René Zwaap

KONING VAN TRUMPLAND

De monarchistische beweging in de Verenigde Staten zet de kaarten op de Trumpdynastie. Invloedrijke techmiljardairs als Peter Thiel, lid van de stuurgroep van de Bilderberg-conferentie, steunen daartoe het werk van de Amerikaanse monarchistische blogger Curtis Yarvin en zijn Neo-reactionary movement.  Maar biedt Trump’s king size ego wel ruimte voor de gedachte aan een opvolger?

Tekst: René Zwaap

Illustratie: Gabriel Kousbroek

Tijdens de campagne voor zijn tweede presidentschap verkondigde Donald J. Trump tijdens een rally speciaal bestemd voor zijn christelijke aanhang, dat zij alleen dit keer nog moesten stemmen, ‘daarna hoeft het nooit meer’. Die opmerking maakte bij kritische Trump-watchers bange voorgevoelens los. Wat spookte er door Trumps hoofd? Is hij echt van plan nooit meer weg te gaan uit het Witte Huis? De laatste keer wilde hij ook blijven en stortte hij op 6 januari 2021 zijn land bijna de afgrond in. Wordt Amerika omgebouwd tot een monarchie onder Trump?

Dat laatste mag bizar klinken voor de oudste democratie van de moderne wereld, maar het is wel degelijk een gedachte die leeft binnen de meest radicale segmenten van de Trump-aanhang. Voormalig computerprogrammeur Curtis Yarvin (jaargang 1973) oogt met zijn ravenzwarte lange haardos en stoere lederen jack als een kruising tussen een gothic punker en een 19e eeuwse verdoemde dichter. Maar als ultraconservatieve blogger, onder meer onder het pseudoniem Mencius Moldbug, is hij uitgegroeid tot een van de huisfilosofen van Amerika’s New Right. Het bekendst is hij als hoofdideoloog van de zogeheten Neo-reactionary movement (NRx), die het hele idee van de Verlichting afwijst. ‘Het fundamentele uitgangspunt van het liberalisme is dat er deze niet tegen te houden opmars naar vooruitgang bestaat. Ik ben het niet met dit uitgangspunt eens’, zei Yarvis in 2022 in een interview met het tijdschrift Vanity Fair. Hij beschouwt de Amerikaanse democratie als ‘een mislukt experiment’, een door oligarchen gecorrumpeerd stelsel dat door een ‘soort van techno-monarchie’ dient worden vervangen.

KONING VOOR IEDEREEN

Trump zou zich vanaf de eerste dag van zijn presidentschap ‘met alle beschikbare kracht’ moeten transformeren tot een ‘Amerikaanse Caesar’, een ‘koning voor iedereen’, aldus dit internet-orakel. Het nieuw te vormen landsbestuur zou als een soort start-up in Silicon Valley moeten worden bestuurd door een ‘nationale CEO of wat een dictator wordt genoemd’.

Dit visioen van een hightech aangestuurde monarchie in Amerika geldt als uiterst invloedrijk in de zogeheten Nationale Conservatieve beweging (NatCon). Niet alleen de onlangs uit gevangenschap teruggekeerde Steve Bannon, voormalig chef-strateeg van Trump tijdens diens eerste presidentschap, geldt als een fan van Yarvin, ook Trumps vicepresident J.D. Vance is dat. In 2021 verwees Vance tijdens een podcast naar Yarvin en diens gedachten om de gehele federale overheid van Amerika op de schop te nemen: ‘Ik denk dat Trump, als ik hem één raad kon geven, iedere bureaucraat op middenniveau moet ontslaan, iedere ambtenaar in de administratieve staat, en hen door onze eigen mensen moet vervangen. En als de rechtbanken dat dan tegenhouden, dan wendt de president van het Hooggerechtshof zich tot de natie en zegt: de hoogste leider heeft zijn beleid bepaald, laat hem dat nu uitvoeren.’

BILDERBERG                                                                                                    

 NatCon-oprichter Peter Thiel, de Duits-Amerikaanse tech-miljardair die miljoenen doneerde aan de verkiezingskas van zowel Trump als Vance (en ook de baas van Vance was bij een hightech-investeringsmaatschappij), onderhoudt een naar verluidt warme vriendschap met Yarvin. Thiel, ook wel bekend als lid van de stuurgroep van de rijkelijk met Europese royalty bevolkte Bilderberg-conferentie, vergaarde zijn kapitaal onder meer met de betaalservice PayPal, dat hij oprichtte samen met Elon Musk, alias ‘de rijkste man ter wereld’, die wat Yarvin betreft eigenlijk beter geschikt is als de Amerikaanse Caesar. Maar vooralsnog is dat constitutioneel versperd omdat Musk niet op Amerikaanse bodem is geboren (hij is van oorsprong Zuid-Afrikaan). Wel werd Musk door Trump voorgedragen als chef van een nieuw te vormen Department of Government Efficiency. Als dank voor zijn financiële steun en de inzet van zijn voormalige Twitterkanaal X als propagandakanon is Musk door Trump al toegelaten tot zijn hofhouding in Mar-a-Lago. Jongere Trumps noemen hem ‘oom Elon’. Bij verstek van Trumps vrouw Melania tijdens een overwinningsfeest van de Trumps was Musk ijverig in de weer zich om de jongste loten aan de Trump-stam te bekommeren, wat hem de bijnaam ‘Elonia’ opleverde.

QUEEN IVANKA

Of Donald J. Trump dezelfde dynastieke ambities koestert, is vooralsnog de vraag. Waarschijnlijk is zijn ego te groot om ooit aan een opvolger te denken. Maar tijdens de campagne voor zijn tweede presidentschap mocht hij gaarne opscheppen over de kwaliteit van zijn familie-DNA: ‘We zijn slimme mensen’, verkondigde hij tijdens een rally in Nevada. ‘Net als bij racepaarden: je weet dat de snellen ook snellen produceren’. Hij voegde de daad bij het woord en heeft tal van leden van zijn clan inmiddels al met een belangrijke post bedeeld.

De vraag is wie na het verscheiden van Koning Donald I de troon van Trump-land kan bezetten. Dochter Ivanka lijkt het meest geschikt, maar ligt bij de radicaal-conservatieve geledingen minder goed vanwege haar als ‘woke’ ervaren activisme ten gunste van vrouwelijke empowerment. Zonen Eric en Donald Trump jr. zijn qua IQ aanmerkelijk minder bedeeld, maar zijn beiden wel ultrarechtse houwdegens. Erics echtgenote Lara Trump was hoofd van de Republican National Committee (RNC) tijdens Trump’s verkiezingscampagne. Hoge ogen gooit ook de 19-jarige Barron Trump, de jongste zoon. Hij speelde een sleutelrol in zijn vaders campagne met zijn advies om optredens te doen bij populaire, op jonge mannelijke kiezers gerichte podcasts. Dus is het wachten op Queen Ivanka of King Barron?

Intussen is Trumps persoonijke lustoord in Florida Mar-a-Logo sinds zijn tweede uitverkiezing tot een Amerikaanse versie van Camelot uitgegroeid, met Trump als een eigentijdse King Arthur en zijn vertrouwelingen Elon Musk, Robert F. Kennedy jr. en tv-presentator Tucker Carlson als de ridders van zijn ronde tafel. Het is vanuit dit protserige discopaleis dat de Verenigde Staten de komende vier jaren zal worden geregeerd. ‘Je kunt altijd merken wanneer de koning is gearriveerd’, vertelde Trumps gewezen butler in Mar-a-Lago Anthony Senecal eens, wijzend op de stoet van oligarchen die hier op audiëntie komt als de Trump-hofhouding is neergestreken. Inmiddels blijft Trump topfuncties in zijn nieuwe regering uitdelen aan leden van zijn clan. Als zijn adviseur voor het Midden-Oosten wees hij miljardair Massad Boulos aan, schoonvader van zijn dochter Tiffany. Onroerend goed-magnaat Charles Kushner, schoonvader van dochter Ivanka, kreeg de post van ambassadeur in Frankrijk toegewezen. Zoveel nepotisme konden zelfs de Kennedy’s en de Bush-familie niet aan. Verandert Amerika in turbo-tempo in Trumpland?

 

Dit verhaal is gepubliceerd in aflevering 4 van De Republikein 2024. Daarin besteedt Maurits van den Toorn aandacht aan de agenda van Project 2025, produkt van een schimmige denktank in de gelederen van de Republikeinse Partij van de VS. Roel van Duijn roept de Europese landen op zich aaneen te sluiten als democratisch front tegen het Trump-regime. Sjoerd de Jong analyseert de aantrekkingskracht van het Trump-dansje. Mis geen editie meer van dit unieke tijdschrift en neemt een abonnement via: Abonneren – De Republikein.

Doneren € -

In Memoriam Paul Damen (1954-2024): Nog steeds niet doodgecheckt

/

Journalist en schrijver Paul Damen was bij zijn dood op 13 november 2024 hoofdredacteur van De Republikein. Op de dag van zijn uitvaart volgde grote consternatie over zijn Joodse afkomst, die hij verzonnen zou hebben. 

 

RENÉ ZWAAP

 

‘Een goed verhaal moet je niet doodchecken’, zo mocht Paul Damen gaarne de woorden aanhalen van de legendarische hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer Martin van Amerongen (die overigens ontkende die uitspraak ooit te hebben gedaan, maar dat is niet gecheckt). Het is van een bittere ironie dat een autobiografisch verhaal van Paul zelf na zijn plotselinge overlijden op 13 november 2024 subiet doodgecheckt werd, en nog wel door het blad waar hij voorheen hoofdredacteur van was.

Nota bene op de dag van zijn uitvaart, 21 november jl. op de Amsterdamse begraafplaats St. Barbara, plaatste het Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW), onder de titel ‘Pauls laatste witz’ het door velen als schokkend ervaren bericht dat er bij nader onderzoek ‘niets Joods’  was gebleken aan Paul, die eerder ook hoofdredacteur van het NIW was. Aanvankelijk sprak het online geplaatste bericht van NIW-hoofdredactrice Esther Voet van ‘geen druppel Joods bloed’, maar dat werd kennelijk toch wat te cru bevonden en werd later aangepast. In ieder geval, aldus het NIW, kwam Paul niet  in aanmerking voor een Joods graf.

Dit bericht verspreidde zich in hyperventilerend tempo in de media, want Paul was niet alleen een bekende persoonlijkheid in de Amsterdamse journalistiek, hij had zich in de loop der jaren ook ontwikkeld tot een van de meest markante stemmen van de Joodse gemeenschap in Nederland. Jarenlang was hij  op de radio te horen bij de Joodse Omroep (inmiddels opgeslokt door de EO). In zijn vele columns voor het NIW en de joodse website JoNet was hij een vurig bestrijder van de nieuwe golf van antisemitisme die de wereld sinds 7 oktober 2023 teistert.

 KATHOLIEK GEDOOPT

Dat hij voluit ‘Paulus Henricus Maria Damen’ heette en het Rooms-Katholieke doopsel had ontvangen, daarvan maakte Paul nooit een geheim. Het stond ook zwart op wit gedrukt op het stemformulier van de Tweede Kamerverkiezingen van de Partij voor de Republiek in 2021, waar hij kandidaat was. Hij wist van het rijke roomse leven even goed ingevoerde verhalen te vertellen als over de Joodse wereld, die hem, zoals hij meermaals schreef en in gesprekken ook graag vermeldde, via de moederlijke lijn zou zijn toegevallen. In een autobiografische column legde Paul uit hoe dat zat. Hier die bewuste tekst, teruggevonden op zijn Facebook-pagina, integraal:

 BEVRIJDING?

 

Gedwongen binnen, bevrijding herdenkend. Vreemd. Vrees en vervolging voorbij. Maar bevrijd? Neem bijvoorbeeld een familie die de vervolging vrijwel ongeschonden overleefde. De dochter, geboren op Java, in een plantersfamilie die medio negentiende eeuw vertrok naar Ons Indië, omdat antisemitisme hier geen emplooi bood. Vader was directeur van suikerrietfabrieken, moeder fulltime tenniskampioen Oost-Java. Hun villa had zoveel bijgebouwen en bedienden dat die nu een kazerne van het Indonesische leger huisvest. Op foto’s zien we de familie trots turend naar de zoveelste nieuwe auto, rietvelden of fabriek, met hun witte tropenhelm boven de ‘koelies’ uittorenend. Weinig ‘Mexicanen’ (lees: Joden, red) daar op Java, hoewel een Cohen burgemeester van buurgemeente Blitar was. Die paar Sefarden uit Irak of Singapore zigzagden echt niet op sjabbes tussen de vulkanen door naar de sjoel in Soerabaja, die overigens recent afgebroken is omdat men ‘dacht dat het een turnhal was’. Vreemd dan dat de lokale fanatici eerder wél de Davidssterren herkenden die ze van de deur beitelden.

Poerim heette verhullend ‘oogstfeest’ vanwege de moslims, zoals hier nu Kerstmis ‘winterfeest’ en Pasen ‘lentefeest’ heet. Maar ondanks dat de uitbuiting eufemistisch ‘cultuurstelsel’ heette, bleef het natuurlijk uitbuiting. Toen de vader dan ook op een nieuwe fabriek een ingedutte inlander wakker duwde, stak die hem dood. Volgens zijn weduwe dacht de dader in het donker dat het de vórige directeur was, ‘een slechte Duitser’. De koloniale krant vroeg zich af: ‘Waar moet het heen indien men een slapende “werker” niet meer zou mogen wekken op de ietwat harde wijze, welke bij dit verzuim behoort?’ De vader werd begraven in een kolossaal koloniaal witmarmeren graf, nu waarschijnlijk een tweede leven leidend als tuinpad. De weduwe moest met kinderen, de rest in theekisten, terug naar patria: een bovenwoning aan de Amstelveenseweg, toevallig boven dat restaurant waar recent die Jodenhatende Syriër ruiten intikte.

Ze voelde zich verraden door het vaderland, ook onder de nieuwe machthebbers. Haar weigering zich te registreren, zonder ster dus, redde de familie. Terwijl de Jappen in Indië haar laatste inkomen jatten, kocht ze voor de dochter, op een school waarvan steeds meer leerlingen alfabetisch werden afgevoerd, voor een jaarinkomen een valse Ausweis en stuurde haar naar de nonnen in Brabant. Zelf dook ze onder. Haar zussen daarentegen, nette gebontjaste dames uit Zuid, schaften zich na hun oproep een nette khaki kampeeroutfit aan, compleet met schopje, voor straks in Palestina. Aan dat kampschopje hadden ze weinig na twee dagen Sobibor, zou hun overlevende zus na vier advocaatjes, op menig familiefeestje nog halfhuilend, halflachend memoreren. Is dat bevrijding?

Voor de dochter was er wél een bevrijding – uit de orthodoxie: roken, drinken, bioscoop, zoenen met een jongen die ze tegen de échte bevrijding eind ’44 bekende wat ze eigenlijk was. Geen bezwaar, wél onhandig als het duo op zaterdag op de Zuidelijke Wandelweg na de toegestane tweehonderd stappen door de meelopende schoonmama naar huis werd gedirigeerd, terugtellend: 200! 199! 198!

Hun zonen werden gemakshalve besneden én gedoopt, want je weet maar nooit. Verder bleef de ‘Mexicaanse’ afdeling verborgen, ook op het Molukkenkamp, voormalig KZ, waar ze vanwege haar kennis van Maleis les gaf aan mensen die óók een koffertje onder hun bed hadden liggen. Vreemdelingen in een vreemd land. Maar is dat bevrijding?

Eind jaren zestig, de kinderen grootgebracht, werd ze opgenomen toen de oorlog alsnog opspeelde. Tegen hen, over het bed gebogen, fluisterde ze dat de SD haar alsnog kwam halen. In haar hoofd had de bevrijding nooit plaatsgevonden. Dat gold ook voor haar broer, als militair onder de luizen terug uit het Duitse werkkamp, die meteen doorging naar Israël. Na de Zesdaagse Oorlog kreeg hij een huis in Nabloes, Sjechem zei hij zelf, met grote ramen naar de zee en wc-raampjes richting Jordanië. Tegen zijn kleine neefje bij een kluis vol uzi’s en kalasjnikovs: ‘Komen ze terug, dan enkel die pleeraampjes inrammen en richten.’ Tsja. Maar is dat bevrijding?

Inmiddels is alles ogenschijnlijk in orde: iedereen uit de oorlog is dood, de kinderen kregen zelf kinderen en eentje werd zelfs hoofdredacteur van dit blad. Tegen de wil van zijn moeder trouwens: ‘Maar dan wéten ze het, jongen!’ Dezelfde grote ongerustheid toen een girokaart van het Joods Nationaal Fonds in de bus gleed: ‘Hoe weten die kl**tzakken dat?’

Bevrijd dus, maar altijd achterom kijkend. Soms, voor sommigen, is een oorlog nooit over. Of enkel ogenschijnlijk. Maar is dat bevrijding?

Een column met de spankracht van een hele roman. Paul schreef deze tekst in de derde persoon, dus met een literaire slag om de arm, maar hij mocht hetzelfde verhaal – inclusief de tantes die zich in hun bontmantels en met hun schepjes voor het transport naar Westerbork hadden aangemeld – ook gaarne in het café aan zijn vrienden opdissen (inclusief aan ondergetekende, al meen ik me te kunnen herinneren dat hij toen van oudtantes sprak), met die mengeling van ironie en melancholie die alleen hij tot in de finesses beheerste. Zijn moeder was volgens het bevolkingsregister inderdaad in toenmalig Nederlands-Indië in een plantersmilieu ter wereld gekomen, en was officieel als Rooms-Katholiek geregistreerd. Maar was zij eigenlijk een ‘verborgen’ Jodin, zoals haar zoon beweerde, zodat Paul volgens de Joodse wetgeving, de Halacha, ook als Jood kon worden beschouwd? In de stamboom van Paul bleek tot vier generaties terug niets Joods te vinden, aldus het NIW.

WILKOMIRSKI-SYNDROOM

In talrijke stukken en commentaren werd Paul vervolgens afgeschilderd als een zogeheten ‘kostuumjood’, zelfs als een Nederlandse versie van de Zwitserse klarinettist en instrumentenbouwer Brüno Grosjean uit Biel, die onder het pseudoniem Benjamin Wilkomirski in 1995 met groot succes zijn boek Brückstücke – Aus einer Kindheit 1939-1948 publiceerde. Daarin schreef hij als Joods kind in Letland te zijn geboren en dat hij als enige van zijn familie de vernietigingskampen Auschwitz en Majdanek had overleefd om na de oorlog als wees bij een pleegfamilie in Zwitserland te belanden. Het boek van Wilkomirski, verschenen bij de Jüdischen Verlag in Duitsland, onderdeel van het gerenommeerde uitgevershuis Suhrkamp, was aanvankelijk een doorslaand succes. Gesproken werd van een essentiële aanvulling op de bestaande holocaust-literatuur en het boek bekroond met de prestigieuze Amerikaanse National Jewish Book Award. Het verscheen in twaalf talen, ook in het Nederlands, en werd door critici op één lijn gesteld met het werk van Anne Frank, Eli Wiesel en Primo Levi.

Het drama werd compleet toen Wilkomirski voor het oog van de camera’s op zeer emotionele wijze werd herenigd met een Joodse overlever van de concentratiekampen, die ervan overtuigd was dat de schrijver zijn in de kampen verloren gewaande zoon was. Een journalist van het Zwitserse weekblad Weltwoche kreeg niettemin argwaan en ontdekte dat Wilkomirski in werkelijkheid in Zwitserland was geboren en de concentratiekampen alleen als toerist had bezocht.

Maar ook dan nog was lang niet iedereen overtuigd. Een Zwitserse belangengroep van holocaust-overlevers nam het voor Wilkomirski op en betichtte de Weltwoche ervan geen oog te hebben voor het lot van Joodse wezen die in Zwitserland waren opgevangen en van wier werkelijke afstamming in de officiële registers van de overheid wel vaker geen spoor was terug te vinden. Tal van reputaties van hooggewaardeerde literaire recensenten, uitgevers en kenners van de holocaust kwamen door de affaire-Wilkomirski op het spel te staan.

Uiteindelijk bleek de Weltwoche toch het gelijk aan haar kant te hebben. Wilkomirski had zijn traumatische ervaringen in weeshuizen in Zwitserland kennelijk geprojecteerd in een fictief verleden als overlever van de vernietigingskampen. Sindsdien spreekt de psychiatrische vakliteratuur van het ‘Wilkomirski-syndroom’, een uit trauma voortgekomen pathologie, waardoor degene die daaraan lijdt zich zodanig met het Joodse leed tijdens de Shoah identificeert dat het in de eigen beleving wordt geïntegreerd. De patiënt is zich van geen kwaad bewust en gelooft zelf heilig in het narratief dat in zijn onderbewustzijn is gevormd. Het betreft in zo’n geval geen bewust bedrog, maar een psychische aandoening, die dan ook als zodanig zou moeten worden behandeld. En zeker niet als ‘Witz’ zou moeten worden betracht. Natuurlijk bestaat de vrees dat onthullingen als die over Wilkomirski koren op de molen van holocaust-ontkenners zijn. Al hebben die in de regel geen Wilkomirski nodig om hun mensonterende gedachtegoed te verspreiden.

 MARRANO

Leed Paul aan een dergelijk syndroom? Mogelijk, maar helemaal zeker is dat ook nu nog niet. Het zou schrijver dezes veel waard zijn als straks toch blijkt dat Paul van moederswege als een soort van Indo-Brabantse ‘marrano’ – zoals de onder dwang tot het christendom bekeerde Joden van het Iberisch schiereiland werden genoemd die thuis stiekem toch nog de sabbat vierden – is opgevoed.

Maar als dat niet zo mag zijn – wat dan? Wat betekent het voor de wijze waarop Paul in de herinnering voortleeft? Doet die toch wat ongelukkig getimede ‘onthulling’ van het NIW op de dag van zijn uitvaart afbreuk aan zijn enorme verdiensten als journalist en schrijver? Zeker niet. Paul Damen was een geweldige journalist, die sneller kon schrijven dan eindredacteuren konden lezen, altijd met 1001 verhalen in zijn hoofd, met een machtig netwerk aan contacten waar menig collega een succesvol beroep op kon doen, want royaal was hij ook in het verspreiden van zijn bijkans encyclopedische kennis van de heetste geruchten in de Amsterdamse grachtengordel, politiek Den Haag of – in zijn functie bij De Republikein – ten paleize.

De vraag of Paul nu wel of niet over ‘Joods bloed’ beschikte, is misschien ook wel van ondergeschikt belang in deze tijd van fluïde identiteiten. In elk geval voelde Paul zich Joods en voor een ‘goj’ was hij goed ingewijd in de rituelen en de geschiedenis van het Jodendom. Op het gymnasium van Den Bosch had hij zelfs Hebreeuws geleerd. Het Joodse gebedskleed stond hem getuige foto’s op zijn Facebook als gegoten. In Nederland, waar de Joodse bevolking in de jaren 1940-1945 als nergens anders in West-Europa op zo’n grote schaal was gedecimeerd (met bijna 80 procent), was er ook een sterke behoefte aan nieuwe aanwas. Onder rabbinale begeleiding stond het aspirant-Joden vrij ‘uit te komen’ zonder dat zij aan de voorwaarden voor afstamming via de moeder hoefden te voldoen. Wijlen Vrij Nederland-journalist Igor Cornelissen, zelf half-Jood (maar met de goede helft), beklaagde zich er in een interview eens over dat hij in Nederland eigenlijk alleen nog maar ‘nep-Joden’ tegenkwam. Dan was Paul in ieder geval een heel goed gelukte ‘nep-Jood’. Kwam het door zijn vriendschap met de legendarische columniste Renate Rubinstein (ook half-Joods, maar dan de verkeerde helft), aan wie hij ook nog eens een biografie heeft gewijd? Of was hij eenvoudig een natuurtalent? Of verkeerd gereïncarneerd?

P.C. HOOFTPRIJS

In ieder geval was hij zeker niet het enige geval in de Nederlandse letterkunde. De naam van Boudewijn Büch, die als een woeste mythomaan zijn eigen geschiedenis herschreef, en zich niet alleen een overleden kind maar ook een Joodse vader met een traumatisch kampverleden toedichtte, valt in dat verband al snel. Ook aan de Joodse afkomst van Maarten ’t Hart, die hij in diverse boeken en interviews gedetailleerd belichtte wordt getwijfeld. Volgens dichter Jan Kal, die zich heeft bekwaamd in de genealogie en zijn bevindingen ook publiceert, zijn de verhalen van de literator over zijn Joodse afstamming in elk geval ‘klinkklare kletskoek’.  Kal stuitte op de stamboom van ’t Hart omdat hijzelf in de twintigste graad verwant is aan de schrijver. Al in 2015 publiceerde Kal zijn bevindingen op Geneanet, maar niemand leek er zwaar aan te tillen. Dit jaar werd ’t Hart geëerd met de P.C-Hooftprijs en dat schept weer perspectieven voor het literaire naleven van Paul Damen.

Met zijn scherpe pen, gedrenkt in een bijna uitgestorven journalistieke traditie van rijke literaire taal , spotlust en een libertair-anarchistische levenshouding, maakte Paul niet louter vrienden. Sinds hij in 2016 zijn boek Bloemen van het kwaad, een bloemlezing van gedichten geschreven door dictators en despoten, had gepubliceerd, trad de voormalige Stadsdichter van Groningen Bart Droog met groot fanatisme op als zijn literaire grootinquisiteur. Droog wreef Paul aan dat de authenticiteit van sommige in zijn boek geplaatste gedichten, onder meer van de hand van A. Hitler, als op zijn minst discutabel werd beschouwd en beschuldigde hem van bedrog. Een jarenlange polemiek op het scherpst van de snede tussen de twee was het gevolg. Ook Pauls dood mocht de strijdbijl niet begraven. In zijn eigen In Memoriam schroomt Droog, zelf ook bloemlezer, er niet voor Damen te beschrijven als ‘de grootste literaire zwendelaar van de 21ste eeuw’. Natuurlijk citeerde Droog daarbij uitgebreid uit het NIW, als aanvullend bewijs van zijn heilige gelijk.

Maar ook al heeft Paul bij het maken van zijn opus magnum mogelijk enige steekjes laten vallen – de brille en de eruditie spatten zoals in al zijn werk van de pagina’s af, terwijl het gevoel dat resteert na lezing van Droogs talrijke aanvallen op Paul toch vooral dat van gifgroene ‘jalousie du métier’ is. De hele literaire vete doet zich het beste begrijpen als een eigentijdse ‘rematch’ tussen Droogstoppel en Max Havelaar, tussen de kommaneuker en de vrije geest.

ABSURD SYSTEEM

Republikein was Paul Damen in ieder geval wel. Zoals hij zichzelf voorstelde als kadidaat-Kamerlid voor de Partij voor de Republiek: ‘Ik heb niks tegen Wim-Alex of zijn eega. Hij werkt ongetwijfeld hard en het lijkt me een gezellige corpsbal waar je goed een biertje mee kan drinken. Wim moet alleen geen koning wezen. Waarschijnlijk vindt hij dat zelf ook. Want het is een absurd systeem steeds weer zo’n overerfbare Oranjeblaag, zoals straks die arme Amalia, op een bordes te hijsen waar je niks zeggen mag. En als je het wél doet, de premier steeds weer op het schavot moet klimmen met excuses. Want wát, op kunst en krijgskunst na, hebben de Oranjes ons opgeleverd behalve eeuwenlang potverteren, machtsmisbruik, meningenbeknotting, arrogantie, en wegvluchten als er gevochten moet? Wat hebben ze ons gebracht behalve damesbladenpagina’s, luxe motorjachten en huisjesmelkerij? Al sinds Oldenbarnevelt en de gebroeders De Witt kan toch geen weldenkend mens dit nog willen? Maar het duurt al eeuwen te lang. Het moet maar es afgelopen zijn. Nederland was ooit de eerste trotse republiek van de beschaafde wereld. Om weer beschaafd te zijn moeten we dat weer worden’.

Hoe het ook zij: voor de redactie van De Republikein is het verlies van Paul Damen een verschrikkelijke aderlating. Zijn tomeloze werkdrift, zijn aanstekelijke enthousiasme, zijn scherpe humor, zijn Mensch-zijn, zullen hier node worden gemist. Moge zijn ziel gebundeld worden in de bundel van het eeuwige leven.

 

Op woensdag 22 januari vindt in Theater Mascini aan de Zeedijk 24 in Amsterdam vanaf 20.00 uur de presentatie plaats van de nieuwste editie van tijdschrift De Republikein, waarin bovenstaand verhaal is gepubliceerd.  In dit nummer wordt Paul ook herdacht in bijdragen van Arthur van Amerongen, Fredie Beckmans, Sjoerd de Jong, Thom deLagh, Daphne Meijer en Jacqueline Oskamp. Verluchtigd met illustraties van Gabriel Kousbroek en Eliane Gerrits. Diverse sprekers zullen stilstaan bij het verlies van Paul Damen en bij zijn nalatenschap.

Themanummer: de Ster der Schande

//

De deze week verschenen nieuwe editie van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap is een themanummer  ter herdenking van de invoering van de Jodenster in Nederland,  80 jaar geleden op 2 mei 1942. Een serie verhalen over ambtelijke collaboratie, Joods verzet en koninklijke schuld.  Gerard Aalders  schrijft over de vlucht van Wilhelmina in mei 1940. Die was niet alleen in strijd met de Grondwet, ze was ook een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin later wilde doen geloven, was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid. Aan het lot van de Joden in Nederland besteedde ze nauwelijks aandacht. ‘Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.’ Lees het complete verhaal via deze link.

René Zwaap vergelijkt de inbreng van Wilhelmina’s tijdens de bezettingsjaren met die van collega-monarchen, zoals de Deense koning Christian X.  Deze mocht dan wel niet op zijn paard door Kopenhagen rondrijden met een Jodenster op zijn uniform, zoals een populaire mythe wil, hij noteerde wel in zijn dagboek: ‘Als je de onmenselijke behandeling van de Joden ziet, niet alleen in Duitsland maar ook in de bezette landen, begin je je zorgen te maken dat die eis ook ons wordt opgelegd, maar we moeten dit krachtig afwijzen op grond van de bescherming die zij genieten onder de Deense Grondwet. Ik heb verklaard dat ik niet zou instemmen met een dergelijke behandeling van Deense burgers. Als dat toch wordt geëist, zouden we er het beste aan doen allemaal een Davidster te dragen.’

Nederland heeft consciëntieuze, ijverige, zorgvuldige ambtenaren die consciëntieus, ijverig en zorgvuldig hun taken vervullen. Dat deden ze ook vroeger al, voor 10 mei 1940, en ook na die datum, toen daar in opdracht van de Duitse bezetter nieuwe taken bijkwamen, zoals het registreren van Joden. Maurits van den Toorn schrijft over de dunne lijn tussen ‘accomodatie’ en collaboratie. Verzet vanuit de ambtenarij was spaarzaam. ‘Ook het latere opstellen van adressenlijsten van Joden, als voorbereiding op de deportatie, stuitte niet op groot protest of verzet; slechts één burgemeester weigerde medewerking en werd ontslagen. SG Frederiks, eindverantwoordelijke voor de bevolkingsregisters, liet niet van zich horen. Hij protesteerde vervolgens wél toen de Duitsers enkele maanden later alle niet-Joodse mannen wilden registreren voor de Arbeitseinsatz. Er was duidelijk verschil tussen Joodse en ‘gewone’ Nederlanders. Het beeld is niet anders bij de politie waar het vuile werk werd opgeknapt: Joden ophalen, bij razzia’s oppakken, bewaken en begeleiden naar Westerbork of Vught. Confronterender werk dan achter een bureau in de anonimiteit adreslijsten opstellen, maar desondanks werk dat de grote meerderheid van de politiemensen bleef uitvoeren. Een Amsterdamse rechercheur verklaarde na de oorlog: “Aan de Jodenarrestaties heeft 90 procent van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb iksoms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar”.’

Paul Damen over het meest bekende, defamerende merkteken voor een heel volk: de gele, zeshoekige Jodenster met daarin ten overvloede het woord ‘Jood’. Hoe een nauwelijks bekend embleem een brandmerk werd. ’s middags op 29 april 1942 werd de Joodse Raad van de invoering op de hoogte gesteld, terwijl vrijwel tegelijk de avondkranten al meldden dat die verplicht was. Waarop die Joodse Raad binnen vijf dagen welgeteld 569.355 Jodensterren moest verspreiden. ‘Iedere Jood moest verplicht vier sterren afnemen, voor vier cent per stuk waarmee de Joodse Raad weer nieuwe sterren kon fabriceren, plus een ‘textielpunt’. Wie de ster niet droeg, kreeg zes maanden cel of een boete van hoogstens duizend gulden. Dat viel dan wel mee, denkt u, maar nee: die straf was hoog genoeg om meteen naar het oostenafgevoerd te worden, in de praktijk dus een doodvonnis. De ster moest ook zichtbaar op borsthoogte aan jas, jurk of trui worden vastgenaaid. Maar hoe wisten die Duitsers dan dat een niet-drager niet ook een Jood was? Er moeten enkele duizenden Nederlandse Joden geweest zijn die het risico namen en weigerden met een ster te lopen.’

In een interview herinnert de 88-jarige oud-politica van D66 Anneke Goudsmit zich de dag dat ze haar Jodenster afdeed en in het Amsterdamse Amstelkanaal gooide. ‘Het was 23 juni 1943. Ik was 9 jaar oud en liep samen met mijn broer en de vrouw bij wie we zouden onderduiken in Amsterdam richting het onderduikadres aan de Koninginneweg. We mochten onderduiken in de woning van het jonge echtpaar. Mijn vader had die mensen via een collega bereid gevonden. We konden niet samen met onze ouders onderduiken, dat werd te gevaarlijk geacht, vandaar dat onze onderduikmoeder ons naar het huis begeleidde. Bij de Jan van Goyenkade zei onze nieuwe tante dat we onze sterren nu wel mochten afdoen. Ik zie het ding nog in het kanaal dwarrelen en in het water wegdrijven. Ik kan me nog goed herinneren hoe trots ik toen was. Het voelde als een bevrijding, alsof ik de controle over mijn eigen leven terugkreeg.’ Ze blikt ook terug op haar aanvaringen met minister Van Agt over de voorgenomen vrijlating van de ‘Drie van Breda’, waartegen zij groot protest organiseerde.

De opvatting dat de Nederlandse Joden zich in ‘40-‘45 als lammeren naar de slachtbank lieten voeren berust op gebrekkig historisch inzicht. In werkelijkheid was er sprake van fel verzet. Historicus Ben Braber over de slag tussen Joodse knokploegen en de nazi’s in Amsterdam anno februari 1941. ‘Het verzet van Joden nam veel vormen aan. Ze getuigden van hun geloof of cultuur. Ze lieten zich niet terroriseren. Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen en hielpen die te verspreiden, vaak met groot risico voor eigen veiligheid. Ze onttrokken zich aan de deportatie. Bijna 30.000 Joden doken onder, ondanks de Duitse overmacht, de collaboratie van overheidsinstanties, algemene organisaties en individuen, en de onverschilligheid of het gebrek aan betrokkenheid die bij niet-Joden overheersten. Ze zetten organisaties op om elkaar bij te staan. Ze hielpen opgepakte Joden ontsnappen uit deportatietreinen en concentratiekampen. Ze probeerden de deportatie te ontregelen met brandbommen en aanslagen. Ze vormden of sloten zich aan bij niet-Joodse verzetsgroepen– een relatief groot aantal deed dat in vergelijking met niet-Joden. Joden behoorden ook tot de voortrekkers van gewapend verzet.’

Het Weinreb-rapport van 1976 was vernietigend voor de reputatie van de Joodse verzetsman Friedrich Weinreb, maar steeds duidelijker wordt dat de onderzoekers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toentertijd waren behept met een tunnelvisie en zich bezondigden aan manipulaties en geschiedvervalsing. De affaire-Weinreb is hard toe aan een cold case-team, betoogt René Zwaap. Lees het hele verhaal via deze link.

Historicus Thomas von der Dunk over de vervalste pas die zijn overgrootmoeder het leven redde en andere vormen van verzet van zijn familie.

Sinds 2020 spelden demonstranten tegen het corona-beleid een Jodenster op om hun ongenoegen over de regeringsmaatregelen kenbaar te maken. Het is geen exclusief Nederlands fenomeen, ook in andere landen gebruiken sommige anti-vaxxers de gele davidster. Bart Gruson wilde weten wat hen beweegt.

Door het Konzentrationslager-syndroom (KZ-syndroom) te scharen onder het koepelbegrip ‘post-traumatische stressstoornis’ (PTSS) ging de psychiatrie in de loop der decennia over tot bagatellisering van de Shoah, stelt medisch historicus Leo van Bergen.

Ries Roowaan schrijft over de Jodenster die Harry Mulisch prominent op zijn werkkamer had hangen. Die was van zijn moeder Alice geweest, een medewerkster van de Joodse Raad. Zijn vader Kurt Mulisch werd in 1941 directeur personeelszaken van Lippmann, Rosenthal & Co, beter bekend als de Liro-bank of ook wel de Duitse roofbank, waar de Joden hun bezittingen moesten onderbrengen. Alice dreigde in het voorjaar van 1944 op transport te worden gesteld, maar Mulisch vader wist  haar vrij te praten bij de Duitse autoriteiten. Kurts achtergrond en vooral zijn betrekking bij de roofbank redde het leven van Alice, zoals het ook Harry bescherming bood: ‘Mijn moeder en ik moeten hem allebei dankbaar zijn dat hij fout was’, schreef Mulisch over zijn vader.

Paul Damen staat stil bij de pijnlijke affaire rond het cold case-team dat een Joodse notaris beschuldigde van het verraad van Anne Frank. ‘Ja, Anne Frank, een Joodse heilige. Alles wat haar omringt is heilig, zelf het ultieme slachtoffer. En dus lucratief, meende uitgeverij Ambo Anthos met haar beoogde bestseller Het Verraad van Anne Frank. Het liep even anders.’

De enige vrouw die na de oorlog in Nederland werd geëxecuteerd vanwege samenwerking met de Duitsers was de Joodse Ans van Dijk. Haar verklaring dat ze puur uit doodsangst voor de Sicherheitsdienst had gehandeld werd door haar rechters niet geloofd. Haar eveneens Joodse partner-in-crime Branca Simons bracht het er wel levend vanaf. Historicus Paul van de Water beschreef hun levens in het deze maand verschenen boek Foute Vrouwen.

René van Rooij schreef een boek over het huwelijk van zijn ouders op 4 november 1942 in Utrecht. Het was tot 1945 het laatste Joodse huwelijk in Nederland dat in een synagoge werd gesloten.

Naast de Jodenster deelden de nazi’s driehoeken uit aan andere ongewenste minderheidsgroepen. De Roma en Sinti kregen een zwarte driehoek. Van hen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog naar schatting 1,5 miljoen vermoord. Nog altijd gelden zij in Europa als de zondebok. Els de Groen zette zich als EU-parlementariër intensief voor hen in.

Verder in dit nummer: Roel van Duijn roept de EU op de smeekbede van de Oekraïense president Zelensky voor een versneld lidmaatschap van zijn land te honoreren, historicus Jan Postma over de inschattingsfout van oud-patriotten die leide tot de vestiging van de Oranje-monarchie,  columns van Henk Westbroek en Floris Müller en de Appeltjes van Oranje over de Joodse anarchist Alexander Cohen en het moordmysterie rond ‘Koning Gorilla’.

Mis geen enkele editie meer van dit unieke kwartaalblad en neem een abonnement.

 

Operatie Máxima: de Teloorgang van een Biografe

Met een kritiekloze biografie van de hand van Marcia Luyten en een aansluitend stukje schuifdeurentoneel in interviewvorm met Matthijs van Nieuwkerk op de publieke tv werd breed uitgepakt voor de 50ste verjaardag van Máxima. Onwelgevallige passages in haar levensloop werden zorgvuldig weggeretoucheerd.

Tekst René Zwaap

 

In Moederland, het eerste deel van haar tweedelige biografie van Máxima Zorreguieta, begint Marcia Luyten met de mededeling dat ze het aanbod van haar uitgever om zich aan dit werk te zetten aanvankelijk had afgewezen. ’Ik had daar geen belangstelling voor’, aldus de ervaren reporter, verbonden aan onder meer De Volkskrant, RTL en Buitenhof. ‘Nooit had ik mij met een koningshuis beziggehouden. Geen plakboeken aangelegd of koekblikken verzameld. Nooit roddelbladen gekocht om over de Oranjes te lezen. En wat het zwaarst woog: ik zag mijzelf niet met een schrijfblokje in de struiken van een paleistuin liggen. Want als de Oranjes één ding duidelijk maken, is het dit: hun privacy is heilig. Zonder toegang tot primaire bronnen is zo’n boek niet te schrijven. Dus bedankte ik voor de eer’.

Na lezing van de biografie kan je alleen maar verzuchten dat Luyten er beter aan had gedaan het bij die eerste ingeving te houden. Maar ze liet zich toch ompraten. Met betreurenswaardig gevolg. Want ‘Moederland’ is als biografie een monument van journalistiek onvermogen, een poesiealbum geschreven door een bakvis op gevorderde leeftijd, gespeend van ieder kritisch vermogen voor de door haar geportretteerde figuur. Haar boek doet met al haar luchtige invoelende gekwebbel nog het meest denken aan een nagekomen aflevering van de Joop ter Heul-serie van Cissy van Marxveldt, de avonturen van een opgewekte secretaresse, een soort chick lit uit de monarchale stal.

Lijntje met paleis

Het onheil, zo kunnen we opmaken uit het voorwoord van Moederland, dient op het conto van haar uitgever te worden geschreven. Deze had kennelijk een lijntje lopen met het paleis. Luyten meldt over dier inbreng: ‘Wat als we kunnen praten met mensen om de koningin heen? Stel dat koningshuis ruimte laat voor een zo goed en correct mogelijke weergave van Máxima’s leven? Er was wel een kroonjaar in aantocht’. Een klein halfjaar later, aldus nog steeds Luyten, liet de Rijksvoorlichtingsdienst weten dat er ‘geen bezwaar was tegen het voorgestelde boek’. Luyten: ‘Ik zou familie, studiegenoten en oud-collega’s kunnen interviewen, als die daar zelf voor voelden’. Met andere woorden, op voorspraak van het hof kreeg Luyten exclusief toegang tot de intieme kring van Máxima in Argentinië. De biografe legt uit: ‘Het boek werd begrensd door twee afspraken. Als schrijver ben ik onafhankelijk, vrij om te praten met wie ik wil. En het boek wordt niet geautoriseerd. Daaruit volgde dat ik geen toegang had tot leden van het Koninklijk Huis, aangezien die onder ministeriële verantwoordelijkheid staan, en dan is autorisatie onvermijdelijk. Het hof en de RVD hebben het manuscript vooraf niet ingezien’.

Afstandsbediening

Dat inzien was ook helemaal niet nodig, want met het getroffen arrangement kreeg het hof het arbeidsproces van de biografe met afstandsbediening in handen. Hoezeer zoiets kan wringen blijkt als Luyten komt met de curieuze mededeling dat het notenapparaat van haar boek wat betreft de gesprekken die ze voerde ten behoeve van haar biografie niet openbaar is. ‘Alleen in een uitzonderlijk geval van onduidelijkheid kan het worden ingezien.’ Luyten: ‘Deze werkwijze stelde mij in staat te spreken met Máxima’s beste vrienden en familieleden’. Naar eigen zeggen interviewde Luyten voor haar door het Prins Bernhard Cultuur Fonds ondersteunde werk 132 personen, van wie 89 specifiek voor Moederland, maar wie wat zei blijft meestal anoniem, en als er wel citaten met bronvermelding worden opgevoerd, zijn die geheel vrijblijvend of nietszeggend. Er is werkelijk niet één vriendin of familielid die ook maar iets kritisch over Máxima te melden heeft.

Geen wonder ook: de voornaamste bronnen blijken Máxima’s vriendinnen uit haar studententijd met wie ze regelmatig reünies belegt op het buitenverblijf van haar schoonmoeder in Toscane en haar eigen strandpaleis op een Griekse schiereiland. Stuk voor stuk dames uit de Argentijnse upper ten die wel link zouden uitkijken hun meest succesvolle vriendin tegen de haren in te strijken. Op deze liefdevolle vleugels gedragen transformeert de biografe in een aspirant-buitenlid van de Zorreguieta-clan. Tekenend voor dit inkapselingsproces is dat Luyten op een gegeven moment niet meer spreekt van Jorge Zorreguieta, maar de vader van Máxima steevast opvoert onder zijn bijnaam in intieme kring ‘Coqui’ (spreek uit ‘Kokkie’). Daarmee verkrijgt wijlen de mastodont van een gruwelijk regime op totalitaire grondslag ineens een hoog aaibaarheidsgehalte. Hetgeen wordt versterkt door sentimentele uitschieters die in Luytens vertelling over het familieleven van de Zorreguieta’s opduiken: ‘Even later stak Coqui zijn hoofd om de slaapkamerdeur. Hij keek stilletjes naar zijn kinderen, diep in slaap’.

Ten aanzien van de jaren van de junta en de rol van pa Zorreguieta daarin doet Luyten een spagaat. Enerzijds bespaart ze niet op beschrijvingen van de gruwelen zoals begaan door het militaire regime, maar zodra er een verbinding moet worden gelegd tussen die gruwelen en de vader van haar hoofdfiguur, neemt Luyten haar toevlucht tot vreemde constructies. In plaats van dat pa Zorreguieta – nota bene mede-auteur van de grondwet in wier naam de junta haar tegenstanders gedrogeerd uit vliegtuigen de oceaan in dumpte – wordt geschilderd als onderdeel van dat bloeddorstige apparaat, transformeert hij in Luytens narratief vooral in iemand die zelf vervolgd werd. En een antifascist bovendien, want Luyten gaat ver mee in de het bij leven door Jorge Zorreguieta uitgedragen imagomanagement – exclusief gericht op het Nederlandse publiek – dat dictator Juan Perón ‘een waarachtige fascist’ was en hij als diens tegenstander derhalve aan de goede zijde moet worden geschaard.

Nu blijkt uit Zorreguieta’s politieke cv helemaal niets van een antifascistische gezindheid. De junta die hij met alle overtuiging steunde was in woord en daad zwaar aan het nazisme schatplichtig, inclusief een sterke antisemitische component. Het enige dat hem niet aan Perón zal zijn bevallen, was diens populistische mobilisatie van de ‘decamisados’, de ‘hemdlozen’, de onderliggende klassen van Argentinië, die in de visie van de politieke school die Zorreguieta aanhing juist met de knoet eronder moesten worden gehouden. Daarnaast was Perón voorstander van onteigeningen van Argentijnse grootgrondbezitters, de klasse die Zorreguieta juist altijd met verve heeft vertegenwoordigd en tot wier gelederen zijn dochter dankzij haar sprookjeshuwelijk inmiddels ook heeft kunnen toetreden.

In Luytens vertelling treffen we Zorreguieta vooral als slachtoffer, niet als dader. Als de peronisten op 25 mei 1973 de verkiezingen winnen, trekken zij in lynchstemming naar het hoofdkantoor van de Sociedad Rural de Argentina (SRA), de koepelorganisatie van de almachtige landbouwsector waar Zorreguieta een topfunctie heeft, om af te rekenen met de ‘hoerenzonen’ van de landbouwelitie. Uit angst voor een aanslag wordt het personeel naar huis gestuurd. Luyten: ‘Eén persoon weigert te vertrekken. Jorge Zorreguieta stond erop te blijven. Hoewel thuis zijn vrouw met een baby en een peuter zat, besloot hij de nacht door te brengen in het kantoor van de SRA. Zorreguieta koos ervoor zijn leven te riskeren om te getuigen van zijn loyaliteit’. En als de lezer nu nog niet overtuigd is van de heroïeke contouren van deze figuur, volgt drie jaar later deze beschrijving van zijn benoeming tot minister van Landbouw:  ‘Op de dag dat Jorge Zorreguieta werd beëdigd op het ministerie van Landbouw was voor Calle Parrere 121 een politieagent neergezet. Hun voordeur in het appartementencomplex had een stalen pantser gekregen. Wanneer Zorreguieta thuis was, waren er twee of drie agenten in het gebouw. De beveiliging was dan wel in burger, buren waren bang dat juist de bewaking hun flat doelwit van aanslagen zou maken. Maar Maxi en Martín [Máxima’s broer Martín – rz] wisten niet beter.’

Vooral Máxima’s moeder had er zwaar onder te lijden, weet Luyten. ‘Van haar stoere opgewektheid was niet veel meer over. De functie van haar man had haar gezin in de voorste linie van de strijd met de guerilla gebracht. Ze waren nu een eerste klas doelwit. Coqui drukte zijn vrouw op het hart elke dag een andere route te kiezen. Ook Maxi en Martín kregen van papa steeds weer die les: neem nooit twee keer dezelfde weg.’ Pa Zorreguieta, zo lezen we, droeg onder zijn jasje steevast een Colt. 38 en bij iedere rit had hij een volgauto met vier bewapende beveiligers erin.

Ook Luyten kan er niet omheen dat Jorge Zorreguieta’s ontkenningen tijdens de jaren van zijn ministerschap ook maar iets geweten te hebben van de verdwijningen en de moorden als fabeltjes moeten worden gezien, maar op die pijnpunten toont ze zich telkens uiterst kortaf en discreet. Ze omschrijft Máxima’s vader als ‘moreel lenig’ , maar tot een afdoend waardeoordeel wil het maar niet komen. Erger nog, plots duikt in de vertelling dit zinnetje op: ‘Het was een daad van patriottisme dat Máxima’s vader zich in die moeilijke tijd had hard gemaakt voor de export’. Daarin echoot precies die uitspraak waarmee Máxima zelf indertijd de controverse rondom haar vaders rol in de junta de wind uit de zeilen nam, namelijk dat  ze ‘spijt’ had dat haar vader ‘zijn best voor de Argentijnse landbouw heeft gedaan in de verkeerde tijd’. Beter was het geweest hier een citaat in te voegen van de Argentijnse historicus Miguel Bonasso: ‘Het is alsof een staatssecretaris van Hitler zegt: ik was technicus en had niks te maken met de vernietigingsovens in Auschwitz’.

 Daddy’s girl 

Luyten zegt het nooit met zoveel woorden, maar in alle beschrijvingen van de band tussen vader en dochter blijkt Máxima een uitgesproken ‘daddy’s girl’. ‘Ook Máxima verdraagt het slecht als ze haar zin niet krijgt’, aldus Luyten over de overeenkomsten tussen vader en dochter, maar daar lijkt het niet mee gedaan. Op 1 augustus 1980 bewondert Máxima haar vader de minister bij de opening van een grote landbouwtenstoonstelling. Staand in een zwarte limousine met open dak komt Jorge Zorreguieta zij aan zij met dictator Videla het stadion binnenrijden. Luyten zwijmelt van de ‘jongensachtige lange man in bruin pak, een filmster om te zien’. Wanneer de landbouwminister in het stadion een stier die het beste zaad heeft geboden een eervolle penning om de nek hangt, tekenen ‘zijn gemak en de jovialiteit jegens het beest de man van het land’. Invoelend peinst Luyten:  ‘In haar jonge jaren zal Máxima‘s verlangen naar betekenis nooit groter zijn geweest dan op die middag bij de Inauguración van de Exposición Rural im 1980. Net negen was ze, en ze zag haar vader als een Romeinse keizer in zijn open wagen stapvoets het stadion van Palermo binnenrijden. Haar vader stond voor een leven van invloed en eer’.

Invloed en eer. Daar biedt zich nu een mooi spoor voor een biografe om haar hoofpersonage te doorgronden. Legio zijn de aanwijzingen dat Máxima inderdaad haar leven wijdde aan het trouw volgen van het vaderlijke voorbeeld. Zo werd ze natuurlijk ook opgevoed.  Zo lezen we bij Luyten dat Máxima op last van haar ouders catechese liep bij padre Rafael Braun, die als hoofdredacteur van het ultrakatholieke periodiek Criterio een van de felste verdedigers van de junta was en later overigens ook de sleutelrol kreeg toebedeeld om als katholieke geestelijke het huwelijk van Máxima en Willem-Alexander in de Nieuwe Kerk op te luisteren met een gebed. Luyten schrijft: ‘Over de miltaire staatsterreur van tien jaar eerder is het vrijwel zeker nooit gegaan. Braun was een fel verdediger van de militaire regering, en alle jongeren in zijn catecheseclub kwamen uit welgestelde families. Hier deelde men een ander beeld van de recente geschiedenis, namelijk dat van een communistische guerilla die het op hun familie en levenswijze had voorzien, en van een groep militairen en burgers die hun patriottische plicht hadden gedaan. Dat duizenden mensen waren ontvoerd, gemarteld en gedood, was een gruwelijke fout. Dat had nooit mogen gebeuren. Maar erover spreken deden de jongeren niet. Thuis gebeurde dat ook nauwelijks. En al helemaal niet met de man die die politiek de zegen had gegeven’.

Deze passage zit vol met aannames die in hedendaags communicatiejargon als ‘framing’ worden aangeduid. Want waarom zou het daar in dat catechismusklasje ‘ vrijwel zeker’ nooit over de militaire staatsterreur zijn gegaan? Ligt het niet eerder voor de hand dat padre Braun zijn pupillen juist doordrong van de historische noodzakelijkheid van de eliminatie van het goddeloze rode gevaar met alle middelen? Hij was uiteindelijk een van de belangrijkste propagandisten van die harde lijn. En als de familie Zorreguieta daar moeite mee had, waarom zou padre Braun dan die eervolle rol bij het huwelijk van Máxima zijn vergeven? Was dat niet eerder een bevestiging dat zijn opvattingen ook door Máxima sterk werden geëerd? En uiteindelijk ook door haar Hollandse bruidegom? Uiteindelijk roemde Máxima padre Braun bij haar kennismakingsinterview met de  Nederlandse pers als een ‘vriend en een inspirerende man’.

Maar nee, ook Máxima was in de visie van Luyten een slachtoffer van de ‘ vuile oorlog’. Ze schrijft: ‘Het militaire regime was gevallen, de guerilla gevlucht, gedood of van zijn passie beroofd; voor het eerst kon Máxima onbekommerd over straat.’ 

 

Een heldin geboren

De eerste scène waarin Luyten haar hoofdfiguur in levenden lijve opvoert, zet de toon voor de rest van het boek. Máxima is studente economie en tijdens een les in het verplichte bijvak theologie van een aartsconservatieve priester die trouw aan de leer van Thomas van Aquino de natuurlijke ondergeschiktheid van de vrouw aan de man predikt, tekent zij protest aan: ‘Als het klopt wat u zegt, waarom zouden wij vrouwen dan naar de universiteit gaan?’ Padre Storni ontsteekt in woede over zoveel brutaliteit en verbant Máxima terstond uit het klaslokaal. Luyten schrijft: ‘Máxima pakt rustig haar spullen en loopt naar de deur. De kalmte is schijn. De verwijdering uit het college stelt haar voor een immens probleem. Theologie is een belangrijk vak. Zwaar, en verplicht bovendien. Zonder colleges heeft ze geen toegang tot het examen.’ Hier worden met één pennenstreek de contouren van een heldin geschetst. En zoals dat bij heldinnen betaamt, gaat dat aan tragiek gepaard. ‘Niet één van haar vrienden gaat staan. Niemand neemt het voor haar op. Door een vacuüm beweegt Máxima zich naar de uitgang’.

Soulmate

Vanaf dat moment staat dat de biografe pal naast haar heldin. Van kritische afstand kan en zal verder geen sprake meer zijn. Legio zijn de kleine karakterschetsen waarin Luyten als soulmate (ze voelt zich inderdaad verbonden met Máxima omdat zij ook econome is en ‘een werkende moeder met drie kinderen en dol op feestjes’, zoals ze in de biografe meldt) lijkt versmolten met haar hoofdfiguur: ‘Máxima is een groepsdier dat ook duidelijk haar eigen keuzes maakt. Iemand die ook duidelijk haar eigen keuzes kan maken. Iemand die ook haar eigen zaken kan regelen. Een goede vriendin noemt Máxima ‘’een buitengewone overlever’’. Zet een groep mensen op een onbewoond eiland en volgens haar is Máxima degene die oveleeft omdat ze bomen zou weten te kappen en een huis zou bouwen. Máxima is een fysiek sterke vrouw.’

En zo zwijmelt Luyten maar voort. Máxima was als scholier ‘ontzettend sterk en de beste in speerwerpen en kogelstoten’,‘het toonbeeld van beheersing’, haar motto was ‘geen half werk, optimaal voorbereiden’ – en dan is het eigenlijk een wonder dat Luyten geen toegang krijgt tot Máxima’s schoolrapporten. Als student economie met een voorliefde voor statistiek en wiskunde is Máxima ‘een erfgename van Florence Nightingale’, aldus Luyten. Ze citeert een naamloze vriendin: ‘Máxima leeft naar haar naam. Ze heeft een sterke drive het maximale uit haar leven te halen’. Ook roemt ze haar plooibaarheid. ‘Máxima vindt in verschillende werelden haar draai. Ze neemt de kleur van haar omgeving aan, op zo’n manier dat iedereen het vanzelfsprekend vindt dat zij er is […]De vanzelfsprekende wendbaarheid van Máxima Zorreguieta is deels talent en deels verworven, en van kapitale aard voor het rol in het Nederlandse koningshuis.’ Tevens is zij ‘een conquistadore, een nieuwsgierige avonturier, de vrouw die het hart van een man verovert. Een vrouw die vaak en graag wint’. Ruimte voor twijfel is er niet: Willem-Alexander heeft een Superwoman aan de haak geslagen.

 Het enthousiasme van de biografe voor haar hoofdpersoon begint al met haar conceptie. Het feit dat Máxima werd geboren uit een buitenechtelijke romance van haar vader met een secretaresse op de werkvloer van zijn kantoor pleit volgens Luyten met een verwijzing naar Leonardo da Vinci voor haar ingeboren goedheid: ‘De man die agressief en ongemakkelijk gemeenschap heeft, zal kinderen verwekken die lichtgeraakt en onbetrouwbaar zijn. Maar als de gemeenschap volstrokken wordt met veel liefde en begeerte, zal het kind erg verstandig zijn, slim, levendig,en lief.’ Luyten, die kennelijk getuigen heeft opgeduikeld van het bewuste liefdesspel, stelt vast: ‘Als Da Vinci gelijk heeft, was deze dochter van geboorte gezegend.’

Al snel blijkt de jonge Máxima gepredestineerd tot een bestaan in de Lage Landen. ‘In de winter is de pampa een stilleven in hard Hollands licht. Dan jakkert de wind en zakt een lucht als leisteen tot laag boven het bleke veld’, heet het vrij naar Jaques Brel’s Le Plat Pays in een beschrijving van het wekelijkse familietochtje van de Zorreguieta’s naar hun buitenverblijf in Pergamino, alwaar Máxima opgroeit in een pastorale idylle van de latifundo, compleet met gauchos en polowedstrijden.

Jantje van Leiden

Luyten wijdt in haar biografie graag uit over jurkjes, diëten, favoriete muziek en vriendjes, maar bij gevaarlijkere onderwerpen maakt ze zich er met een Jantje van Leiden vanaf. En dat gevaar dient zich al direct aan bij de eerste dienstbetrekking van Máxima, nog in de tijd dat zij studente is. Luyten schrijft: ‘De connecties van haar vader brachten haar binnen bij Mercado Abierto S.A. In 1986 was Zorreguieta bestuurslid geworden van de Banco Republica. Aan die bank was het handelshuis Mercado Abierto verbonden, dat handelde in buitenlandse valuta en in obligaties en aandelen. Volgens haar eigen CV deed Máxima er ‘’onderzoek naar op de financiële markt gerichte software’’. Het is niet duidelijk wat ze er precies deed: financiële software was er toen nog niet en het is niet waarschijnlijk dat een derdejaars economiestudent zou beslissen over de aanschaf of het ontwerp van nieuwe software. Het is mogelijk dat ze medewerkers hielp met het gebruik van computers. Toen in 1998 Mercado Abierto schuldig werd bevonden in de grootste witwasoperatie van drugsgelden in Argentinië, was Máxima er al vijf jaar weg. Het is ondenkbaar dat zij als jongste bediende die zich met computerprogramma’s bezighield, iets meekreeg van witwaspraktijken aan de top’.

En dat is werkelijk alles dat Luyten over deze episode kwijt wil. Terwijl er zoveel meer over valt te vertellen. Mercado Abierto is namelijk de publicitaire Achilleshiel van Máxima Zorreguieta. In hun in 2009 verschenen boek Máxima, de Argentijnse jaren gingen de Argentijnse journalisten Alvarez Guerrero en Soledad Ferrari ook in op de avonturen van Máxima bij de Mercado Abierto. Zij vonden een document van de Argentijnse arbeidsinspectie waaruit bleek dat Máxima niet van 1989 tot 1990 bij Mercado Abierto had gewerkt, zoals de Rijksvoorlichtingsdienst in het officiële cv van Maximá vermeldt, maar van 1991 tot 1993. Een futiel verschil op het eerste gezicht, ware het niet dat 1992 wordt genoemd als de start van het witwassen van geld via een spookbank van de Mercado Abierto-groep op de Kaaimaneilanden en de Citibank in New York. Dan was het wel zo handig dat Máxima dan niet meer aan deze criminele spookbank was verbonden. Maar daarvoor moest haar cv wel een beetje worden bewerkt.

Een Amerikaanse senaatscommissie onder leiding van de onlangs overleden democratische senator Carl Levin wijdde in 2000 een vuistdik rapport aan de beschuldigingen tegen Mercado Abierto. Het betrof een witwasoperatie waar ook vader Jorge Zorreguieta een belangrijke rol in speelde. Die was in de jaren negentig bestuurslid van de Banco República, die in handen was van de Argentijnse mediamagnaat Raul Moneta. Zowel de commissie-Levin als een Argentijnse parlementaire onderzoekscommissie onder leiding van politica Elisa Carrió wezen deze exclusieve handelsbank aan als witwasstation van onder meer het Juarez-drugskartel uit Mexico en als kanaal voor omkopingen in het Argentijnse bedrijfsleven. De bank werd ook in verband gebracht met illegale wapenleveranties aan onder meer Kroatië en Ecuador in de vroege jaren ‘90. De Banco República pompte in die jaren voor niet minder dan 10 miljard dollar van Buenos Aires via rekeningen van offshorebanken in op de Kaaimaneilanden, Bermuda en de Nederlandse Antillen, waarna het witgewassen en wel werd gestort op parallelle rekeningen van de cliënten bij de Amerikaanse Citibank.

De Banco República was een handelsbank met slechts één kantoor en stond bekend als een ‘Vip-bank’. De exclusieve clientèle telde de nodige leden van de gewezen Argentijnse junta. Zij konden via de bank hun geld witwassen dat ze hadden verdiend aan de privatisering van de Argentijnse staatsbedrijven, met name in de telecom. Het was een vorm van kapitaalvlucht die een belangrijke factor was in de Argentijnse pesocrisis, die het rijkste land van Zuid-Amerika rond 2000 aan de bedelstaf bracht.

Olifantenjacht

Jorge Zorreguieta kwam via zijn beschermheer José Martinez de Hoz in de leiding van de Banco República terecht. Jorge Zorreguieta was staatssecretaris van Landbouw op het ministerie van Economische Zaken tijdens de dictatuur van Jorge Videla, en daarmee was hij de tweede man onder Martinez de Hoz, die als minister van Economische Zaken geestelijke vader van het economische beleid van de Argentijnse junta was. Martinez de Hoz beschikte bij leven over een miljoen hectare privégrond en kende prins Bernhard lang voordat de Zorreguieta’s ten paleize mochten verschijnen. Op grond van zijn overweldigende rijkdom was hij namelijk uitverkoren toe te treden tot de 1001-Club, een exclusief gezelschap dat Bernhard in 1971 had opgericht om te fungeren als donor van het Wereldnatuurfonds. Martinez de Hoz was niet alleen de politieke mentor maar ook een boezemvriend  van Jorge Zorreguieta, met wie hij in de betere jaren gaarne op olifantenjacht in Afrika mocht gaan. Voor zijn persoonlijke betrokkenheid bij de dictatuur, die tijdens de Argentijnse ‘Vuile oorlog’ aan meer dan 30.000 mensen het leven heeft gekost, werd Martinez de Hoz in 2010 in preventieve hechtenis in zijn eigen huis geplaatst, maar hij stierf op tijd om verder justitieel ongemak te ontlopen.

De Mercado Abierto-bank van zakenman Aldo Ducler, die net als Zorreguieta zijn sporen had verdiend tijdens de jaren van de Videla-junta, was samen met de gelijksoortige Federal-bank opgericht om als doorgeefluik van het zwarte geld van de Banco República te fungeren. Dat ging nu precies met die financiële software waarmee Máxima naar eigen opgaaf zo druk mee in de weer was geweest.

Diskrediet

Logisch dat de RVD er veel aan gelegen was voornoemde Máxima-biografie van het Argentijnse journalistenduo in diskrediet te brengen, daarbij gesteund door bijvoorbeeld Albert Verlinde, die tijdens een uitzending van RTL Boulevard de kijkers opriep het boek van de Argentijnen te boycotten. De kwestie werd nooit opgepikt door de grote Nederlandse media. Hetgeen ook weer opmerkelijk mag worden genoemd. Het zeiltochtje van Mabel op de boot van hasjkoning Klaas Bruinsma kostte haar echtgenoot prins Friso indertijd de aanspraken op het koningschap, maar stond in geen enkele verhouding tot het kaliber gangsterdom dat zich rond Mercado Abierto had verzameld. Als Friso en Mabel op gezag van premier Balkenende moesten accepteren dat hun huwelijk vanwege die paar overnachtingen van Mabel op de Neeltje Jacoba nooit de goedkeuring van het parlement zou kunnen wegdragen, dan had Willem-Alexander op grond van de episode van zijn bruid to be bij Mercado Abierto zeker ook dezelfde prijs moeten betalen.

De chef van de Mexicaanse afdeling van Interpol Juan Miguel Poce Edmonson stelde in 2000 dat Mercado Abierto-oprichter Ducler gevangenisstraf verdiende vanwege zijn rol in het witwasschandaal. Maar Ducler wist de zaak te schikken met een afkoopsom aan de Amerikaanse autoriteiten. Veel geluk bracht de voormalige werkgever van Máxima dat niet, want in juni 2017 zou hij na weer een ander financieel schandaal onder verdachte omstandigheden overlijden. Volgens zijn zoon Juan Manuel Ducler zou hij zijn vergiftigd. ‘Ik ben ervan overtuigd dat mijn vader door dezelfde groep is vermoord als Nisman’, verklaarde de zoon van Ducler, verwijzend naar de dood van de Argentijnse procureur Alberto Nisman in 2015, die op de dag dat hij grote onthullingen aankondigde over witwasschandalen in Argentinië door onbekende handen werd vermoord.

Opluchting

De komst van Mauricio Macri als president van Argentinië in 2015 moet ook bij Máxima tot grote opluchting hebben geleid. Marcri kondigde namelijk amnestie af voor alle betrokkenen bij de kapitaalvlucht met de offshorebanken. Rechter Canicoba Corral, die gemoeid was met het onderzoek naar de affaire rond de Banco República, kreeg zijn congé. Hij beklaagt zich in de Argentijnse media over obstructie van de rechtsgang door de regering Marci. Máxima kon het prima vinden met Macri, die ze in 2018 ontmoette tijdens het World Economic Forum in het Zwitserse Davos. Vervolgens werden de Macri’s uitgenodigd voor een staatsbezoek aan Nederland. Foto’s in de Argentijnse bladen van het hartelijke samenzijn van Máxima, Macri en diens echtgenote Juliana Awada gaven in Argentinië lucht aan de theorie dat de koningin van Nederland een rol had gespeeld bij de komeetachtige opkomst van Mauricio Macri. De omstreden benoeming van Máxima’s zus Inés tot Hoofd van het Kantoor van de Algemene Directie van Beheer van het Uitvoerend Secretariaat van de Nationale Raad voor het Coördinatie van het Sociale Beleid van de President voedde de geruchten. Lang mocht Inés er niet van genieten. In 2018 pleegde ze zelfmoord. Inmiddels is Macri weer president af. Zijn politieke erfenis is desastreus.

Beerput

De glanzende loopbaan van Máxima Zorreguieta als internationaal bankierster begon met een diepe duik in een financiële beerput. Het problematische aspect betreft wellicht niet zozeer haar eigen activiteiten bij Mercado Abierto, als wel het feit dat ze met deze functie direct in het hart van de financiële maffia van haar land terecht kwam, daarheen geleid door een vader die ondanks al diens vrome ontkenningen van ook maar enige malversaties af te weten, een leidende rol speelde in een netwerk dat door het Argentijnse Openbaar Ministerie meerdere malen is getypeerd al een criminele organisatie. In een biografie geschreven door een financieel specialiste had dat wel wat meer moeten worden belicht dan in die ultrakorte, oppervlakkige en slecht gedocumenteerde passage die Marcia Luyten er in haar boek aan wijdt. In dat geval had Matthijs van Nieuwkerk ook iets substantieels te bespreken gehad met Máxima toen hij haar voor een exclusief verjaardagsinterview opzocht in Paleis Huis ten Bosch en bij aanvang Luytens boek pontificaal op tafel plaatste. Máxima liet toen weten het boek nooit te hebben gelezen en dat ze ook niet van plan was dat te doen. Dat was zoals dat een groot deel van dat veelbekeken interview vast een stukje schuifdeurentoneel. Zij zal zich net als de RVD vast erg gelukkig prijzen met zo’n heerlijk luchtige hagiografie die met elegante damespasjes over ieder pijnpunt trippelt. (En of ze in werkelijkheid ook zo dol is op de poëzie van Pablo Neruda die ze als verjaarddagscadeau door de presentator kreeg overhandigd is ook maar de vraag: de Chileense dichter was als communist nu precies dat subversieve type waarmee papa en padre Braun zo graag zagen afgerekend). En weer ligt in koninklijk kielzog een journalistiek imago aan gruzelementen.

 

Dit artikel verscheen in kortere vorm in De Republikein, nr. 3/2021

 

Heeft u dit artikel gewaardeerd en wilt u dat uitdrukken met een donatie aan De Republikein? Dat kan via deze link:

Doneer € -

Dit artikel verscheen in De Republikein nr 4/2021. Verder in dit nummer:

Een gesprek met historicus Stephan Malinowski over de nieuwe ‘Historikerstreit’ in Duitsland om de restitutie-eisen van het Huis Hohenzollern, de collaboratie van het ex-koningsgeslacht met de nazi’s en de juridische klopjacht die het hoofd van het Huis tegen hem en collega’s voert als zij dat verleden oprakelen. ‘Hohenzollern heeft met zijn claims een Doos van Pandorra geopend.’

Jack Jan Wirken over het koloniale trauma in het klatergoud van de Gouden Koets. Aangaande de eindbestemming van het rijtuig is nu een advies aan koning en premier ingediend. Nooit meer gebruiken op Prinsjesdag en opbergen in een museum. Schril blijft het dat de dankbare ‘huldebrengers’ uit de overzeese gebiedsdelen die op de koets staan afgebeeld indertijd met één pennenstreek van hun Nederlandse nationaliteit werden beroofd, zoals Ulli Jessurun d’ Oliveira reconstrueert in zijn monografie De Gouden Koets en zijn koloniale kant.

Schrijfster en ex-europarlementariër Els de Groen begaf zich tussen de demonstranten op kroondomein Het Loo , die hun ijver zagen beloond met een forse bekeuring van twijfelachtig karakter. Zij vraagt zich af hoe groot de ecologische footprint van Willem-Alexander is: zeker is die ‘king size’.

Columnist Gerard Aalders reflecteert op het jongste staatsbezoek aan Noorwegen: ‘Voor vrouwen die nog meer hebben gezopen en gesnoven dan Mette-Marit, is zij een symbool van hoop’.

Maurits van den Toorn onderzoekt de waarachtigheid van de steeds meer gecultiveerde inzet van burgerschap als smeerolie van een vastgelopen politiek systeem. ‘Burgerinitiatieven worden vooral omhelsd als ze aansluiten bij de wensen van de gemeente.’

René Zwaap over het drama van Walter Winchell, de razende reporter die de strijd aanbond met America First, de beweging die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog aandrong op een aparte vrede tussen de VS en nazi-Duitsland en zelf ook fascistische elementen had. Zijn hechte band met FBI-chef J. Edgar Hoover grensde aan het onbetamelijke en kostte mogelijk het leven aan Winchells enige zoon. In Philip Roth’s distopische succesroman The Plot Against America, over een fascistische machtsovername in de VS anno 1940, speelt Walter Winchell echter niet voor niets een heldenrol.

Adel-kenner Titus von Bönninghausen over de DNA-salon in Paleis Huis ten Bosch en het genealogische gehossel van het koninklijk paar. Naar de letter van het adelwezen is alles aan de koninklijke titelatuur fictie, en ook de Baskische roots van het huis van Zorreguieta komen neer op verzinsels, blijkt bij het doorvlooien van de beide stambomen.

Provo-oprichter Roel van Duijn kreeg Thierry Baudet aan de lijn over zijn kritiek op de complottheorieën waarin de FvD-leider grossiert en besloot tot een weerwoord in boekvorm.

Onze Rotterdamse huisdichter Manuel Kneepkens krijgt uitgeversadvies voor een Houellebecq-roman op z’n Hollands: over een polderrepubliek met een ‘shariah light’.

Classicus Anton van Hooff beschrijft de 16e eeuwse renaissance van de tirannenmoord en vergelijkt deze met de motivatie van de latere anarchistische koningsmoordenaars en jihadisten.

Onder professoren in coronatijd: Ricus van der Kwast over de Belgische ‘geluksprofessor’ Lieven Annemans, met zijn feitenvrije wetenschap een van de favoriete geleerden in de kringen van Willem Engel’s Viruswaanzin (in tegenstelling tot Annemans ultieme tegenvoeter Marc van Ranst), en Sjoerd de Jong presenteert een nieuw avontuur van ‘complotprofessor’ Karel, die voor de rechtbank op zoek gaat naar de chip in het hoofd van de koning.

In de kelder van het Darwin-museum in Moskou deed kunstenaar Fredie Beckmans een curieuze ontdekking. Aldaar rust, opgezet en al, de laatste hond van Stalin. Jachthond Milka was een geschenk van koningin Wilhelmina.

Gastcolumniste Daniela Hooghiemstra voorziet een toekomstige machtgreep van het Huis van de Oranje Postcodeloterij. Henk Westbroek verklaart nu ook de jacht op het volk voor geopend op de Kroondomeinen en Republiek-voorzitter Floris Müller kapittelt ANP-hoofdredacteur Freek Staps om diens gebrek aan verzet tegen de Mediacode.

Boekrecensies van Het Brusselse moeras. Achter de schermen van de macht in Europa van Tijn Sadée en Bert van Slooten en Friso; het tragische leven van Johan Willem Friso door Ronald de Graaf . En natuurlijk De Blik van Joep Bertrams.  Abonneren via deze link, nabestelling losse nummers via klantenservice@virtumedia.nl

Professor Karel weet raad (29 en slot): Professor Karel breekt met De Republikein

/

Een dramatische ontwikkeling aan het eind van een even dramatisch jaar: de immens populaire wetenschapper Professor Karel, hoofdredacteur van het succesvolle tijdschrift Totaal Gestoord (oplage 1 miljoen exemplaren), heeft besloten zijn medewerking aan De Republikein te staken. In deze laatste aflevering van de veelgelezen rubriek ‘Professor Karel weet raad’, waarin burgers die in de knel kwamen met de Deep State voor advies terecht konden, licht hij zijn beweegredenen toe. De hoofdredactie van De Republikein reageert.

 

Tekst en illustratie: Sjoerd de Jong

 

 

Hoi professor Karel,

Hoe gaat het met u? Hopelijk alles goed. Ik geniet elke keer van uw supergave antwoorden! Voor school heb ik er een collage van gemaakt op knalgroene en gele A-3-vellen, met uw uitgeknipte portretjes en veel leuke glittertjes erop, echt onwijs retro! Ik heb kaarsen gebruikt om er nog wat vetdruppels overheen te lekken, dat geeft helemaal het goeie sfeertje. Met mijn klasgenootjes nemen we dan buiten eerst een hijs lachgas en dan lezen we mekaar voor wat u schrijft. We gaan helemaal stuk! Echt hartstikke tof!

We hopen dus dat u nog lang doorgaat! Het enigste was we ons wel afvragen is: waar haalt u het allemaal vandaan? In onze schoolboeken lezen we nooit iets zoals u het vertelt! Knap!

Josine

 

Het is met een zwaar gemoed dat ik de brief van deze jongedame beantwoord, niet alleen door de aandoenlijke inhoud en toonzetting, maar vooral omdat het de laatste zal zijn die ik in deze rubriek behandel. Ja, dat leest u goed – het is niet anders. Mijn beweegredenen zal ik zo dadelijk uiteenzetten, maar niet dan nadat – aldus leerde mij J.L. Heldring – ik de kwestie in deze ontroerende brief grondig heb behandeld. Wij mogen de jeugd immers niet in de steek laten met hun terechte vragen!

Wat is het geval? Het is belangrijk om te bedenken dat schoolboeken natuurlijk niets meer zijn dan de arrogante stem van de elite, die ons bepaalde zaken wil doen geloven en andere taboe verklaart. Dat begint al op de lagere school, met lessen in vaderlandse geschiedenis die kleine kinderen moeten wijsmaken dat de politieke moord op Willem van Oranje het werk was van een gestoorde lone wolf of van een huurling in opdracht van de koning van Spanje. Alsof men in dat land het risico zou willen nemen van verminderde inkomsten uit Nederlands massatoerisme! Wil men dat ons echt wijs maken?

Dat verhaal kan dus niet waar zijn, het gaat ook in tegen alles wat we weten als we rustig naar de feiten kijken. Deze Van Oranje, die overigens nog geen woord Algemeen Gemanipuleerd Nederlands sprak, was in feite een bedreiging aan het worden voor de Brusselse zakenelite, die toen bezig was met kartelvorming in de wolhandel en andere sectoren. Juist dat Van Oranje zich trouw betoonde aan de koning van Spanje, tot in het later naar hem genoemde lied, was voor hen een steen des aanstoots! Hij moest dus uit de weg worden geruimd in een eerste Grote Reset van de Europese verhoudingen. De hegemonie van het financiële kapitalisme in de huidige EU zou ondenkbaar zijn geweest onder leiding van een migrant die nog op zijn sterfbed louter om medelijden vroeg. Dit is dan nog maar een klein voorbeeld. Laten we het omwille van de ruimte niet hebben over de talloze leugens die onze schoolboeken vandaag de dag verspreiden over de vermeende uitbuiting van arbeiders in onze koloniën, de dwaasheid die scholieren ingeprent krijgen over gender of de desinformatie die wordt verspreid over het gedwongen vertrek van columnist J.A.A. van Doorn bij NRC Handelsblad, in feite een clandestiene operatie van de CIA en BVD met het oogmerk hun greep op de toenmalige hoofdredacteur van de krant nog te verstevigen door hem in verlegenheid te brengen.

Kortom, gelooft u die schoolboeken niet, jongedame!

Waar ik mijn kennis dan vandaan haal? Wel, ik baseer ik mij al sinds jaar en dag op mijn eigen observatie- en denkvermogen, gescherpt door onophoudelijke en intensieve journalistieke arbeid. Daarnaast lees ik geregeld en veel, met name dagelijks een of twee studies die voor het grote publiek verborgen worden gehouden. Afgewisseld met wat lichtere lectuur, zoals het boeiende werkje Posthumanisme (2020) van de Nederlandse arts en antroposofe Mieke Mosmuller. Zij ziet dezelfde, door de elite van Klaus Schwab geconstrueerde paradigmawisseling in de westerse beschaving als ik, zij het tamelijk intuïtief en minder kernachtig geformuleerd. Bovendien is zij pijnlijk onvolledig in de presentatie van de feiten. Zo ontbreekt in haar studie een compacte weergave van de gang van zaken bij de liquidatie van Bin Laden, een belangrijke omissie omdat juist deze episode het sluitstuk was van de false flag-operatie op 9/11 en daarmee de prelude van de Grote Reset die nu in gang is gezet.

Maar goed, laten we niet verder op de zaken vooruitlopen.

Ik moet dan nu maar uit de doeken doen, beste lezers, waarom het einde van deze rubriek helaas is aangebroken. Ik zou dat graag anders hebben gewild, maar de naakte feiten dwingen mij ertoe.  U zag al dat ik hierboven de naam noemde van Klaus Schwab, de topman van het World Economic Forum die ons zijn Grote Reset wil opdringen met de corona-pandemie als alibi.

Welnu, een contact uit de Nederlandse inlichtingenwereld attendeerde mij erop dat de hoofredacteur van dit orgaan de heer René Zwaap is, voorheen een bekend zij het niet onomstreden reporter van De Groene Amsterdammer en met name in hofkringen een veelbesproken stoorzender. Dat laatste zou voor de man pleiten, dunkt me, ware het niet dat zijn achternaam duidelijk wijst op een connectie met eerdergenoemde Schwab en dus via hem met de Grote Reset. Bovendien weten we dat deze hoofdredacteur niet nader bekende betaalde arbeid verricht in Zwitsersland, waar het WEF is gevestigd en Schwab domicilie houdt. Het ligt dus voor de hand dat hier belangen spelen die voor ons verborgen worden gehouden.

In de drukte waren deze louche banden mij helaas ontgaan. Mede doordat mijn kopij wordt verzorgd door een trouwe bewonderaar van mijn werk, dezelfde die mij met het blad van de heer Zwaap in contact bracht. Deze man, Sjoerd de Jong, deed zich bij mij voor als uitgever van klassieke, huis- aan huis bezorgde leesmappen, waarin ook dit blad zou worden opgenomen. Ook dat blijkt nu een fabeltje te zijn. Navraag naar ’s mans antecedenten leert dat hij al decennia in dienst is van een medium dat volledig de belangen behartigt van de NAVO, de EU en de Grote Reset. Ik vond het ook al wonderlijk dat ik zelden of nooit een waarderende reactie van hem kreeg op mijn artikelen die toch, zoals het briefje van Josine opnieuw laat zien, hun weg niet alleen hebben gevonden naar de rijpere lezer maar ook naar de jeugd. Van publicatie in een leesmap bleek ook geen enkele sprake; deze stukken schijnen zelfs louter op internet te vinden te zijn – waarmee men natuurlijk hoopt mijn woorden te vervluchtigen.

Kortom, er wordt hier een spelletje met mij gespeeld. Beste lezer, dat kan ik natuurlijk niet tolereren. Op geen enkele manier wens ik een ‘excuus Truus’ te zijn of een ‘Kareltje Complot’, in een redactionele omgeving waarin men juist, bewust of onbewust, meewerkt aan de totalitaire transformatie van de mensheid in een gedigitaliseerde slavengemeenschap. Ook de naam van het tijdschrift, De Republikein, heeft voor mij nu, met mijn grondige kennis van de Amerikaanse politiek, een onaangename dubbelzinnigheid, die zich maar slecht verdraagt met mijn streven naar zuivere, feitelijke verslaggeving.

In het licht van deze feiten zit er niets anders op dan mijn werk op dit podium per onmiddellijke ingang te beëindigen en alle banden met dit mogelijk door NAVO-bronnen gefinancierde tijdschrift te verbreken.

Uw suggesties voor podia waarop ik mijn werk kan voortzetten zijn welkom, mits deze verenigbaar zijn met de inhoud en kwaliteit van mijn eigen tijdschrift Totaal Gestoord, dat uiteraard mijn eerste prioriteit blijft houden. Ook zou ik graag in contact komen met de redactie van uw schoolkrant, Josine, om te spreken over een door mij geschreven en geredigeerde rubriek zoals deze, voor scholieren. Ook ben ik bereid om het gesprek aan te gaan over een betrekking als deeltijd-hoofdredacteur van het orgaan in kwestie.

Beste lezers, het ga u goed. Ik  zal voor u elders blijven berichten en denken, in het belang van een mensheid die zich door de elite geen blauw hoedje wil laten opzetten. Onthoudt u dit: wij laten ons niet resetten!

No resetterán!

 

NASCHRIFT HOOFDREDACTIE DE REPUBLIKEIN

 

Het is met leedwezen dat de redactie van De Republikein afscheid neemt van Professor Karel, die in korte tijd was uitgegroeid tot een gewaardeerd medewerker van onze kolommen. Getuige de vele verzoeken die wij uit de lezerskring mochten ontvangen om raad en bijstand van professor Karel, voorzag deze rubriek duidelijk in een behoefte. Deze uitgesproken stem, die altijd goed was voor discussie en debat, zal ten node worden gemist en het is met zwaar hart dat wij afscheid nemen van deze veelgelezen medewerker.

Echter: de beweegredenen die de geachte professor aanvoert ten aanzien van zijn flukse besluit, zouden tot verwarring kunnen leiden en nopen dan ook tot nadere toelichting. De warme banden die professor vermoedt tussen Klaus Schwab, voorzitter van het World Economic Forum, en de hoofdredacteur van dit tijdschrift, hebben zich in werkelijkheid beperkt tot één recente gezamenlijke kaasfondu-maaltijd in Zürich ten behoeve van een informele gedachtenuitwisseling over de mogelijkheid de jaarlijkse conferentie van het WEF te verplaatsen van Davos naar Rotterdam-Zuid. Dit op grond van de klachten van de Duitse zakenman dat de plaatselijke middenstand in Davos de prijzen voor horeca en hotellerie zodanig opdreef tijdens de driedaagse conferentie van het WEF dat de kosten van deelname aan dit evenement zelfs voor Saoedische oliesjeiks niet meer op te brengen waren. Dhr. Zwaap hield bij die gelegenheid een pleidooi ten faveure van Rotterdam-Zuid  als nieuwe lokatie van de WEF-conferenties.  De kosten van onderdak en catering zouden daar vele malen lager uitvallen en in het Ahoy-complex en het winkelcentrum Zuidplein kunnen alle faciliteiten worden gevonden om een dergelijk evenement tot een succes te maken. Dhr. Zwaap liet zich hierbij leiden door de economische problematiek die in het kielzog van de Corona-crisis speelt binnen zijn Rotterdamse geboortegrond, en waarvan de ernst wordt duidelijk gemaakt in deze clip van het Rotterdamse muziekcollectief Op Zuid.

Ter behoud van zijn redactionele onafhankelijkheid nam dhr. Zwaap de kosten voor zijn eigen aandeel in deze kaasfondu voor eigen rekening. Er bestaan geen directe familiaire banden tussen dhr. Schwab en dhr. Zwaap.

Voor wat betreft de aantijgingen van professor Karel aan het adres van dhr. S. de Jong verwijzen wij gaarne naar de afdeling klantenservice van NRC Handelsblad.

 

 

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Donald Trump heeft nu zijn eigen Dolkstootlegende

De man die zijn tv-carrière bouwde op de triomfantelijke slagzin `you’re fired` heeft zelf de grootste moeite met het accepteren van zijn ontslag. Terwijl zijn presidentschap onder zijn voeten wegkruimelt, probeert Donald Trump het land waar hij tot januari 2021 nog de president van is een burgeroorlog in te twitteren met aantijgingen over verkiezingen die van hem gestolen zouden zijn. Een kwestie van ‘rage, rage, against the dying of the light’, om het fameuze gedicht van Dylan Thomas te citeren, of is de wereld nog niet van Donald Trump af?

 

Tekst: René Zwaap

Niet in staat tot enige kritische zelfreflectie legt Donald J. Trump de schuld van zijn nederlaag vanzelfsprekend bij de media, Big Pharma, Deep State, Sillicon Valley en de Amerikaanse Post. Hij is een extreem slechte verliezer, die liever stikt dan ruiterlijk toegeeft dat hij het niet heeft gered tegen de man die hij ‘de slechte presidentiële kandidaat van alle tijden‘ heeft genoemd. Zoon Donald Trump jr . riep al op tot ’totale oorlog’. Zijn ex-chef-adviseur Steve Bannon, die ook niet anders kan denken dan in wellustige oorlogsretoriek, benoemde ’s lands hoofdviroloog Anthony Fauci en FBI-Chef Christopher Wray tot zondebokken, en verkondigde dat hun hoofden op staken aan weerszijden van het Witte Huis moeten worden geplaatst als ‘waarschuwing aan de federale bureaucraten‘ .

Met zulke geluiden probeert het team Trump een veenbrand in de Amerikaanse samenleving aan te stichten. De kans dat zij daarin zullen slagen is niet gering. Het land blijkt ook met deze verkiezingsuitslag ten diepste verdeeld. De stemverhoudingen voor de Senaat, waar Democraten en Republikeinen elkaar precies in evenwicht houden en een nieuwe stemronde in Georgia in januari 2021 helderheid moet brengen, tonen aan dat de wedijverende kampen nauwelijks voor elkaar onderdoen.

De nachtmerrie waarin de VS met Trump is beland is nog niet voorbij.  Achter de schermen wordt volgens de New York Times gewerkt aan een herkandidatuur voor Trump bij de presidentsverkiezingen van 2024. Die kan zich dan laven aan een eigen Dolkstootlegende, te weten dat de verkiezingen van dit jaar van hem werden gestolen. Trump lanceerde zichzelf in de politieke arena als aanhanger van de Birther-beweging, die draaide op het kletsverhaal dat Barack Obama niet op Amerikaanse bodem geboren was en daarom helemaal geen recht had op het presidentschap. Met dit idee van gestolen verkiezingen kan Trump zijn leger van malcontenten en complotdenkers de komende vier jaar eindeloos voeden.

Giftige cocktail

Tegen de achtergrond van een verdere escalatie van de pandemie die hij zelf veel te lang ontkende en een verdere desintegratie van de Amerikaanse economie – en het verzet dat bijna wetmatig zal groeien binnen een bevolking die van oudsher niets moet hebben van overheidsdwang – heeft Trump hier precies de giftige cocktail in handen om te dromen van een politieke comeback.

De juridische strijd die Trumps advocaat Rudy Giuliani in gang zet om Bidens verkiezingsoverwinning ongedaan te maken is naar verwachting weinig kansrijk. Maar als propagandamateriaal is het een goudmijn. Het is het ideale vertrekpunt voor een destabilisatiecampagne  die de slechtste en gevaarlijkste elementen uit Pandorra’s Doos op de Amerikaanse samenleving los zal laten.

Bijltjesdag

Binnen de Republikeinse Partij proberen Trump en zijn handlangers nu al te komen tot een soort Bijltjesdag. Iedere republikeinse politicus die zich nu niet schaart achter Trumps verkiezingscomplottheorie wordt als een verrader beschouwd. Een van de meest schrille vertolksters van deze Grote Afrekening is de kersvers in het Huis van Afgevaardigden gekozen republikein Marjorie Taylor Greene uit Georgia, die haar politieke agenda vooral laat bepalen door de buitengewoon onfrisse  complottheorieën van Qanon-makelij. Trump prees Greene al eens als het boegbeeld van de toekomst van de republikeinen. Ze is in ieder geval zeker het soort volksmenner dat Trump nodig zou hebben om zijn weg naar een comeback in het Witte Huis te plaveien. Daarvoor is een precedent. Eerder was de Democraat Stephen Grover Cleveland (1837 –1908) de 22e en de 24e president van de VS.  Het is te hopen dat de Republikeinse mainstream dit keer wel sterk genoeg zal zijn om dergelijk onheil te voorkomen. Voor Trump zelf, met de gigantische schuldenberg die hij met zich meetorst, om nog maar te zwijgen van alle mogelijke rechtszaken wegens machtsmisbruik en corruptie, rest niets anders dan deze vlucht naar voren.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Wees niet bang voor de republiek: er valt alles bij te winnen

Nu de koning heeft gebogen voor het volk, ligt in Nederland dan eindelijk de weg open naar de republiek.

 

Tekst René Zwaap

 

‘Betrokken maar niet onfeilbaar’. Het zou eigenlijk het nieuwe motto van het Huis van Oranje moeten worden.  Dat ‘Je maintiendrai’ was toch al behoorlijk sleets geworden, en bovendien spreekt dankzij decennia aan stelselmatige bezuinigingen op het onderwijs hier toch geen hond meer Frans. Misschien dat de koninklijke feilbaarheid nog kan worden vastgelegd in een nieuw Grondwetsartikel, voor zo lang dat nog nodig is? : ‘De koning is feilbaar. De ministers zijn verantwoordelijk’.

Het zou de verhoudingen duidelijker maken.  Hoe het ook zij, sinds gisteren, met de publieke boetedoening van Willem-Alexander op tv voor zijn Griekse schuiver, gezeten naast een gemalin die er overduidelijk zwaar de pest over in had, is het koninkrijk der Nederlanden een nieuwe fase ingegaan. De roestvrijstalen zekerheden van het verleden zijn gesneuveld, in de plaats daarvan zijn de poten onder de troon plots broos en wankel. Nog een paar zetjes en de hele boel stort in. Als zelfs Volkskrant-columnist Bert Wagendorp, de Otto Normalverbrauch onder het nationale columnistengilde, in schrille bewoordingen de monarchie de wacht aanzegt en uitbarst in een juichend ‘leve de republiek’, moeten er ten paleize grote zorgen bestaan over het draagvlak.

Voor het eerst in zijn geschiedenis heeft het Huis van Oranje-Nassau gebogen voor de wil van het volk. De haastige terugtocht van het Griekse vakantieparadijs, aangespoord door de vrees voor nog verder escalerende volkswoede in een land dat sinds de uitbraak van de pandemie van het kroonvirus sowieso al verminderd toerekeningsvatbaar is geworden, heeft grote historische betekenis. Nu is er geen weg terug. De revolutie rammelt aan de poorten van het polderland. Ruim 200 jaar te laat, maar dat is geheel conform de gedachte van Voltaire (of was het Heinrich Heine?) dat als het einde der wereld aanstaande was, hij naar Holland zou vertrekken, omdat daar alles 200 jaar later gebeurt.

Weliswaar schoten de leden van de volksvertegenwoordiging onmiddellijk na de koninklijke excuses ook op de linkervleugel direct weer in de klassieke hermelijnvlooienreflex  (SP’er Ronald van Raak:  ‘Ik ben onder de indruk’,  Jesse Klaver van GroenLinks: ‘Nu  weer samen de schouders eronder’), het mag niet verhullen dat het koninklijke gezag tijden deze Griekse tragedie volkomen afgebladderd is. De vraag is nu wat daarmee moet worden gedaan. Pappen en nathouden of slopen en iets nieuws bouwen?

De crisis van de Nederlandse monarchie staat niet op zichzelf. Ze is onderdeel van een veel bredere crisis. Nederland is op bijna alle essentiële terreinen hopeloos in zichzelf vastgelopen. Het onderwijs is zo structureel verwaarloosd dat er gesproken kan worden van een nationale brain drain. Economisch is de scheiding tussen bezitters en non-bezitters (van huizen of kapitaal) zo radicaal dat de sociale ontwrichting waar Piketty in dit verband op heeft gewezen hier in alle schrilheid zichtbaar is. Op milieugebied is Nederland de vieze man van Europa.  Politiek is het land in de ban geraakt van een achterlijk populisme dat grossiert in haat tussen bevolkingsgroepen en aanstuurt op een isolement binnen Europa dat de zaken nog alleen maar verder zal verslechteren. Kortom, Nederland is er anno 2020 zeer dringend toe om op alle terreinen fundamenteel gerenoveerd te worden. En hoe kan dat beter dan door het staatsbestel te herzien, alle structuren van de staat om te denken? Kortom, het is tijd voor een republiek.

Een republiek, gedragen door de res publica, het algemeen belang, mag voor de meeste andere EU-landen dan wel de normaalste zaak van de wereld zijn, voor Nederland is een het  nog altijd een exotisch vergezicht. Vooralsnog is die republiek hier met angst beladen. Eeuwen van stelselmatige propaganda in naam van het orangisme heeft de massa gehersenspoeld met het idee dat ze zonder Oranje is veroordeeld tot de willekeur van de macht. Hoe meer de tijd vordert, hoe surrealistischer wordt dit argument op het podium gebracht. Lees  bijvoorbeeld deze recente pennenvrucht van Trouw-columnist Hans Goslinga  (in zijn artikel ‘Nederland is toch beter af met een erfelijke koning’, 3 oktober 2020):  ‘ De monarchie mist juist door haar ongerijmdheid elke aanspraak op adequate weergave van de werkelijkheid en leent zich daarom het minst voor misbruik en demagogie’.

Welke politieke commentator in welke zichzelf respecterende krant dan ook zou ‘ongerijmdheid’ zonder schaamte opvoeren als het ideale recept voor de staatsrechtelijke ordening? Zonder twijfel vertolkt Goslinga hier een breed gedragen angst, maar juist dat sentiment heeft ervoor gezorgd dat Nederland inmiddels diep is weggezonken is een moeras van ontkenning en indolentie .

Een nieuw republikeins elan, waar op rationele wijze wordt gezocht naar de beste manier om al het economisch en maatschappelijk kapitaal dat voorhanden in te zetten voor samenleving waar je trots op kunt zijn,  is voor de Nederlandse maatschappij de beste weg om af te rekenen met haar eigen onzekerheid en plaats in te ruimen voor de toekomst. De monarchie is symbool van  de stilstand. De republiek is het podium van de verandering waar dit land inmiddels naar smacht maar tot nog toe geen vorm voor kon vinden.

 

René Zwaap is hoofdredacteur van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap en is een van de oprichters van de Partij voor de Republiek.  

 

Illustratie Joep Bertrams

 

 

 

 

 

 

Pleidooi voor de Verlichting: Jonathan Israel over de Franse en de Amerikaanse revolutie

De vermaarde Britse historicus Jonathan Israel is 13 oktober 2020 te zien en te horen bij de herdenking van de Amsterdamse vrijdenker Adriaan Koerbagh (1633-1669) in Culemborg. Koerbagh was onder de invloed van Spinoza gekomen tot radicale verlichtingsideeën, waarin hij onder meer het bestaan van de hel en het dogma van de goddelijke drieënheid afwees. Hij moest dat bekopen met een verbod van zijn geschriften, in Amsterdam werden zijn boeken op last van het stadsbestuur verbrand en hij belandde in het cachot, waar hij door de barre omstandigheden overleed. Momenteel loopt er een campagne om Koerbagh te rehabiliteren met de vernoeming van een Amsterdamse straat naar hem. Jonathan Israel wijdde een hoofdstuk aan leven en werk van Koerbagh in zijn boek Radicale verlichting (2001). De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, recht & burgerschap volgt het werk van Jonathan Israel op de voet en wijdde besprekingen aan zijn twee meest recent in het Nederlands verschenen werken. Ter ere van Israels komende optreden in Nederland worden deze twee besprekingen hier integraal gepresenteerd.


De Amerikaanse revolutie

Tekst Maurits van den Toorn

De Amerikaanse revolutie die leidde tot de onafhankelijkheid in 1776 bood volgens filosoof Thomas Paine een ‘kans om de wereld opnieuw te beginnen’ en ‘een nieuwe regeringsvorm tot aanzijn te brengen die de rechten van alle mensen zou beschermen’. Misschien wat hoogdravende, maar zeker welgemeende woorden. Merkwaardig genoeg is die revolutie in later jaren vooral als iets exceptioneels gezien, iets wat typisch Amerikaans was en juist geen universele geldigheid zou hebben. Dat is een grote vergissing, vindt de Britse historicus Jonathan Israel. In zijn boek Lopend Vuur probeert hij die te corrigeren.

Israel is onder meer bekend geworden door zijn in 1995 verschenen geschiedenis van de Nederlands Republiek, The Dutch Republic: Its Rise, Greatness, and Fall, 1477-1806. Hij is ook gespecialiseerd in de Verlichting, waarbij de Amerikaanse revolutie is te beschouwen als de Amerikaanse vorm van de Verlichting. Zijn nu vertaalde boek The Expanding Blaze: How the American Revolution Ignited the World, 1775-1848 uit 2017 gaat over die revolutie die de eerste en meteen een van de belangrijkste was in een reeks van revolutionaire gebeurtenissen die in de driekwart eeuw van 1775 tot 1848-’49 de Atlantische wereld overspoelde.


Historische vergissing

Het is een invloed die volgens Israel nogal onderschat is: ‘In plaats van een scherp contrast te maken tussen de Franse en Amerikaanse Revolutie, wat een grote historische vergissing is, zal een bruikbaar schema juist de parallellie laten uitkomen en laten zien dat de Amerikaanse en de Franse revolutie (tot juni 1793) in grote lijnen hetzelfde traject volgden, en dat ze allebei evenzeer een strijdperk waren van twee Verlichtingskampen: gematigd en radicaal.’

Ook de latere revoluties en revolutiepogingen streefden in essentie hetzelfde na als de Amerikaanse revolutie: vrijheid, democratie en gelijkheid, plus vrijheid van meningsuiting en drukpers en onschendbaarheid van persoon en eigendom. Een nogal onderbelicht aspect van die revolutie was de veranderende positie van religie. Calvinistische rechtlijnigheid en dogmatiek verloren terrein, er kwam een scheiding van kerk en staat, staatssteun voor religieus gezag verdween en er werden geen religieuze voorwaarden gesteld aan het bekleden van overheidsfuncties in de Verenigde Staten.

Patriottenbeweging
Zo vormden de Amerikaanse ontwikkelingen de inspiratie voor de eerste openlijk democratische beweging van Europa vanaf 1780: de Nederlandse, pro-Amerikaanse ‘Patriottenbeweging’, die alle Europese en Amerikaanse hervormingsgezinden aandachtig volgden en die in 1787 met Pruisische hulp werd neergeslagen (het gehucht Goejanverwellesluis kreeg er nationale faam door). Deze grote internationale samenhang bleef de hele revolutieperiode tot 1848 bestaan. Israel noemt als een van vele voorbeelden de Belgische opstand van 1830, waarbij er volgens hem veel sprake was van ‘een grote hang naar federalisme volgens het Amerikaanse voorbeeld en staatsbestel’. Dat men desondanks eindigde met een monarchie kwam doordat de ‘restauratieve machten’ Groot-Brittannië, Frankrijk en Pruisen de Belgische onafhankelijkheid alleen wilden erkennen als er een conservatief staatsbestel inclusief een monarchie kwam.

In de jaren na 1850 gingen de ontwikkelingen aan beide zijden van de oceaan uit elkaar lopen. De Verenigde Staten verloren gaandeweg hun rol als progressief voorbeeld. De slavernij werd een steeds grotere schandvlek, de rol van religie nam weer toe en het land raakte verzeild in isolationisme. De radicale stroming verloor terrein, conservatisme en nationalisme groeiden, de ‘geest’ van 1776 verdween steeds meer. ‘Onze voortgaande degeneratie lijkt mij tamelijk snel te gaan,’ schreef Abraham Lincoln in 1855 in een brief. Tegelijkertijd werden landen als Canada, Australië en Nieuw-Zeeland overtuigender voorbeelden van democratische vooruitgang en mensenrechten. De rest van de wereld kwam overigens in de tweede helft van de negentiende eeuw ook in de ban van allerlei ‘-ismen’, van nationalisme en imperialisme tot socialisme en marxisme, waarbij ook daar de Amerikaanse revolutie als – al dan niet afschrikwekkend – voorbeeld buiten beeld raakte.

‘De gangbare opvatting werd dat de Amerikaanse Revolutie fundamenteel anders was dan de Franse en ook anders dan alle Europese en Latijns- Amerikaanse revoluties, en geen brede invloed had gehad,’ schrijft Israel. Hij hekelt de geschiedschrijving aan beide zijden van de oceaan die tot de huidige dag ‘opmerkelijk kortzichtig’ is gebleven door de Amerikaanse revolutie te zien als een vorm van exceptionalisme, een ‘voor anderen niet geheel toegankelijke en begrijpelijke ervaring’ die niet goed bruikbaar is als voorbeeld voor de revoluties die vanaf 1789 elders in de wereld volgden.

Was die ‘voorbeeldrevolutie’ dan perfect geweest? Verre van, vonden sommige tijdgenoten al. Zo werd er ook toen al geageerd tegen het voortbestaan van de slavernij (en wordt er nog steeds wat besmuikt gedaan over het feit dat president Washington, toch een beetje de Vader des Vaderlands, slaven had en zelfs een advertentie liet plaatsen om een ontsnapte slaaf op te sporen).

Nog een imperfectie: in de meeste staten was het kiesrecht zeer beperkt, alleen in Pennsylvania en Vermont was er kortstondig algemeen kiesrecht, dat wil zeggen voor volwassen blanke mannen. De beperking werkte het ontstaan van een informele ‘aristocratie’ in de hand.

De Engelse predikant en democraat Richard Price signaleerde bovendien dat de Amerikaanse ‘jacht naar vrijheid’ ook tot een onverhulde jacht op rijkdom leidde, die volgens hem botste met ‘de deugdzame en eenvoudige omgangsvormen zonder welke geen Republiek langdurig standhoudt’. Het is een opmerking die nog steeds hout snijdt, zeker nu we afstevenen op presidentsverkiezingen met een hoogst ongewisse uitkomst.


Jonathan Israel
Lopend Vuur. Hoe de Amerikaanse revolutie de wereld in vlam zette, 1775-1848
Uitgeverij Van Wijnen, Franeker
840 pagina’s
ISBN 9789051945546
Prijs € 59,50

Terreur versus Verlichting: Jonathan Israel rehabiliteert de Franse Revolutie

Tekst: René Zwaap

De handelingen voltrokken zich ruim 230 jaar geleden, maar niet zelden bekruipt de lezer van Jonathan Israels magistrale Revolutionaire ideeën, een intellectuele geschiedenis van de Franse revolutie de sensatie midden in het heden te staan. Neem zijn beschrijving van de ‘autocratische populisten’ (de definitie van de historicus kan ook moeiteloos naar deze tijd worden getransplanteerd) Marat, Robespierre en Hébert: ‘Zij bleven liever voortbouwen aan hun achterban van licht ontvlambare, paniekgevoelige, ongeletterde en opvliegende lieden, waarbij sensatie, theatrale overdrijving en het cultiveren van geruchten hun belangrijkste instrumenten waren‘. Het lijkt zo te komen uit een handleiding voor internet-agitprop anno 2019.

In de visie van Jonathan Israel was de Terreur van Robespierre niet het onvermijdelijke gevolg van de democratisch-republikeinse revolutie van 1789, maar het absolute tegendeel ervan. In feite stonden Robespierre en zijn linkerhand Saint-Just voor de verwoesting van de Revolutie. Zij waren de apostelen van een virulente vorm van contra-Verlichting en anti-intellectualisme, vijandig tegen vrijheid van denken, individuele vrijheid, eruditie en het recht op het uiten van kritiek. ‘In principieel opzicht was Robespierre de tegenspraak van de Revolutie en niets anders dan de antithese van de Verlichting’, schrijft hij in Revolutionaire Ideeën. Robespierre en zijn factie – de zogeheten ‘Montagne’- waren niet de prominentste vertegenwoordigers van de Revolutie, maar de perverse omkering ervan.

Proto-fascisme
Marat en Hébert, de meest invloedrijke rattenvangers van de publieke opinie tijdens de Revolutie, waren met hun invloedrijke bladen L’Ami du Peuple (Marat) en Le Père Duchesne (Hébert) even bekwaam in het bespelen van de onderbuik van de massa als later Steve Bannon’s Breitbart. Jonathan Israel: ‘Steeds waren zij gericht op de minst opgeleiden en hun credo behelsde een polariserend populistisch chauvinisme, een soort proto-fascisme, dat in het geval van Marat voortdurend opriep tot een dictatuur van het onverbiddelijkste soort, teneinde “het volk” te redden. Volgens Marat was er een persoonlijke dictatuur nodig, liefst door Robespierre, in wie hij een boven iedereen uittorenende leider zag die even gestaald, onbuigzaam en Machiavellistisch was als hijzelf, iemand die de hele mensheid indeelde in goeden en kwaden, onderdrukten en onderdrukkers, onophoudelijk strijdend tegen corruptie in de hoge kringen en de lof zingend van “het volk”.’

De moordaanslag door Charlotte Corday op Marat – van origine een Zwitser uit Genève – in diens badkuip op 13 juli 1793 was bedoeld om diens tirannie te breken, maar resulteerde in het postume tegendeel. Jonathan Israel: ‘Op de een of andere manier, groeide deze schrille, onappetijtelijke fanaticus uit tot een figuur die door het regime en het volk vereerd werd in een mate die vrijwel niemand anders in de geschiedenis ooit ondervonden heeft. Het was het eerste voorbeeld van een georganiseerde politieke cultus waardoor een non-entiteit, die niemands respect waard was, werd getransformeerd tot een kolossale “held van het volk”, oneindig geliefd door de massa’s.’

Marats lichaam werd gebalsemd en publiek tentoongesteld in de kerk van de Cordeliers nabij zijn woning op een speciaal bed dat was bedekt met bloemen, omringd met kaarsen en getooid door de grootste kunstenaar van de Revolutie, Jacques-Louis David: half ontbloot om zijn steekwond en zijn bebloede hemd te kunnen tonen, en zijn hoofd gekroond met eikenbladeren. Een menigte mensen, vooral vrouwen, stortten hun harten vol ontroostbaar verdriet uit over het verlies van hun martelaar, hoewel slechts een teleurstellend klein aantal kwam kijken bij de begrafenisstoet zelf. Het was het startsein voor een ongebreidelde golf van terreur.


Nationale scheermes

Ook Le Père Duchesne van Jacques René Hébert was gespecialiseerd in grofheid gericht op de mobilisering van de allerlaagste instincten van de massa, zijn antenne voor het zogeheten onderbuikgevoel was zijn politieke kapitaal. Zolang het volk nog vertrouwen vertoonde in de koninklijke mystiek van de vorst, had Hébert dat ook, na de mislukte vlucht van de koninklijke familie in 1793 schreef hij Lodewijk XVI af met de woorden ‘Wat moeten we doen met dit vette varken?,’ noemde hij hem ‘Lodewijk de Verrader’ en Marie Antoinette ‘zijn hoer’. Hébert raakte niet moe de lof van de guillotine te bezingen als het ‘nationale scheermes’, en toen op 24 maart 1794 zijn eigen beurt was gekomen, zal hij daar vast aan hebben gedacht. Hébert stierf na een gruwelijk voorspel – de beul van dienst liet tot vermaak van het publiek het hakmes tot drie keer net tot boven zijn nek hangen. Robespierre – de ‘allesverslindende krokodil’ in de woorden van de Zweedse radicaal Thomas Thorild – volgde dezelfde route vier maanden later met een half weggeschoten kaak, samen met de even jeugdige als meedogenloze Saint-Just – en daarmee kwam het schrikbewind van de Terreur na ongeveer 50.000 doden langzaam tot zijn einde.

Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger
De belangrijkste slachtoffers van die Terreur waren de authentieke democratische republikeinen. Het eerste belangrijke slachtoffer van Marat en Robespierre in die kringen was Jacques-Pierre Brissot, geguillotineerd op 31 oktober 1793, de kampioen van de vrijheid van meningsuiting, leider van de democratische factie van de Girondijnen, die – geïnspireerd door de republikeinse bewegingen in Genève en de Lage Landen – een van de hoofdarchitecten van de Franse Revolutie was. Brissot was een voorvechter van mensenrechten, internationalisme en emancipatie van de zwarte bevolking, net als markies Jean-Antoine Nicolas de Caritat Condorcet, opsteller van ’s werelds eerste democratische republikeinse grondwet, die de guillotine maar net wist te ontlopen door gif in te nemen. Condorcet was samen met graaf Honoré Gabriel Riquetti Mirabeau (die in 1791, net op tijd , een natuurlijke dood stierf) de hoofopsteller van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789. Dat was het kroonstuk van de Franse Revolutie, geïnspireerd door de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1776, maar tegelijkertijd veel ambitieuzer en radicaler door ‘de vrije uitwisseling van gedachten en meningen’ als ‘een van de meest kostbare rechten van de mens’ centraal te stellen. ‘Voor het eerst in de geschiedenis waren gelijkheid, individuele vrijheid, het recht op gelijke bescherming door de staat en vrijheid van denken en meningsuiting vastgelegd als basisbeginselen die als inherent werden beschouwd aan alle rechtvaardige en rationele samenlevingen’, aldus Jonathan Israel. ‘Het fundament van de moderne democratie was gelegd. De rechten die de Fransen zichzelf toekenden werden geproclameerd als universele rechten, die in gelijke mate toebehoorden aan iedereen, van welk volk, welke rang, welke geloofsovertuiging en welk ras dan ook.’

Al deze authentieke democratische republikeinen – onder wie ook George Danton en Camille Desmoulins, beiden geguillotineerd – hadden zich op alle mogelijke manieren moedig verzet tegen de repressie en Terreur van Robespierre en Saint-Just, en zij waren in feite de belangrijkste slachtoffers van de Terreur. ‘Omdat zij voorvechters van de kernwaarden van de Revolutie waren, werden de meeste democratisch-republikeinse leiders en krantenredacteuren tussen september 1793 en juli 1794 geëlimineerd’, aldus Jonathan Israel. De Terreur begon met de nederlaag van de Brissot-gezinden in juni 1793 en ‘bloeide op hun graf’, zoals de Zwitserse revolutionair Benjamin Constant het uitdrukte.

Historiografisch obscurantisme
Het was niet voor niets dat Marat en Robespierre groot misprijzen aan de dag legden voor de hoge filosofische idealen die spraken uit de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, aldus Jonathan Israel. In het diepst van hun wezen verwierpen zij dit verlichtingsdenken. Israel verwijt zijn collega-geschiedschrijvers dan ook dat zij zo makkelijk zijn meegegaan in de these dat de Terreur van Robespierre het uitvloeisel was van het verlichtingsdenken. Terecht omschrijft hij dit gedachtengoed als ‘historiografisch obscurantisme’. Hij schrijft: ‘Misbruik en instrumentalisering van het feit dat de Verlichting de overheersende vormende factor was van de Revolutie hielpen dus de poort wijd open te zetten voor de dominante royalistisch aristocratisch- kerkelijke reactie van het begin van de negentiende eeuw, en voor een treurig stemmende lijst van contra-Verlichting-ideologieën die de moderne democratie en het republicanisme sindsdien steeds hebben gekweld en er afbreuk aan hebben gedaan’. Aan deze ‘betreurenswaardige consensus’ heeft zijn studie zeker een eind gemaakt.

Jonathan Israel
Revolutionaire ideeën, een intellectuele geschiedenis van de Franse revolutie
Uitgeverij Van Wijnen
1200 pagina’s
€75,00
ISBN9789051945355

Jonathan Israel spreekt op 13 oktober 2020, ter gelegenheid van de Koerbagh-herdenking in Culemborg, die plaatsvindt in het kader van de expositie Koerbagh, Eerherstel voor een dwarse denker.

www.weeshuismuseum.nl
www.voetvanoudheusden.nl.

De geboorte van de Partij voor de Republiek: een experiment in gedachtevorming

Op Prinsjedag is het zo ver. Dan presenteert de Partij voor de Republiek haar concept-partijprogramma ‘Tien over Oranje’, een 10-stappenplan ter omvorming van de Nederlandse monarchie in een moderne republiek. Het opheffen van de monarchie dient in dit plan als katalysator van staatskundige, politieke en sociale innovatie, met als uitgangspunt de klassieke republikeinse idealen vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Iets meer dan tweehonderd jaar zucht Nederland nu onder het loden gewicht van een monarchie die het op last van de Europese grootmachten in de maag kreeg gesplitst. Een land dat werd geboren als vrijheidslievende republiek en dat gedurende een groot deel van zijn geschiedenis ook was, werd in zijn verdere ontwikkeling gehinderd met een staatsrechtelijk misbaksel dat in alles precies het tegendeel was van de sociaal-republikeinse idealen die tot dan toe de boventoon hadden gevoerd. Nu is de tijd gekomen deze betreurenswaardige loop van de geschiedenis terug te draaien en de draad weer op te pakken van het republikeinse proces. Juist in een tijd waar het democratische proces dreigt te stokken en de kloof tussen burger en bestuur onoverbrugbaar lijkt geworden, is het goed als Nederland zichzelf opnieuw uitvindt. Het republikeinse ideaal van het dienen van de res publica, de publieke zaak, en het stimuleren van actief burgerschap, kan een uitweg bieden uit de doodlopende steeg van populisme en groeiend antidemocratisch sentiment.

Geen vechtscheiding
De republiek zal onvermijdelijk de staatsvorm van de toekomst zijn, en de transitie die daarvoor nodig is, moet worden voorbereid, aldus de PvdR. In de woorden van Manuel Kneepkens, een van de oprichters van de PvdR: ‘Wij moeten afscheid nemen van de Oranjes, op de wijze waarop Gandhi afscheid nam van de Engelsen. Het moet, daar helpt geen moedertje lief aan, maar we doen het wel op beschaafde wijze. Als “vrienden”. Geen vechtscheiding! Tenslotte hebben wij en de Oranjes een lange geschiedenis met elkaar. En de huidige koning is niet zo vreselijk als Bea. Dat maakt het afscheid voor het Volk een stuk lastiger. De afschaffing van het stukje ondemocratie dat het koningshuis is, is een bijvangst. Het gaat er ons om de stagnatie van het democatiseringsproces in Europa te overwinnen’ .

Het eerste manifest van de partij leverde genoeg positieve reacties op om te komen tot het idee dat een progressieve, pro-Europese republikeinse partij levensvatbaar kan zijn binnen het Nederlandse politieke bestel en als belangrijke aanjager zou kunnen fungeren van discussies die het politieke establishment tot nog toe angstvallig uit de weg is gegaan.

De PvdR is een initiatief van dichter-jurist Manuel Kneepkens, voormalig gemeenteraadslid en oprichter van de Rotterdamse Stadspartij, emeritus hoogleraar stadssociologie van de Universiteit van Amsterdam Lodewijk Brunt, media-entrepreneur Teun Gautier en journalist René Zwaap, hoofdredacteur van tijdschrift De Republikein.

Basisidee van de PvdR is dat afschaffing van de monarchie geen doel op zichzelf is, maar onderdeel moet zijn van een bredere democratiseringsagenda op zowel nationale als Europese schaal. Het door de PvdR geagendeerde perspectief van de omvorming van de Europese Unie tot een federatie die is ingericht als een Europese republiek met zoveel mogelijk autonomie voor de aangesloten eenheden, is binnen de in zichzelf gekeerde politieke verhoudingen in Nederland een absoluut novum. Vanuit die achtergrond streeft de PvdR op de lange baan ook uit te groeien tot een transnationale Europese partij.

Tot nog toe kregen republikeins georiënteerde partijen geen voet aan de grond in Nederland en bleven zij politieke eendagsvliegen en splintergroeperingen in nanometers. Dat de PvdR deze stap toch wil wagen komt voort uit de overweging dat het denken over de republiek in Nederland nodig van impulsen moet worden voorzien. Het Republikeins Genootschap (RG), de grootste republikeinse organisatie van het land, vervult een belangrijke rol als ontmoetingsplatform van aanhangers van de republikeinse gedachte, maar kent tegelijkertijd ook zijn beperkingen, daar het politiek neutraal wil blijven en daarom geen andere boodschap kan communiceren dat de monarchie moet worden afgeschaft.

Politieke keuzes
Aangezien aanhangers van de republikeinse gedachte zowel ter linker- als ter rechterzijde van het politieke firmament kunnen worden gevonden, blijft het RG een collectief dat zich alleen verbindt op grond van een gedeelde weerzin, maar blijft het noodzakelijkerwijze ver van het innemen van inhoudelijke politieke keuzes in opbouwende zin. Dat bleek bijvoorbeeld toen in 2016 – 2018 een groep leden van het (toen nog Nieuw) Republikeins Genootschap probeerde een manifest op te stellen waarin zou worden aangegeven wat er zoal zou moeten gebeuren dan wel anders geregeld zou kunnen worden in de staatsinrichting van het land wanneer de omslag naar een republiek zou worden gemaakt. Op voorspraak van de voorzitter van het Republikeins Genootschap werd dat concept afgestemd door de leden. Een gemiste kans, zo vinden de leden van de genoemde werkgroep, die zich deels bij de Partij van de Republiek hebben gevoegd. Hun inventarisatie van staatkundig vernieuwingspotentieel is in het concept-partijprogramma van de PvdR verwerkt.

Volgens de PvdR dient de vraag te worden beantwoord hoe de republiek der Nederlanden eruit moet zien en wat het doel van die republiek moet zijn. Dat betekent dat er politieke keuzes moeten worden gemaakt. De PvdR is in die zin een experiment in gedachtevorming en alleen al op die grond de moeite van het proberen waard. PvdR-medeoprichter René Zwaap: ‘Alleen al het naakte bestaan van deze partij is heel wat waard. Want wat is een monarchie waard als er geen fatsoenlijke republikeinse partij in kan bestaan? De enige andere politieke partij in Nederland die zich anno 2020 tooit met het republikeinse ideaal, de Republikeinen, koppelt daaraan zo’n xenofobische en anti-Europese agenda aan dat je er spontaan monarchist van zou worden. Om de naam van de Nederlandse republikeinen hoog te houden was daar wel een tegenhanger voor nodig.’

Voor meer informatie: www.republiek.eu

De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning. Deel XIII: De Prijs Der Onschendbaarheid

In deel XIII van ons feuilleton verleggen we onze aandacht even naar het koninklijk paleis, tot waar de faam van onze speurder inmiddels is doorgedrongen. We ervaren dat ook in een koninklijk huwelijk niet altijd alles over rozen gaat.


Tekst: René Zwaap


HOOFDSTUK XIII

DE PRIJS DER ONSCHENDBAARHEID

De Koning zette net zijn computer aan toen vanuit een hal van het paleis keihard een tango van Carlos Gardel begon te schallen.

Hij zuchtte diep terwijl hij vanuit het raam uitkeek over het groene gazon, waar de vogeltjes hem hadden toegezongen.

Gardel in de vroege ochtend was slecht nieuws. Dat betekende dat zijn vrouw in de ban was van heimwee naar haar Zuid-Amerikaanse vaderland, en als dat het geval was wilde ze dat altijd zo luid mogelijk duidelijk maken. De stem van Gardel had al de hele nacht door het paleis geschald, en nu, na slechts enkele uren pauze, leek het hele helse ritueel weer opnieuw te beginnen.

Een lakei roepen om het verzoek over te brengen of het allemaal wat zachter kon, had geen enkele zin, zo had hij inmiddels wel geleerd. Ze zou de man levend verscheuren. Er zat niets anders op dan het zelf te proberen.

Zuchtend liep de koning de trap op, onder de portretten van zijn roemruchte voorvaderen, die hem in zijn beleving misprijzende dan wel spottende blikken toewierpen, soms gezeten op hun edel strijdros.

‘El dia que me quieras’, zong Gardel, en naarmate de koning dichterbij de bron van het geluid kwam begonnen zijn knieën steeds meer te knikken. Soms vroeg hij zich af wat hem bezield had, hoe hij het had aangedurfd zich vrijwillig in dit mijnenveld te begeven. Hij had gedacht dat hij het aankon, maar naarmate de jaren vorderden, was er een twijfel in zijn gedachten geslopen, niet meer uit te bannen, en bij iedere irritatie werd die sterker.

Hij herinnerde zich hoe hij zich had gevoed met de heftige gevoelserupties van zijn betere wederhelft, hoe hij had gedacht dat zij voor hem de sleutel was naar het ervaren van het werkelijke leven. Hij had zichzelf altijd zo gelijkmatig bevonden, zo middelmatig, nooit uitschieters ervaren, een soort dommelend bestaan geleefd. Bij haar was vreugde vrolijker dan hij ooit voor mogelijk had gehouden, en ook verdriet was bij haar tastbaar en concreet, nooit een vaag zeurend vragen, maar een stroomstoot die je tot in de diepste vezel raakte. Maar nu was er die twijfel. Was het eigenlijk niet ook iets heel moois, die Hollandse gelijkmatigheid? Zeker, het was minder spectaculair, maar het was ook minder inspannend. Je kon toch ook niet altijd op het topje van je emotionele kunnen leven? Er moet toch op zijn minst een pauzestand zijn?

De koning klopte op de deur van het slaapvertrek van zijn vrouw. Niemand antwoordde. Zijn kloppen moest ook nauwelijks hoorbaar zijn met die harde muziek. Heel voorzichtig opende hij de deur op een kier.

De ruimte was donker, bedompt van tranen en verschraalde wijn en met een muur van sigarettenrook gevuld.

‘Querida, gaat het wel goed met je?’, vroeg de koning door de kier, met luide stem om boven de muziek uit te komen.

‘Ga weg!’, klonk het vanuit de duisternis. ‘Laat me met rust!’

‘Maar liefje, kan die muziek wat zachter? Ik werk vandaag thuis en ik kan me niet concentreren’.

‘Werken, werken, werken! Altijd maar werken! Je bent koning, hombre! Je hoeft helemaal niet te werken!’

Aan haar dictie kon de koning horen dat de alcoholconsumptie van voorgaande nacht haar uitwerking nog niet gans verloren had.

‘Het is verschrikkelijk! Wat een inferno!’

‘Waar heb je het over, liefje?’, vroeg de koning, terwijl hij nu eindelijk de moed vond de deur geheel te openen en de kamer te betreden.

Zijn vrouw lag op haar bed, nog gekleed in de helblauwe avondjapon die zij de avond ervoor tijdens het diner met het bezoekende Deense koningspaar had gedragen. Haar diadeem hing scheef over haar ogen. Op de vloer lagen enkele halflege flessen wijn, venijnig uitgedrukte peuken waren overal in de ruimte te bespeuren.

‘Alles is verschrikkelijk. Dit land. Dit paleis. Dit weer. De mensen. En jij ook!’, begon ze te jammeren.

De koning zette zich nu op de bedrand en legde zijn hand op haar enkel, die zij haastig introk.

‘Waarom ben ik verschrikkelijk?’, deed hij een poging tot dialoog.

Ze rolde zich om, lag nu op haar buik, en verstopte haar hoofd onder een kussen.

‘Omdat je ook zo’n Hollander bent!’, klonk het zeer welgemeend. ‘Zo’n saaie, oppervlakkige, stomvervelende schijt-Hollander!’

De koning kon een lachje niet onderdrukken.

‘Maar schat, er is helemaal niets Hollands aan mij. Je weet toch hoe ons clublied gaat? “Ben ik van Duitschen Bloet?” Dat gaat over mij! Voor de rest heb ik ook nog eens een stevige Russische component. Russisch, hè, die gaan ook reuze diep, emotioneel gezien!’

Hij maakte even een stop, zich beradend op een vervolgstap.

‘Neem nu Gardel hier. Ik kan daar intens van genieten. Ik krijg er kippenvel van. Hier, kijk maar’. Demonstratief toonde hij zijn arm.

‘Er is geen Hollander die de tango begrijpt!’, protesteerde zijn vrouw, nu vanonder het kussen verschenen en met een arm over de bedrand tastend naar een wijnfles. ‘Jullie begrijpen het niet, want jullie voelen het niet!’

Een beetje gekrenkt stond de koning op van het bed.

‘Nou, dan moet je het zelf maar weten’, zei hij gedecideerd, en hij liep richting deur.

‘Ja, ren maar weer weg, lafaard!’, riep zijn vrouw, en ze wierp het kussen in zijn richting. ‘Jullie zijn allemaal lafaards! Er is maar één echte man in deze natte hel, en dat is senhor Dick Stein!’

De koning kon nu zijn geamuseerdheid niet meer onderdrukken.

‘Stein? Dat is een warenhuisdetective, potverdikkeme! Die bewaakt de pantybakken!’

‘Hij heeft mijn leven gered!’, bracht zijn vrouw in.

‘Je bedoelt die arme drommel die hij besprong op Koningsdag? Die man maakte alleen maar gebruik van zijn demonstratierecht! Die deed geen vlieg kwaad! Het was volkomen disproportioneel geweld! Het heeft ons alleen maar slechte pers bezorgd’.

Zijn vrouw stak nog een sigaret op en nam een gulzige haal, terwijl ze met de vrije hand een wegwerpgebaar in zijn richting maakte.

‘Senhor Stein heeft cojones! Maar daar heb jij de ballen verstand van!’

Ze lachte schamper, klaarblijkelijk in haar nopjes met haar woordspeling.

Dreigend wees ze naar de koning. ‘Ik doe geen stap meer de deur uit zonder senhor Stein! Begrepen? Ik wil senhor Stein!’

‘Goed dan’, zuchtte de koning. ‘Als je dat per se wilt. Ik zal hem laten bellen’.

***

Toen de koning terug kwam in zijn kantoor trof hij zijn broer de prins zittend aan zijn bureau.

‘Hé, Big Brother, alles kits?‘, vroeg deze, met de immer ironisch opgetrokken mondhoek die zijn handelsmerk was. Tergend langzaam stond hij zijn plaats af.

‘Je hoort het’, zei de koning kortaf, terwijl hij zijn zetel terugveroverde. ‘Het is weer eens raak. Knettergek word ik ervan’.

Zijn broer tuurde even naar het plafond, alsof hij de muziek van Gardel zo beter kon horen.

‘Als je er echt genoeg van hebt kun je haar natuurlijk altijd de nek omdraaien’, opperde hij vilein . ‘Niemand die je wat maakt’.

‘Hoe bedoel je?’, wilde de koning weten.

‘Nou, je bent toch onschendbaar? Geen rechter die je kan veroordelen. Hoogstens draait er zo’n arme drommel van een minister voor op. Ministeriële verantwoordelijkheid uiteindelijk. Lees die Grondwet nu eens, man! Echt de moeite waard, en het gaat bijna alleen over jou’.

De koning knikte flauw. Recht was nooit zijn sterke kant geweest. Juridische teksten kon hij met de beste wil van de wereld gewoon niet lezen. Uiteindelijk had hij geschiedenis gestudeerd. Mooie verhalen over echte mensen, die las hij graag. Maar dat gortdroge jargon van wetteksten, die vreselijke formuleringen? Het was al erg genoeg dat hij die moest ondertekenen.

‘Aan de andere kant, ik zou het je niet willen aanbevelen’, vulde zijn broer na enig peinzend zwijgen aan. ‘Slecht voor je populariteitscijfers, zo’n partnermoord, en die staan er al niet zo bijster florissant voor’.

‘Wat brengt je hier?’, wilde de koning weten, ook om het gesprek in een andere baan te leiden.

‘Ja, nou, we hebben een probleempje’, zei de prins. ‘Of beter gezegd: jij hebt een probleem’.

‘Jippie, nog één’, mompelde de koning.

Zijn broer had zich ontfermd over de zakelijke belangen van de familie en de koning had zich meer dan eens bedacht dat hij daarmee eigenlijk een veel sterkere positie bekleedde dan hijzelf. En dat was niet altijd een geruststellende gedachte, want zijn broers lievelingsboek was De Vorst van Machiavelli, en hij gedroeg zich ook daarnaar. De koning was daarom altijd op zijn hoede met zijn broer, en nu had hij alle reden om nog extra op zijn hoede te zijn.

‘Ja’, zei zijn broer. ‘Het gaat om die aandelen in de Koninklijke Olie…’

Hij maakte even een pauze om de onaangename verrassing die zich aftekende in het gezicht van de koning ruimer baan te geven.

‘Jij bent in je koninklijke wijsheid zo vrij geweest om via de Rijksverzwijzigingsdienst te melden dat je daar helemaal geen belang had…Maar dat is niet helemaal conform de waarheid…In die zin…het is waar, maar het is ook niet waar….’

‘Hoe kan iets waar zijn en tegelijkertijd niet waar?’, riposteerde de koning, geïrriteerd opkijkend van de agenda die hij voor zich had opengeslagen terwijl zijn broer sprak.

‘Nou, formeel heb jij persoonlijk inderdaad geen aandelen in de KOM. Maar de stichtingen die jouw aandelen voor jou beheren barsten ervan. Het is de basis van het familievermogen.’

‘Verkoop ze dan’, zei de koning geïrriteerd.

‘Dat zou niet verstandig zijn’, zei de prins. ‘Met al die publiciteit over die toestand in Cabinda in verband met die moord op die oude kraakster is het aandeel KOM nu behoorlijk in waarde gezakt. Bovendien zijn die aandelen door de decennia heen altijd de meest zekere component van onze beleggingen geweest en daarmee de meest zekere bron van inkomsten. En nu kreeg ik vanuit de KOM-leiding informatie binnen dat de waarde van de maatschappij binnen zeer korte tijd enorm zal toenemen, omdat er in datzelfde Cabinda weer een olieveld van enorme proporties op het punt staat te worden ontdekt. Dus als we verstandig zijn, kopen we nu juist zoveel mogelijk aandelen in de KOM op, nu de prijs laag is en het rendement binnen de kortste keren door het plafond schiet’.

‘En als dat allemaal uitkomt, sta ik voor schut’, bracht de koning daar tegenin.

‘Wie zou daar achter kunnen komen?’, antwoordde zijn broer. ‘Niemand. De zaak is volkomen afgedekt’.

‘De KOM staat op het punt in Den Haag te worden aangeklaagd, juist wegens Cabinda’, zei de koning, trots op zijn actuele inzicht in dit hoofdpijndossier. ‘Die zaak kan heel vervelend worden voor alle betrokkenen’.

‘Zo ver komt dat niet’, zei zijn broer. ‘Ik heb die zaak onder controle’.

‘Beledig ik je erg als ik zeg dat me dat niet totaal gerust stelt?’, riposteerde de koning.

De prins hield zijn meest ironische grijns tevoorschijn.

‘Jij bent de koning. Jij mag alles’, zei hij, en hij stond op om weg te gaan.

‘Je kunt gaan’, zei de koning.

‘Ik ging al ‘, zei de prins.

‘Dat zie ik. Maar nu mag je ook’.

***

Nadat de prins de ruimte had verlaten, belde de koning zijn secretaris.

‘Bel Stein’, zei hij. ‘Hij gaat met ons mee naar Italië’.

Daarna stopte de koning oordopjes in en toog aan het werk.

Zal Dick Stein zich staande weten te houden in het geweld van de koninklijke twisten rond zijn persoon? En zal hoe moet het nu verder met de zaak die Esther Blom had willen beginnen tegen de Koninklijke Oliemaatschappij (KOM)? U leest het allemaal in de volgende aflevering van De Avonturen van Dick Stein: In Naam van de Koning.

Voor de vorige aflevering van dit feuilleton volgt u deze link

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als u dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -
1 2 3 6