Bernhard, maar uiteindelijk won ‘Varkensheintje’ met neuslengte voorsprong (een ander lichaamsdeel zou wellicht meer op zijn plaats zijn).

Mogelijk zijn de zijsprongen van prins Bernhard politiek relevanter geweest. Ze brachten ons uiteindelijk decennia strijd over het verraad van Operatie Market Garden (Bernhard deelde de nodige dames met dubbelspion ‘King Kong’ Christiaan Lindemans, die de operatie aan de Duitsers zou hebben verklapt) en daarmee nog een jaar extra bezetting en de Hongerwinter. Plus het Lockheed-schandaal, want de miljoenen van de vliegtuigfabrikant waren vereist om Bernhards liefdesbaby met zijn Franse amourette Helène Grinda, beter bekend als ‘Poupette’, in waardige omstandigheden te doen opgroeien. Daar tegenover staat dat de immer in geldnood verkerende Hendrik volgens een ontboezeming van Hitler zelf vlak voor zijn dood in 1934 voor 1 miljoen Reichsmark bereid zou zijn geweest alle militaire geheimen van de Nederlandse defensie met de Duitsers te delen.

Venerische aandoening
Maar na lang wikken en wegen moest de keuze toch vallen op prins Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, hertog van Mecklenburg‑Schwe­rin, prins der Nederlanden sinds 1901. De man had werkelijk niets anders aan zijn hoofd. Zijn levensloop laat zich samenvatten als één langgerekt seksschandaal. Hendriks taak be­stond zijn eerste jaren in Nederland exclusief uit het verwek­ken van nageslacht, maar de onderneming stond in een ongelukkig gesternte. Tot drie maal toe kreeg Wilhelmina een miskraam. Telkens als de koninklijke bevruchting was gemeld in de Staatscourant, volgde er rectificatie. Een en ander werd door zowel de vorstin als hoge regeringskringen in verband gebracht met de venerische aan­doening waarmee de prins was behept. Naar de conventies van de tijd werd Hendrik met pijnlijke kwikthera­pieën behandeld. Ondertussen doneerde het Nederlandse koningshuis grote sommen aan wetenschappelijke onderzoeksprojecten naar een kuur tegen deze gevreesde ziekte.

Na zijn diensttijd bij het keizerlijke regiment in Potsdam viel Hendrik op 25-jarige leeftijd de eer te beurt om met Wilhelmina, konin­gin der Nederlanden, te trouwen. De onderhandelingen over de verbintenis werden van Mecklenburgse kant gevoerd door Wilhelm von Amsberg, minister van Buitenlandse Zaken a.i. van het groothertogdom en grootvader van de latere Nederlandse prins-gemaal Claus. Als blijk van dankbaarheid gaf Hendrik de uit een verarmde, lage adellijke tak komende Von Amsberg het ere-baantje van ‘Oberforstmeister’ van Mecklenburg. Von Amsbergs kleinzoon Claus zou een groot deel van zijn jeugd in Mecklenburg doorbrengen. De Nederlandse pers omschreef Hendrik als ‘een echte Germaan’ en ‘een flinkgebouwde zoon van het Noorden’, maar kritiek was er ook. ‘Het Mecklenburgse vorstenhuis mag dan even oud en goed zijn als Oranje, maar er zijn in Europa geen twee vorstenhuizen te noemen die naar inhoud meer verschillen dan deze twee, uitgezonderd dan hun protestantse geloof’, schreef De Maasbode. ‘Mecklenburg is het meest feodale staatje in Europa. Het wordt geregeerd door adel en patriciërs, nagenoeg zonder deelgenootschap van het volk en zonder controle’.

Ook in eigen familiekring maakte het huwelijk nogal wat verbazing los. In haar mémoires For my grandchildren schreef de Britse prinses Alice, een tot schoondochter van koningin Victoria opgeklommen Waldeck-Pyrmont en een volle nicht van Wilhelmina: ‘Hendrik was een saaie, dikke jongeman, die ik zo nu en dan heb ontmoet. Ik moet zeggen dat ik met afschuw van de keus kennis nam, aangezien er zoveel verkieslijker mannen beschikbaar waren. Afgaande op de informaties die wij hadden ingewonnen over zijn levenswandel et cetera zou men hebben gedacht, dat een passender gemaal zou kunnen worden gevonden’. Overigens werden de anti-Hendrik-passages in deze in 1966 verschenen mémoires onder druk van Juliana uit een tweede druk geschrapt.

Een van de vele minnaressen van Hendrik was Wilhel­mina Wenneker, een rijzige brunette uit Den Haag die hij in een massagesalon had ontmoet. Wilhelmina schonk hem drie kinderen: Edith, Stien en Pim. Officieel was de vader luitenant van de infanterie Jan Derk Lier, en de kinderen werden op diens naam bij de burgerlijke stand geregistreerd. Miens tweede dochter Edith, geboren in 1910, leek volgens de verklaringen zoveel op Juliana dat zij later op straat of in de tram altijd werd aangezien voor een incognito reizende koningin. Voor de opvoeding van de kinderen werden ruime toelages beschikbaar gesteld door Hendrik, 100.000 gulden vergoeding in één klap en een jaartoelage van 1000 gulden. Die betalingen stokten echter snel, trouw aan de betalingsmoraal van het vorstenhuis. Zoon Pim, alias ‘King Lier’, overleden in 2015, raakte in financiële nood. Hij was ooit nog een lijsttrekker van de Centrumpartij en werd in 1987 tot 4,5 jaar cel veroordeeld wegens moord op zijn vrouw. Zijn zoon Peter Lier, gewezen partner van het accountantsbureau KPMG Meijburg (lange tijd de huisaccountant van de Oranjes), gaf in juli 2019 nog een interview met het tijdschrift Quote. Hij verklaarde zich altijd verre te hebben gehouden van de kasboeken van zijn koninklijke verwanten. Noblesse oblige.

Seksuele veelvraat
Hendrik was een seksuele veelvraat die van twee walletjes at. In 1920 trof de Haagse politie bij een inval in een jongensbordeel tussen de klanten ook Hendrik aan, samen met de gevierde Haagse dandy-romancier Louis Couperus, de notoire Duitse prins Alexander ‘Pasha’ von Thurn und Taxis, C.J.J. Sixma baron van Heemstra, kunsthistoricus A. Bredius en kantoorbediende E.L. van Oostrom. Hoewel twee van de arrestanten, Van Heemstra en Van Oostrom, na een proces achter gesloten deuren tot respectievelijk vier en twaalf maanden cel werden veroordeeld wegens verboden omgang met minderjarige jongens, kwamen prins en schrijver met de schrik vrij. Hun namen werden uit het proces-verbaal geschrapt. De affaire was voor Wilhelmina aanleiding om een schei­ding te overwegen. In verband met de starre conventies van die tijd was dat echter niet mogelijk. Vervolgens besloot de desperate koningin het hele dossier-Hendrik ter hand te stellen van de Haagse politiecommissaris Van ’t Sant, op wie voortaan het toezicht rustte op de handel en wandel van de levenslustige prins-gemaal. Tijdens het enige interview dat hij ooit gaf, in 1956 aan dr. L. de Jong, zei Van ’t Sant dat hij een dag bedenktijd had gevraagd toen hij voor het eerst werd geconfronteerd met het dossier-Hendrik: ‘Het was afschuwe­lijk.’

Dat Van ’t Sant werd uitverkoren voor deze uiterst vertrouwelijke zaak had diverse redenen. De commissaris had ervaring met zeer delicaat spionagewerk (tijdens de Eerste Wereldoorlog fungeerde hij als inlichtingenofficier voor de Britse geheime dienst in Nederland), en bovendien gold het decadente ‘s-Gravenhage waarover hij het politionele toezicht had als Hendrik’s favoriete speeltuin.


Lievelingswelpen

Behalve voorzitter van het Rode Kruis in Nederland was Hendrik ook erevoorzitter van de vaderlandse padvinderij. De prins raakte zodanig aan het padvin­ders­leven ver­knocht dat hij zich op zijn vele reizen naar Duitsland en Zwitserland liet verge­zel­len door zijn lieve­lings­welpen. Om die reden was het in ‘s-Gravenhage, waar men als nergens anders bekend was met de voorkeuren van de prins, niet ongebruikelijk dat ouders weigerden hun kroost aan de padvinderij toe te vertrouwen.

Als Hendrik niet bezig was met het bevredigen van zijn libido, was hij vooral bezig met het herstel van het Duitse keizerrijk. De vlucht van Kaiser Wilhelm II in 1918 naar Nederland had ook het einde betekend van het feodale heerserschap der Mecklenburgers, waar Hendrik uit stamde. De clan verloor in 1918 niet alleen alle aanspraken op het groothertogdom, ook het merendeel der privé-bezittingen moest worden ingeleverd. Tot overmaat van ramp ging datzelfde jaar ook nog Togo als Duitse kolonie verloren, waardoor Hendriks broer Adolf Friedrich afscheid moest nemen van zijn gekoesterde gouverneurschap aldaar. Dat zette kwaad bloed, en de Mecklenburgers zetten al hun kaarten op de zogeheten Germanenorden, een ondergrondse militie waarvan de afdelingen voor en na de eerste Wereldoorlog als paddestoelen uit de Duitse bodem sprongen. Specialiteit van het huis waren politieke moordaanslagen. Communisten, socialisten, maar ook conservatievere politici van de kersverse republiek van Weimar moesten te vuur en te zwaard worden bestreden. Walter Rathenau, de minister van Buitenlandse Zaken van de Weimar-republiek, werd vermoord nadat hij door de Germanenorden volstrekt ten onrechte was beticht van een geheim plan om alle koningen van Europa om te brengen. Ook de moord op de voormalige Reichs-minister van financiën Matthias Erzberger, ondertekenaar van de wapenstilstand met de geallieerden in het kader van de Vrede van Versailles, kwam uit de koker van de Germanenorden.

Groot­hertog Johann Albrecht van Mecklen­burg, een halfbroer van Hendrik, werd in 1919 grootmeester van deze Germanen-orde. Hij was getrouwd met Wilhelmina’s volle nicht Elisabeth van Saksen-Weimar en was erg enthousiast over de Germanenorden toen deze bij het uiteenvallen van het keizerrijk in samenwerking met de beruchte Vrijkorpsen strafexpedities had ondernomen naar de Baltische staten. Lang mocht de groothertog zijn grootmeesterschap niet uitoefenen, want reeds het daaropvolgende jaar werd hij getroffen door een fatale hartaanval. Het officiële bericht van zijn overlijden was rijkelijk van swastika’s voorzien.

De Germanenorden waren trouw aan de in november 1918 naar Nederland gevluchte ex-Kaiser Wilhelm II. Om die trouw te bewijzen beraamde de Germanenorde een moordaanslag op de Joodse journalist Maximilian Harden, die zich in 1907 de innige haat van Wilhelm II op de hals had gehaald door in zijn blad Die Zukunft te onthullen dat de Kaiser en zijn hoge adellijke vrienden uit de Pruisische legertop zich in privé-kring met overgave op spiritistische activiteiten en seksfeesten hadden gestort, waarbij een der aanwezige legerofficieren gekleed in tutu -een balletrokje – levenloos ter aarde was gestort. Die onthullingen zorgden voor de politieke val van Wilhelm’s boezemvriend en eerste adviseur Philip Eulenburg. De Germanenorden besloten dit alsnog te wreken. Zeer tot verdriet van de keizerlijke banneling te Doorn mislukte de aanslag.

Loopjongen van Wilhelm II
Hendrik werd loopjongen van de ex-Kaiser, die in 1920 was neergestreken in een door baron Bentinck ter beschikking gesteld kasteeltje te Doorn. Ook de Pruisische ex-kroonprins Wilhelm, geïnterneerd op het eiland Wieringen in de Zuiderzee, behoefde aandacht. Wilhelmina dorst onder druk van de geallieerden zeker niet in het openbaar enig teken van contact met Wilhelm laten zien, en delegeerde deze taak aan haar echtgenoot. Zo werd het Hendriks opdracht om zo veel mogelijk huisraad uit de Hohen­zollern-kastelen over te brengen naar Doorn. Maar liefst vijf treinwagons afgeladen met tafelzilver, schilderijen, porselein en andere snuisterijen werden als vrucht van Hendriks ijver vanuit Duitsland naar Doorn gereden. Het bestaan van deze actie lekte uit naar de pers, zodat het socialistische dagblad Het Volk Hendrik omschreef als ‘de boodschappenjongen van de Kaiser’. Vanaf 1918 reisde Hendrik bijna onophoudelijk heen en weer tussen Nederland en Duitsland, waarbij Zwitserland meestal als officiële reisbestemming werd opgegeven. In werkelijkheid was de reisbestemming vooral München, waar Hendrik in hotel Vier Jahreszeiten regelmatig bijeenkwam met leden van de Germanenorden, die hier bijeenkwamen onder de schuilnaam Thule. De Thule-groep bediende zich van een symbool met een dolk en een hakenkruis. Henriks taak bestond uit het aftasten van de mogelijkheden tot de terugkeer van de Kaiser naar zijn Heimat. Als echtgenoot van het Nederlandse staatshoofd was hij de ideale diplomatieke koerier, alhoewel zijn bezoeken aan Doorn tot aan 1927 slechts in het geheim mochten plaatsvinden. Opvallend detail: Hendrik liet zijn oudste twee dochters uit zijn liai­son met Wilhelmina Wenneker inschrijven op de exclusieve kostschool Rodenstein in Doorn, pal tegenover het pand van de ex-Kaiser. De meisjes kwamen af en toe bij de ex-monarch langs voor een zang- of toneeluitvoering. Het was Hendriks vurige wens dat ook Juliana op Rodenstein werd opgeleid, doch daar stak Wilhelmina een stokje voor.

De Mecklenburgers spanden zich als geen andere Duitse adellijke familie in voor de zaak van Hitler’s NSDAP. Hun gewezen territorium werd al voor Hitlers uitverkiezing tot rijkskanselier in 1933 door nazi’s geregeerd, met prominente rollen voor Hendriks broer Friedrich Franz III, die namens de NSDAP zitting had in de Mecklenburger Landesregierung, en voor de uit Togo teruggekeerde Adolf Friedrich. De laatste was als voorzitter van de Duitse Automobiel Club een onvermoeibaar inzamelaar van geld voor Hitler. In 1933, pal na Hitlers machtsovername, organiseerde hij speciaal voor een delegatie Nederlandse zakenlieden en hoogwaardigheidsbekleders een excursie naar het nieuwe Duitsland, bedoeld om de band tussen de Duitsers en hun Nederlandse broedervolk aan te halen. Het leiderschap van de Führer werd door hem bij die gelegenheid uitbundig geprezen. Friedrich Franz opereerde bij dit bezoek als een der belangrijkste sprekers namens de NSDAP. Hendriks bastaard-broer August Diehn , leider van het Duitse Kali-syndicaat, gold als een van de belangrijkste bemiddelaars tussen het Duitse zakenleven en de opkomende nazi’s.

Vreemd genoeg hebben Oranje-historici tot nog toe geen enkele belangstelling aan de dag gelegd voor Hendriks nazistische gezindheid, die toch niet gering moet zijn geweest. In het door de Britse historicus Hugh Trevor-Roper geredigeerde Hitlers secret table-conversations, gebaseerd op aantekeningen van Hitlers naaste vertrouwelingen, wordt de uitspraak van Hitler geciteerd dat Hendrik hem kort na de machtsovername in 1933 persoonlijk zou hebben benaderd met het aanbod om tegen een vergoeding van anderhalf miljoen gulden de nazi-zaak in Nederland te bespoedigen. ‘Tegen de verzekering dat hij alles zou doen wat hij kon om de Duitse invloed in Holland te vergroten’, zo heet het daar.

Ronde Huis
Hendrik stierf op 3 juli 1934, officieel achter de werktafel in het Haagse kantoor van het Rode Kruis. In de Haagse volksmond heet het dat de prins in het harnas in een huis van lichte zeden was bezweken, om daarna naar een waardigere plek te worden getransporteerd.

De afgelopen jaren viel Hendriks naam ook regelmatig in het nooit opgehelderde schandaal omtrent het Ronde Huis, een villa op het landgoed Nieuw Nunspeet van grootgrondbezitter Frank van Vloten, waar zich duistere orgieën zouden hebben afgespeeld. Het Ronde Huis werd in de jaren vijftig gesloopt, maar de kwade reuk bleef hardnekkig hangen, zodanig dat een groep vrijwilligers de omgeving begon af te graven op zoek naar sporen van mensenoffers. Die archeologische vlijt leverde voor zover bekend niets op, maar maakte wel duidelijk dat de geest van Hendrik nog immer voortleeft.

Waardeer dit artikel!

Als u dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steunt u ons nog veel meer. Zo helpt u een klein en onafhankelijk tijdschrift in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Voorbij Trump, met Sjoerd de Jong over Gonzo in het Witte Huis & Els de Groen over Europees Trumpisme

VERS VAN DE PERS

De Trump-special van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap. Over de nachtmerrie waarin de Amerikaanse politiek is beland, een verkenning van Trumpisme en narcistisch leiderschap in Europa en recepten tegen het extreem-rechtse reveil.

Sjoerd de Jong las het spraakmakende boek Freak Kingdom. Hunter S.Thompsons Manic Ten Year Crusade Against American Fascism, waarin Timothy Denevi de in 2005 overleden journalistieke outlaw Hunter S. Thompson neerzet als een profeet van het Trump-tijdperk en tegelijkertijd als degene die al dit onheil had kunnen voorkomen als hij niet voortijdig een eind aan zijn leven had gemaakt. ‘Stel dat de legendarische gonzo-journalist nog had kunnen twitteren’, aldus de Jong, ‘had hij dan met een stroom woeste berichten van 180 tekens, getikt in het holst van de nacht en in walmen van drank en hasj, kunnen voorkomen dat Donald Trump president was geworden? Was impeachment dan niet nodig geweest? Had het gekkenhuis waarin Amerika door toedoen van de maniak-president is beland, compleet met geraas en getier over landverraad, spionage en burgeroorlog, kunnen worden voorkomen?’ Timothy Denevi lijkt het te geloven, maar De Jong toont zich minder overtuigd. Er zat meer Trump in Thompson dan men zou hopen, en in feite deed met Donald Trump Gonzo zijn intrede in het Witte Huis. De Jong breekt een lans voor de klassieke onderzoeksjournalistiek: ´Feit is dat Thompson allang school heeft gemaakt, ook in Nederland. Kranten en sites staan bol van journalisten die hun ik beschouwen als het beste knaapje om hun bloedstollende verhaal aan op te hangen. Of die als mini-Thompsons de lezer vergasten op gesjochten ontboezemingen over hun seks, drank-en drugsleven – en over de prangende vraag wie ze een racist, fascist, Gutmensch of gewoon een lul vinden. Zet Twitter op een kier en het gebrul en gejank komt je tegemoet van bloggers die zich als bronstige bavianen op de borst staan te roffelen om zich dan weer jammerend eigenhandig aan het kruis van het vrije woord te spijkeren. Tourette is in die wereld geen aandoening, maar een diploma. Dus méér gonzo, tegen de Über-gonzo in het Witte Huis? Nee, dank u´.

Boris Johnson in het Verenigd Koninkrijk, Viktor Orbán in Hongarije, Bojko Borisov in Bulgarije, Thierry Baudet in Nederland en de rij gaat nog veel verder. Maakt het Trumpisme school in Europa? Ex-Europarlementariër en schrijfster Els de Groen ging op zoek naar de Trumpisten van Europa en doet tegelijkertijd een poging tot definitie van dit politieke fenomeen. Een Trumpist, aldus De Groen, is een narcist in een leidinggevende functie. `Zoals een populist de spreekbuis wordt van een groep en groepsbelangen nastreeft en een verlicht despoot het algemeen belang wil dienen door ieders spreekbuis te zijn, zo laat een Trumpist zich leiden door eigenbelang: het enige belang dat hij kent´. Maar een narcistische leider is een contradictio in terminis. ´Het gaat om mensen met een persoonlijkheidsstoornis die anderen manipuleren, maar die op hun beurt ook weer gemanipuleerd kunnen worden door krachten achter de schermen.´

De Italiaanse dichter en mensenrechtenactivist Roberto Malini legt uit wat de Italiaanse Trump-kloon Matteo Salvini, alias ´Selfini´, beweegt: tomeloze geldingsdrang van een lege persoonlijkheid. Salvini is zeker schatplichtig aan Mussolini, die net als hij gaarne zijn viriliteit tentoonstelde in zwembroek aan het strand. ´Ondanks de lessen van beide Wereldoorlogen is Europa nog steeds gevoelig voor de propaganda van narcisten in badkleding´, waarschuwt Malini. ´Net als Mussolini benadrukken populisten en nieuw rechts de waarden van vaderland en familie, nationale tradities en “heilige grenzen”. Ze presenteren zichzelf als de vertegenwoordigers van het gewone volk en in hun vaak schreeuwend voorgedragen speeches oreren zij over rechtvaardigheid, justitie en zelfs religie. Salvini kust publiekelijk de rozenkrans en smeekt de bescherming af van de heilige maagd voor zijn politieke programma’s. Moe van slechte politiek, corruptie, de crisis van de ideologieën en waarden, raakt een toenemend percentage van burgers in de ban van zulke verhalen, gebracht door iemand die zij zien als „een man uit één stuk“. Zo verandert narcisme van een individuele conditie in een algemene, collectieve toestand´.

Gijs Korevaar sprak met de Nederlandse politicoloog Cas Mudde, die doceert aan de Universiteit van Georgia, en onlangs zijn boek The far right today presenteerde, waarin hij methoden aandraagt om de overheersing van het extreem-rechtse discours in de huidige politieke verhoudingen te doorbreken. In de ogen van Mudde is het grootste probleem van deze tijd het ideologische vacuüm waarin de liberale democratie verkeert. Tegenover het rechts-radicale geluid staat nauwelijks een aanlokkelijk alternatief. Mudde betoogt ook dat Donald Trump veel minder de outsider is in zijn eigen Republikeinse Partij dan velen vermoeden. Mudde: ‘Het is absoluut niet waar dat Trump de Republikeinse partij heeft gekidnapt. Hij werkt precies de agenda van rechts af. Republikeinen storen zich misschien wel aan zijn tweets en aan zijn vulgaire taalgebruik, maar ze zijn het wel eens met wat hij doet.´

Maurits van den Toorn verdiept zich in het fenomeen van de impeachment in de VS. Impeachmentprocedures kunnen voor praktisch alle publieke ambten worden gevoerd, zowel op federaal als op staatsniveau. Dat heeft de afgelopen twee eeuwen enkele tientallen keren tot afzettingen van rechters, ministers en gouverneurs geleid. Zo heel uitzonderlijk is de procedure dus niet, maar er is nog nooit een Amerikaanse president door een impeachment afgezet. Van den Toorn: ´Tot dusverre is er ook nog maar vier keer een impeachmentprocedure tegen een president in gang gezet: tegen James Buchanan in 1860, tegen Andrew Johnson in 1868, tegen Richard Nixon in 1974 en tegen Bill Clinton 1998. Bij Buchanan werd in 1860 een onderzoek gestart, maar ondanks de corruptie in zijn regering werden geen impeachable offenses gevonden; er kwam dus geen formele impeachment. Bij Johnson gebeurde dat wel (wegens misbruik van het ambt), maar de benodigde twee derde meerderheid in Senaat werd nét niet gehaald. Bij Nixon liep het onderzoek naar impeachable offenses, maar voor een formeel besluit kon worden genomen om daadwerkelijk over te gaan tot impeachment, hield hij de eer aan zichzelf en stapte op. Clinton kreeg geen impeachmentprocedure aan de broek wegens zijn gerommel met stagiaire Monica Lewinsky, zoals vaak wordt gedacht – dat was vooral een kwestie van slechte smaak – maar omdat hij tijdens het onderzoek daarnaar onder ede had gelogen en de rechtsgang had belemmerd. Uiteindelijk haalde het voorstel in de Senaat niet eens een meerderheid. Als overigens één Amerikaanse president een impeachment had “verdiend”, dan is het wel Ronald Reagan vanwege de Iran-Contra-affaire´.

Jelle Jeensma las zes in Nederlandse vertaling verschenen boeken vol explosieve en meestal anonieme getuigenissen die samen een onthutsend beeld schetsen van de meest controversiële president in de geschiedenis van de Verenigde Staten. In de boeken van Michael Wolff, Bob Woodward, James Comey, Craig Unger en Luke Harding blijkt de Amerikaanse politiek in een nachtmerrie beland. Het Witte Huis is in de greep van sjoemelende sjacheraars, Russische maffiosi, uitgerangeerde generaals en een president die regelmatig in razernij vervalt. Boerenslim is Trump wel. Op een doortrapte manier speelt hij de kongsi’s in zijn omgeving uit. Verdeel en heers is zijn adagium. Woodward citeert een paar keer een uitspraak van Trump: ‘Echte macht is angst’. Als Michael Wolff tegen Trump’s gewezen vertrouweling Steve Bannon zegt dat Trump kwetsbaar was omdat hij veertig jaar de baas was geweest van wat steeds meer een semi-criminele onderneming bleek te zijn, zegt die grinnikend: ‘Ik denk dat we “semi” wel kunnen laten zitten´.

Waar Lyndon B. Johnson, Richard Nixon en vooral ook George W. Bush immer konden rekenen op harde protestsongs vanuit de Amerikaanse tegencultuur, blijft het bij Donald J. Trump tot nu toe beangstigend stil uit die hoek. August Hans den Boef schrijft over een mooie traditie waar de klad in kwam, en behandelt onder meer Country Joe & The Fish, The Fugs, Frank Zappa and The Mothers of Invention en Neil Young, die speciaal voor George W. Bush het lied Let´s Impeach The President schreef, maar in het geval van Donald Trump tot nu toe mysterieus stil bleef. Ligt dat wellicht aan het feit dat de Canadese bard enige jaren terug nog in zaken wilde gaan met zijn toenmalige fan Trump, die tijdens zijn rally´s ook nog eens Youngs Keep On Rocking In The Free World door de stadions laat galmen?

In een column buigt Ries Roowaan zich over de echte Amerikaanse nachtmerrie: het eten in hotels. ´Het ontbijt bestaat in de regel uit eieren in diverse schijngestalten, fruitsalade uit blik, ranzige bacon, cornflakes, wit toastbrood, slappe koffie, aardappelen, onduidelijke worstjes en nog wat culinaire wangedrochten – een ensemble dat zich het beste laat omschrijven als een parodie op het Engelse ontbijt. Het servies en de koffiekopjes zijn van piepschuim. Voor het snijden, lepelen en prikken is de hotelgast aangewezen op vliegtuigbestek en staat voor de uitdaging met een slap plastic mes gekoelde boter op gammel toastbrood te smeren. Het is wel makkelijk opruimen: alles gaat gewoon in de vuilnisbak. Afwassen drukt immers slechts op de winst´. En dan hebben die arme Amerikanen ook nog eens de duurste gezondheidszorg ter wereld.

Hoe krijg je een uiterst stabiel genie aan het wankelen, vraagt Ricus van der Kwast zich af. Hij vreest dat de obsessie van de kritische media voor Trump het omgekeerde effect heeft. Hoe meer hij wordt bespot, des te sterker hij wordt. En dus bepleit hij een andere aanpak. ‘Trump moet meer geprezen worden, juist door zijn tegenstanders. Niet overdreven, maar gemeend, want af en toe geeft een beslissing, een grap of een gebaar van hem daar best aanleiding toe. Het zal hem uit zijn evenwicht brengen. Nuances nemen de wind uit zijn zeilen. Zonder strijd, zonder wraakgevoelens, zonder media-aandacht is The Donald als een vis op het droge. Hij zal langzaam wegkwijnen. Misschien trekt hij zich zelfs eigener beweging terug‘.


EN VERDER IN DIT NUMMER

Is het haalbaar een oordeel van de rechter uit te lokken over de vraag of de Koning te veel (onverenigbare) bevoegdheden heeft? Die vraag legde het Republikeins Genootschap voor aan de jonge jurist Ewout Jansen, ex-adviseur van de Hoge Raad en ook bekend als cabaretier. Tegenover De Republikein licht Jansen zijn onderzoek toe. Hij wijst erop dat de Koning voorzitter is van de Raad van State, die de regering adviseert over wetgeving. Daarnaast staat de Koning aan het hoofd van de regering. Jansen: ‘Als voorzitter van de Raad van State adviseert de Koning dus zichzelf. Bovendien benoemt en ontslaat de Koning de leden van de regering. Ook alle rechters in Nederland moeten worden benoemd en ontslagen door de Koning. Daarnaast is de Raad van State – behalve een adviesorgaan over wetgeving – ook de hoogste bestuursrechter in Nederland’. Hij concludeert: ‘Wie niets weet van de theorie en de praktijk van Nederlandse staatsinrichting en enkel de Grondwet leest, kan niet anders dan concluderen dat de Koning de absolute macht heeft in Nederland´.

In zijn redactionele inleiding staat De Republikein-hoofdredacteur René Zwaap stil bij de indrukwekkende rede die hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis Wijnand W. Mijnhardt hield bij zijn afscheid van de Universiteit van Utrecht. Mijnhardt bepleitte bij die gelegenheid eerherstel voor de Bataafse Republiek en reanimatie van het republikeinse gedachtengoed in Nederland. Mijnhardt: ´Ik droom vaak hoe mooi het zou zijn ons opnieuw te laten inspireren door de rijkdom van een opgefrist laat achttiende-eeuws vaderlands republikanisme en het koekoeksjong van de liberale monarchie uit ons nest te verbannen. Behalve geraffineerde dynastieke politiek en eigenbaat, respectloze omgang met constituties en vluchtig, als nationale symboliek verpakt volksvermaak, heeft de Oranjemonarchie ons weinig gebracht en bij een sociaal republikanisme hebben we veel te winnen.’ Zo’n oproep mag niet onbeantwoord blijven, aldus Zwaap. ´Daarom zal De Republikein in de eerstvolgende editie een aanzet leveren tot zowel een republikeinse Grondwet als tot een beginselprogramma van een nieuwe republikeinse partij in de lijn van Mijnhardt. Mis het niet!´

In zijn vaste column voor De Republikein staat Roel van Duijn stil bij het 50-jarige jubileum van de Kabouterbeweging, die in Amsterdam met de Kabouterpartij in 1970 zijn intrede maakte in de gemeenteraad en ook de Oranjevrijstaat in het leven riep, vrij van koningshuis en consumptiemaatschappij. De boodschap van de Kabouters heeft niet aan zeggingskracht ingeboet en maakt anno 2019 internationaal school.

Incompetentie is de koning van de doofpot, aldus de analyse van onze huisjurist H.U. Jessurun d´Oliveira van de estafette van lek- en lakschandalen bij de diverse Haagse departementen, waar ambtenaren die uit de school klappen over misstanden op de ambtelijke werkvloer worden beschuldigd van schending van het ambtsgeheim en worden verketterd. Inmiddels haalde minister Grapperhaus van Justitie bakzeil met zijn voornemen om een ambtenaar die had gelekt over onrechtmatige beïnvloeding van het WODC te vervolgen. Jessurun d´Oliveira neemt het voor de klokkenluiders op. Sterker nog: ´Ambtenaren hebben soms de plicht aangifte te doen van ambtsmisdrijven‘. Hij gaat ook in op de schandalen rond de onrechtmatige stopzetting van kinderopvangtoelagen bij de Belastingdienst en bij de verdachte toestanden op Buitenlandse Zaken, waar ambtenaren weer niet genoeg weglakten uit WOB-documenten, zodat plotseling bekend werd dat het ministerie strijdgroepen in het buitenland ondersteunt die volgens het Openbaar Ministerie als terroristische organisaties worden gebrandmerkt.

In zijn vaste column voor De Republikein verdiept historicus Gerard Aalders zich ditmaal in de mededeling van de Rijksvoorlichtingsdienst dat de koning op buitenlandse handelsmissies de ene na de andere miljardenorder binnensleept voor het nationale bedrijfsleven.

Ries Roowaan schrijft over Nigel Farage, de Britse Trump-kloon die de Britten opscheepte met Brexit, maar wiens eigen politieke loopbaan dankzij het districtenstelsel nooit verder reikte dan het Europees Parlement.

Waarom hullen officieren van justitie, verdedigers en rechters zich nog steeds in middeleeuwse geleerdenkleding? ´Uit die toga´s!´, bepleit classicus Anton van Hooff. ´In de openbare ruimte dienen uniformen ter (h)erkenning van gezagsdragers, maar in de rechtszaal is geen misverstand mogelijk. Daar leiden de toga’s tot een misplaatst afdwingen van respect en het misverstand dat aanklagers en advocaten tot de rechterlijke macht behoren´.

In de rubriek Appeltjes van Oranje aandacht voor de erotische escapades van Prins Hendrik, de grootste schuinsmarcheerder die het Nederlandse koningshuis heeft voortgebracht. Het seksschandaal rond de Britse prins Andrew verbleekt bij de levenswandel van prins Hendrik, die zich niet alleen bediende van prostitue(e)s van beiderlei kunne, maar zich ook nog eens vergreep aan de jeugdige padvinders waar hij als erevoorzitter van de Nederlandse scouting makkelijk toegang toe had. ´Het leven van prins Hendrik was één groot seksschandaal´.

‘Impeach de koning!’ In zijn vaste column buigt Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen zich over de wenselijkheid dat de Nederlandse Grondwet zou voorzien in een afzetclausule voor de koning. Willem-Alexander voldoet royaal aan de voorwaarden: ´Hij vangt dubbele inkomsten voor zijn meubeltjes, declareert verkeerd, maakt misbruik van hem ter beschikking staande gebouwen en voertuigen, verkoopt staatseigendom voor eigen gewin, enzovoort. Iedere andere burger dan de koning zou voor dergelijke vergrijpen gegarandeerd voor schut gaan´.

Twee boekbesprekingen completeren dit nummer. Maurits van den Toorn bespreekt Mathijs van de Waardts biografie van Dirk Donker Curtius, De man van 1848. Donker Curtius (1792-1864) was zowel een politieke straatvechter als een heer, zowel een republikein als een vertrouweling van koning Willem II. Zijn bijdrage aan het slagen van de Grondwet van 1848, die de absolute monarchie aan banden legde, werd schromelijk onderschat ten gunste van de mythe rond Thorbecke, maar Van de Waardt vult deze lacune voorbeeldig op.

Paul Damen las Rutger Bregmans De meeste mensen deugen met stijgende ergernis. ´Bregmans boek doet nogal denken aan een aflevering van Discovery Channel´, merkt hij op. ´Na Bregmans boek is mij nog steeds niet duidelijk welke mensen deugen, en waarom. Alleen weet ik wél: dit boek deugt voor geen donder´.

Plus: de Blik van Joep Bertrams, illustraties van Gabriel Kousbroek en cartoons van Ardy Beld.

Nr. 4/2019 van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & burgerschap’ is te koop bij de geselecteerde boekhandel of na te bestellen bij de uitgever via klantenservice@virtumedia.nl. Mis geen nummer meer van dit unieke kwartaaltijdschrift en neem een abonnement.

De monarchie is een Rotterdamse kwestie

Rotterdam is het epicentrum van het Nederlandse republikeinse streven, betoogde oud-fractieleider van de Rotterdamse Stadspartij Manuel Kneepkens op het symposium dat tijdschrift De Republikein in samenwerking met de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam hield in Spui 25 te Amsterdam ter herdenking van het 100-jarige jubileum van de ‘Novembercoup’ van P.J. Troelstra.


Tekst Manuel Kneepkens

Altijd als ik vanuit Rotterdam de metrolijn naar Spijkenisse neem, verheugt zich in mij, zowel de dichter als de republikein, want dan zegt vlak achter Schiedam de RET-omroepster:

Halte Troelstralaan
LINKS uitstappen, a.u.b.

een ware ready made

Elf november is het precies 100 jaar geleden dat Troelstra (vergeefs) de republiek uitriep en hij deed dat … op de Goudse singel in Rotterdam
En plots kwam toen daar in de Metro naar Spijkenisse de gedachte in mij op:
’De monarchie, dat is een Rotterdamse kwestie!’

Wat? De monarchie is dat niet typisch een Amsterdamse kwestie?
Is Amsterdam niet de republiek, die mokt omdat het zijn stadhuis heeft uitgeleend aan een het vorstenhuis van een nabije, zeer lage mogendheid aan zee en …het nooit meer heeft teruggekregen?

En toch zou ik willen beweren de monarchie is primair een Rotterdamse kwestie.

De oranje-monarchie hebben we immers te danken aan Rotterdam. Zullen we de afschaffing van de monarchie ooit ook te danken krijgen aan Rotterdam?

Hoe dan ook, er is dus reden te over om eens naar de op – en ondergang van de monarchie in Nederland te kijken vanuit een Rotterdams perspectief.

Dat doe ik aan de hand van vier Rotterdammers: Gijsbert Karel van Hogendorp, Burgemeester Zimmerman, Pim Fortuyn en… Tom Poes

Gijsbert Karel van Hogendorp

De invoering van de Oranjemonarchie in 1813 in ons staatsbestel was immers een Rotterdams initiatief …Amsterdam had er niets mee te maken.
Die invoering is immers geheel en al het werk geweest van een Rotterdamse zakenman: Gijsbert Karel van Hogendorp
Van Hogendorp had met de edellieden van der Duijn van Maasdam en van Limburg Stirum een Driemanschap gevormd, en uit kracht van dat Driemanschap – een eigenlijk geheel uit de lucht geplukte legitimiteit – Willem Frederik, de zoon van de naar Engeland gevluchte stadhouder Willem V, verzocht naar Nederland te komen en het koningschap te aanvaarden .
Een klein addertje in het gras voor onze Willem was er overigens wel. Van Hogendorp had het ontwerp van een grondwet op zak, dat eenmaal uitgewerkt, Koning Willem geacht werd te ondertekenen.
Van Hogendorps motivatie om een constitutionele monarchie in het leven te roepen was zijn overtuiging dat zo’n monarchie goed zou uitpakken voor het zakenleven, het Rotterdamse zakenleven in het bijzonder.
En op dat punt stelde de nieuwe koning niet teleur.
Willem I is terecht onze geschiedenis ingegaan als ‘de koning-koopman’.

Sommigen van die projecten pakten financieel zeer gunstig uit, zoals de Nederlandse Handelmaatschappij, waarvan de vaak ethisch dubieuze, maar zeer winstgevende activiteiten in Ned. Indië genoegzaam bekend zijn.
Voor het huidige steenrijk zijn van de Oranjes is daar toen de basis gelegd.


Burgemeester Zimmerman

We gaan nu even op zevenmijlslaarzen door de geschiedenis en arriveren in het omineuze jaar 1918. Einde Eerste Wereldoorlog. Revolutionaire woelingen alom. In het verre Rusland sovjetiseert Lenin het Tsarenrijk. En in Duitsland wordt het Keizerrijk afgelost door de Weimarrepubliek.
Zouden de onlusten naar Nederland overslaan? Het Rotterdamse zakenleven maakte zich grote zorgen….
Op zaterdag 9 november 1918, het begin van wat later de Rode Week genoemd zou worden, kreeg Pieter Jelle Troelstra, de leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de SDAP, een telefoontje van havenvakbondsman Arie Heijkoop uit Rotterdam. Deze deed hem verslag van een gesprek, dat hij die dag had gevoerd, met Nijgh, voorzitter van de Rotterdamse werkgevers in de Scheepvaart.
Nijgh hoopte na de Wapenstilstand snel het Rotterdamse handelsverkeer met het Duitse achterland te hervatten en hij wilde die nieuwe handelskansen niet verziekt zien door mogelijke opstandigheid onder de havenarbeiders.

Nijgh toonde zich, tot verbazing van Heijkoop bereid, met de SDAP samen te werken voor een ordelijke machtsoverdracht…
Nijgh introduceerde Heijkoop vervolgens bij de toenmalige burgemeester van Rotterdam Zimmerman. Ook deze achtte het onwaarschijnlijk dat de revolutie bij de Nederlandse grens zou stoppen. En ook hij bleek maar al te bereid aan ‘een ordelijke machtsoverdracht’ mee te werken…

Het ongevraagde aanbod van Rotterdam om samen te werken met de leiding van de SDAP tot overdracht van de macht, heeft Troelstra waarschijnlijk gesterkt in zijn overtuiging dat er in Nederland ook zoiets als een revolutionaire situatie bestond, net als in Duitsland en Rusland.
Dat bleek een vergissing.

Ondanks Troelstra’s vurige toespraken in en buiten het parlement, kwam de revolutie niet echt op gang. Integendeel, er ontstond een succesrijke contrarevolutie!

Op 17 November 1918 werd er een nationaal eerbetoon aan koningin Wilhelmina op het Malieveld georganiseerd. Klokslag èèn uur, die middag, kwam daar het hofrijtuig aan met koningin Wilhelmina en prins Hendrik. Met als vertederende noot, het jonge, geheel in het wit gestoken prinsesje Juliana.

Vlak bij het Malieveld hielden manschappen van het regiment Grenadiers de stoet staande spanden de paarden uit en trokken zelf het rijtuig van de koningin verder!

Vroeger, in de Vaderlandse geschiedenisles op school, is mij altijd voorgehouden dat het hier ‘een spontaan eerbetoon’ betrof. Niets is minder waar! In de Koninklijke Stallen in Den Haag was tevoren dagenlang geoefend…
De Rode Week was gelijk over.

Na de Tweede Wereldoorlog is het uitgerekend de PvdA geweest, de politieke opvolger van de antimonarchistische SDAP, die het Koningshuis telkens weer uit netelige situaties gered heeft. (al bleef binnen die partij een anti-monarchistische onderstroom bestaan…)
Drees redde het Koningshuis in de Hofmans-affaire, Den Uyl in de Lockheed-affaire en Kok in de affaire Zorreguieta.

Rood dat vergeelt wordt oranje…

Pim Fortuyn

In 2002 werd de Rotterdamse zakenman Pim Fortuyn vermoord. Een zzp-er die hard op weg was minister-president van Nederland te worden
Pim Fortuyn was lid van het Republikeins Genootschap van Elsevier-Reed-CEO Pierre Vinken.
Met Fortuyn bleek het anti-monarchistisch denken plots wortel geschoten te hebben aan de rechterkant van het politiek spectrum, waar het toe dan toe onbekend was.
PVV-leider Wilders nam het anti-monarchistische stokje over.

Zo onbegrijpelijk is die vijandigheid van het rechtspopulisme ten opzichte van het Koningshuis overigens niet. Het rechtspopulisme van Fortuyn en Wilders bevindt zich immers onvermijdelijk in concurrentie met het sinds jaar en dag in Nederland bestaande Oranjepopulisme.
Het heeft immers dezelfde grondslag. Er is een ‘Leider’, die zich vereren laat door een niet al te nadenkend ‘Volk’. Die verhouding is niet rationeel, maar diep-emotioneel. Het Fortuynsprookje en het Oranje-sprookje horen tot hetzelfde Sprookjesboek.

Of Fortuyn, eenmaal premier, werkelijk de monarchie aangepakt zou hebben, valt zeer te betwijfelen.
Volgens zijn butler was Fortuyn in de laatste dagen van zijn leven vooral bezig zich druk te maken over het pak dat hij aan zou trekken voor de staatsiefoto met de koningin op de trappen van Huis ten Bosch, na de beëdiging van zijn kabinet…

Tom Poes

Nee, dan heeft de vaderlandse republikein meer aan D66, de partij van de kroonjuwelen. Let op dit veelzeggend monarchistisch taalgebruik! Die partij had tot voor kort drie kroonjuwelen: de gekozen burgemeester, het districtenstelsel en het referendum.
Die regeling van het raadgevend referendum had zo zijn zwakke punten , waardoor types als Baudet er misbruik van hebben kunnen maken. Maar een beetje pientere staatsrechtgeleerde
had dat met gemak kunnen oplossen. Voor die weg is niet gekozen. Uitgerekend
D66 Minister van Binnenlandse Zaken Ollongren schafte doodleuk het raadgevend referendum… af ! Daarmee bracht zij in feite eenderde D66 om zeep. Een ware zelfmoordactie.
Voor het districtenstelsel loopt niemand meer warm, zelfs D66 zelf niet.
Blijft over de gekozen burgemeester
En op dat punt hebben wij republikeinen zowaar wat aan kroonjuwelenpartij D66 !

Wan het is een listig voorstel dat D66 voorstel om te komen tot een gekozen burgemeester
D66 blijkt de Tom Poes figuur ( ‘Verzin een list, Tom Poes’) in een stripverhaal, dat Marten Toonde zou hebben kunnen schrijven:‘Tom Poes en het Kroonjuweel’.
Heer Bommel representeert daarin dan het apolitieke Nederlandse volk, dat maar niet van zijn verslaving aan het erfelijke koningschap weet af te kicken. Maar dat zal toch eens moeten gebeuren. Want het staatshoofd van een ware democratie hoort nu eenmaal gekozen te zijn.
We leven inmiddels in de 21e eeuw. Eens moeten we toch van het erfelijk koningschap af.
Daar helpt geen moedertje lief aan.

Het D66 voorstel is:

Art 131 van de Grondwet wordt gewijzigd. De tekst luidt daarvan nu:

‘De Commissaris van de Koningin en de burgemeester worden bij Koninklijk Besluit benoemd

‘Bij Koninklijk besluit benoemd’ wordt vervangen door ‘ benoeming wordt bij wet geregeld’

De benoeming van de Commissaris van de Koningin, heden Commissaris van de Koning geheten, gaat dus óók uit de Grondwet. Een feit dat tot nu toe weinig aandacht heeft gekregen.
En hoe zou die Commissaris in de toekomst dan wel moeten gaan heten? Commissaris van de Provincie?
Dat is een besmette term. Zo waren onder de Duitse Bezetting de hoofden van de provincie
genaamd. En die toenmalige Commissarissen van de Provincie, dat waren allemaal NSB’ers.
Dus dat gaat niet.
Commissaris van het Volk dan ?
Dat lijkt te veel op een term uit het Sovjet-jargon: de Volkscommissaris.
Dus dat gaat ook niet
Ik pleit voor: gouverneur.
Zo wordt in Limburg van oudsher de Commissaris aangesproken.En in buurstaat België heten alle provinciehoofden zo
Maar als de hoofden van de gemeenten worden gekozen en de hoofden van de provincie eveneens, is dan de logische consequentie niet van dit alles niet , dat óók het hoofd van staat, het staatshoofd, dient te worden gekozen?.

Het antwoord op die deze vraag ( ‘Ja!’) wekt dan al niet meer zo’n consternatie als dat vandaag de dag nog zou hebben. Het niet al te nadenkend Bommelvolk is dan immers inmiddels behoorlijk gewend geraakt aan gekozen staatsbestuurders.
Het zal dan eindelijk, eindelijk een niet-gekozen staatshoofd niet langer als normaal aanvaarden, maar als abnormaal.
Dan zijn we er!
Dan kan mentaal de definitieve stap om af te kicken van ons Koningshuis eindelijk gezet.

Voor Prinses Amalia is dat vast en zeker een hele opluchting. Voor haar betekent het immers ontsnappen aan het korset, waarin men bezig is haar te persen. Namelijk om straks Koningin Beatrix II te moeten zijn.
Zij krijgt dan wat ieder andere Nederlander allang heeft: een vrije beroepskeuze. En ook niet onbelangrijk: een vrije partnerkeuze,
Zij leeft daar door ongetwijfeld nog lang en gelukkig

En zie, aangezeten aan een ‘eenvoudig doch voedzaam maal’ in het aan het volk van Amsterdam teruggegeven Paleis op de Dam zal de eerste President der Nederlanden een toast uitbrengen op de laatste Koning der Nederlanden … ten afscheid.
En daarmee is de Oranje saga – een liefst 200 jaar durend stripverhaal van wisselende kwaliteit– voor goed ten einde.

Eind goed, al goed!

De Thyssens: bankiers van Oranje en het Derde Rijk

De Duitse dynastie van industriële en bankiers Thyssen koesterde nauwe banden met het Nederlandse koningshuis. Daardoor kon het imperium van de Thyssens na 1945 worden gered, ondanks de grote steun die zij aan het Hitler-regime hadden geboden.

Tekst René Zwaap
Beeld: Archief David Litchfield, auteur van ‘Art Macabre’

‘Ik voel me miserabeler dan ik me ooit voelde in mijn leven’, schreef de schatrijke Duitse staalmagnaat en bankier August Thyssen in 1900. ‘Ik zie al mijn hoop vernietigd omdat mijn kinderen van plan zijn alles wat ik heb bereikt op de meest onwaardige en niet te bevatten wijze voor hun eigen doeleinden in te zetten en dat ook zullen doen’.

Hij zat er niet ver naast. Weliswaar zouden zijn zoons Fritz en Heinrich (zoon August jr. wilde niet erg deugen voor het zakenleven) het imperium van hun vader, die in 1926 overleed, nog verder uitbouwen tot een wereldomspannend imperium van staalfabrieken, mijnen, banken, handelshuizen, scheepswerven, gasfabrieken, scheepvaartlijnen en wat al niet meer; zij zetten hun geld daarbij ook op de heerschappij van Hitler’s NSDAP en op de Duitse herbewapening – met alle catastrofale gevolgen van dien. Het imperium van de Thyssens dreigde in 1945 met het Derde Rijk ten onder te gaan, maar mede dankzij de steun van het Nederlandse koningshuis, de Nederlandse regering en de grote Nederlandse zakenconcerns, verrees het als een feniks uit de as van het plat gebombardeerde nazi-Duitsland.

Wilhelmina en Hendrik

De Thyssens waren niet alleen de bankiers van hooggeplaatste nazi’s, ook de Nederlandse koningin Wilhelmina en haar man Prins Hendrik von Mecklenburg-Schwerin behoorden tot de cliëntèle van hun exclusieve Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. Zo raakten de belangen van het Derde Rijk en die van het Nederlandse koningshuis met elkaar verknoopt. Dit leidde in 1946 tot ‘Operatie Juliana’, een clandestiene Nederlandse militaire actie in de Sovjet-Russische bezettingszone van Berlijn, uitgevoerd op last van prins Bernhard en baron Hans Heinrich Thyssen-Bornemisza, waarbij onder het mom van redding van het Nederlandse kroonvermogen ook het vermogen van de Thyssens werd weggenomen uit de kluizen van de August Thyssen Bank in Berlijn.

Operatie Juliana

De eerste beschrijving van Operatie Juliana in Nederland stamt uit 1991, toen NRC-Handelsblad in twee delen een verhaal over de tot dan toe voor het grote publiek onbekende operatie publiceerde, geschreven door Gerard Mulder, Cees Wiebes en Bert Zeeman. Daarin wordt het verloop van Operatie Juliana tamelijk indringend geschetst aan de hand van dan net vrijgegeven materiaal uit met name Amerikaanse archieven. Maar de auteurs zien daarbij over het hoofd dat niet alleen een groot pakket aan effecten van de Nederlandse koninklijke familie werd ‘gered’ tijdens Operatie Juliana, maar ook – of beter gezegd juist – de belangen van de Thyssen-familie zelf. Sterker nog: de redding van het Nederlandse koninklijke vermogen uit handen van de Russen schijnt niet meer dan een dekmantel te zijn geweest voor het veiligstellen van het aanzienlijk zwaarder wegende Thyssen-effectenkapitaal.

Twee boeken die in Nederland tot nog toe geen aandacht hebben gekregen, brengen meer licht in deze zaak. Thyssen: Art Macabre (2007) van de hand van de Britse journalist David R.L. Litchfield, geschreven in samenwerking met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz, is mede gebaseerd op een reeks gesprekken van de auteurs met Baron Hans Heinrich ‘Heini’ Thyssen-Bornemisza. Die maakte van zijn hart geen moordkuil en onthulde tal van tot dan toe krampachtig verborgen familiegeheimen. Het andere boek is Die Thyssens: Familie und Vermögen (2016) van de Duitse historica Simone Derix. Die studie verscheen mede dankzij financiële steun van de Fritz Thyssen Stiftung en de Stiftung zur Industriegeschichte Thyssen en is kennelijk vooral bedoeld de ontluisterende bevindingen van Litchfield om te buigen in een gunstiger beeld. Maar ondanks dat pr-element biedt ook het werk van Derix, die toegang had tot de persoonlijke archieven van de familie Thyssen, vele nieuwe inzichten over de financiële en personele dwarsverbanden tussen Oranje-Nassau en de Thyssens.

Bank voor Handel en Scheepvaart

De al gememoreerde profetische gaven van ‘godfather’ August Thyssen, telg uit een katholiek bankiersgeslacht uit het Ruhrgebied, oprichter van de August Thyssenbank en tronend over een machtig industrieel imperium van hoogovens en ijzerfabrieken, kwamen ook tot uiting toen hij in het zicht van de naderende ondergang van het Duitse keizerrijk als slotstuk van de Eerste Wereldoorlog besloot zijn zakelijke belangen veilig te stellen buiten Duitsland. Hij verplaatste de familiebelangen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De Thyssens kregen deze aan de Rotterdamse Blaak gevestigde bank in 1918 in handen. De Duitse Weimar-republiek werd na de Eerste Wereldoorlog als strafmaatregel vijf jaar de toegang ontzegd tot de geldmarkten van de geallieerde landen. Door zich in Nederland te vestigen, gecamoufleerd als Nederlandse bank, wisten de Thyssens deze beperking te omzeilen. Niet alleen hun belangen, ook het eigen familievermogen en het beheer over de imposante onroerend goed-portefeuille, kwamen zo in Rotterdam terecht.

Hendrik Kouwenhoven was het brein van de Bank voor Handel en Scheepvaart
Onder leiding van Hendrik Kouwenhoven, de Nederlandse directeur van de Bank voor Handel en Scheepvaart (BHS), ontwikkelt de bank zich in snel tempo tot een holdingmaatschappij met grote belangen in de internationale grondstoffenhandel. Via dochteronderneming Ruilverkeer importeert BHS onder meer op grote schaal ijzererts uit Zweden, waar de Thyssen-staalfabrieken in Duitsland op kunnen draaien. Frankrijk heeft in het kader van het Verdrag van Versailles de Thyssen-mijnen in Elzas-Lotharingen geconfisqueerd. Handelshuis Ruilverkeer voert alleen al tussen 1920 en 1922 voor 100 miljoen aan Goldmark aan ijzererts uit. President C.J. Karel van Aalst van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, op dat moment Nederlands grootste bank met koningin Wilhelmina als grootaandeelhoudster, is volgens Derix actief bij de transacties van Ruilverkeer betrokken. Van mogelijk nog groter belang is de Nederlandse vermogensbeheerder RTK, eveneens in handen van de Thyssens, dat zijn personeel exclusief betrekt van de BHS. De Britse geheime dienst MI6 en de Franse militaire inlichtingendienst krijgen al snel door dat via de BHS de Nederlandse kredietwetgeving ten gunste van Duitsland wordt ingezet en volgen iedere stap van de bank met argusogen.

In 1926, vlak voor de dood van August, fuseren de zes grote Duitse staalproducenten onder leiding van Thyssen tot de Vereinigte Stalhlwerke. Het is, op de Amerikaanse US Steel Corporation na, het grootste staalconcern ter wereld. De benodigde financiering wordt mede geleverd door de Amerikaanse banken Chase, Chemical Bank, National City Bank, J. Henry Schroeder en Dillon Read. De Vereinigte Stahlwerke heeft op het hoogtepunt 200.000 man aan personeel in dienst en is na chemiegigant IG Farben de grootste private werkgever in Duitsland. Fritz Thyssen, zoon van August, presideert over deze staalreus, waarin het belang van de Thyssens 24 procent van de aandelen bedraagt.

Hongaarse adel

Fritz’s broer Heinrich beheert na een herverdeling van de belangen tussen de kinderen van August in 1930 de bankzaken van de dynastie. Vanwege adoptie door de vader van zijn echtgenote, de Hongaarse barones Margit Bornemisza de Kaszón, mag hij zich baron noemen en verkrijgt hij de Hongaarse nationaliteit. In 1918 moet de nieuwbakken baron het Hongaarse familieslot Rohoncz (Duitse naam: Rechnitz) ontvluchten vanwege de – kortstondige – vestiging van een – kortstondige – communistische radenrepubliek onder leiding van Bela Kun. Barones Margit publiceert een dramatisch verslag van de vlucht van de familie, Zes weken onder de rode vlag geheten, en laat daarin geen twijfel bestaan over haar antisemitische sentimenten: ‘De meest agitatoren en de leider van de Bolsjewieken-formaties waren joden, typisch joods uitziende joden met duivelse uitdrukkingen, die leefden van oneerlijke praktijken en de lagere arbeidersklassen geheel in hun macht kregen met hun gewelddadige en woeste welbespraaktheid’.

Baron Heinrich Thyssen-Bornemisza (l) met zijn kinderen Margit, Stephan en Hans-Heinrich, beter bekend als ‘Heini’. Beeld: Archief David Litchfield

In 1919 vestigt baron Heinrich zich met zijn vrouw en hun kinderen Magrit jr., Gabrielle en Stephan in een statig pand aan de Stadhouderslaan 126 in Scheveningen, dicht tegen het Haagse Statenkwartier. Daar wordt in 1921 zoon Hans Heinrich – beter bekend als ‘Heini’ – geboren. Volgens biografe Derix wordt met barones Margit liefdevol opgenomen aan het hof van koningin Wilhelmina. Haar man Heinrich wordt boezemvrienden met prins-gemaal Hendrik, die eigenlijk Heinrich von Mecklenburg-Schwerin heet. Het Nederlandse koningshuis begint ook te beleggen via de Bank voor Handel en Scheepvaart en zijn graag geziene gasten op de soirees van de Thyssen-Bornemisza’s. Tussen baron Heinrich en zijn naamgenoot de Nederlandse prins-gemaal ontstaat een warme vriendschap. Een andere Haagse relatie is Eduard von der Heydt, een Zwitserse bankier en kunstverzamelaar, die in Nederland optreedt als vermogensbeheerder van de Duitse ex-Kaiser Wilhelm II, die in ballingschap in het Nederlandse Doorn verblijft. Von der Heydt’s eigen bank wordt in 1927 overgenomen door de Thyssens, die zo behalve het Nederlandse koningshuis ook de ex-keizerlijke Hohenzollerns tot hun cliëntèle mogen rekenen.

Kapitale kunstcollectie

Onder de hoede van Von der Heydt begint Heinrich Thyssen met het aanleggen van een kapitale kunstcollectie. Aanvankelijk is hij niet erg gelukkig in zijn aankoopbeleid, maar met steun van de Duitse-joodse kunsthistoricus Rudolf Heinemann wordt het na de Wall Street Crash van 1929 en zeker vanaf de machtsbestijging van de nazi’s in 1933 een stuk makkelijker om tegen gunstige prijzen meesterwerken van Bosch, Rembrandt tot Goya aan te schaffen. Het geld komt uit leningen bij de BHS. De collectie komt bekend te staan als de Rohoncz-collectie, maar in werkelijkheid bevinden de kunstwerken zich niet in Hongarije maar in het Zwitserse Lugano, waar Heinrich van prins Leopold van Pruisen Villa Favorita heeft gekocht.

Onder de hoede van prins Hendrik

Het huwelijk tussen Heinrich Thyssen Bornemisza en zijn Hongaarse barones mondt in de jaren ’30 uit in een scheiding. Margit keer terug naar slot Rechnitz, waar haar dochter Margit jr. trouwt met de Hongaarse graaf Ivan Batthyany, en Heinrich vestigt zich in Zwitserland. Hun jongste zoon Heini blijft onder de hoede van prins Hendrik in alleen achter in Scheveningen, omringd door bedienden. Op de Duitse Deutsche Schule in Den Haag, die vanaf 1933 geheel is genazificeerd, krijgt de jonge Thyssen zijn opleiding.

Fritz Thyssen knoopt in 1923 via veldmaarschalk Erich von Ludendorff, nazi-sympathisant van het eerste uur, contacten aan met Adolf Hitler, die hem inlicht over zijn plan tot een staatsgreep tegen de Weimar Republiek. Fritz ondersteunt het coupplan met 110.000 Goldmark, maar de bierhalputsch in München mislukt en Hitler wordt tot vijf jaar cel veroordeeld (waarvan hij maar een fractie uitzit). Fritz treedt toe tot de ultra-nationalistische DNVP, maar via de Amerikaanse Union Banking Corporation, die hij via de BHS in 1924 in handen heeft gekregen, blijven de Thyssens de nazi’s wel sponsoren. In het bestuur van deze Amerikaanse bank treffen we overigens Prescott S. Bush, de vader en grootvader van twee Amerikaanse presidenten.

In 1927 brengen Fritz en Heinrich een bezoek aan de Italiaanse dictator Mussolini. Fritz heeft serieuze problemen met de Duitse fiscus over het onttrekken van kapitaal aan de Duitse belastingen en hij hoopt dat de nazi’s hem van alle rompslomp kunnen ontlasten. In 1928 ontmoet hij Rudolf Hess, de tweede man in de NSDAP, die hem vraagt om een lening van 350.000 Reichsmark voor de bouw van het landelijke partijkantoor van de nazi’s in München, het zogeheten Braune Haus. De lening wordt verstrekt door de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De volgende stap zijn drie betalingen van Thyssens Rotterdamse bank van 50.000 Reichsmark elk aan de nazi Herman Göring, die geld nodig heeft om in stijl te kunnen wonen. Göring en Fritz Thyssen delen een passie voor paardenraces en een hechte band onstaat, die Fritz later nog van groot voordeel zal blijken. Göring wordt ook klant van de August Thyssen Bank, die inmiddels is omgevormd tot een dochteronderneming van de Rotterdamse BHS.

Nachtmerrie van nationalisering

De belangrijkste reden voor Fritz om zich te scharen achter de nazi’s is eigenbelang. Binnen de Vereinigte Stalhlwerke moet hij lijdzaam toezien hoe zijn grote tegenstrever Friedrich Flick zich opwerkt tot de grootste aandeelhouder. Het wordt nog erger als Flick in de crisisjaren gedwongen wordt dat aandeel te verkopen aan de Duitse staat. Nationalisering van het staalconglomeraat is een nachtmerrie voor Thyssen. Hij gaat ervan uit dat de nazi’s bereid zijn hem de aandelen van Flick in het staalconglomeraat te verkopen zodra zij aan de macht zijn. Wanneer de NSDAP bij de verkiezingen van 1930 uitgroeit tot de tweede partij van het land, wordt Hitler met alle egards ontvangen door de Thyssens op hun familieslot Landsberg. In 1933 treedt Fritz als partijlid toe tot de NSDAP en hij krijgt een zetel namens de nazi’s in de Reichstag. Hjalmar Schacht, ook een cliënt van de August Thyssen Bank en een persoonlijke vriend van Fritz, geeft als president-directeur van de Reichsbank toestemming dat Thyssen de aandelen in de Vereinigte Stahlwerke die in handen van de staat zijn beland, terug mag kopen. Toch is Fritz diep teleurgesteld wanneer het door hem opgerichte Instituut voor Corporatieve Zaken geen werkelijke macht krijgt toebedeeld in de economische pikorde van het Derde Rijk. Hij kritiseert de Führer openlijk dat deze zich niet aan zijn beloftes houdt. ‘Ik heb jou nooit iets beloofd’, houdt Hitler Thyssen voor tijdens een privé-audiëntie. ‘Er is niets waar ik jou dankbaar moet zijn. Wat jij deed voor mijn beweging was voor je eigen voordeel en kan je afschrijven als een verzekeringspremie’. Fritz stuur zijn kinderen naar Argentinië en sluist daar ook een deel van zijn kapitaal heen via zijn beleggingsfonds Faminta, gevestigd in het Zwiterse Glarus.

Hollands Trust Kantoor

Broer Heinrich begint zijn schilderijenverzameling, die inmiddels 300 werken telt, uit Duitsland richting Zwitserland te verplaatsen, alwaar zijn kapitale Vila Favorita aan het Meer van Lugano uitkomst biedt. Zijn Hollands Trust Kantoor verwerft in 1933 voor 160.000 Reichsmark ook het kapitale landgoed annex paardenstoeterij Erlenhof bij Bad Homburg van de joodse papiermagnaat Moritz James Oppenheimer, die in gevangenschap door de nazi’s gedwongen wordt zijn faillissement aan te vragen. Na een onaangename episode aan de Duits-Zwitserse grens, waarbij de Duitse grenswachten de Hongaarse baron onderwerpen aan een vernederende visitatie, besluit Heinrich echter dat hij geen stap op Duitse bodem meer wil doen. Na de Anschluss in 1938 van Oostenrijk bij nazi-Duitsland besluit hij slot Rechnitz – dat met de nieuwe grenzen van na de Eerste Wereldoorlog op Oostenrijks grondgebied is komen te liggen – te schenken aan zijn dochter Magrit jr., die daar samen met haar echtgenoot en haar moeder een grote paardenfokkerij onderhoudt. Wanneer de SS ruimte opeist in het slot, zijn moeder en dochter meer dan in hun nopjes.

In 1938 trouwt Heinrich’s dochter Gabrielle met de Nederlandse baron Adolphe Bentick, een hoge adviseur van het Nederlandse ministerie van Financiën. De familie van Gabrielle is niet verrukt van de partnerkeuze. Broer Heini, zo schrijft Litchfield, beschouwt het als een gelegenheidshuwelijk ‘omdat de Bentincks geen geld hadden’ – een gebrek dat snel wordt goedgemaakt door de vader van de bruid, die Bentinck een half miljoen gulden schenkt als bruidsschat. Die investering zal zich later ruim terugverdienen.

Hermann Goering en baron Thyssen tijdens de Duitse Derby van 1936. Beeld: Archief David Litchfield

In 1939 beginnen de nazi’s nerveus te worden over de grote kapitaalstromen die de Thyssens naar het buitenland pompen. Fritz voelt nattigheid als hij tijdens een vakantie in de Oostenrijkse Alpen per telegram wordt ontboden in de Reichstag en besluit in plaats daarvan naar Zwitserland te rijden. Dezelfde dag roept Hitler de oorlog tegen Polen uit. Göring gaat over tot het confisqueren van het aandelenpakket van Fritz in de Vereinigte Stalhlwerke en plaatst die onder het beheer van de deelstaat Pruisen, waarover hij zelf de scepter zwaait. Degene die het praktische beheer van het belang van Fritz uitvoert, is de Duitse baron Kurt von Schröder, SS-officier en bankier, die eens in de zoveel maanden neerstrijkt in Zürich, Lugano en Davos om te vergaderen met Heinrich en diens zoon Heini, die inmiddels van Den Haag naar Zwitserland is overgekomen. Göring is de Thyssens zeker niet onwelgezind, want het belang van Fritz in de August Thyssen Bank (25 procent) komt in handen van zijn broer Heinrich. Bovendien stuurt Göring Fritz een telegram waarin hij persoonlijk zijn veiligheid garandeert, mocht hij terug willen komen in Duitsland. Volgens Derix zijn de nazi’s woedend wanneer zij ontdekken dat de waarde van de zakelijke belangen die Fritz heeft ondergebracht in de investeringsmaatschappij Holland-American Investment Corporation (HAIC) niet 1,5 miljoen mark bedraagt, zoals aan hen gemeld en door hen goedgekeurd, maar 100 tot 130 miljoen Reichsmark.


‘Compromis met het kwaad’

In zijn zelfverkozen Zwitserse ballingschap acht Fritz Thyssen het nu opportuun om zich te profileren als een verklaard tegenstander van het Hitler-regime. Hij schrijft een open brief aan Hitler: ‘Mijn enige vergissing was dat ik geloofde in u, Adolf Hitler, de Führer, en in de beweging waaraan u leiding gaf’. Het Britse persbureau Exchange Telegraph Press Agency onthult dat Fritz Thyssen de NSDAP in twaalf jaar tijd aan 62 miljoen Reichmark heeft geholpen. De New York Times toont zich niet erg geïmponeerd van het berouw: ‘Zijn echte fout was dat hij een compromis met het kwaad aanging in de hoop zijn eigen miljoenen te redden. De wereld zal weinig sympathie over hebben voor zo’n man’.

Villa Favorita aan het Meer van Lugano werd in de jaren ’30 de uitwijkplek van de Thyssens

In 1941 verschijnt van de hand van Fritz Thyssen het boek I Paid Hitler, gepresenteerd als het relaas van een spijtoptant, opgesteld in samenwerking met de Amerikaanse uitgever Emery Reves. Wanneer het boek uitkomt ontkent Thyssen in alle toonaarden dat hij het boek heeft geschreven, hetgeen begrijpelijk is, want hij bevindt zich dan al in Duitse gevangenschap. Terugkerend van een vakantie aan de Côte d’Azur weigert Zwitserland Thyssen en zijn vrouw toegang tot het land, en uiteindelijk overhandigt de Franse politie het echtpaar in december 1940 aan de Gestapo. Fritz en zijn vrouw Amélie krijgen in gevangenschap wel een VIP-behandeling in een vijfsterrenkliniek in Neubabelsberg bij Berlijn, waar ze beschikken over een eigen auto met chauffeur en iedere dag kunnen lunchen in de hoofdstad.

Dwangarbeiders
Ondanks alle complicaties gaat het het Thyssen-imperium in 1942 nog steeds voor de wind, ook met dank aan de buitenlandse dwangarbeiders die het nazi-regime levert aan het concern. Heinrich Thyssens kolenmijn in Walsum kan beschikken over twee dwangarbeiders per één reguliere arbeider, een record in de mijnsector. Frits staaldivisie August Thyssen Hütte bouwt negen kampen voor krijgsgevangenen en zeventien kampen voor dwangarbeiders en sluit 1942 af met een totale jaaromzet van meer dan 400 miljoen Reichsmark, met twee procent dividend voor de aandeelhouders. Het Thyssen-bedrijf Seismos levert geavanceerde mortiergranaatsystemen aan het Derde Rijk. Heinrich’s zoon Stephan is als ingenieur en als bestuursvoorzitter nauw betrokken bij de ontwikkelaar van dit wapentuig. Stephan vervult dezelfde rollen bij de Maschinen- und Apparatebau AG (MABAG) in Nordhausen, dat gemoeid is met de ontwikkeling van lanceerinrichtingen voor V1 en V2-langeafstandswapens in het Harzgebergte, met de massale inzet van 10.000 dwangarbeiders uit het concentratiekamp Buchenwald. Volgens Thyssen-biograaf Litchfield investeren de Thyssens via de Bank voor Handel en Scheepvaart dan wel de August Thyssen Bank in deze ‘wonderwapens’, waarmee Hitler het verloop van de oorlog tot de laatste snik dacht te kunnen keren. Blijkbaar had Stephan Thyssen, die opgeleid was aan het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology, talent op het gebied van ontwikkeling van moderne wapens. Dat bleek wel toen zijn ex-vrouw Ilyana tussen 1956 en 1960 een hele reeks patenten op haar naam liet registreren voor hoogst geavanceerde mortiersystemen. Aangezien zij slechts over werkervaring in een patisserie beschikte, moet worden betwijfeld of de barones die wapens zelf had uitgevonden. Overigens was baron Stephan ‘Förderndes Mitglied der SS’, aldus biografe Derix, hetgeen betekende dat hij niet in actieve dienst was, maar de SS financieel ondersteunde.

Ook de Thyssen-bedrijven Düsseldorf-Reisholz en Oberbilker Stahl leveren op grote schaal wapens aan de strijdkrachten van nazi-Duitsland. De Vulkan-werf in Bremen produceert tot 1945 nog 68 U-boten en 178 grote dieselmotoren voor de Duitse marine. Thyssengas komt met 6 procent dividend over een winst van 6 miljoen Reichsmark en de Bank voor Handel en de Scheepvaart meldt trots een boekwinst van 3 miljoen gulden. Kortom, de Thyssens lopen binnen dankzij het Derde Rijk, maar kunnen zich dankzij Fritz’s detentie en Heinrich’s status als Hongaarse baron in Zwitserland wel beroepen op niet-actieve deelname aan het Hitler-regime.

Kouwenhoven rebelleert

Een kink in de kabel voor de broers komt wanneer Hendrik Jozef Kouwenhoven, de Nederlandse topman van de Bank voor Handel en Scheepvaart, op last van de Thyssens het veld moet ruimen voor twee nieuwe, nazivriendelijke directieleden uit Duitsland. Die besluiten dat de aandelen die de bank beheert – inclusief die van het Nederlandse koningshuis – om veiligheidredenen dienen te worden overgeplaatst naar de August Thyssen Bank in Berlijn. Kouwenhoven voelt zich gepasseerd en ziet de verplaatsing van de aandelen naar Berlijn bovendien als een plundering van de Nederlandse economie. Van de weeromstuit begint hij tegen de Duitsers te praten over de financiële constructies waarmee Heinrich en Fritz Thyssen geld wegsluizen voor de Duitse fiscus.

De dood van bankier Hendrik Kouwenhoven in 1948 kwam de Thyssens niet ongelegen.

In de woorden van Heini Thyssen tegenover Litchfield: ‘De Duitsers kwamen achter onze belastingontduiking dankzij Kouwenhoven, die ons verried. Mijn vader [Heinrich Thyssen-rz] had altijd volgehouden dat hij en zijn broer nooit zaken met elkaar deden, maar ze waren overeengekomen dat mijn vader gas zou kopen van de hoogovens van Oom Fritz en hem water zou verkopen om het staal te koelen. In de zakelijke scheiding tussen de boers in 1930, was afgesproken dat het water te overwaarderen en de winst in Nederland uit te keren om zo de Duitse belastingen te ontwijken. Helaas behoorde Kouwenhoven tot een protestantse sekte die verordonneerde dat haar volgelingen niet mochten liegen. Dus hij begon allerlei dingen te vertellen, in feite de hele waarheid over de bankrekeningen van mijn vader en mijn oom en hoe die waren georganiseerd. Daarom werd hij vervangen in het bestuur van de BHS’.

In mei 1943 worden Fritz Thyssen en zijn vrouw overgeplaatst van Berlijn naar concentratiekamp Sachsenhausen. De VIP-behandeling is nog steeds niet geheel teneinde: ze hoeven geen gevangenenkleding te dragen, beschikken over een eigen huisje met tuin en krijgen hetzelfde eten als de SS-bewakers. Intussen hebben de Amerikaanse autoriteiten er lucht van gekregen dat de Union Banking Corporation op Broadway in New York een Thyssen-bank is, die honderd procent in handen is van de Bank voor Handel en Scheepvaart, en dat Fritz Thyssen via die bank zijn geld naar Argentinië pompt. De Bank voor Handel en Scheepvaart wordt vanaf dat moment als een Duitse bank beschouwd door de Amerikanen en de rekeningen van de Union Bank worden – tijdelijk – bevroren in het kader van de wet die Trading with the Enemy verbiedt.

In 1944 ontmoet de 25-jarige Heini Thyssen, die door zijn vader Heinrich als enige erfgenaam van diens kapitaal is benoemd, in het Zwitserse Lausanne de 19-jarige Hongaarse prinses Theresa zur Lippe Biesterfeld Weissenfeld, een nicht van de Nederlandse prins Bernhard. In 1946 komt tot een huwelijk, dat van grote waarde zou blijken te zijn voor de Thyssens.

Zijn huwelijk met Theresa zur Lippe Biesterfeld-Weissenfeld in 1946 bezorgde Heini Thyssen-Bornemisza de onontbeerlijke steun van prins Bernhard.

Macaber feest

In mei 1945 organiseert Heini’s zus Magrit samen met haar Hongaarse man baron Ivan Batthyany op hun kasteel Rechnitz in Oostenrijk op de nacht voor Palmzondag een macaber feest voor zo’n veertig officieren van de aldaar gelegerde SS-troepen, die in afwachting zijn van het oprukkende Rode Leger. Naast Wein, Weib und Gesang staat op het feestprogramma een jachtpartij op verhongerde Joodse dwangarbeiders, die in de buurt verdedigingswerken moeten bouwen. De feestgasten krijgen jachtgeweren en pistolen overhandigd en mogen zich uitleven. Tweehonderd mensen worden die nacht in koelen bloede doodgeschoten. De massamoord wordt na de oorlog bekend vanwege de verklaringen van ooggetuigen die zich verborgen hadden weten te houden. Nooit wordt iemand veroordeeld voor het bloedbad van Rechnitz.

Barones Margit Thyssen-Bornemisza-Batthyany op haar slot Rechnitz, waar in mei 1945 een bloederige jachtpartij op Joodse dwangarbeiders werd gehouden.

In Duitsland worden Fritz en Amélie Thyssen overgeplaatst van Sachsenhausen naar Buchenwald en vervolgens Dachau en concentratiekamp Reichenau, om uiteindelijk samen met ex-Deutsche Bank-president Hjalmar Schacht, prins Leopold van Pruisen, prins Philip van Hessen, de Franse ex-premier Leon Blum, prins Xavier Bourbon-Parma, de Hongaarse ex-president Horty, een neef van Churchill en nog een hele reeks VIP-gevangenen door de Amerikanen te worden bevrijd. Binnen enkele jaren wordt Fritz met dank aan zijn Amerikaanse connecties met succes gedenazificeerd. De Thyssens schuiven aanvankelijk Heinrichs oudste zoon Stephan – de SS-man – naar voren als de nieuwe sterke man van het familieconcern. Stephan presenteert zichzelf als statenloos, maar heeft gedurende de hele oorlog in Duitsland verbleven, waardoor de complicatie ontstaat dat het onder hem ressorterende concern in Nederlandse staatshanden zou moeten komen, Kapitein-luitenant ter zee J.H. Zeeman van de Nederlandse Militaire Missie krijgt opdracht de nationaliteit van Stephan Thyssen. In oktober 1948 werpt Zeeman in zijn rapport aan de superieuren de vraag op of ‘behandeling van de onderwerpelijke zaak niet het gevaar zou kunnen ontstaan dat bepaalde Nederlandsche belangen, te weten die van de Bank voor Handel en Scheepvaart, worden geschaad’. Heeft hij lucht gekregen van het SS-lidmaatschap van de Thyssen-troonovolger? Zeeman krijgt in ieder geval het bevel uit den Haag onmiddellijk een punt te zetten achter zijn speurwerk naar het verleden van Stephan Thyssen. Diens jongere broer Hans Heinrich – de in Scheveningen geboren ‘Heini’- wordt formeel nu de nieuwe leider van de dynastie.

Met nazi-Duitsland verslagen wordt het nu de taak van Heini als de nieuwe sterke man van de Thyssen-dynastie het imperium van de dynastie veilig te stellen. Inmiddels heeft de Nederlanse regering via het Beheersinstituut de controle over de Bank voor Handel en Scheepvaart in handen genomen en Hendrik Kouwenhoven is daar in ere hersteld. Heini’s belangrijkste adviseur in zijn campagne om de bank weer in handen van de Thyssens te krijgen van de Nederlanders is de accountant Jakob Kraayenhoff, die voor zowel olieconcern Shell als het Nederlandse koninklijk huis werkt (zijn firma Klynveld, Kraayenhoff & Co groeide in de jaren ’80 uit tot KPMG, een van de vier grootste accountantbureaus in de wereld). Een belangrijke rol speelt ook P.W. Kamphuisen, een advocaat die leiding had over het chemieconcern Akzo. Van strategisch voordeel in het onderhandelingsproces is Heini’s zwager Adolphe Bentinck, die in 1946 promoveert tot ambassadeur in Londen. Een andere troefkaart is zijn vrouw gravin Theresa, die als familielid van prins Bernhard directe toegang heeft tot het Nederlandse hof. Maar de grootste troefkaart van de Thyssens is het grote pakket aandelen van het Nederlandse kroonvermogen dat van de BHS naar de August Thyssen Bank in Berlijn is gebracht. Door aandelen ongeschonden terug te brengen naar Nederland, hopen de Thyssens hun Rotterdamse bank weer van de Nederlandse regering in handen te krijgen. Probleem is dat de August Thyssen Bank aan de Behrenstrasse, waar de papieren sinds najaar 1942 liggen opgeslagen in kluizen, in het door de Russen bezette stadsdeel ligt. De bank heeft brand- en waterschade opgelopen, is al diverse malen geplunderd, de bankrekeningen en de daarop liggende vermogens zijn in beslag genomen, het personeel is naar huis gestuurd, maar wonderwel hebben de Russen de waardepapieren in de hoofdkluis laten liggen.

In augustus 1946 trekt een Nederlandse militaire missie, bestaand uit vertegenwoordigers van Royal Dutch Shell, Philips en Akzo, die van prins Bernhard een militaire rang krijgen toebedeeld omdat de stad voor burgers gesloten is, naar Berlijn. Onder leiding van Philips-medewerker Dick Swart slagen ze erin door te dringen tot de Russische bezettingszone in Berlijn.Ze kopen de Russische bewakers om en kunnen de aandelen van de koninklijke familie en de Thyssens in een legertruck te laden en terugbrengen naar Nederland. Swart krijgt als dank voor de reddingsactie een managersfunctie bij de Thyssen-Bornemisza Groep. Thyssen-biograaf Litchfield schrijft in zijn boek: ‘De wetenschap dat grote Nederlandse ondernemingen samen een illegale daad hadden verricht, waarvan zij, de Thyssen-Bornemisza’s en hun eigen koninklijke familie zouden profiteren, was niet iets waar de Nederlandse regering mee te koop liep. Dus werd toegestaan dat de aandelen stilletjes teruggingen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart. Terwijl de bank officieel nog was overgenomen door de Nederlanders, twijfelde niemand er in ernst aan dat het slechts een kwestie van tijd was eer er een passend imposant Nederlands bestuur was gerekruteerd, de inbeslagname werd ingetrokken en de bank kon worden teruggeven aan de Thyssen-Bornemisza’s’. En dat was precies wat er gebeurde.

Volgens Derix duikt het codebegrip ‘Operatie Juliana’ voor het eerst op in een brief van Heini aan een Duitse bankconnectie in Berlijn en is deze bedoeld de Russische censuur te misleiden. Heini heeft het daarin over ‘pakketten’, die ‘aan het oude adres’ moeten gezonden’, ‘zodat Juliana ook iets krijgt’. ‘Ik trouw eind van deze maand haar nicht’, vult de jonge baron daarbij aan. Volgens Derix staat het codewoord hier niet alleen voor de Nederlandse kroonprinses, maar voor alle zaken van de BHS ‘die met Nederland te maken hebben’.

‘Hoogst onverantwoordelijke daad’

Heini Thyssen mocht er tegenover zijn biograaf Litchfield graag over opscheppen dat hij persoonlijk in Nederlands legeruniform had deelgenomen aan Operatie Juliana. Minder geamuseerd was BHS-directeur Kouwenhoven, die samen met een collega-directeur een brief op poten schreef aan de Nederlandse minister van Economische Zaken over ‘een hoogst onverantwoordelijke daad tegenover een natie met wie wij niet in staat van oorlog zijn’. Minister Lieftinck van Financiën gelastte een onderzoek, maar zag daar al snel wijselijk van af, kennelijk gewaarschuwd voor het ontketenen van een internationaal politiek schandaal. Dezelfde Lieftinck doet Heini Thyssen twee jaar later een genereus aanbod, aldus Heini tegenover Litchfield. Zijn vader Heinrich had voor de oorlog ter financiering van zijn kunstcollectie een krediet van 32 miljoen gulden opgenomen bij de Bank voor Handel en Scheepvaart. De Nederlandse regering, nu eigenaar van de BHS, wilde dat geld terug. Lieftinck had daarbij echter een ruil in gedachten, aldus Heini tegenover Litchfield. ‘Hij bood aan de schuld te laten dekken door dividend betaald over onze aandelen in Koninklijke Olie. Het was ongelofelijk. Wat hij in feite deed was dat hij mijn vaders schuld kwijtschold en mij genoeg geld liet om mijn broers aandeel in de bank te kopen’. Litchfield vermoedt dat Heini hier de rol van ambassadeur Bentinck bewust verzweeg. ‘Los van de vraag wie verantwoordelijk was, is het onwaarschijnlijk dat het Nederlandse publiek het feit zou waarderen dat zij de kunstcollectie van Thyssen-Bornemisza heeft gesubsidieerd’.

In 1947 zorgt Prins Bernhard ervoor dat de BHS niet langer onder controle staat van het Nederlandse Beheer Instituut. Onder zijn regie komen er in de Raad van Toezicht twee vertrouwelingen van het hof, ex-Shell-directeur J.M. de Booy en ex-burgemeester van Den Haag S.J.R. De Monchy. Daarnaast treden graaf Adolph Bentinck en de Haagse advocaat J. Coert sr. aan. De laatste werkte al voor de Thyssens. Zijn zoon J. Coert jr. van het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland was deelnemers aan Operatie Juliana. Andere vertrouwelingen van Bernhard in het bestuur van de bank zijn Horatius Albarda, directeur van de Nederlandse Handel-Maatschappij, Herman Carel Hintzen van het Rotterdamse assurantiekantoor Mees & Zonen en de Nijmeegse hoogleraar strafrecht Pieter Wihelmus Kamphuisen. De 11-koppige raad bestaat statutair uit zeven Nederlanders en vier vertrouwelingen van Thyssen-Bornemisza. Directeur wordt Dick Swart, de leider van Operatie Juliana. Dankzij deze groep krijgen de Thyssens de controle terug over hun bank en wordt hun imperium gered van de ondergang. In de woorden van Simone Derix: ‘De reorganisatie creëerde de voorwaarden op basis waarvan Nederland de daaropvolgende decennia weer de financiële draaischijf van de ondernemingen van Thyssen-Bornemisza kon worden’.

De Amerikaanse en de Britse autoriteiten waren inmiddels op de hoogte van Operatie Juliana, maar zagen van verdere stappen af. In 1947 ging de Nederlandse regering over tot het legaliseren van gesmokkelde waardepapieren, zodat Operatie Juliana met terugwerkende kracht werd goedgekeurd. De plotselinge dood van Hendrik Kouwenhoven bij een bezoek aan New York in 1948 kwam als een grote opluchting voor Heini, zoals hij tegenover Litchfield bekende. De Thyssens vreesden dat hij zijn kenis over de banden van hun imperium met nazi-Duitsland zou gaan delen met de buitenwereld.

Even succesvol is Heini in Amerika, waar er nog altijd het probleem is van de verdenkingen tegen de BHS-dochter Union Bank Corporation in New York wegens het wegsluizen van vermogen van hoofdrolspelers van het Derde Rijk. Een hogere voorzienigheid zorgt ervoor dat Heini in 1946 zijn KLM-vlucht naar New York mist – het toestel stort onderweg neer en alle inzittenden komen om het leven. Bij zijn aanvraag van zijn Amerikaanse visum bestaat Heini te verklaren: ‘Vanaf het begin van het oprijzen naar de macht van de nazi’s, en zeker vanaf 1938, was het beleid van de ondernemingen van dr. Heinrch Thyssen-Bornemisza’s ondernemingen erop gericht de nazi herbewapening te miminaliseren’. Hetgeen een gotspe mag heten, maar met steun van de Amerikaanse advocaat John Foster Dulles en diens broer Allen Dulles, hoofd van de CIA-voorloper Office of Strategic Services in Bern, weet Heini ook hier succes te boeken. Er waren ook te veel invloedrijke Amerikanen in het bestuur van de Union Bank – denk aan Prescott Bush – betrokken om deze in het openbaar af te serveren als een nazi-bank.

Bernhard bemiddelt bij Vaticaan

De banden tussen Heini en prins Bernhard worden door dit alles meer dan hecht. Simone Derix schrijft dat het aan de persoonlijke bemiddeling van Bernhard bij het Vaticaan te danken is dat Heini en Theresa zur Lippe-Biesterfeld-Weissenfeld in 1965 toestemming krijgen tot ontbinding van hun huwelijk. Ook is Heini een vast bezoeker en financier van Bernhard Bilderberg-conferenties en was hij ook niet te beroerd de Nederlandse prins-gemaal te verblijden met een door hem georganiseerde kunstveiling ten bate van het Wereldnatuurfonds, gehouden op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s. In 1995 verkrijgt Heini op een grote party te zijner ere in Madrid de hoge Nederlandse onderscheiding van commandeur in de Orde van Oranje-Nassau vanwege zijn ‘culturele verdiensten’.

De Bank voor Handel en Scheepvaart werd nadat ze weer in handen kwam van de Thyssens omgedoopt tot de Thyssen Bornemisza Group (TBG), een van de grootste investeringsmaatschappijen ter wereld. De groep belegt onder meer in de Nederlandse scheepsbouw, maar ook in Australische schapenfarms, plasticproductie, oliehandel en glasproductie. De omzet van de in Curação geregistreerd staande TBG loopt in de miljarden. Nog altijd heeft de TBG een vestiging in Nederland, in Amstelveen. Het ThyssenKrupp-consortium is nog altijd een van de grootste industriële conglomeraten van Duitsland.

In 1993 verkocht baron Thyssen-Bornemisza zijn kunstcollectie aan het koninkrijk Spanje. Zevenhonderd van zijn schilderijen kwamen te hangen in het Thyssen-Museum in Madrid. De prijs: 350 miljoen dollar, eigenlijk bijna het dubbele wanneer de kosten worden meegerekend van de renovatie van de paleizen waarin de collectie kwam te hangen, de advocatenkosten, de transportkosten en niet te vergeten de provisie voor de gulle gever. Tot dan toe had de baron zijn geliefde werken van Rembrandt, Van Gogh, Holbein, Rubens, Botticelli, Goya en ga zo maar door vooral opgeslagen in zijn villa in Lugano. Toenmalig Spaans koning Juan Carlos zette zich persoonlijk in voor de komst van de collectie, waar ook in Frankrijk en Duitsland belangstelling was, terwijl de Zwitsers de collectie ongaarne uit hun land zagen verdwijnen.

Baron Heini wees er fijntjes op dat de collectie in 1988 door Sotheby’s op een waarde van 1,2 miljard dollar was geschat en kwam daarom tot de conclusie dat ‘de collectie dan wel niet aan Spanje was gedoneerd, maar toch zeker geen deal met winstoogmerk’ was geweest. Hij had er alleen maar de erfenis voor zijn kinderen – in feite alleen adoptiekinderen uit de eerdere huwelijken van zijn vijf echtgenoten in successie, alleen dochter Francesca, getrouwd met de Habsburger troonopvolger Karl is zijn kind van vlees en bloed – mee willen financieren, plus de leningen op basis waarvan hij nog meer kunst had gekocht. Kortom, de baron zag zichzelf als een weldoener van het Spaanse volk. Maar toen zijn biograaf Litchfield hem op de man af vroeg of hij in de positie van de Spaanse staat ook zou hebben ingestemd met de aankoop, was zijn antwoord ‘nee’. Uiteindelijk was de verkoop met zoveel randvoorwaarden omgeven dat de Spanjaarden dan wel eigenaar zijn van de 700 meesterwerken, maar geen rechten hebben die te verkopen of te ruilen.

‘Je hebt hen eigenlijk 600 miljoen dollar laten betalen om voor eeuwig op je schilderijen te passen’, concludeerde de biograaf. ‘Eigenlijk “bezitten”ze die schilderijen helemaal niet, is het niet, Heini?’

De baron giechelde in zijn glas rode wijn. ‘Nee, eigenlijk niet’.

Dat Lichtfield Hans-Heinrich baron Thyssen-Bornemisza de Kaszón in de jaren ’90 zo uitgebreid te spreken kreeg in zijn villa aan de Costa Brava, was volgens hem vooral te danken aan de voorliefde van de baron voor rode wijn. Litchfield: ‘Heini woonde met zijn vijfde vrouw Carmen ‘Tita’ Cervera, een voormalige Spaanse schoonheidskoningin, in een villa die de vorige echtgenoot van Tita, Tarzan-acteur Lex Barker, had laten bouwen. Hij zat verlegen om gezelschap, want dan mocht hij van zijn echtgenote meer vino tinto drinken. Naarmate hij meer dronk, werd hij loslippiger. Hij was geestig en charmant, maar nam het ook niet al te nauw met de waarheid. Via zijn dochter was ik met hem in contact gekomen om zijn biografie te schrijven, maar het werd me al snel duidelijk dat de baron meer geïnteresseerd was in het proces van zijn biografie uitbesteden dan aan in het daadwerkelijke schrijven ervan. Ik schat dat hij minstens vijf andere schrijvers ook opdracht heeft gegeven voor zijn hagiografie, en uiteindelijk verscheen er geen enkele’. Ook niet die van Litchfield, die zijn opdracht weliswaar in 2001, een jaar voor de dood van de baron, vervulde, maar dat manuscript zag nooit het daglicht.

Na de dood van Thyssen zette Litchfield zich samen met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz tot een geschiedschrijving van de hele Thyssen-dynastie op basis van de talrijke onthullingen die de baron hem had gedaan. Het boek werd door critici onthaald als éen handboek voor revolutie’. Litchfield: ‘Ik denk dat Heini echt in zijn maag zat met datgene wat zijn familie had uitgespookt en dat hij zijn kant van het verhaal echt kwijt wilde. Ik denk dat hij zijn familie wilde straffen voor hun ongeremde hebzucht’.

Daarbij hield de baron wel in de gaten dat hij zelf zo positief mogelijk in het verhaal zou verschijnen. Zo vertelde hij Lichtfield over zijn innige vriendschap als scholier in Den Haag met een joodse medeleerling op de Duitse school in de residentie. Deze Rafael Birnbaum was een neef van de opperrabbijn van Berlijn en werd in 1933 van de door nazi’s overgenomen school verwijderd. Heini tegenover Litchfield: ‘Hij was erg intelligent en voordat hij vertrok deden we ons huiswerk samen. Hij verzamelde ook postzegels. Nadat Rafael was vertrokken, bleef ik hem bezoeken en we speelden schaken en dammen bij hem thuis. Zijn familie was erg aardig en gastvrij. We gingen ook vaak naar de duinen om te wandelen en we spraken veel over politiek. Tijdens onze gesprekken spraken we over een complot om Hitler te vermoorden. Hij wilde dat ik mijn oom Fritz gebruikte om dichtbij de Führer te komen, en we wogen onze verschillende mogelijkheden hoe hem te doden tegen elkaar af. Toen we afscheid namen van elkaar herinner ik me dat hij zei dat de nazi’s alle Joden zouden vermoorden. Zijn eigen familie inbegrepen. Ze hadden nergens om te gaan. Ik probeerde hem op te vrolijken en kon niet werkelijk geloven dat zoiets onmenselijks werkelijk kon gebeuren’.

Litchfield sprak echter ook een Hongaarse vriend van de baron, Josi Groh, die dit relaas afdeed als een mythe: ‘Ik kan me niet herinneren dat Heini daar ooit over sprak voor 1983, toen hij er plotseling over begon. Tegen die tijd begon Hein anti-nazi te worden. In de dertig, veertig jaar dat ik met hem opging heb ik hem nooit iets horen zeggen over deze schoolvriend’.

Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in De Republikein nr. 2 van 2018.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -