René Zwaap - Page 4

De Avonturen van Dick Stein – In Naam van de Koning, aflevering 2

Nederland is een detectiveheld rijker. Dick Stein, voormalig narcotica-agent van Bureau Warmoesstraat, nu part-time actief als warenhuisdetective, houdt kantoor op de Amsterdamse Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor jazz, femmes fatales en Feyenoord, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan enige training in de Krav Maga, de nobele joodse zelfsverdedigingstechniek, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de speurder zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. In dit eerste avontuur wordt Stein ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland. In deel II van dit spannende feuilleton krijgt hij zijn opdracht van de Nationale Veiligheidsdienst en wordt hij geconfronteerd met zijn turbulente verleden.

Tekst: René Zwaap

AFLEVERING II

HAPPY HOUR

Dolly is een van de weinige cafés in de Amsterdamse binnenstad waar met happy hour nog gratis gehaktballen worden uitgedeeld. Sinds zijn hartstilstand en de daaropvolgende operatie had Stein zijn voormalige stamcafé gemeden.

‘Kijk nou, de kakkerlak!’, zei barman Rinus blij verrast, terwijl Stein zijn regenjas aan de kapstok ophing en plaatsnam op een barkruk bij het raam.

‘Goed je weer te zien, ouwe pik’.

‘Insgelijks, Rinus’, zei Stein.

Dolly, de eigenaresse van de zaak, kwam met haar volle 150 kilo van haar kruk bij de gokkast gezet om zich op Stein te storten. Ze was een van de weinige vrouwen in haar gewichtscategorie die roze mini-jurken met zwarte leggings droeg. Ze rookte mentholsigaretten via een pijpje met een nicotinefilter. Ze klonk als Rod Stewart in ademnood en ook haar hooggeblondeerde kapsel deed denken aan de Schotse bard.

‘Dickie!’, riep Dolly.  ‘We zaten zo over je in, knappe gozer van me. Gaat het nou weer een beetje met je rikketik?’

‘Ik mag niet klagen, mop’ , bromde Stein, terwijl hij het spervuur van kussen op zijn wang gelaten onderging. ‘Maar als je me echt niet dood wil hebben zet je nu subiet die herrie af’.

‘Komt voor elkaar, lieverd’, zei de bar-eigenaresse. ‘Rinus, zet eens wat anders op!’

‘Wat is er nou weer mis met René Froger?’, vroeg de barman op vertwijfelde toon.

‘Het is muziek uit de hel, Rinus’, zei Stein.

Het was niet druk in het café. Een paar verdwaalde toeristen, bouwvakkers uit de provincie aan een tafel aan het bier, een stelletje lokale klaplopers broederlijk samengedromd rond de eenarmige bandiet. Frontaal tegenover de tap, op zijn vaste stek, zat vaste klant Willem, een voormalig kapitein op de grote vaart, die met vervroegd pensioen was gegaan nadat  een mammoettanker vol ruwe olie onder zijn leiding ergens bij Golf van Biscaje tegen de klippen was gevaren. Willem sprak nooit veel, tenminste niet voordat hij een kratje Heineken naar binnen had gewerkt.

‘Goed je weer te zien, Dick’, zei de barman. ‘Wat heb je zoal uitgespookt?’

‘Ach, niet veel bijzonders’, zei Stein, terwijl hij toezag hoe de barman een spa citroen met twee klontjes ijs en een schijfje citroen voor hem inschonk . ‘Ik doe het wat rustiger aan. De jaartjes gaan meetellen, weet je’.

‘Vertel mij wat’, zei Rinus. ‘ Al dat gejakker, het kan niet goed zijn voor een mens’. Hij maakte een gebaar naar zijn hart. ‘En hoe gaat het daar?’

‘Ik mag niet klagen’, zei Stein.

‘Ach, dood ga je toch’, zei Rinus met een droevige blik, terwijl hij zuchtend een theedoek over zijn schouders sloeg.

‘Daar heb je een punt’, zei Stein, en hij bladerde even door de krant. Geïrriteerd baande hij zich een weg door het eindeloze opgewekte damesgekwebbel waar zijn krant tegenwoordig uit bestond. Hij verlangde terug naar de tijd dat een krant nog werd volgeschreven door zure oude mannen die het niet in hun hoofd zouden halen ook maar iets van hun privé-universum aan het papier toe te vertrouwen.

Op pagina 3 viel Steins oog op een foto van de Nederlandse minister van Veiligheidszaken Steffie Dros, een massieve vrouw van middelbare leeftijd met het gezicht van een buldog, die sprekend  leek op de legendarische FBI-directeur J. Edgar Hoover, die uiteindelijk ook jurken droeg in zijn vrije tijd.

‘DROS BELOOFT BATAAFS BEVRIJDINGSFRONT SNEL OP TE ROLLEN’, luidde de kop van het bericht.

‘Van de parlementaire redactie

DEN HAAG –  Minister Dros van Veiligheid is in de Tweede Kamer gisteren duchtig aan de tand gevoeld over het vastgelopen onderzoek van de Nationale Veiligheidsdienst naar de ondergrondse actiegroep Bataafs Bevrijdingsfront (BB).

Het BB claimde de aanslag met verfbom op de Gouden Koets op  Prinsjesdag  en stelde in een manifest hardere acties in het vooruitzicht. Sindsdien verkeert de Nationale Veiligheidsdienst (NVD), de door Dros opgerichte koepelorganisatie voor het inlichtingenwezen, in hoogste staat van paraatheid. Maar tot nog toe werd in het opsporingsproces geen enkele vordering van betekenis gemeld.

De bewindsvrouw verdedigde zich met hand en tand tegen haar critici in de Kamer. Dros bestreed dat de door haar opgerichte NVD – waarin inlichtingendiensten van de politie en het leger samenwerken om functioneler te opereren –  een ‘geldverslindend particulier speeltje van de minister’ is, zoals oppositiepartij Links Blok (LB) haar voor de voeten wierp.

Dros beloofde de Tweede Kamer dat de NVD binnenkort met een ‘tussentijdse evaluatie’ komt waaruit blijkt dat de dienst op diverse terreinen wel degelijk ‘klinkende resultaten’ heeft geboekt.

In het kader van de noodzakelijke geheimhouding wilde de minister geen nadere mededelingen doen, maar zij kondigde aan dat er op korte termijn een voortgangsrapportage over het BB zal worden overlegd aan de Kamercommissie Inlichtingenwezen, wier beraadslagingen geheim zijn en in de wandelgang de “commissie-Stiekem” wordt genoemd’.

Stein klapte de krant dicht. Nu kon hij de gloeiende haast van majoor Van Tichelen al wat beter begrijpen, al begreep hij nog steeds niet wat zijn rol daarin zou betekenen. Op Prinsjesdag was de Gouden Koets, het rijtuig waarmee de koninklijke familie traditiegetrouw naar de Staten-Generaal op het Binnenhof trok ter inwijding van het parlementaire jaar, tijdens de traditionele rijtoer door de binnenstad van Den Haag bekogeld met een verfbom. De hele koets plus trekpaarden en de omringende lakeien kwamen onder de rode verf te zitten en de paniek was enorm geweest. De beelden van het verbouwereerde koningskoppel achter de grote verfklodders op de ruiten van de Gouden Koets waren de hele wereld overgegaan.  De dader was in de consternatie die daarna ontstond als een schim opgelost in de massa.

De aanslag werd daarna opgeëist door het Bataafs Bevrijdingsfront, kortweg BB, een tot dan toe onbekend gezelschap dat kort daarop via de pers een manifest had verspreid, waarin het koningshuis de wacht werd aangezegd.

Een en ander had geleid tot een zinderende crisis in politiek Den Haag, die vooral op het bordje was gekomen van minister Dros en haar Nationale Veiligheidsdienst en dus was er dringend behoefte aan een succesje. En kennelijk was daarin Stein een rol toebedacht – een teken dat de wanhoop in Den Haag inmiddels dramatische vormen moest hebben aangenomen.

Precies op het afgesproken tijdstip kwam majoor Van Tichelen het café binnen. Het was een lang mager heerschap met een vlassig snorretje en een metalen bril met donkergele glazen, compleet met  groene jagersjas en de liberale middagcourant in de linkerzak. Onder zijn armen droeg hij een bruine lederen tas. Zijn handdruk voelde enigszins klam aan.

Nadat ze eenmaal aan tafel hadden plaatsgenomen, begon Van Tichelen zich te excuseren. ‘Ik spijt me dat ik zo tegen u uitviel aan de telefoon’, zei hij, terwijl hij schichtig om zich heen keek. ‘De zaak waarover ik u had willen spreken is uiterst delicaat. En uw hulp is onmisbaar. Dat wil zeggen, u beschikt over een stukje know how waar onze organisatie ondanks alle expertise die wij in huis hebben maar moeilijk toegang toe heeft’.

‘Een stukje know how’, herhaalde Stein spottend met zijn sonore basstem.

‘Jawel. Kent u deze mevrouw nog?’, vroeg Van Tichelen. Hij pakte een foto uit de tas die hij al krampachtig op zijn schoot hield en toonde die aan Stein. Stein herkende zichzelf onmiddellijk – drie decennia jonger, met leren jack, spijkerbroek, volle haardos (terwijl hij nu al lichtelijk kalend was). Naast hem op de foto een jonge vrouw, eveneens in leren jack en spijkerbroek, met lang hennarood haar en fonkelende helgroene ogen, die een arm over zijn schouder had geslagen.

Esther Blom.

Ze was indertijd actief in de radicaalste geledingen van de kraakbeweging – ‘krakerster’, zoals dat in die dagen heette. Toen Stein haar  leerde kennen was ze om politieke redenen lesbisch, maar voor Stein had ze een  uitzondering  gemaakt. Toen hij haar uiteindelijk had opgebiecht dat hij geen kraker, maar undercover-agent was, had ze hem vervloekt en voor nazi uitgemaakt. Hij had relaties gehad die langer duurden.

‘Leuke foto’, zei Stein. ‘Mag ik ‘m houden, voor het familie-album?’

Van Tichelen griste de foto weg uit zijn hand en borg hem veilig op. ‘Later krijgt u al het materiaal dat u nodig heeft, als u de opdracht tenminste aanneemt’, sprak hij op gebiedende toon.’ Mijn vraag is, weet u waar mevrouw Blom zich momenteel bevindt?’

‘Geen idee’, zei Stein in alle eerlijkheid.

‘Helaas hebben we alle reden aan te nemen dat mevrouw Blom tot over haar oren is  betrokken bij het Bataafs Bevrijdingsfront’, sprak Van Tichelen met een intense blik.

Stein wreef even over zijn borstelige wenkbrauwen en begon toen te lachen.

‘Wat een onzin’, zei hij. ‘Alleen omdat ze ooit bij de kraakbeweging zat? Zitten jullie nog steeds met dat “Geen woning, geen kroning“? Nee, ik denk niet dat je bij mij aan het juiste adres bent, Van Tichelen…Waarom probeer je de jeugdpolitie niet eens? Ik weet zeker dat er momenteel een paar scholieren ergens op een zolderkamer zich te pletter zitten te lachen over alle consternatie die ze hebben veroorzaakt’.

‘Scholieren?’, riposteerde Van Tichelen verontwaardigd. ‘En dit noemt u zeker ook kinderspel, meneer Stein?’.

Hij presenteerde Stein een velletje A-4, waarop met uitgeknipte krantenletters de volgende boodschap te lezen was:

‘Koning Hansworst

Je dagen zijn geteld.

Koningsdag gehaktdag.

Leve de Bataafse volksrepubliek!

BB’

 

‘Tsja’, zei Stein, terwijl hij het velletje teruggaf. ‘Wel een beetje cru briefje’.

‘Het is veel meer dan dat’, sprak Van Tichelen op besliste toon terwijl hij het papier voorzichtig in zijn aktetas schoof. ‘Dit dreigement is begin deze week afgegeven bij het werkpaleis van de Koning. Dit is een zeer ernstige zaak, meneer Stein. Dit betekent dat er een aanslag op het leven van onze vorst is gepland, en wel op Koningsdag, die  op uitdrukkelijk verzoek van de koning en zijn echtgenote eindelijk weer eens zal worden gehouden in onze mooie hoofdstad. En helaas hebben wij alle redenen om aan te nemen dat uw Esther Blom in dit complot een belangrijke, zo niet cruciale rol  speelt. En daar komt u in het spel. Want u kent mevrouw Blom niet alleen van vroeger, u bent ook nog eens detective van beroep, tenminste, als we u nog zo mogen noemen’.

De ambtenaar keek nu enigszins triomfantelijk, terwijl hij een mapje presenteerde waarop ‘Dick Stein’ stond geschreven. ‘Ik ben zo vrij geweest uw loopbaan onder de loep te nemen’, zei hij, terwijl hij de map opende. ‘Een nogal deprimerende bezigheid, moet ik zeggen. U begon zo veelbelovend. Een eervolle vermelding aan de Politie-Academie, hetgeen al heel bijzonder is, ik bedoel, er zijn niet zo veel mensen van uw afkomst bij de politie…’

‘Hoe bedoel je, mijn afkomst?’, onderbrak Stein nors.

‘Nou, u bent toch… van Joodse origine?’, zei Van Tichelen, ietwat verlegen..

‘Nee, nee, dat is een misverstand’, zei Stein. ‘Eigenlijk is het Von Stein. Wij zijn verarmde Pruisische landadel. Mijn overgrootvader was Otto von Stein, Freiherr van Pommeren. Een van de beste kameraden van de laatste Kaiser, God hebbe zijn ziel’.

‘Juist ja’, zei Van Tichelen koeltjes, terwijl hij Steins dossier verder doorbladerde. ‘In de jaren ’80 krijgt u als lid van het team Inlichtingen & Operaties de opdracht te infiltreren in de radicale segmenten van de Amsterdamse kraakbeweging. Dat gaat met het grootste gemak, maar uw superieuren vinden dat u een beetje te diep geïnfiltreerd raakt. Volgens de rapporten bent u verantwoordelijk voor het mishandelen van diverse leden van de Mobiele Eenheid, en u steekt zelfs een auto van de politie in brand’.

‘Dat was allemaal onderdeel van de cover’, legde Stein uit. ‘Je moet jezelf geloofwaardig maken in die business’.

Majoor van Tichelen bleef onverstoorbaar zijn dossier doorbladeren. ‘Dan wordt u gestationeerd op bureau Warmoesstraat. Uw onderzoek naar een reeks moorden bij de Chinese gokmaffia leidt tot de val van commissaris Spitsvogel – waarvoor u een promotie krijgt’.

‘En een enkeltje Bijlmermeer’, vulde Stein aan.

‘Juist, de Bijlmermeer, zei Van Tichelen. ‘Ook daar weer een indrukwekkende staat van dienst. U arresteert de serieverkrachter van de Gliphoeve, doet uitstekend werk bij het oprollen van een Surinaams heroïnesyndicaat, u krijgt zelfs een benoeming tot chef-inspecteur aangeboden, die u vreemd genoeg afslaat’.

‘Ik ben nu eenmaal geen kantoortype’, legde Stein uit.

‘In plaats daarvan begint u aan levensgevaarlijke operaties stuk voor stuk, maar u lijkt als een vis in het water. U weet zelfs door te dringen tot de harde kern van de bende van Dikke Jan, een van de meest gevreesde criminele organisaties van het land op dat moment’.

‘Het was op zich geen onaardige kerel, Dikke Jan’, zei Stein. ‘Je moest hem alleen niet in de buurt van een kettingzaag zetten’.

‘Daarna komen er bij uw superieuren verontrustende meldingen binnen over uw levenswandel’, ging Van Tichelen verder. ‘Drugsmisbruik, overmatige alcoholconsumptie, een laten we zeggen…bonte levenswandel’.

‘Ach ja’, verzuchtte Stein. ‘Dat is allemaal erg lang geleden. Het waren andere tijden dan nu’.

Van Tichelen las onverstoorbaar verder. ‘Na een reeks klachten en een intern onderzoek wordt u gedegradeerd tot agent bij de wegsleepdienst. U, gekrenkt, neemt ontslag en opent u uw eigen detectivepraktijk. U viert triomfen als u de Nederlandse oorlogsmisdadiger Hein Grunten in Argentinië opspoort. In één klap bent u wereldberoemd in Nederland. De opdrachten stromen binnen. Grote bedrijven schakelen uw hulp in. Het gaat u voor de wind. En dan begint de grote afdaling. Zaken van enige importantie krijgt u niet meer, alleen nog maar scheidingsgevalletjes, bedrijfsdiefstalletjes, verzekeringskwesties…’

‘Vergeet de weggelopen huisdieren niet’, bracht Stein in.

‘Ach ja, de weggelopen huisdieren’.

Van Tichelen liet voor het eerst in het gesprek iets van een lachje zien en leunde achterover, kennelijk voldaan dat hij een snaar had geraakt. Hij bladerde nog wat achteloos door in de map. ‘Ach ja, en daarna de scheiding, financiële problemen, de rikketik, u raakt uw laatste klanten kwijt…Enfin,  en u wordt er ook niet jonger op…’

‘Juist, dank voor dit handige overzicht’, zei Stein. ‘Kom, ik stap maar weer eens op’.

‘De waarheid is soms onaangenaam, meneer Stein’, zei Van Tichelen met een vilein grijnsje. ‘Maar ik bied u nu de kans om u zelf aan uw eigen haren uit het moeras te trekken. Spoor Esther Blom op, en ik garandeer u dat uw problemen over zijn. Onze dienst werkt graag samen met betrouwbare, ervaren freelancers. Ondertussen had ik dit in gedachten als voorschot’.

Van Tichelen schreef iets achterop een bierviltje en liet dit in een oogwenk zien aan Stein, die toch maar weer was blijven zitten.

Stein bromde iets.

‘U treft de helft van het bedrag contant hierin’, zei Van Tichelen, terwijl hij een envelop uit zijn tas pakte en voor Stein neerlegde, samen met een formulier. ‘U hoeft alleen maar even hier te tekenen voor ontvangst, en in de envelop treft u tevens het dossier met alles wat wij weten over Esther Blom  en het Bataafs Bevrijdingsfront. Als u haar binnen twee weken vindt, krijgt u nog eens hetzelfde bedrag. Al uw onkosten worden vergoed. Voorwaarde is wel dat u uw mond stijf dicht houdt. Behalve dan tegen mij en mijn superieuren. Deze zaak wordt tot op het hoogste niveau gevolgd… Hebben wij een afspraak, meneer Stein?’

Stein keek nog een keer naar het formulier en de envelop voor hem.

‘O.K., vooruit dan’, zei hij na een lang zwijgen, en hij zette zijn handtekening op het formulier dat de majoor hem toeschoof. Van Tichelen schoof hem de envelop toe.

‘Ik zal kijken wat ik voor je doen kan, Van Tichelen’, zei Stein. ‘Maar ik garandeer niets’.

‘Vanzelfsprekend’, zei de majoor onaangedaan, terwijl hij zich in zijn groene jagersjas hees. ‘Good hunting, meneer Stein, en bel mij niet, ik neem contact met u op’.

Good hunting! Wat dacht die Van Tichelen dat Stein was, een godvergeten premiejager, bedacht Stein zich, zittend op de bril van het toilet van café Dolly, terwijl hij het geld telde dat Van Tichelen  had achtergelaten.  Hij stopte de knisperend verse biljetten zorgvuldig in zijn portemonnee, stopte de envelop met het dossier in de binnenzak van zijn regenjas en liep terug naar de bar, waar barman Rinus hem polsend aankeek.

‘Een rondje voor de hele zaak, Rinus’, riep Stein. ‘En neem zelf ook wat’.

De aanwezigen in café Dolly barstten collectief uit in gejuich, behalve kapitein Willem, die in gedachten verzonken was.

‘Dick is back in business!’, riep barman Rinus vrolijk uit.

‘Kijk maar uit voor je hart!’, riep Dolly vanachter de gokmachine.

Zal Dick Stein de Koning kunnen redden van het Bataafs Bevrijdingsfront? En zal hij Esther Blom weten te vinden? Lees het verder in de derde aflevering van ‘De Avonturen van Dick Stein: In naam van de Koning’, gratis te lezen via deze link.

Lees de voorgaande aflevering via deze link.

Het feuilleton De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning is een werk van fictie. Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten, behalve waar dat zo gemeend is.

Een Duit voor Dick?

Als je dit feuilleton waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan!

Mijn gekozen donatie € -

De Thyssens: bankiers van Oranje en het Derde Rijk

De Duitse dynastie van industriële en bankiers Thyssen koesterde nauwe banden met het Nederlandse koningshuis. Daardoor kon het imperium van de Thyssens na 1945 worden gered, ondanks de grote steun die zij aan het Hitler-regime hadden geboden.

Tekst René Zwaap
Beeld: Archief David Litchfield, auteur van ‘Art Macabre’

‘Ik voel me miserabeler dan ik me ooit voelde in mijn leven’, schreef de schatrijke Duitse staalmagnaat en bankier August Thyssen in 1900. ‘Ik zie al mijn hoop vernietigd omdat mijn kinderen van plan zijn alles wat ik heb bereikt op de meest onwaardige en niet te bevatten wijze voor hun eigen doeleinden in te zetten en dat ook zullen doen’.

Hij zat er niet ver naast. Weliswaar zouden zijn zoons Fritz en Heinrich (zoon August jr. wilde niet erg deugen voor het zakenleven) het imperium van hun vader, die in 1926 overleed, nog verder uitbouwen tot een wereldomspannend imperium van staalfabrieken, mijnen, banken, handelshuizen, scheepswerven, gasfabrieken, scheepvaartlijnen en wat al niet meer; zij zetten hun geld daarbij ook op de heerschappij van Hitler’s NSDAP en op de Duitse herbewapening – met alle catastrofale gevolgen van dien. Het imperium van de Thyssens dreigde in 1945 met het Derde Rijk ten onder te gaan, maar mede dankzij de steun van het Nederlandse koningshuis, de Nederlandse regering en de grote Nederlandse zakenconcerns, verrees het als een feniks uit de as van het plat gebombardeerde nazi-Duitsland.

Wilhelmina en Hendrik

De Thyssens waren niet alleen de bankiers van hooggeplaatste nazi’s, ook de Nederlandse koningin Wilhelmina en haar man Prins Hendrik von Mecklenburg-Schwerin behoorden tot de cliëntèle van hun exclusieve Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. Zo raakten de belangen van het Derde Rijk en die van het Nederlandse koningshuis met elkaar verknoopt. Dit leidde in 1946 tot ‘Operatie Juliana’, een clandestiene Nederlandse militaire actie in de Sovjet-Russische bezettingszone van Berlijn, uitgevoerd op last van prins Bernhard en baron Hans Heinrich Thyssen-Bornemisza, waarbij onder het mom van redding van het Nederlandse kroonvermogen ook het vermogen van de Thyssens werd weggenomen uit de kluizen van de August Thyssen Bank in Berlijn.

Operatie Juliana

De eerste beschrijving van Operatie Juliana in Nederland stamt uit 1991, toen NRC-Handelsblad in twee delen een verhaal over de tot dan toe voor het grote publiek onbekende operatie publiceerde, geschreven door Gerard Mulder, Cees Wiebes en Bert Zeeman. Daarin wordt het verloop van Operatie Juliana tamelijk indringend geschetst aan de hand van dan net vrijgegeven materiaal uit met name Amerikaanse archieven. Maar de auteurs zien daarbij over het hoofd dat niet alleen een groot pakket aan effecten van de Nederlandse koninklijke familie werd ‘gered’ tijdens Operatie Juliana, maar ook – of beter gezegd juist – de belangen van de Thyssen-familie zelf. Sterker nog: de redding van het Nederlandse koninklijke vermogen uit handen van de Russen schijnt niet meer dan een dekmantel te zijn geweest voor het veiligstellen van het aanzienlijk zwaarder wegende Thyssen-effectenkapitaal.

Twee boeken die in Nederland tot nog toe geen aandacht hebben gekregen, brengen meer licht in deze zaak. Thyssen: Art Macabre (2007) van de hand van de Britse journalist David R.L. Litchfield, geschreven in samenwerking met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz, is mede gebaseerd op een reeks gesprekken van de auteurs met Baron Hans Heinrich ‘Heini’ Thyssen-Bornemisza. Die maakte van zijn hart geen moordkuil en onthulde tal van tot dan toe krampachtig verborgen familiegeheimen. Het andere boek is Die Thyssens: Familie und Vermögen (2016) van de Duitse historica Simone Derix. Die studie verscheen mede dankzij financiële steun van de Fritz Thyssen Stiftung en de Stiftung zur Industriegeschichte Thyssen en is kennelijk vooral bedoeld de ontluisterende bevindingen van Litchfield om te buigen in een gunstiger beeld. Maar ondanks dat pr-element biedt ook het werk van Derix, die toegang had tot de persoonlijke archieven van de familie Thyssen, vele nieuwe inzichten over de financiële en personele dwarsverbanden tussen Oranje-Nassau en de Thyssens.

Bank voor Handel en Scheepvaart

De al gememoreerde profetische gaven van ‘godfather’ August Thyssen, telg uit een katholiek bankiersgeslacht uit het Ruhrgebied, oprichter van de August Thyssenbank en tronend over een machtig industrieel imperium van hoogovens en ijzerfabrieken, kwamen ook tot uiting toen hij in het zicht van de naderende ondergang van het Duitse keizerrijk als slotstuk van de Eerste Wereldoorlog besloot zijn zakelijke belangen veilig te stellen buiten Duitsland. Hij verplaatste de familiebelangen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De Thyssens kregen deze aan de Rotterdamse Blaak gevestigde bank in 1918 in handen. De Duitse Weimar-republiek werd na de Eerste Wereldoorlog als strafmaatregel vijf jaar de toegang ontzegd tot de geldmarkten van de geallieerde landen. Door zich in Nederland te vestigen, gecamoufleerd als Nederlandse bank, wisten de Thyssens deze beperking te omzeilen. Niet alleen hun belangen, ook het eigen familievermogen en het beheer over de imposante onroerend goed-portefeuille, kwamen zo in Rotterdam terecht.

Hendrik Kouwenhoven was het brein van de Bank voor Handel en Scheepvaart
Onder leiding van Hendrik Kouwenhoven, de Nederlandse directeur van de Bank voor Handel en Scheepvaart (BHS), ontwikkelt de bank zich in snel tempo tot een holdingmaatschappij met grote belangen in de internationale grondstoffenhandel. Via dochteronderneming Ruilverkeer importeert BHS onder meer op grote schaal ijzererts uit Zweden, waar de Thyssen-staalfabrieken in Duitsland op kunnen draaien. Frankrijk heeft in het kader van het Verdrag van Versailles de Thyssen-mijnen in Elzas-Lotharingen geconfisqueerd. Handelshuis Ruilverkeer voert alleen al tussen 1920 en 1922 voor 100 miljoen aan Goldmark aan ijzererts uit. President C.J. Karel van Aalst van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, op dat moment Nederlands grootste bank met koningin Wilhelmina als grootaandeelhoudster, is volgens Derix actief bij de transacties van Ruilverkeer betrokken. Van mogelijk nog groter belang is de Nederlandse vermogensbeheerder RTK, eveneens in handen van de Thyssens, dat zijn personeel exclusief betrekt van de BHS. De Britse geheime dienst MI6 en de Franse militaire inlichtingendienst krijgen al snel door dat via de BHS de Nederlandse kredietwetgeving ten gunste van Duitsland wordt ingezet en volgen iedere stap van de bank met argusogen.

In 1926, vlak voor de dood van August, fuseren de zes grote Duitse staalproducenten onder leiding van Thyssen tot de Vereinigte Stalhlwerke. Het is, op de Amerikaanse US Steel Corporation na, het grootste staalconcern ter wereld. De benodigde financiering wordt mede geleverd door de Amerikaanse banken Chase, Chemical Bank, National City Bank, J. Henry Schroeder en Dillon Read. De Vereinigte Stahlwerke heeft op het hoogtepunt 200.000 man aan personeel in dienst en is na chemiegigant IG Farben de grootste private werkgever in Duitsland. Fritz Thyssen, zoon van August, presideert over deze staalreus, waarin het belang van de Thyssens 24 procent van de aandelen bedraagt.

Hongaarse adel

Fritz’s broer Heinrich beheert na een herverdeling van de belangen tussen de kinderen van August in 1930 de bankzaken van de dynastie. Vanwege adoptie door de vader van zijn echtgenote, de Hongaarse barones Margit Bornemisza de Kaszón, mag hij zich baron noemen en verkrijgt hij de Hongaarse nationaliteit. In 1918 moet de nieuwbakken baron het Hongaarse familieslot Rohoncz (Duitse naam: Rechnitz) ontvluchten vanwege de – kortstondige – vestiging van een – kortstondige – communistische radenrepubliek onder leiding van Bela Kun. Barones Margit publiceert een dramatisch verslag van de vlucht van de familie, Zes weken onder de rode vlag geheten, en laat daarin geen twijfel bestaan over haar antisemitische sentimenten: ‘De meest agitatoren en de leider van de Bolsjewieken-formaties waren joden, typisch joods uitziende joden met duivelse uitdrukkingen, die leefden van oneerlijke praktijken en de lagere arbeidersklassen geheel in hun macht kregen met hun gewelddadige en woeste welbespraaktheid’.

Baron Heinrich Thyssen-Bornemisza (l) met zijn kinderen Margit, Stephan en Hans-Heinrich, beter bekend als ‘Heini’. Beeld: Archief David Litchfield

In 1919 vestigt baron Heinrich zich met zijn vrouw en hun kinderen Magrit jr., Gabrielle en Stephan in een statig pand aan de Stadhouderslaan 126 in Scheveningen, dicht tegen het Haagse Statenkwartier. Daar wordt in 1921 zoon Hans Heinrich – beter bekend als ‘Heini’ – geboren. Volgens biografe Derix wordt met barones Margit liefdevol opgenomen aan het hof van koningin Wilhelmina. Haar man Heinrich wordt boezemvrienden met prins-gemaal Hendrik, die eigenlijk Heinrich von Mecklenburg-Schwerin heet. Het Nederlandse koningshuis begint ook te beleggen via de Bank voor Handel en Scheepvaart en zijn graag geziene gasten op de soirees van de Thyssen-Bornemisza’s. Tussen baron Heinrich en zijn naamgenoot de Nederlandse prins-gemaal ontstaat een warme vriendschap. Een andere Haagse relatie is Eduard von der Heydt, een Zwitserse bankier en kunstverzamelaar, die in Nederland optreedt als vermogensbeheerder van de Duitse ex-Kaiser Wilhelm II, die in ballingschap in het Nederlandse Doorn verblijft. Von der Heydt’s eigen bank wordt in 1927 overgenomen door de Thyssens, die zo behalve het Nederlandse koningshuis ook de ex-keizerlijke Hohenzollerns tot hun cliëntèle mogen rekenen.

Kapitale kunstcollectie

Onder de hoede van Von der Heydt begint Heinrich Thyssen met het aanleggen van een kapitale kunstcollectie. Aanvankelijk is hij niet erg gelukkig in zijn aankoopbeleid, maar met steun van de Duitse-joodse kunsthistoricus Rudolf Heinemann wordt het na de Wall Street Crash van 1929 en zeker vanaf de machtsbestijging van de nazi’s in 1933 een stuk makkelijker om tegen gunstige prijzen meesterwerken van Bosch, Rembrandt tot Goya aan te schaffen. Het geld komt uit leningen bij de BHS. De collectie komt bekend te staan als de Rohoncz-collectie, maar in werkelijkheid bevinden de kunstwerken zich niet in Hongarije maar in het Zwitserse Lugano, waar Heinrich van prins Leopold van Pruisen Villa Favorita heeft gekocht.

Onder de hoede van prins Hendrik

Het huwelijk tussen Heinrich Thyssen Bornemisza en zijn Hongaarse barones mondt in de jaren ’30 uit in een scheiding. Margit keer terug naar slot Rechnitz, waar haar dochter Margit jr. trouwt met de Hongaarse graaf Ivan Batthyany, en Heinrich vestigt zich in Zwitserland. Hun jongste zoon Heini blijft onder de hoede van prins Hendrik in alleen achter in Scheveningen, omringd door bedienden. Op de Duitse Deutsche Schule in Den Haag, die vanaf 1933 geheel is genazificeerd, krijgt de jonge Thyssen zijn opleiding.

Fritz Thyssen knoopt in 1923 via veldmaarschalk Erich von Ludendorff, nazi-sympathisant van het eerste uur, contacten aan met Adolf Hitler, die hem inlicht over zijn plan tot een staatsgreep tegen de Weimar Republiek. Fritz ondersteunt het coupplan met 110.000 Goldmark, maar de bierhalputsch in München mislukt en Hitler wordt tot vijf jaar cel veroordeeld (waarvan hij maar een fractie uitzit). Fritz treedt toe tot de ultra-nationalistische DNVP, maar via de Amerikaanse Union Banking Corporation, die hij via de BHS in 1924 in handen heeft gekregen, blijven de Thyssens de nazi’s wel sponsoren. In het bestuur van deze Amerikaanse bank treffen we overigens Prescott S. Bush, de vader en grootvader van twee Amerikaanse presidenten.

In 1927 brengen Fritz en Heinrich een bezoek aan de Italiaanse dictator Mussolini. Fritz heeft serieuze problemen met de Duitse fiscus over het onttrekken van kapitaal aan de Duitse belastingen en hij hoopt dat de nazi’s hem van alle rompslomp kunnen ontlasten. In 1928 ontmoet hij Rudolf Hess, de tweede man in de NSDAP, die hem vraagt om een lening van 350.000 Reichsmark voor de bouw van het landelijke partijkantoor van de nazi’s in München, het zogeheten Braune Haus. De lening wordt verstrekt door de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De volgende stap zijn drie betalingen van Thyssens Rotterdamse bank van 50.000 Reichsmark elk aan de nazi Herman Göring, die geld nodig heeft om in stijl te kunnen wonen. Göring en Fritz Thyssen delen een passie voor paardenraces en een hechte band onstaat, die Fritz later nog van groot voordeel zal blijken. Göring wordt ook klant van de August Thyssen Bank, die inmiddels is omgevormd tot een dochteronderneming van de Rotterdamse BHS.

Nachtmerrie van nationalisering

De belangrijkste reden voor Fritz om zich te scharen achter de nazi’s is eigenbelang. Binnen de Vereinigte Stalhlwerke moet hij lijdzaam toezien hoe zijn grote tegenstrever Friedrich Flick zich opwerkt tot de grootste aandeelhouder. Het wordt nog erger als Flick in de crisisjaren gedwongen wordt dat aandeel te verkopen aan de Duitse staat. Nationalisering van het staalconglomeraat is een nachtmerrie voor Thyssen. Hij gaat ervan uit dat de nazi’s bereid zijn hem de aandelen van Flick in het staalconglomeraat te verkopen zodra zij aan de macht zijn. Wanneer de NSDAP bij de verkiezingen van 1930 uitgroeit tot de tweede partij van het land, wordt Hitler met alle egards ontvangen door de Thyssens op hun familieslot Landsberg. In 1933 treedt Fritz als partijlid toe tot de NSDAP en hij krijgt een zetel namens de nazi’s in de Reichstag. Hjalmar Schacht, ook een cliënt van de August Thyssen Bank en een persoonlijke vriend van Fritz, geeft als president-directeur van de Reichsbank toestemming dat Thyssen de aandelen in de Vereinigte Stahlwerke die in handen van de staat zijn beland, terug mag kopen. Toch is Fritz diep teleurgesteld wanneer het door hem opgerichte Instituut voor Corporatieve Zaken geen werkelijke macht krijgt toebedeeld in de economische pikorde van het Derde Rijk. Hij kritiseert de Führer openlijk dat deze zich niet aan zijn beloftes houdt. ‘Ik heb jou nooit iets beloofd’, houdt Hitler Thyssen voor tijdens een privé-audiëntie. ‘Er is niets waar ik jou dankbaar moet zijn. Wat jij deed voor mijn beweging was voor je eigen voordeel en kan je afschrijven als een verzekeringspremie’. Fritz stuur zijn kinderen naar Argentinië en sluist daar ook een deel van zijn kapitaal heen via zijn beleggingsfonds Faminta, gevestigd in het Zwiterse Glarus.

Hollands Trust Kantoor

Broer Heinrich begint zijn schilderijenverzameling, die inmiddels 300 werken telt, uit Duitsland richting Zwitserland te verplaatsen, alwaar zijn kapitale Vila Favorita aan het Meer van Lugano uitkomst biedt. Zijn Hollands Trust Kantoor verwerft in 1933 voor 160.000 Reichsmark ook het kapitale landgoed annex paardenstoeterij Erlenhof bij Bad Homburg van de joodse papiermagnaat Moritz James Oppenheimer, die in gevangenschap door de nazi’s gedwongen wordt zijn faillissement aan te vragen. Na een onaangename episode aan de Duits-Zwitserse grens, waarbij de Duitse grenswachten de Hongaarse baron onderwerpen aan een vernederende visitatie, besluit Heinrich echter dat hij geen stap op Duitse bodem meer wil doen. Na de Anschluss in 1938 van Oostenrijk bij nazi-Duitsland besluit hij slot Rechnitz – dat met de nieuwe grenzen van na de Eerste Wereldoorlog op Oostenrijks grondgebied is komen te liggen – te schenken aan zijn dochter Magrit jr., die daar samen met haar echtgenoot en haar moeder een grote paardenfokkerij onderhoudt. Wanneer de SS ruimte opeist in het slot, zijn moeder en dochter meer dan in hun nopjes.

In 1938 trouwt Heinrich’s dochter Gabrielle met de Nederlandse baron Adolphe Bentick, een hoge adviseur van het Nederlandse ministerie van Financiën. De familie van Gabrielle is niet verrukt van de partnerkeuze. Broer Heini, zo schrijft Litchfield, beschouwt het als een gelegenheidshuwelijk ‘omdat de Bentincks geen geld hadden’ – een gebrek dat snel wordt goedgemaakt door de vader van de bruid, die Bentinck een half miljoen gulden schenkt als bruidsschat. Die investering zal zich later ruim terugverdienen.

Hermann Goering en baron Thyssen tijdens de Duitse Derby van 1936. Beeld: Archief David Litchfield

In 1939 beginnen de nazi’s nerveus te worden over de grote kapitaalstromen die de Thyssens naar het buitenland pompen. Fritz voelt nattigheid als hij tijdens een vakantie in de Oostenrijkse Alpen per telegram wordt ontboden in de Reichstag en besluit in plaats daarvan naar Zwitserland te rijden. Dezelfde dag roept Hitler de oorlog tegen Polen uit. Göring gaat over tot het confisqueren van het aandelenpakket van Fritz in de Vereinigte Stalhlwerke en plaatst die onder het beheer van de deelstaat Pruisen, waarover hij zelf de scepter zwaait. Degene die het praktische beheer van het belang van Fritz uitvoert, is de Duitse baron Kurt von Schröder, SS-officier en bankier, die eens in de zoveel maanden neerstrijkt in Zürich, Lugano en Davos om te vergaderen met Heinrich en diens zoon Heini, die inmiddels van Den Haag naar Zwitserland is overgekomen. Göring is de Thyssens zeker niet onwelgezind, want het belang van Fritz in de August Thyssen Bank (25 procent) komt in handen van zijn broer Heinrich. Bovendien stuurt Göring Fritz een telegram waarin hij persoonlijk zijn veiligheid garandeert, mocht hij terug willen komen in Duitsland. Volgens Derix zijn de nazi’s woedend wanneer zij ontdekken dat de waarde van de zakelijke belangen die Fritz heeft ondergebracht in de investeringsmaatschappij Holland-American Investment Corporation (HAIC) niet 1,5 miljoen mark bedraagt, zoals aan hen gemeld en door hen goedgekeurd, maar 100 tot 130 miljoen Reichsmark.


‘Compromis met het kwaad’

In zijn zelfverkozen Zwitserse ballingschap acht Fritz Thyssen het nu opportuun om zich te profileren als een verklaard tegenstander van het Hitler-regime. Hij schrijft een open brief aan Hitler: ‘Mijn enige vergissing was dat ik geloofde in u, Adolf Hitler, de Führer, en in de beweging waaraan u leiding gaf’. Het Britse persbureau Exchange Telegraph Press Agency onthult dat Fritz Thyssen de NSDAP in twaalf jaar tijd aan 62 miljoen Reichmark heeft geholpen. De New York Times toont zich niet erg geïmponeerd van het berouw: ‘Zijn echte fout was dat hij een compromis met het kwaad aanging in de hoop zijn eigen miljoenen te redden. De wereld zal weinig sympathie over hebben voor zo’n man’.

Villa Favorita aan het Meer van Lugano werd in de jaren ’30 de uitwijkplek van de Thyssens

In 1941 verschijnt van de hand van Fritz Thyssen het boek I Paid Hitler, gepresenteerd als het relaas van een spijtoptant, opgesteld in samenwerking met de Amerikaanse uitgever Emery Reves. Wanneer het boek uitkomt ontkent Thyssen in alle toonaarden dat hij het boek heeft geschreven, hetgeen begrijpelijk is, want hij bevindt zich dan al in Duitse gevangenschap. Terugkerend van een vakantie aan de Côte d’Azur weigert Zwitserland Thyssen en zijn vrouw toegang tot het land, en uiteindelijk overhandigt de Franse politie het echtpaar in december 1940 aan de Gestapo. Fritz en zijn vrouw Amélie krijgen in gevangenschap wel een VIP-behandeling in een vijfsterrenkliniek in Neubabelsberg bij Berlijn, waar ze beschikken over een eigen auto met chauffeur en iedere dag kunnen lunchen in de hoofdstad.

Dwangarbeiders
Ondanks alle complicaties gaat het het Thyssen-imperium in 1942 nog steeds voor de wind, ook met dank aan de buitenlandse dwangarbeiders die het nazi-regime levert aan het concern. Heinrich Thyssens kolenmijn in Walsum kan beschikken over twee dwangarbeiders per één reguliere arbeider, een record in de mijnsector. Frits staaldivisie August Thyssen Hütte bouwt negen kampen voor krijgsgevangenen en zeventien kampen voor dwangarbeiders en sluit 1942 af met een totale jaaromzet van meer dan 400 miljoen Reichsmark, met twee procent dividend voor de aandeelhouders. Het Thyssen-bedrijf Seismos levert geavanceerde mortiergranaatsystemen aan het Derde Rijk. Heinrich’s zoon Stephan is als ingenieur en als bestuursvoorzitter nauw betrokken bij de ontwikkelaar van dit wapentuig. Stephan vervult dezelfde rollen bij de Maschinen- und Apparatebau AG (MABAG) in Nordhausen, dat gemoeid is met de ontwikkeling van lanceerinrichtingen voor V1 en V2-langeafstandswapens in het Harzgebergte, met de massale inzet van 10.000 dwangarbeiders uit het concentratiekamp Buchenwald. Volgens Thyssen-biograaf Litchfield investeren de Thyssens via de Bank voor Handel en Scheepvaart dan wel de August Thyssen Bank in deze ‘wonderwapens’, waarmee Hitler het verloop van de oorlog tot de laatste snik dacht te kunnen keren. Blijkbaar had Stephan Thyssen, die opgeleid was aan het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology, talent op het gebied van ontwikkeling van moderne wapens. Dat bleek wel toen zijn ex-vrouw Ilyana tussen 1956 en 1960 een hele reeks patenten op haar naam liet registreren voor hoogst geavanceerde mortiersystemen. Aangezien zij slechts over werkervaring in een patisserie beschikte, moet worden betwijfeld of de barones die wapens zelf had uitgevonden. Overigens was baron Stephan ‘Förderndes Mitglied der SS’, aldus biografe Derix, hetgeen betekende dat hij niet in actieve dienst was, maar de SS financieel ondersteunde.

Ook de Thyssen-bedrijven Düsseldorf-Reisholz en Oberbilker Stahl leveren op grote schaal wapens aan de strijdkrachten van nazi-Duitsland. De Vulkan-werf in Bremen produceert tot 1945 nog 68 U-boten en 178 grote dieselmotoren voor de Duitse marine. Thyssengas komt met 6 procent dividend over een winst van 6 miljoen Reichsmark en de Bank voor Handel en de Scheepvaart meldt trots een boekwinst van 3 miljoen gulden. Kortom, de Thyssens lopen binnen dankzij het Derde Rijk, maar kunnen zich dankzij Fritz’s detentie en Heinrich’s status als Hongaarse baron in Zwitserland wel beroepen op niet-actieve deelname aan het Hitler-regime.

Kouwenhoven rebelleert

Een kink in de kabel voor de broers komt wanneer Hendrik Jozef Kouwenhoven, de Nederlandse topman van de Bank voor Handel en Scheepvaart, op last van de Thyssens het veld moet ruimen voor twee nieuwe, nazivriendelijke directieleden uit Duitsland. Die besluiten dat de aandelen die de bank beheert – inclusief die van het Nederlandse koningshuis – om veiligheidredenen dienen te worden overgeplaatst naar de August Thyssen Bank in Berlijn. Kouwenhoven voelt zich gepasseerd en ziet de verplaatsing van de aandelen naar Berlijn bovendien als een plundering van de Nederlandse economie. Van de weeromstuit begint hij tegen de Duitsers te praten over de financiële constructies waarmee Heinrich en Fritz Thyssen geld wegsluizen voor de Duitse fiscus.

De dood van bankier Hendrik Kouwenhoven in 1948 kwam de Thyssens niet ongelegen.

In de woorden van Heini Thyssen tegenover Litchfield: ‘De Duitsers kwamen achter onze belastingontduiking dankzij Kouwenhoven, die ons verried. Mijn vader [Heinrich Thyssen-rz] had altijd volgehouden dat hij en zijn broer nooit zaken met elkaar deden, maar ze waren overeengekomen dat mijn vader gas zou kopen van de hoogovens van Oom Fritz en hem water zou verkopen om het staal te koelen. In de zakelijke scheiding tussen de boers in 1930, was afgesproken dat het water te overwaarderen en de winst in Nederland uit te keren om zo de Duitse belastingen te ontwijken. Helaas behoorde Kouwenhoven tot een protestantse sekte die verordonneerde dat haar volgelingen niet mochten liegen. Dus hij begon allerlei dingen te vertellen, in feite de hele waarheid over de bankrekeningen van mijn vader en mijn oom en hoe die waren georganiseerd. Daarom werd hij vervangen in het bestuur van de BHS’.

In mei 1943 worden Fritz Thyssen en zijn vrouw overgeplaatst van Berlijn naar concentratiekamp Sachsenhausen. De VIP-behandeling is nog steeds niet geheel teneinde: ze hoeven geen gevangenenkleding te dragen, beschikken over een eigen huisje met tuin en krijgen hetzelfde eten als de SS-bewakers. Intussen hebben de Amerikaanse autoriteiten er lucht van gekregen dat de Union Banking Corporation op Broadway in New York een Thyssen-bank is, die honderd procent in handen is van de Bank voor Handel en Scheepvaart, en dat Fritz Thyssen via die bank zijn geld naar Argentinië pompt. De Bank voor Handel en Scheepvaart wordt vanaf dat moment als een Duitse bank beschouwd door de Amerikanen en de rekeningen van de Union Bank worden – tijdelijk – bevroren in het kader van de wet die Trading with the Enemy verbiedt.

In 1944 ontmoet de 25-jarige Heini Thyssen, die door zijn vader Heinrich als enige erfgenaam van diens kapitaal is benoemd, in het Zwitserse Lausanne de 19-jarige Hongaarse prinses Theresa zur Lippe Biesterfeld Weissenfeld, een nicht van de Nederlandse prins Bernhard. In 1946 komt tot een huwelijk, dat van grote waarde zou blijken te zijn voor de Thyssens.

Zijn huwelijk met Theresa zur Lippe Biesterfeld-Weissenfeld in 1946 bezorgde Heini Thyssen-Bornemisza de onontbeerlijke steun van prins Bernhard.

Macaber feest

In mei 1945 organiseert Heini’s zus Magrit samen met haar Hongaarse man baron Ivan Batthyany op hun kasteel Rechnitz in Oostenrijk op de nacht voor Palmzondag een macaber feest voor zo’n veertig officieren van de aldaar gelegerde SS-troepen, die in afwachting zijn van het oprukkende Rode Leger. Naast Wein, Weib und Gesang staat op het feestprogramma een jachtpartij op verhongerde Joodse dwangarbeiders, die in de buurt verdedigingswerken moeten bouwen. De feestgasten krijgen jachtgeweren en pistolen overhandigd en mogen zich uitleven. Tweehonderd mensen worden die nacht in koelen bloede doodgeschoten. De massamoord wordt na de oorlog bekend vanwege de verklaringen van ooggetuigen die zich verborgen hadden weten te houden. Nooit wordt iemand veroordeeld voor het bloedbad van Rechnitz.

Barones Margit Thyssen-Bornemisza-Batthyany op haar slot Rechnitz, waar in mei 1945 een bloederige jachtpartij op Joodse dwangarbeiders werd gehouden.

In Duitsland worden Fritz en Amélie Thyssen overgeplaatst van Sachsenhausen naar Buchenwald en vervolgens Dachau en concentratiekamp Reichenau, om uiteindelijk samen met ex-Deutsche Bank-president Hjalmar Schacht, prins Leopold van Pruisen, prins Philip van Hessen, de Franse ex-premier Leon Blum, prins Xavier Bourbon-Parma, de Hongaarse ex-president Horty, een neef van Churchill en nog een hele reeks VIP-gevangenen door de Amerikanen te worden bevrijd. Binnen enkele jaren wordt Fritz met dank aan zijn Amerikaanse connecties met succes gedenazificeerd. De Thyssens schuiven aanvankelijk Heinrichs oudste zoon Stephan – de SS-man – naar voren als de nieuwe sterke man van het familieconcern. Stephan presenteert zichzelf als statenloos, maar heeft gedurende de hele oorlog in Duitsland verbleven, waardoor de complicatie ontstaat dat het onder hem ressorterende concern in Nederlandse staatshanden zou moeten komen, Kapitein-luitenant ter zee J.H. Zeeman van de Nederlandse Militaire Missie krijgt opdracht de nationaliteit van Stephan Thyssen. In oktober 1948 werpt Zeeman in zijn rapport aan de superieuren de vraag op of ‘behandeling van de onderwerpelijke zaak niet het gevaar zou kunnen ontstaan dat bepaalde Nederlandsche belangen, te weten die van de Bank voor Handel en Scheepvaart, worden geschaad’. Heeft hij lucht gekregen van het SS-lidmaatschap van de Thyssen-troonovolger? Zeeman krijgt in ieder geval het bevel uit den Haag onmiddellijk een punt te zetten achter zijn speurwerk naar het verleden van Stephan Thyssen. Diens jongere broer Hans Heinrich – de in Scheveningen geboren ‘Heini’- wordt formeel nu de nieuwe leider van de dynastie.

Met nazi-Duitsland verslagen wordt het nu de taak van Heini als de nieuwe sterke man van de Thyssen-dynastie het imperium van de dynastie veilig te stellen. Inmiddels heeft de Nederlanse regering via het Beheersinstituut de controle over de Bank voor Handel en Scheepvaart in handen genomen en Hendrik Kouwenhoven is daar in ere hersteld. Heini’s belangrijkste adviseur in zijn campagne om de bank weer in handen van de Thyssens te krijgen van de Nederlanders is de accountant Jakob Kraayenhoff, die voor zowel olieconcern Shell als het Nederlandse koninklijk huis werkt (zijn firma Klynveld, Kraayenhoff & Co groeide in de jaren ’80 uit tot KPMG, een van de vier grootste accountantbureaus in de wereld). Een belangrijke rol speelt ook P.W. Kamphuisen, een advocaat die leiding had over het chemieconcern Akzo. Van strategisch voordeel in het onderhandelingsproces is Heini’s zwager Adolphe Bentinck, die in 1946 promoveert tot ambassadeur in Londen. Een andere troefkaart is zijn vrouw gravin Theresa, die als familielid van prins Bernhard directe toegang heeft tot het Nederlandse hof. Maar de grootste troefkaart van de Thyssens is het grote pakket aandelen van het Nederlandse kroonvermogen dat van de BHS naar de August Thyssen Bank in Berlijn is gebracht. Door aandelen ongeschonden terug te brengen naar Nederland, hopen de Thyssens hun Rotterdamse bank weer van de Nederlandse regering in handen te krijgen. Probleem is dat de August Thyssen Bank aan de Behrenstrasse, waar de papieren sinds najaar 1942 liggen opgeslagen in kluizen, in het door de Russen bezette stadsdeel ligt. De bank heeft brand- en waterschade opgelopen, is al diverse malen geplunderd, de bankrekeningen en de daarop liggende vermogens zijn in beslag genomen, het personeel is naar huis gestuurd, maar wonderwel hebben de Russen de waardepapieren in de hoofdkluis laten liggen.

In augustus 1946 trekt een Nederlandse militaire missie, bestaand uit vertegenwoordigers van Royal Dutch Shell, Philips en Akzo, die van prins Bernhard een militaire rang krijgen toebedeeld omdat de stad voor burgers gesloten is, naar Berlijn. Onder leiding van Philips-medewerker Dick Swart slagen ze erin door te dringen tot de Russische bezettingszone in Berlijn.Ze kopen de Russische bewakers om en kunnen de aandelen van de koninklijke familie en de Thyssens in een legertruck te laden en terugbrengen naar Nederland. Swart krijgt als dank voor de reddingsactie een managersfunctie bij de Thyssen-Bornemisza Groep. Thyssen-biograaf Litchfield schrijft in zijn boek: ‘De wetenschap dat grote Nederlandse ondernemingen samen een illegale daad hadden verricht, waarvan zij, de Thyssen-Bornemisza’s en hun eigen koninklijke familie zouden profiteren, was niet iets waar de Nederlandse regering mee te koop liep. Dus werd toegestaan dat de aandelen stilletjes teruggingen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart. Terwijl de bank officieel nog was overgenomen door de Nederlanders, twijfelde niemand er in ernst aan dat het slechts een kwestie van tijd was eer er een passend imposant Nederlands bestuur was gerekruteerd, de inbeslagname werd ingetrokken en de bank kon worden teruggeven aan de Thyssen-Bornemisza’s’. En dat was precies wat er gebeurde.

Volgens Derix duikt het codebegrip ‘Operatie Juliana’ voor het eerst op in een brief van Heini aan een Duitse bankconnectie in Berlijn en is deze bedoeld de Russische censuur te misleiden. Heini heeft het daarin over ‘pakketten’, die ‘aan het oude adres’ moeten gezonden’, ‘zodat Juliana ook iets krijgt’. ‘Ik trouw eind van deze maand haar nicht’, vult de jonge baron daarbij aan. Volgens Derix staat het codewoord hier niet alleen voor de Nederlandse kroonprinses, maar voor alle zaken van de BHS ‘die met Nederland te maken hebben’.

‘Hoogst onverantwoordelijke daad’

Heini Thyssen mocht er tegenover zijn biograaf Litchfield graag over opscheppen dat hij persoonlijk in Nederlands legeruniform had deelgenomen aan Operatie Juliana. Minder geamuseerd was BHS-directeur Kouwenhoven, die samen met een collega-directeur een brief op poten schreef aan de Nederlandse minister van Economische Zaken over ‘een hoogst onverantwoordelijke daad tegenover een natie met wie wij niet in staat van oorlog zijn’. Minister Lieftinck van Financiën gelastte een onderzoek, maar zag daar al snel wijselijk van af, kennelijk gewaarschuwd voor het ontketenen van een internationaal politiek schandaal. Dezelfde Lieftinck doet Heini Thyssen twee jaar later een genereus aanbod, aldus Heini tegenover Litchfield. Zijn vader Heinrich had voor de oorlog ter financiering van zijn kunstcollectie een krediet van 32 miljoen gulden opgenomen bij de Bank voor Handel en Scheepvaart. De Nederlandse regering, nu eigenaar van de BHS, wilde dat geld terug. Lieftinck had daarbij echter een ruil in gedachten, aldus Heini tegenover Litchfield. ‘Hij bood aan de schuld te laten dekken door dividend betaald over onze aandelen in Koninklijke Olie. Het was ongelofelijk. Wat hij in feite deed was dat hij mijn vaders schuld kwijtschold en mij genoeg geld liet om mijn broers aandeel in de bank te kopen’. Litchfield vermoedt dat Heini hier de rol van ambassadeur Bentinck bewust verzweeg. ‘Los van de vraag wie verantwoordelijk was, is het onwaarschijnlijk dat het Nederlandse publiek het feit zou waarderen dat zij de kunstcollectie van Thyssen-Bornemisza heeft gesubsidieerd’.

In 1947 zorgt Prins Bernhard ervoor dat de BHS niet langer onder controle staat van het Nederlandse Beheer Instituut. Onder zijn regie komen er in de Raad van Toezicht twee vertrouwelingen van het hof, ex-Shell-directeur J.M. de Booy en ex-burgemeester van Den Haag S.J.R. De Monchy. Daarnaast treden graaf Adolph Bentinck en de Haagse advocaat J. Coert sr. aan. De laatste werkte al voor de Thyssens. Zijn zoon J. Coert jr. van het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland was deelnemers aan Operatie Juliana. Andere vertrouwelingen van Bernhard in het bestuur van de bank zijn Horatius Albarda, directeur van de Nederlandse Handel-Maatschappij, Herman Carel Hintzen van het Rotterdamse assurantiekantoor Mees & Zonen en de Nijmeegse hoogleraar strafrecht Pieter Wihelmus Kamphuisen. De 11-koppige raad bestaat statutair uit zeven Nederlanders en vier vertrouwelingen van Thyssen-Bornemisza. Directeur wordt Dick Swart, de leider van Operatie Juliana. Dankzij deze groep krijgen de Thyssens de controle terug over hun bank en wordt hun imperium gered van de ondergang. In de woorden van Simone Derix: ‘De reorganisatie creëerde de voorwaarden op basis waarvan Nederland de daaropvolgende decennia weer de financiële draaischijf van de ondernemingen van Thyssen-Bornemisza kon worden’.

De Amerikaanse en de Britse autoriteiten waren inmiddels op de hoogte van Operatie Juliana, maar zagen van verdere stappen af. In 1947 ging de Nederlandse regering over tot het legaliseren van gesmokkelde waardepapieren, zodat Operatie Juliana met terugwerkende kracht werd goedgekeurd. De plotselinge dood van Hendrik Kouwenhoven bij een bezoek aan New York in 1948 kwam als een grote opluchting voor Heini, zoals hij tegenover Litchfield bekende. De Thyssens vreesden dat hij zijn kenis over de banden van hun imperium met nazi-Duitsland zou gaan delen met de buitenwereld.

Even succesvol is Heini in Amerika, waar er nog altijd het probleem is van de verdenkingen tegen de BHS-dochter Union Bank Corporation in New York wegens het wegsluizen van vermogen van hoofdrolspelers van het Derde Rijk. Een hogere voorzienigheid zorgt ervoor dat Heini in 1946 zijn KLM-vlucht naar New York mist – het toestel stort onderweg neer en alle inzittenden komen om het leven. Bij zijn aanvraag van zijn Amerikaanse visum bestaat Heini te verklaren: ‘Vanaf het begin van het oprijzen naar de macht van de nazi’s, en zeker vanaf 1938, was het beleid van de ondernemingen van dr. Heinrch Thyssen-Bornemisza’s ondernemingen erop gericht de nazi herbewapening te miminaliseren’. Hetgeen een gotspe mag heten, maar met steun van de Amerikaanse advocaat John Foster Dulles en diens broer Allen Dulles, hoofd van de CIA-voorloper Office of Strategic Services in Bern, weet Heini ook hier succes te boeken. Er waren ook te veel invloedrijke Amerikanen in het bestuur van de Union Bank – denk aan Prescott Bush – betrokken om deze in het openbaar af te serveren als een nazi-bank.

Bernhard bemiddelt bij Vaticaan

De banden tussen Heini en prins Bernhard worden door dit alles meer dan hecht. Simone Derix schrijft dat het aan de persoonlijke bemiddeling van Bernhard bij het Vaticaan te danken is dat Heini en Theresa zur Lippe-Biesterfeld-Weissenfeld in 1965 toestemming krijgen tot ontbinding van hun huwelijk. Ook is Heini een vast bezoeker en financier van Bernhard Bilderberg-conferenties en was hij ook niet te beroerd de Nederlandse prins-gemaal te verblijden met een door hem georganiseerde kunstveiling ten bate van het Wereldnatuurfonds, gehouden op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s. In 1995 verkrijgt Heini op een grote party te zijner ere in Madrid de hoge Nederlandse onderscheiding van commandeur in de Orde van Oranje-Nassau vanwege zijn ‘culturele verdiensten’.

De Bank voor Handel en Scheepvaart werd nadat ze weer in handen kwam van de Thyssens omgedoopt tot de Thyssen Bornemisza Group (TBG), een van de grootste investeringsmaatschappijen ter wereld. De groep belegt onder meer in de Nederlandse scheepsbouw, maar ook in Australische schapenfarms, plasticproductie, oliehandel en glasproductie. De omzet van de in Curação geregistreerd staande TBG loopt in de miljarden. Nog altijd heeft de TBG een vestiging in Nederland, in Amstelveen. Het ThyssenKrupp-consortium is nog altijd een van de grootste industriële conglomeraten van Duitsland.

In 1993 verkocht baron Thyssen-Bornemisza zijn kunstcollectie aan het koninkrijk Spanje. Zevenhonderd van zijn schilderijen kwamen te hangen in het Thyssen-Museum in Madrid. De prijs: 350 miljoen dollar, eigenlijk bijna het dubbele wanneer de kosten worden meegerekend van de renovatie van de paleizen waarin de collectie kwam te hangen, de advocatenkosten, de transportkosten en niet te vergeten de provisie voor de gulle gever. Tot dan toe had de baron zijn geliefde werken van Rembrandt, Van Gogh, Holbein, Rubens, Botticelli, Goya en ga zo maar door vooral opgeslagen in zijn villa in Lugano. Toenmalig Spaans koning Juan Carlos zette zich persoonlijk in voor de komst van de collectie, waar ook in Frankrijk en Duitsland belangstelling was, terwijl de Zwitsers de collectie ongaarne uit hun land zagen verdwijnen.

Baron Heini wees er fijntjes op dat de collectie in 1988 door Sotheby’s op een waarde van 1,2 miljard dollar was geschat en kwam daarom tot de conclusie dat ‘de collectie dan wel niet aan Spanje was gedoneerd, maar toch zeker geen deal met winstoogmerk’ was geweest. Hij had er alleen maar de erfenis voor zijn kinderen – in feite alleen adoptiekinderen uit de eerdere huwelijken van zijn vijf echtgenoten in successie, alleen dochter Francesca, getrouwd met de Habsburger troonopvolger Karl is zijn kind van vlees en bloed – mee willen financieren, plus de leningen op basis waarvan hij nog meer kunst had gekocht. Kortom, de baron zag zichzelf als een weldoener van het Spaanse volk. Maar toen zijn biograaf Litchfield hem op de man af vroeg of hij in de positie van de Spaanse staat ook zou hebben ingestemd met de aankoop, was zijn antwoord ‘nee’. Uiteindelijk was de verkoop met zoveel randvoorwaarden omgeven dat de Spanjaarden dan wel eigenaar zijn van de 700 meesterwerken, maar geen rechten hebben die te verkopen of te ruilen.

‘Je hebt hen eigenlijk 600 miljoen dollar laten betalen om voor eeuwig op je schilderijen te passen’, concludeerde de biograaf. ‘Eigenlijk “bezitten”ze die schilderijen helemaal niet, is het niet, Heini?’

De baron giechelde in zijn glas rode wijn. ‘Nee, eigenlijk niet’.

Dat Lichtfield Hans-Heinrich baron Thyssen-Bornemisza de Kaszón in de jaren ’90 zo uitgebreid te spreken kreeg in zijn villa aan de Costa Brava, was volgens hem vooral te danken aan de voorliefde van de baron voor rode wijn. Litchfield: ‘Heini woonde met zijn vijfde vrouw Carmen ‘Tita’ Cervera, een voormalige Spaanse schoonheidskoningin, in een villa die de vorige echtgenoot van Tita, Tarzan-acteur Lex Barker, had laten bouwen. Hij zat verlegen om gezelschap, want dan mocht hij van zijn echtgenote meer vino tinto drinken. Naarmate hij meer dronk, werd hij loslippiger. Hij was geestig en charmant, maar nam het ook niet al te nauw met de waarheid. Via zijn dochter was ik met hem in contact gekomen om zijn biografie te schrijven, maar het werd me al snel duidelijk dat de baron meer geïnteresseerd was in het proces van zijn biografie uitbesteden dan aan in het daadwerkelijke schrijven ervan. Ik schat dat hij minstens vijf andere schrijvers ook opdracht heeft gegeven voor zijn hagiografie, en uiteindelijk verscheen er geen enkele’. Ook niet die van Litchfield, die zijn opdracht weliswaar in 2001, een jaar voor de dood van de baron, vervulde, maar dat manuscript zag nooit het daglicht.

Na de dood van Thyssen zette Litchfield zich samen met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz tot een geschiedschrijving van de hele Thyssen-dynastie op basis van de talrijke onthullingen die de baron hem had gedaan. Het boek werd door critici onthaald als éen handboek voor revolutie’. Litchfield: ‘Ik denk dat Heini echt in zijn maag zat met datgene wat zijn familie had uitgespookt en dat hij zijn kant van het verhaal echt kwijt wilde. Ik denk dat hij zijn familie wilde straffen voor hun ongeremde hebzucht’.

Daarbij hield de baron wel in de gaten dat hij zelf zo positief mogelijk in het verhaal zou verschijnen. Zo vertelde hij Lichtfield over zijn innige vriendschap als scholier in Den Haag met een joodse medeleerling op de Duitse school in de residentie. Deze Rafael Birnbaum was een neef van de opperrabbijn van Berlijn en werd in 1933 van de door nazi’s overgenomen school verwijderd. Heini tegenover Litchfield: ‘Hij was erg intelligent en voordat hij vertrok deden we ons huiswerk samen. Hij verzamelde ook postzegels. Nadat Rafael was vertrokken, bleef ik hem bezoeken en we speelden schaken en dammen bij hem thuis. Zijn familie was erg aardig en gastvrij. We gingen ook vaak naar de duinen om te wandelen en we spraken veel over politiek. Tijdens onze gesprekken spraken we over een complot om Hitler te vermoorden. Hij wilde dat ik mijn oom Fritz gebruikte om dichtbij de Führer te komen, en we wogen onze verschillende mogelijkheden hoe hem te doden tegen elkaar af. Toen we afscheid namen van elkaar herinner ik me dat hij zei dat de nazi’s alle Joden zouden vermoorden. Zijn eigen familie inbegrepen. Ze hadden nergens om te gaan. Ik probeerde hem op te vrolijken en kon niet werkelijk geloven dat zoiets onmenselijks werkelijk kon gebeuren’.

Litchfield sprak echter ook een Hongaarse vriend van de baron, Josi Groh, die dit relaas afdeed als een mythe: ‘Ik kan me niet herinneren dat Heini daar ooit over sprak voor 1983, toen hij er plotseling over begon. Tegen die tijd begon Hein anti-nazi te worden. In de dertig, veertig jaar dat ik met hem opging heb ik hem nooit iets horen zeggen over deze schoolvriend’.

Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in De Republikein nr. 2 van 2018.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steun je ons nog veel meer. Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Arie van der Zwan: ‘Troelstra heeft op het beslissende moment geaarzeld’

[
In november 1918 vergiste SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra zich niet in de machtsverhoudingen van Nederland, maar in de gezagsgetrouwheid van zijn eigen partij. In de ogen van voormalig PvdA-ideoloog Arie van der Zwan had Troelstra wel degelijk gelijk met het idee dat Nederland rijp was voor de Grote Omwenteling.

Tekst: René Zwaap

Noem alleen maar de naam van Pieter Jelles Troelstra en er ‘begint iets te trillen’ bij Arie van der Zwan, zo zegt hij zelf. De gewezen hoogleraar en topman bij de Nederlandse Investeringsbank en Vendex was in 1966 een van de opstellers van 10 over Rood, het radicale hervormingsprogramma van de Nieuw Links-factie binnen de PvdA, waarin de knuppel in het sociaaldemocratische hoenderhok werd gegooid door een pleidooi voor ‘de weg van de geleidelijke afschaffing’ van het Nederlandse koningshuis. Voor de partij bleek dit een brug te ver. Van der Zwan (1935) nam al eens afscheid van de PvdA, keerde daarna weer terug op het honk, en tegenwoordig – zo vertelt hij – slaat hij de ontwikkelingen binnen de noodlijdende partij ‘van grote afstand gade. Ik voel me er niet meer bij betrokken’. Wat bleef is zijn diepe verbondenheid met de figuur van Troelstra, over wiens poging tot revolutie hij in 1994 een nog altijd belangwekkend artikel schreef in Socialisme & Democratie, het tijdschrift van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijke bureau van de PvdA.
Van der Zwan schreef bij die gelegenheid: ‘Het door de Eerste Wereldoorlog aangerichte bloedbad heeft natuurlijk zijn weerga niet gekend. En op een man als Troelstra, met zijn ontvankelijk gemoed en sterk ontwikkeld gevoel van medeleven, moeten die gebeurtenissen diepe indruk hebben gemaakt. Die werd nog versterkt door de “morele kater” die hij opliep. Want niet alleen bleken de parlementaire democratieën in Frankrijk en Engeland onmachtig om een eind aan die bloedige oorlog te maken, evenzeer zijn eigen Socialistische Internationale. Het mislukken van het Socialistisch Congres in Stockholm in 1917, waarbij hij nauw betrokken was, heeft hem diep aangegrepen. Welk politiek bewust levend mens moet toen bij zichzelf niet de pijnlijke vraag hebben voelen opkomen of een politiek systeem dat zulke oorlogen mogelijk maakt, in de kern eigenlijk wel deugt.’

Romantische inslag
Dat de revolutiepoging mislukte, lag volgens Van der Zwan niet zozeer aan de instigator, maar veel meer aan de beweging waarvan hij de aanvoerder was: ‘Wanneer wij Troelstra verwijten een te romantische inslag te hebben gehad om in november 1918 überhaupt in actie te komen, dan slaat die romantiek niet op de illusies die Troelstra over Nederland koesterde. Wel op het gebrek aan gedecideerdheid van zijn eigen moderne arbeidersbeweging, wiens grote inspirator en geestelijk leider hij is geweest. De aspiraties van het grootste deel van zijn beweging lagen op het kritieke moment niet het in veranderen van de maatschappij, maar in het zelf deel willen uitmaken, mee aan tafel zitten, en functies bekleden in die bestaande maatschappij.’
Anno 2018, 100 jaar na Troelstra’s onfortuinlijke coup, zit Van der Zwan nog altijd op die lijn. In tegenstelling tot het algemeen heersende historische beeld dat Troelstra zich in 1918 hopeloos heeft vergaloppeerd, acht hij Troelstra’s toenmalige inschatting dat ook in Nederland de tijd gekomen was voor een fundamentele omwenteling volkomen juist en ook gerechtvaardigd. Van der Zwan verwijst hier naar de Akte van Verlatinghe, het basisdocument van de Nederlandse onafhankelijkheid ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog, dat nog niet zo lang geleden als ‘Nationaal Pronkstuk’ werd uitverkoren. Van der Zwan: ‘Volgens de opstellers van dat document is een regime change gerechtvaardigd als de heersende macht niet meer in staat is zorg te dragen voor het welzijn van de bevolking en de rechten en vrijheden van de bevolking worden geschonden. Wel, dat was in 1918 zeer zeker het geval, namelijk het recht op een menswaardig bestaan. De koopkracht van de bevolking was dramatisch uitgehold met deels kunstmatige prijsopdrijvingen, terwijl een happy few zich exorbitant wist te verrijken met oorlogswinsten. Massale huisuitzettingen waren aan de orde van de dag, er was een schrijnend gebrek aan kolen voor de verwarming, de mensen gingen gebukt onder een bittere armoede die nu nauwelijks voorstelbaar is in Nederland. Vanuit die achtergrond was het volkomen te begrijpen dat Troelstra tot zijn oordeel kwam dat het zo niet verder kon. De Staat had haar verantwoordelijkheid voor het welzijn van de burger op schandelijke manier veronachtzaamd’. .

Vrees voor chaos
Troelstra voelde de druk en spanning toenemen in de loop van het jaar 1918, de ontknoping naderde en in november was het zover. Van der Zwan: ‘Hij stond daarin niet alleen, binnen een groot deel van de achterban van de SDAP heerste de stemming dat het uur van de waarheid had geslagen. Ook in verlichte kringen buiten de socialistische beweging leefde deze notie sterk. De NRC, doorgaans toch de spreekbuis van de Rotterdamse havenbaronnen, kwam met een geruchtmakend hoofdartikel dat de deur wagenwijd openzette voor een omwenteling, ook de Telegraaf zat helemaal op die toer.
De gevestigde macht was bevreesd voor plundering en chaos die zouden uitbreken als het proletariaat ongeleid in opstand zou komen en wilde die dreiging voor zijn door alle ruimte te bieden aan leiding door de SDAP. De liberale burgemeester Zimmerman van Rotterdam liet de lokale voormannen van de SDAP weten dat hij niet van plan was zijn repressieve apparaat in te zetten als de SDAP een greep naar de macht zou doen. Nu kwam het aan op de vraag wie het initiatief daartoe durfde te nemen, zonder twijfel een zware verantwoordelijkheid om de teerling te werpen. Als er een man was die de uitstraling bezat om die stap te zetten, was het Troelstra, en als er een plek was die het in zich had om het centrum van de opstandige beweging te vormen, dan was het Rotterdam, dat tot een bolwerk van de SDAP was uitgegroeid’.
Geen wonder dat Troelstra geen weerstand meer kon bieden aan de zuigkracht om in actie te komen, aldus Van der Zwan. ‘Zijn gloedvolle redevoering op de historische avond van 11 november voor een massaal opgekomen gehoor was wat inhoud en meeslependheid betreft uniek in de Nederlandse politiek. Hij sprak uit het hart en liet zich meevoeren door de grootsheid van het moment. Later zou hij erover schrijven dat hij, toch bekendstaand als een begaafd spreker, “een eenheid met zijn gehoor ondervond die hij niet eerder had gekend”.’
En toch ging het mis. Van der Zwan: ‘Een revolutie behoeft een symbolische daad, Ik ben ervan overtuigd dat Troelstra had kunnen slagen als hij aansluitend op zijn redevoering had uitgeroepen: En nu op naar het stadhuis! Zijn roerige achterban in Rotterdam zou hem zijn gevolgd en tegen zo’n ontvlambare menigte zou het gezag machteloos hebben gestaan. Daar had de rode vlag in top gehesen moeten worden en zou Troelstra vanaf het balkon het volk toesprekend, moeten hebben opgeroepen tot een algemene staking’.
‘Een omwenteling heeft een daad nodig die haar zichtbaar en reëel maakt, denk aan de bestorming van de Bastille die de Franse revolutie inluidde of die van het Winterpaleis die het einde markeerde van het feodale Rusland. Troelstra heeft op een beslissend moment geaarzeld maar je kunt geen revolutie maken met alleen een gloedvolle redevoering daarop moet iets tastbaars volgen’.

Innerlijke onzekerheid
Dat het daar niet van kwam is in de ogen van Van der Zwan te wijten aan Troelstra’s innerlijke onzekerheid, die nog werd versterkt door de kille afwijzing die hij bij de kopstukken van zijn partij ondervond bij zijn sonderingen over wat er stond te gebeuren. Zoals hij schreef in Socialisme & Democratie: ‘De aspiraties van het grootste deel (van de leiding) van zijn beweging lagen op het kritieke moment niet in het veranderen van de maatschappij maar in het zelf willen deel uitmaken, mee aan tafel zitten en functies bekleden in de huidige maatschappij. Troelstra’s tekort is geweest dat hij gemeend heeft dat de arbeidersbeweging waaraan hij leiding gaf, bezield was met het idealisme dat hij zelf bezat’.
Van der Zwan nu: ‘Door niet door te bijten maakte Troelstra zichzelf en zijn beweging weerloos, voor zijn tegenstanders was het nu een koud kunstje om het machtsapparaat in stelling te brengen. Dat de contrarevolutie zeer effectief op gang kwam was mede te danken aan de Bataafse Oliemaatschappij, waarvan het directiesecretariaat het brein achter de tegencoup vormde, ook bij dat zogenaamd “spontane” huldeblijk aan het koninklijk huis op het Haagse Malieveld’.

De afkeer van Drees

De sociaaldemocraten na Troelstra zagen de gebeurtenissen van november 1918 als een zwarte bladzijde en deden vooral hun best die in het grote vergeetboek bij te schrijven, zo constateert Van der Zwan. ‘De partij onderging een ingrijpende heroriëntatie, ze richtte zich voortaan bij voorkeur op de geschoolde arbeiders en wendde zich af van het proletariaat, ze zwoer elke vorm van omwenteling in de machtsverhoudingen als in strijd met de democratie af en voor haar gouvernementele aspiraties koos ze, mede noodgedwongen, lange tijd voor de op harmonie gerichte lokale politiek’.
Drees stond in zijn naoorlogse leiderschap van de PvdA welhaast model voor deze heroriëntatie, stelt hij. ‘Diens afkeer van het (Rotterdamse) proletariaat kwam in 1945 wel heel scherp tot uitdrukking toen hij als minister van sociale zaken in de noodregering besloot de havenstaking met inzet van militair machtsvertoon te onderdrukken en de stakingsleiding ervan te beschuldigde zichzelf te willen bevoordelen. Premier Schermerhorn heeft er zich later in zijn memoires over beklaagd dat hij zich door misleidende informatie had laten verleiden zich tegen de stakers te keren. Op dat moment werd wel duidelijk gemaakt hoe de verhoudingen lagen in de PvdA ,die demonstratief afscheid nam van de politieke erfenis van Troelstra’.

Symposium over Troelstra’s Novembercoup

J.P. Troelstra tijdens de grote vredesdemonstratie van 1916
Troelstra’s Novembercoup

November 1918. Op het puin van de Eerste Wereldoorlog komt de ene na de andere monarchie ten val. Na het Russische tsarenrijk eindigt op 11 november het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk van de Habsburgers. De Duitse Kaiser Wilhelm II vlucht naar Nederland en de Duitse republiek wordt uitgeroepen. Tot in Zwitserland heerst de geest van de revolutie. En nu lijkt ook Nederland aan de beurt.

In Rotterdam roept SDAP-leider P.J. Troelstra op maandag 9 november 1918 de revolutie uit. Het is het begin van de roerige ‘Rode Week’, waarin de toekomst van de monarchie en die van de oude orde aan een zijden draadje hangen. Maar een week later smoort de ‘coup’ van Troelstra tijdens een ‘spontaan’ huldeblijk aan de koninklijke familie op het Haagse Malieveld. In dit programma blikken we terug op de roerige ‘Rode Week’van november 1918. Had Troelstra zich deerlijk vergist? Of was Nederland wel degelijk rijp voor de grote omwenteling? En hoe ging het sindsdien tussen socialisten en het koningshuis?

Aan het woord komen PvdA-ideoloog Arie van der Zwan, Troelstra-biograaf Piet Hagen, historicus Rob Hartmans, classicus Anton van Hooff, dichter-politicus Manuel Kneepkens en historica Simone Vermeeren. Moderatie: René Zwaap.

Over de sprekers

Arie van der Zwan (1935) is een Nederlands econoom, publicist, PvdA-prominent en voormalig hoogleraar en zakelijk bestuurder. Hij is een van de weinige denkers in de huidige sociaal-democratie die van mening is dat Troelstra zich in november 1918 helemaal niet had vergist.

Piet Hagen, auteur van de Troelstra-biografie Politicus uit hartstocht, was journalist bij dagblad Trouw, directeur van de School voor Journalistiek in Utrecht, hoofdredacteur van De Journalist en medewerker van NRC Handelsblad.

Historicus Rob Hartmans vertelt over zijn binnenkort te verschijnen boek De revolutie die niet doorging, een reconstructie van ‘De Rode week’. Hij is historicus en schrijft o.m. voor het Historisch Nieuwsblad.

Classicus Anton van Hooff zet Troelstra’s actie in het bredere perspectief van de ondergang van de grote Europese monarchieën. Anton van Hooff is classicus en auteur. Eerder dit jaar publiceerde hij ‘Het Plakkaat van Verlatinge, de eerste onafhankelijkheidsverklaring’, bij uitgeverij Omniboek. Hij is een vaste medewerker van De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis, recht & burgerschap’

Dichter/politicus Manuel Kneepkens beziet Troelstra’s Novembercoup vanuit Rotterdams perspectief, want de havenstad was uiteindelijk de brandhaard van de revolutie die Troelstra voor zich zag. Manuel Kneepkens is dichter, publicist, politicus en jurist-criminoloog. Tot 2006 was hij gemeenteraadslid in Rotterdam namens de mede door hem opgerichte Stadspartij. Hij levert regelmatig bijdragen aan De Republikein.

Simone Vermeeren is voorzitter van de stichting Jonge Historici en publiceerde in de oktober-uitgave van Socialisme & Democratie van de Wiardi Beckmanstichting een artikel n.a.v. het 100-jarige jubileum van Troelstra’s Novembercoup.

René Zwaap (moderator) is hoofdredacteur van ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & recht’ (www.derepublikein.nl) en publiceert o.m. in De Groene Amsterdammer.

Organisatie: ‘De Republikein, tijdschrift voor politiek, cultuur, geschiedenis & recht’ i.s.m. SPUI25 en de Faculteit voor Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Met steun van het Republikeins Genootschap.
Locatie: SPUI25, Spui 25-27, 1012 XW Amsterdam, tel. 020-5258142
Aanmelden: spui25@uva.nl of tel. 020-5258142
Toegang tot de activiteiten van SPUI25 is gratis. Aanmelden is niet vrijblijvend. Wij rekenen op uw komst.

De Thyssens – bankiers van Oranje en het Derde Rijk

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 14, NR. 2, JUNI 2018

De Thyssens – bankiers van Oranje en het Derde Rijk

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

De Thyssens: bankiers van Oranje en het Derde Rijk
René Zwaap

Prins zonder franje
Frits Hendrik Emmerik

De dood van Spinoza’s leermeester
Tseard Zoethout

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Het gelijk van Nanda van der Zee
René Zwaap

Van het republikeins front: de verborgen schatten van het koningshuis

Privatiseer de monarchie
Ricus van der Kwast

Journalistiek gaat ten onder aan nulnieuws
Ricus van der Kwast

Grenzen aan de Hollandomania
Anton van Hooff

De opstand van het ressentiment
Serge van Duijnhoven

Dichtende hermenlijnvlooien (aflevering 3 en slot)
Paul Damen

Boekrecensie: een boeiend contact
Gijs Korevaar

Boekrecensie: eerherstel voor wijdlopige twijfelaar met faalangst
Maurits van den Toorn

Boekrecensie: de Mannen van Gods woord zijn niet vies van politiek stuntwerk
Maurits van den Toorn

Appeltjes van Oranje: Buigen voor Bhumipol
Manuel Kneepkens

Column Hans Maessen: een formidabele tegenstander

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Republiek zoekt partij

‘Wat was de republiek mooi tijdens de monarchie’, was een gevleugeld gezegde tijdens de Franse revolutie. Het sentiment is ook zonder guillotines anno 2018 invoelbaar. Wie sommige republikeinen in Nederland gadeslaat, kan zelfs een zucht van verlichting niet onderdrukken dat het niet zo’n vaart loopt met die republiek. Het republicanisme schijnt een magnetische aantrekkingskracht uit te oefenen op gepatenteerde warhoofden en politieke delinquenten. Van de weeromstuit zou je bijna zin krijgen in koekhappen op Koningsdag. In diverse gemeenten wisten obscure groepjes onder republikeinse vlag door te dringen tot de kieslijsten. Niets van de publieke zaak is echter aan hen besteed. De politiek lijkt voor hen alleen interessant als uitlaatklep van hun getormenteerde ego’s. Er is gelukkig vooralsnog geen kiesdrempel waar deze electorale nanosplinters overheen lijken te komen, maar intussen bezorgen ze het republicanisme wel een vreselijk slechte naam. Waar blijft toch die Republikeinse Partij met een intelligent hervormingsprogramma? Er is in Nederland een partij voor de dieren, een partij voor de ouderen, een partij voor de moslims, een voor xenofoben, een voor ijdeltuiten en ego-maniakken, waarom dan in vredesnaam niet een partij voor de goedwillende republikein? Daar moet toch een hele stevige lading Kamerzetels in zitten. Of moet de republikein toch maar zijn vertrouwen leggen bij D66, zoals onze gewaardeerde medewerker Manuel Kneepkens in dit nummer betoogt? Kneepkens ontwaart een Tom Poes-achtige list in het voorstel van Thom de Graaf voor de gekozen burgemeester en stelt dat het de opmaat kan betekenen naar een gekozen staatshoofd. Zou het echt? De recente politicide van dezelfde partij op het eigen kroonjuweel van het raadgevende referendum deed weer het ergste vermoeden. Alexander Pechtold verzekerde zijn congres echter dat hij nog steeds gelooft in het referendum. Sterker nog, hij streeft naar een volwaardig, bindend referendum naar Zwitsers model! En laten de Zwitsers nu steeds meer bewijzen dat het referendum ook een wapen tégen populisme kan zijn. Nu nog een Grondwetswijziging die maakt dat zo’n bindend referendum dan ook mag gaan over het opdoeken van de monarchale staatsvorm en Nederland heeft helemaal geen Republikeinse Partij meer nodig. Zo’n partij zou in België al helemaal onbestaanbaar zijn, zo vertelt de gerenommeerde Belgische historica Els Witte in een interview met Adriaan Boiten. Wij richten in dit nummer sowieso veel blikken naar onze zuiderburen en hun ambivalente omgang met het koningschap. Vive la Belgique!

Tot slot nog een rechtzetting: in onze vorige editie kondigde ik hier de publicatie aan van bevindingen van het onderzoek naar de verborgen kosten van het koningshuis, dat de redactie van De Republikein uitvoerde in opdracht van het Republikeins Genootschap. Het RG liet echter weten de presentatie daarvan liever in eigen hand te houden, en wel op 24 april a.s. in Groningen, drie dagen voordat Willem IV neerstrijkt in de stad voor een wel erg geladen Koningsdag-viering. Dus dat houdt u nog van ons te goed.

 

René Zwaap is hoofdredacteur van De Republikein, tijdschrift voor de betrokken burger

Oranje boven, Groningen naar beneden

 

Koningsdag 2018 wordt door Willem IV gevierd in het door aardbevingen geteisterde Groningen. Een uitgelezen moment om het eens te hebben over de aandelen van het koningshuis in Koninklijke Oliemaatschappij Shell. Dat gebeurt in het rapport ‘Verborgen kosten van het koningshuis’, dat het Republikeins Genootschap op 24 april a.s. in Groningen presenteert.

Tekst: René Zwaap

Illustratie: Joep

Hunne Majesteiten Koning Willem-Alexander en Koningin Máxima zijn vrijdag 27 april 2018 aanwezig bij de viering van Koningsdag in Groningen, hoofdstad van de provincie Groningen’, kondigde de Rijksvoorlichtingsdienst al enige maanden geleden aan. Een tactische meesterzet van de spindoctors van Oranje of een kapitale misrekening? In ieder geval ontvouwt zich in de noordelijkste provincie van het land sinds de aankondiging van het bezoek een enorm drama waarmee de positie van de Oranjes als grootaandeelhouder van Koninklijke Olie Shell plotseling in het middelpunt van de publieke discussie komt te staan.

Groningen heeft steeds meer te leiden onder aardbevingen als gevolg van de gasboringen door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), die op 50/50-basis eigendom is van Shell en Exxon Mobil. Het koninklijke belang in Shell bedraagt volgens de Rijksvoorlichtingsdienst ‘niet meer dan vijf procent’ van het aandelenkapitaal, hetgeen mooi overeenkomt met de wettelijke verplichting dat belangen tot 5 procent niet aan de grote klok hoeven te worden gehangen. Een belang in Shell van 5 procent zou naar verluidt overigens al goed zijn voor minstens 6 miljard euro op jaarbasis. Het Huis van Oranje loopt dus mede binnen op het NAM-gas terwijl Groningen steeds verder in de aardbodem verzakt.

Gronings Koningslied

Het duurde even voordat het kwartje viel bij de Groningers, maar dat veranderde toen de Groninger cabaretier Marcel Hensema een petitie begon met als doel dat Willem-Alexander de Shell het predicaat koninklijk afneemt. Inmiddels prijken er 28.039 handtekeningen onder dat verzoek, en tal van organisaties – waaronder Greenpeace, Milieudefensie en Oxam Novib – sloten zich bij het initiatief aan. Hensema kwam ook met een protestlied in de vorm van het Gronings Koningslied, waarmee de uitvoerende artiesten Alfred Venema met Pé & Rinus samen met de populaire toneelactivisten van De Verleiders de Groningse schouwburg op de achterste benen brachten. ‘Bent u onze Koning of gewoon een oliesjeik?’, is de wederkerende vraag aan ‘Koning Willem IV’ in dit lied. Het ligt niet voor de hand dat er ten paleize vrolijk wordt meegehost op de tonen van deze noordelijke carnavalskraker.

Inmiddels ging de Shell in vliegende vaart over tot het administratief loskoppelen van de banden tussen Shell en de NAM. President-commissaris Marjan van Loon van Shell haastte zich te verzekeren dat die loskoppeling ‘niets met de aardbevingsproblematiek in Groningen te maken’ heeft en dat ‘Shell achter de NAM en de Groningers zal blijven staan. Er is voldoende geld om alles te kunnen betalen.’ Je hoeft geen cynicus te zijn om daar vraagtekens bij te plaatsen. Inmiddels is duidelijk dat de Staat voor tweederde zal moeten opdraaien voor de schade uit claims wegens schade aan onroerend goed en ander Gronings ongemak. Voorlopig staat daar 1,2 miljard euro voor gereserveerd. Als Shell/NAM daar voor een derde deel voor moet opdraaien, is men niet meer dan 400 miljoen euro kwijt aan het Groningse gasdrama, en dat mag een koopje worden genoemd.

Het heeft lang moeten duren voordat Groningen wakker was geschud. Vijf jaar geleden sloeg Staatstoezicht op de Mijnen (Sodm) al alarm over de mogelijkheid van ongekend heftige aardbevingen als gevolg van onverantwoord intensieve gaswinning in Groningen. De toezichthouder gaf toen in een rapport dringend advies de gaswinning in Groningen aan banden te leggen ‘vanwege de veiligheid van de inwoners van de provincie Groningen die boven de aardbevingsgevoelige gebieden van het Gronings gasveld wonen en werken’. Het vraagstuk van de consequenties van de veel diepere bodemdaling dan verwacht die optreedt bij de gaswinning op het zogeheten Slochterenveld, was tot dan toe onder het politieke tapijt geveegd.

SodM stelde dat er een ‘hoog risico’ bestaat dat de provincie Groningen wordt getroffen door een aardbeving ‘ergens tussen de 4 en de 5 op de Schaal van Richter’. Tot nog toe kwam het niet tot hogere schokken dan 3,2 en die zorgden al voor 1,2 miljard euro aan schade. Een aardbeving op de schaal van 5,2 – waarmee de SodM rekening houdt – zou kunnen leiden tot aanzienlijk grotere schade. Met name hogere gebouwen zoals die in de stad Groningen in ruimte mate voorhanden zijn – denk maar aan de Martinitoren en talrijke flatcomplexen – zouden een verhoogd risico op instorting lopen. Het was ex-Shell-medewerker Hans de Waal die dit gevaar op de kaart zette. Als hoofd van de afdeling Geo-enigineering bij de SodM stak De Waal zijn nek uit. In de jaren ’80 promoveerde De Waal met een proefschrift over het verband tussen boringen, drukdalingen en compactie van de bodem, waarin stond berekend dat de te verwachten bodemdalingen in Groningen weleens twee keer zo sterk zouden kunnen zijn – meer dan 60 centimeter in plaats van de geraamde 30 – dan tot dan toe werd aangenomen. Zijn boodschap werd lange tijd weggewuifd.

Gaskraan helemaal dicht

Eigenlijk zou de gaswinning met het oog op de veiligheid helemaal moeten worden stopgezet, aldus SodM, maar aangezien dat financieel niet haalbaar was (de Staat verdient bij benadering zo’n 15 miljard euro per jaar aan het Groningse gas, dat voor het grootste gedeelte wordt geëxporteerd naar onder andere Italië, de recette van Shell/Nam lag vele malen hoger) adviseerde de inspectiedienst de NAM de productie met 40 procent terug te brengen van 50 miljard kubieke meter per jaar tot 30 miljard kubieke meter per jaar. Dat zou het aantal te verwachten aardbevingen per jaar te reduceren van 23 tot zo’n 14 en de kans op een aardbeving hoger dan 3,9 zou dan evenredig zijn verkleind. De NAM weigerde echter de productie uit eigen beweging te krimpen. Met minister Kamp kwam de NAM overeen dat er eerst 11 deelonderzoeken naar de problematiek van de bodemdalingseffecten van de gaswinning worden gedaan. Tot die tijd wilde de NAM met volle kracht door blijven pompen. Dat was geheel tegen de geest van het advies van de SodM in, want deze drong juist aan op snelle besluitvorming. ‘Als eerst alle noodzakelijke studies moeten worden uitgevoerd, waarvoor de NAM ongeveer 12 maanden denkt nodig te hebben, en als dan wordt geconstateerd dat de productie toch gereduceerd moet worden, zal het effect daarvan pas na 24-28 maanden gevoeld gaan worden’, waarschuwde de SOdM. ‘En als uit deze studies blijkt dat er andere maatregelen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld extra putten en installaties, komen daar nog vele maanden tot één jaar bij’. Dat leverde kortom drie jaar tijdverlies op, hoewel het duidelijk was dat verwachte intensivering van de Groninger aardbevingen even goed zou doorgaan als de kraan per direct geheel werd dichtgedraaid.

Watersnoodramp

De NAM bleef pompen ondanks dat de gevaren evident waren. Dijkgraaf Bert Middel van waterschap Noorderzijlvest waarschuwde voor het risico dat de dijken van het Eemskanaal, de hoofdvaarweg tussen Delfzijl en Groningen, bij een hevige aardbeving zou kunnen breken. Daardoor zou een gebied van 6500 hectare twee meter onder water kunnen komen te staan, inclusief het grote gaswinningsveld van de NAM bij Slochteren. De waterschappen lieten al sensoren in de dijken plaatsen om te monitoren wat de impact van de aardschokken is op de waterkering. Middel: ‘In een worst case scenario zullen de dijken breken en dan zou er echt sprake zijn van een noodtoestand, een soort nieuwe watersnoodramp. Dan zal het vee verdrinken en duizenden mensen zouden moeten worden geëvacueerd.’ Dit is kortom materie die schreeuwt om een parlementaire enquête, die er al lang had moeten zijn.

Het wordt nog erger, want nadat de Groningse noodtoestand niet meer viel te ontkennen en de gaspompen van Slochteren eindelijk op een lager tempo werden gezet gaf minister Kamp de NAM toestemming de gaswinning op de Waddenzee de komende twintig jaar met 15 miljard kubieke meter extra te intensiveren. Daarmee zou een oplossing zijn gevonden voor een productiematiging op het Groningse vasteland. Echter, ex-NAM-topman Jan Houtenbos, die net als Hans de Waal zijn nek uitstak met kritiek op zijn voormalige werkgever, stelde dat ook op door boren op zee dramatische bodemdalingen kunnen worden veroorzaakt. Het probleem werd dus alleen maar verschoven. De NAM dekte zich in tegen deze kritiek dat men op zee ‘met de hand aan de kraan’ zou pompen en dus onmiddellijk zou stopzetten als bodemdaling erger zou blijken dan voorzien. Dat bleek echter een nepremedie. De bodemdalingen zullen ook gewoon doorgaan als er gestopt is met het gas naar boven halen. ‘De hand aan de pomp’ heeft dan ook helemaal geen zin en moet gezien worden als praatje voor de bühne.

5 miljoen mark voor Hitler

Het zal dan ook interessant zijn te vernemen wat Willem IV straks in Groningen te vertellen heeft over het verzoek om Shell zijn koninklijke keurmerk te ontnemen. Wie verder terugkijkt in de geschiedenis, kan zich allicht afvragen hoe de Shell in vredesnaam ooit aan dat predicaat is gekomen. Shell-oprichter Sir Henri Deterding verblijdde Hitler in 1936 bijvoorbeeld met een donatie van 5 miljoen Reichsmark, zo valt te lezen in de dagboeken van Joseph Goebbels. In Nigeria liet het bedrijf miljoenen liters olie weglekken. Protest hiertegen werd keihard neergeslagen. In Curaçao dumpte het bedrijf afval in een prachtige baai en liet een asfaltmeer achter. Wat betreft Nederland zijn het niet alleen de Groningers die een hoge prijs betalen voor de winstuitkeringen van de aandeelhouders van Shell, onder wie zich behalve het Huis van Orsanje-Nassau naar verluidt ook de Britse koningin Elizabeth II bevindt. De raffinaderijen van de oliemaatschappij in de Botlek zijn een permanent risico voor de veiligheid en de gezondheid van de inwoners van de omliggende woonwijken.

Intussen scoort Nederland jaar na jaar beschamend laag als het gaat om de transformatie naar duurzame energie. Het zou interessant zijn uit te zoeken in hoeverre dat verband houdt met het feit dat vele sleutelposities in de zwaarwichtige gremia die de overheid over die transitie moeten adviseren worden ingenomen door hoge ex-officials van de Koninklijke Olie. Volgens Greenpeace is maar liefst 2 procent van alle broeikasgassen die de mensheid sinds het begin van de industriële revolutie heeft uitgestoten, afkomstig van Shell. Ook niet erg koninklijk. Misschien dat ‘Willem IV’ qua Wiedergutmachung een mooi gebaar naar de gedupeerde Groningers kan maken door een royale donatie uit de door de jaren heen door zijn familie vergaarde Shell-winstuitkeringen te doneren aan hun schadefonds.

 

Nieuwsgierig naar de koninklijke aandelen in de Shell en andere financiële belangen van het koningshuis? Het Republikeins Genootschap presenteert 24 april a.s. het rapport ‘De verborgen kosten van het koningshuis’, uitgevoerd door de redactie van ‘De Republikein, tijdschrift voor de betrokken burger’. 

Lees ook de column van Republikeins Genootschap-voorzitter Hans Maessen over ‘Het Verdriet van Groningen’

Het verdriet van Groningen & Belgisch royalisme en republicanisme nader bezien

DE REPUBLIKEIN

JAARGANG 14, NR.1, MAART 2018

Het Verdriet van Groningen & Belgisch royalisme en republicanisme nader bezien

[divider height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

INHOUD VAN DIT NUMMER

Ode aan Laurent, broer en bliksemafleider
Ricus van der Kwast

Belgische koning is bindmiddel. Interview met Els Witte
Adriaan Boiten

‘Sire, België is voor u verloren’: het Waterloo van Willem I 
René Zwaap

Het Hart van Duisternis van Leopold II 
Lodewijk Brunt

Gordon Bennett: de man die Stanley naar Leopold zond
Maurits van den Toorn

 

Verder:

De blik van Joep

Van de redactie: Republiek zoekt partij
René Zwaap

Van het republikeins front: knipkunstenaar Jos Deenen geeft Wilhelmus-les

Oranje boven, Groningen naar beneden
René Zwaap

Icoon van de vrijheid: Plakkaat van Verlatinghe
Anton van Hooff

De jonkvrouw en het referendum
Tseard Zoethout

Hans Hillen: Populisme exit met districtenstelsel
Gijs Korevaar

Het potjeslatijn van Thierry Baudet
Anton van Hooff

Sprookjesboek
Marcel van Roosmalen

Tom Poes en het Kroonjuweel
Manuel Kneepkens

Dichtende hermenlijnvlooien (aflevering 2)
Paul Damen

Voorpublicatie: Niets te kiezen, of: Hoe sterk is de republikeinse burgemeester?
Ries Roowaan

Boekrecensie: de biografieën van Marinus van der Goes van Naters en Max van der Stoel
Maurits van den Toorn

Boeksignalementen

Maurits van den Toorn

Van de voorzitter
Bart Gruson

Appeltjes van Oranje: Majesteitsschennis op zijn Gronings

Column Hans Maessen: het verdriet van Groningen

 

 

Abonnementen

Jaarabonnementen (4 nummers) TIJDELIJK van € 38,95 voor € 25,-

Studentenabonnement (4 nrs, tot 27 jaar) € 25,–

Losse nummers € 10,90

Aan een jaarabonnement in het buitenland zijn, naast de kosten voor het abonnement, ook verzendkosten verbonden. Neem hierover contact op met de abonnementenadministratie.

Adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, met vermelding van het oude en nieuwe adres en het nieuwe telefoonnummer. Opzeggingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven, uiterlijk 6 weken voor de volgende betalingsdatum.

U kunt zich hier online aanmelden als abonnee.

 

Abonnementenadministratie

Virtùmedia
t.a.v. De Republikein
Postbus 595
3700 AN Zeist

E-mail: klantenservice@virtumedia.nl
Telefoon: 085-0407400.

 

Zelf een artikel schrijven?

Raadpleeg eerst de wenken voor auteurs op de site.

 

 

Adios nonino. Jorge Zorreguieta, spookbankier van de junta

Adios nonino.

Jorge Zorreguieta, spookbankier van de junta

René Zwaap

Met het verscheiden van Jorge Zorreguieta is het Huis van Oranje Nassau verlost van een massieve loden last. Als (in ieder geval moreel) medeplichtige aan de gruwelen van de Argentijnse ‘vuile oorlog’ onder de junta van Videla en als ex-directeur van een witwasbank voor leden van diezelfde junta (de beruchte Banco Republica, zie o.m. De Republikein nr 4, 2015) stond hij bij leven iedere dag weer garant voor trillende zenuwen bij de Rijksvoorlichtingsdienst. Immers, het Huis van Oranje-Nassau had zich zo innig met de vader van Máxima verbonden dat ieder schandaal waardoor hij getroffen kon worden automatisch zou terugslaan op het hele vorstenhuis.

Dat Zorreguieta er zo ongeschonden door heen kon komen ligt evengoed aan het falende Argentijnse rechtsysteem als aan het onvermogen van de Nederlandse pers. Het Banco Republica-schandaal werd in de leidende Nederlandse media niet of nauwelijks onderzocht. In de vloed van In Memoriams die bij de dood van Zorreguieta in de vaderlandse pers verschenen, schitterde deze hele episode door afwezigheid.  Hetgeen merkwaardig mag heten. De Panama Papers zetten ook de Nederlandse media in vuur en vlam, maar geen van hen had blijkbaar in de gaten dat de ‘Pampa Papers’ – zoals ik het rapport van een Amerikaanse onderzoekscommissie onder leiding van de democratische senator Carl Levin over Zorreguieta’s VIP-bank in de jaren ’90 maar even gemakshalve noem – stond voor een nog veel grotere witwasaffaire via offshorebanking. En met directe betrokkenheid van de man die diep was doorgedrongen tot het hart van het Nederlands vorstenhuis. Volgens een schatting van  het onderzoekscomité van Carl Levin onttrok de Banco Republica voor 10 miljard dollar aan de Argentijnse economie,

Tal van hooggeplaatste Argentijnen uit de junta-periode maakten gebruik van de fiscale vluchtroute naar belastingparadijzen als de Kaaimaneilanden, Bermuda en de Nederlandse Antillen. De bank stond in verband met illegale wapenleveranties aan onder meer Kroatië en Ecuador in de jaren ‘90. Een van de betrokken brievenbusfirma’s was de spookbank Mercado Abierto. Op het cv van HKH Máxima staan twee jaar arbeid bij deze firma van de omstreden bankier Aldo Ducler. Ducler, die kort geleden onder verdachte omstandigheden om het leven kwam, werd beschuldigd van het witwassen van geld van het beruchte Juarez-drugskartel in Mexico. Tijdens de jaren van de Argentijnse dictatuur werkte hij voor president Galtieri.

In Argentinië, waar de woede groot is over het feit dat de nieuwe president Mauricio Macri de ene na de andere telg uit de machtige families uit de juntatijd aan zich verbindt (ook Máxima’s zus Ines kreeg een topbaan van hem), zorgen de affaires rond Ducler momenteel voor grote koppen in de krant. Wanneer wordt de Nederlandse pers dan eindelijk eens wakker om vragen te stellen over deze voormalige werkgever van de koningin? Wat deed Máxima daar eigenlijk? Vroeger moest premier Drees de heren hoofdredacteuren nog bij zich roepen om te verzoeken met geen woord te berichten over de Greet Hofmans-affaire. Maar om te zwijgen heeft de Nederlandse pers nu kennelijk geen aansporing meer nodig.

 

Nepnieuws tegen de nazi’s

In Nederland werd Sefton Delmer (1904-1979) vooral bekend als de journalistieke boezemvriend van Prins Bernhard. Delmer functioneerde als een soort van spindoctor avant la lettre tijdens de zogeheten Greet Hofmans-affaire. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog was Delmer de uitvinder van ‘black propaganda’ en daarmee was hij een der peetvaders van fake news.   

Tekst: René Zwaap

In de jaren ’30 leerden de Britse journalist Sefton Delmer en prins Bernhard elkaar kennen in Berlijn, waar Delmer correspondent was van de Daily Express en Bernhard het vrolijke studentenleven complementeerde met lidmaatschappen van Ernst Röhm’s SA en (na de Nacht van de Lange Messen) de Reiter SS. Delmer functioneerde als een soort van spindoctor avant la lettre tijdens de zogeheten Greet Hofmans-affaire, toen Bernhard een publicitaire oorlog tegen zijn echtgenote voerde met als inzet zijn positie als prins-gemaal en Delmer ten gunste van hem bemiddelde bij Der Spiegel in Duitsland en diverse leidende dagbladen in het Verenigd Koninkrijk.

 

Black propaganda

Maar Delmer was veel meer dan alleen Bernhard’s wrekende hand in het internationale perswezen. Hij was ook een expert in black propaganda: militaire oorlogvoering door middel van het zaaien van verwarring via de media. In hedendaags jargon was hij een expert in nepnieuws. In Berlijn in de jaren ‘30 leerde Delmer niet alleen Bernhard goed kennen, maar ook alle kopstukken van het Derde Rijk, inclusief Hitler. Der Führer riep Delmer, die als zoon van een Australische professor aan de Universiteit van Berlijn was opgegroeid in Berlijn en daardoor vloeiend Duits sprak, diverse malen bij zich om meer te weten te komen over Angelsaksische volksaard. Hij mocht tegenover de jonge buitenlandse verslaggever graag pochen hoe hij als soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog bijkans een heel regiment Franse soldaten in zijn eentje krijgsgevangen had gemaakt. Die laffe Fransozen hadden niet in de gaten dat Hitler in zijn eentje was en gaven zich en masse aan hem over. Uiteindelijk bereikte soldaat Hitler naar eigen zeggen het dichtstbijzijnde  dorp met een hele colonne krijgsgevangenen die voor hem uit liepen. Velen van hen droegen hun geweer nog bij zich omdat Hitler de Franse taal niet genoeg beheerste om hen te bevelen hun wapens te laten vallen. Er had er maar eentje hoeven om te kijken en het zou met hem gedaan zijn geweest. Tijdens het gehele verloop van de Tweede Wereldoorlog zou Hitler later vertrouwen op de kracht van de suggestie op het strijdveld, uitgevoerd met stunts en verkleedpartijen die hij ontleende aan de lectuur van zijn favoriete auteur Karl May.

Rijksdagbrand

Delmers goede naam bij Hitler bracht hem in een unieke positie tijdens de Rijksdagbrand van  27 februari 1933. Hij was erbij toen de Reichkanzler, vice-kanselier Von Papen, Goering en Goebbels het nog brandende parlement inspecteerden. Delmer, zo schrijft hij in zijn autobiografische geschrift Trail sinister, had niet de indruk dat de nazi’s achter de brand zaten. Wel toonde Hitler zich verrukt over de gouden kans die de aanslag met zich meebracht. ‘God geve dat dit het werk is va de communisten’, sprak Hitler tegen de verslaggever. ‘U bent nu getuige van het begin van een groots nieuw tijdperk in de geschiedenis van Duitsland, heer Delmer. Deze brand is het startpunt’. Daarbij struikelde de Führer van opwinding over een brandslang, rapporteert Delmer met zijn getrainde verslaggeversoog voor het sprekende detail.

‘Voor Goering was er geen twijfel dat het vuur was aangestoken  op meerdere plekken tegelijk’, schrijft Delmer in Trail sinister. ‘Met het oog op zijn overtuiging dat de brand een communistisch complot was moesten er ook wel meer dan een brandhaarden zijn. Maar als ik keek naar de doeken [waarmee het vuur was aangestoken, rz] en ander bewijs, kon ik niets zien dat niet het werk kon zijn van een enkele man’.

Dat de brand in werkelijkheid in scène was gezet door de nazi’s zelf, teneinde de noodtoestand uit te kunnen roepen en een greep te doen naar de absolute macht, weigerde Delmer te geloven. Hij onderbouwt dat met meerdere observaties van die dramatische nacht. Ten eerste was Goebbels zo verbaasd geweest over de brand dat hij er bij de eerste melding van uitging dat het een grap betrof en weigerde Hitler in te lichten. Hitler en Goering schenen tijdens de inspectie in de brandende Rijksdag vooral doodsbang dat dit de start was van een communistische coup. Delmer zag Prins August Wilhelm von Hohenzollern, zoon van de Duitse ex-Kaiser in Nederlandse ballingschap Wilhelm II, in zijn SS-uniform vergeefs hemel en aarde bewegen bij de politie om zich toegang tot het brandende gebouw te verschaffen, terwijl deze Pruisische prins volgens de snel in circulatie gekomen complottheorieën in de buitenlandse pers juist een van de brandstichters zou zijn geweest.

Noodtoestand

De dag na de brand ondertekende maarschalk Von Hindenburg als president van de Weimar-republiek het decreet waarmee de noodtoestand werd uitgeroepen. In de woorden van Delmer: ‘Wat hij tekende was de doodstraf van wat er over was van de Duitse democratie. Want zijn decreet hief de burgerlijke vrijheden van de grondwet van Weimar op en introduceerde de politiestaat. Zoals Hitler de nacht ervoor had geprofeteerd, was er een nieuw tijdperk voor Duitsland aangebroken’.

Voor Delmer was er geen twijfel dat ‘the lunatic’ Marinus van der Lubbe in zijn eentje verantwoordelijk was voor de Rijksdagbrand, zoals de Nederlandse radencommunist ook degene zou zijn geweest die achter een eerdere – mislukte- brandaanslag op het voormalige keizerlijke paleis in Berlijn zat. Van der Lubbe verzekerde zijn ondervragers bij de Berlijnse politie ook dat hij de brand in zijn eentje had georganiseerd. De rest was een propagandaoorlog. De nazi’s hadden een communistisch complot nodig om hun belangrijkste tegenstander bij de komende verkiezingen – goed voor 6 miljoen stemmen – uit de weg te ruimen. En dus werden de communistische afgevaardigde Torgler plus de Bulgaarse Komintern-afgevaardigden Popoff, Taneff en Dimitroff in de boeien geslagen. Dat zij alle vier over een solide alibi beschikten deed er even niet toe. Uiteindelijk zou alleen Van der Lubbe schuldig worden bevonden en hij vond zijn deerniswekkende einde op het hakblok. De communisten omgekeerd was er alles aan gelegen de brand te af te schilderen als een inside job van de nazi’s.

Willy Münzenberg

Delmer schrijft: ‘De leidende auteur van het verzinsel  “Hitler, Goering en Goebbels hebben het gedaan”was Willy Münzenberg,  het propaganda-genie van de Duitse Communistische Partij. Hij wist te ontsnappen aan de omsingeling van de Duitse politie 28 februari en vluchtte naar Parijs. Willy, een dynamische kleine man vol van charme en verbeeldingskracht, die ik later regelmatig zag in Parijs, zette al snel een een werkgroep op in het studentenkwartier op de linkeroever. Met behulp van een klein team van medewerkers slaagde hij er vervolgens in een reeks verhalen te verzinnen om te bewijzen dat de Rijksdragbrand een complot van de nazi’s was. Ieder feitje dat van pas kwam werdd gebruikt, verdraaid en uitvergroot om het “dossier” te vormen dat prompt werd gepubliceerd in twee “Bruinboeken”’.

Ian Fleming

In 1939 gaf Münzenberg leiding aan een Duitse radiozender die vanuit Frankrijk het Duitse publiek probeerde af te keren van het nazbewind. Münzenberg vond in 1940 zijn einde aan een strop in een Frans bos, hoogstwaarschijnlijk vermoord op last van de Russische geheime dienst. Met het Von Ribbentrop-Molotov-pact was zijn agitprop tegen de nazi’s niet meer opportuun. Delmer had het nodige van hem geleerd als het ging om de kracht van propaganda, en die know how kon hij uitstekend kwijt toen hij in 1940 terug was in Londen. Via een goed woordje van zijn vriend Ian Fleming – de latere James Bond-auteur – bij de Britse geheime dienst werd hij ingezet bij de speciale afdeling voor psychologische oorlogsvoering.

In Black Boomerang, het tweede deel van zijn memoires, beschrijft Delmer deze werkzaamheden en ook anno 2017 kan de lezer alleen maar onder de indruk raken van de creativiteit die hij aan de dag legde bij zijn ‘Black propaganda’. Het meest trots toont hij zich over  zijn creatie van de radiozender Gustav Siegfried Eins (GS1). Die Duitstalige zender op de korte golf was zogenaamd een station van dissidente officieren van de Wehrmacht. Het doel van Delmer was een wig drijven tussen de Wehrmacht en de nazitop. De zender was niet tegen het Derde Rijk, integendeel, maar gericht tegen de leiders van de NSDAP, die werden weggezet als incompetent en corrupt. Berichten over zelfverrijking en seksschandalen van lokale NDAP-bestuurders moesten Duitse toehoorders trekken.  De medewerkers van de zender waren allen Duitse vluchtelingen, zoals de Duitse ex-diplomaat in Den Haag Wolfgang zu Putlitz, die het Hitler-regime was ontvlucht en later, vanuit de DDR, zijn memoires In rok tussen de bruinhemden: herinneringen van een Duits diplomaat zou publiceren, waarin hij stelde dat de Nederlandse hofhouding van de jaren ’30 vergeven was van nazi-sympathisanten. De leidende stem van GST was een personage die alleen als ‘Der Chef’ werd aangeduid, een rol die werd gespeeld door een detectiveschrijver die in 1938 van Berlijn naar Londen was gevlucht uit walging over de antisemitische furie van de Kristallnacht. Bij de eerste uitzending van de zender keerde ‘Der Chef’ zich tegen Churchill, ‘die bastaard met platvoeten van een dronken oude Jood’. Delmer had de tekst zelf geschreven en was trots op zijn trouvaille: ‘Met deze ene zin hadden we ons geloofwaardig gemaakt als een echt Duits station. Geen enkele Duitse luisteraar –  daarvan was ik overtuigd – zou ooit vermoeden dat  Britse propagandisten in staat waren zulke ontbetamelijke taal uit te slaan over onze geliefde premier. Dit was een zin, zo besloot ik, die het waard was te herhalen in onze uitzendingen’.

‘Gevaarlijke boomerang’

De uitzendingen van de chef trokken inderdaad veel luisteraars. Delmer beriep zich er later op dat het hele idee van Wehrmachtofficieren die tegen de nazi’s rebelleerden in principe was ontsproten aan zijn fantasie. ‘Met elke uitzending werd een nieuwe mythe is het leven geroepen: het leger is tegen de partij, het leger is tegen de SS, het leger is tegen de Gestapo…Deze mythe was onze basis, de notie die het meeste van onze “zwarte”propaganda rechtvaardigde. En helaas! In de jaren na de oorlog bleek het een zeer gevaarlijke boomerang’. Waarmee hij bedoelde dat ex-leden van de Wehrmacht na ’45 zichzelf volkomen onterecht op de borst klopten over hun antifascistische gezindheid en dat dit het proces van denazificatie van de Bondsrepubliek bepaald geen goed had gedaan.

Uit verhoren van Duitse krijgsgevangenen bleek dat de uitzendingen van ‘Der Chef’ goed werden beluisterd door de doelgroep. Het einde van de zender vond plaats in 1943, waarbij de luisteraars konden horen hoe ‘Der Chef’ zijn einde vond in een regen van mitrailleurkogels. Delmer richtte zich op nieuwe propagandazenders, zoals de Soldatensender Calais, dat voorgaf een Duits station gericht op Hitler’s troepen in Frankrijk te zijn, en de Atlantiksender, die desinformatie verspreidde gericht op de bemanning van U-boten in de Atlantische Oceaan. Getrokken door het succes begonnen nu ook de Amerikaanse strijdkrachten met het opzetten van fake-zenders.

Sefton Delmer overleed in 1979. Te vroeg om uit te vinden wat hij qua black propaganda met het wereldwijde web had kunnen doen. Maar het leidt geen twijfel dat alle trollen en fakenews-makers die heden het internet onveilig maken veel van deze meester van de misleiding hebben geleerd.