Wilhelm II

Hoe de Duitse vorstenhuizen in 1918 als dominostenen vielen

Eeuwenlang bepaalden Duitse vorsten de machtsverhoudingen in Centraal-Europa en ver daarbuiten. Ook waren ze en passant hofleverancier van koninklijke echtgenoten in Europa, zoals aan ‘onze’ Oranjes. Maar in november 1918 was het afgelopen. In het kielzog van de gevluchte keizer en de verloren wereldoorlog vielen veel gekroonde hoofden. Een overzicht van de belangrijkste huizen en hun band met het Nederlandse koningshuis.

Tekst: Paul Damen

De koning van Pruisen, de grootste staat in de Duitse Bond, was ook keizer van het Duitse rijk. Vanuit Berlijn bestuurde het huis Hohenzollern vrijwel het hele huidige Duitsland, met Willhem II als keizer. Op 9 november vloog die eruit, na een verloren wereldoorlog waarin hij als legerleider volstrekt incompetent bleek te zijn. Toen na diverse arbeidersopstanden de Rijkskanselier vervangen werd door een revolutionaire ‘Raad van Volksvertegenwoordigers’ was er geen redden meer aan. De legerleiding raadde de keizer ‘een eervolle dood aan het front’ aan, maar die had daar begrijpelijkerwijze niet zo’n zin in.

Zijn generaals weigerden daarop nog voor zijn aanblijven als keizer te vechten, waarmee Wilhelms positie onhoudbaar werd. Hij trad op 9 november nog wel af als keizer, maar bleef aan als koning van Pruisen, totdat hij werd ingehaald door diverse parlementariërs die de republiek uitriepen. Waarna Wilhelm op 10 november politiek asiel vroeg in Nederland, waar hij enige jaren later het huis Doorn kreeg toegewezen. Zonder ooit nog een voet op Duitse bodem te hebben gezet, stierf hij op 4 juni 1941 op 82-jarige leeftijd in Doorn. Bij zijn opbaring waren tal van hoge Nazi’s aanwezig en had Hitler een buitenmodel grafkrans laten bezorgen. Sindsdien rust de laatste keizer in Doorn in een mausoleum. Voor zijn verliezen werd hij door de Duitse Republiek, en later door de Nazi’s, ruim gecompenseerd.

 

Onkel Willy

Maar waarom naar Doorn? Koningin Wilhelmina, ook directe familie van de keizer, die tevens ‘prins van Oranje’ was, ontkende altijd haar betrokkenheid. Drie jaar voor haar dood schreef Wilhelmina in haar memoires Eenzaam maar niet alleen over de vlucht van de keizer dat het haar ‘een week en misschien nog langer gekost heeft’ voor zij in die vlucht geloofde, ‘zó onwaarschijnlijk leek mij deze handelwijze’. Niets was echter minder waar. Wilhelmina wilde het neutrale Nederland de oorlogvoerende vorsten (ook allemaal direct of indirect familie) bijeen laten brengen in een internationale vredesconferentie in het Vredespaleis in Den Haag. Om die reden vond in de zomer voorafgaand aan de keizervlucht nauw over- leg plaats tussen de keizer, Wilhelmina’s echtgenoot Hendrik (als een Mecklenburg ook al familie) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat Wilhelmina zich volgens haar biograaf Cees Fasseur bij de val van Wilhelm ‘niet van haar menselijke kant’ had laten zien, is dus flagrante onzin. Zij greep zelfs in uit vrees dat de keizer hetzelfde lot zou ondergaan als de tsaristische Romanovs in Rusland (eveneens familie) die in juli dat jaar geëxecuteerd waren door de bolsjewieken.

Wel weigerde Wilhelmina, omdat dat te veel zou opvallen, de gevallen keizer te ontmoeten, terwijl hij eerder haar favoriete ‘onkel Willy’ was. Maar toen de keizer uiteindelijk een dag voor de wapenstilstand om 11 uur ‘s ochtends zou ingaan, aan de Nederlandse grens bij Eijsden stond, regelde Wilhelmina nog diezelfde dag zijn asiel. Zij bood hem zelfs als onderkomen paleis Het Loo aan, maar dat ging de neutrale Nederlandse regering te ver. Omdat Wilhelmina daarna alle archiefstukken over deze kwestie liet vernietigen, bleef haar bemoeienis geheim.Maar de Nederlandse hoogleraar Internationale Betrekkingen Beatrice de Graaf vond enige tijd terug afschriften van de overlegstukken in Duitse archieven, die Wilhelmina’s uitgebreide ingrijpen bevestigden.

 

Ludwig II vermoord?

Beieren was het meest zuidelijke koninkrijk, en na Pruisen ook de grootste staat, nu de grootste deelstaat. Het huis Wittelsbach, dat naast enige graven van Holland ook Jacoba van Beieren en de bekende keizerin Sisi van Oostenrijk leverde, bestuurde vanaf 738 na Chr. eeuwenlang Beieren. Hoewel ze zich over heel Europa verspreidden tot aan de Belgische en Zweedse koningshuizen toe, slaagden de Wittelsbachs er altijd weer in hun bezittingen ‘binnenshuis’ te houden door ze aan een overlevende tak na te laten. Veel familieleden hadden, doordat vaak binnen de familie getrouwd was, last van psychische afwijkingen. Zoals koning Ludwig II van Beieren, hoofdsponsor van componist Richard Wagner en bouwheer van op Wagners werk gebaseerde sprookjeskastelen, waarvan Neuschwanstein de bekendste is. Zijn bouwmanie bracht Beieren aan de rand van de financiële afgrond, tot hij één dag na zijn formele afzetting op raadselachtige wijze omkwam door, hoewel geoefend zwemmer, te verdrinken in twintig centimeter diep water. Enige jaren geleden beweerde de kleindochter van een gravin uit zijn hofhouding dat zij Ludwigs jas bezat met daarin twee kogelgaten.

Ook zijn opvolger en broer, koning Otto, had moeite waan en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden en werd uiteindelijk opgevolgd door zijn neef, prins-regent en later koning Ludwig III. Maar omdat Beieren al in 1871 samen met Pruisen toetrad tot het Duitse keizerrijk, werd het huis Wittelsbach meegesleept in de Eerste Wereldoorlog, waarbij diverse prinsen, waaronder Heinrich van Beieren, aan het front sneuvelden. Koning Ludwig III was aan het eind van die oorlog 73 jaar, toen hij op 7 november na een wandeling ontdekte dat zijn personeel, bewaking inbegrepen, er vandoor was. Dus vertrok hij in burgerkleren, met vrouw, drie dochters en erfprins Rupprecht in drie onopvallende huurauto’s naar slot Wildenwart bij de Oostenrijkse grens. Hij weigerde pertinent afstand te doen. Wel ontsloeg hij op 13 november ambtenaren en militairen van hun eed van trouw. Dat zagen de opstandelingen als abdicatie, waarna Ludwig als eerste vorst viel tijdens de novemberrevolte.

Hij leefde nog enkele jaren op familieslot Wildenwart en stierf in 1921. Maar niet onbemiddeld: het republikeinse staat Beieren kon juridisch het vermogen van de staat en dat van de koning niet los zien. En dus behield het voormalig vorstenhuis zijn miljoenenvermogen, plus kastelen zoals het bij München gelegen slot Nymphenburg.

 

Levenslange uitkering

Koning Wilhelm II  van Württemberg (zuidwestelijk vorstendom, links naast Beieren) was zo populair dat hij zonder gevaar met zijn honden ommetjes door Stuttgart kon maken. Hij voerde de parlementaire democratie in, maar te laat. In de Eerste Wereldoorlog kwam maar liefst een vijfde van zijn onderdanen om. Hij werd vervangen door een parlementaire regering, die drie dagen later de republiek uitriep onder leiding van de socialistische partij SPD en de meer linkse USPD. Toen ook nog zijn Wilhelmspaleis werd bezet, vertrok de koning woedend naar zijn jachtkasteel Bebenhausen en deed op 30 november definitief afstand. Wel kreeg hij als hertog van Württemberg een levenslange uitkering tot hij in 1932, nog steeds teleurgesteld, overleed. Zijn testament bepaalde dat zijn laatste rit per lijkkoets nadrukkelijk niet door Stuttgart mocht gaan. Wilhelm II was overigens getrouwd met een oudere zus van ‘onze’ koningin Emma. Ook de eerste tragische vrouw van onze gestoorde koning Willem III, koningin Sophie, die in Delft werd bijgezet in haar bruidsjurk omdat ze ‘sinds haar trouwen geen leven meer had gehad’, kwam uit Württemberg.

 

Mecklenburg tenonder

Het groothertogdom Mecklenburg-Schwerin was evenals Pruisen en Beieren lid van het Duitse Keizerrijk, en ging dus na de wereldoorlog op dezelfde wijze ten onder. Groothertog Friedrich Franz IV, die regerend groothertog werd na de zelfmoord van zijn voorganger Adolf Friedrich VI, zag de ernst van de opstand in november 1918 niet in. Hij voerde op de valreep nog grondwetswijzigingen in, maar moest toch, vier dagen na keizer Wilhelm II, het hazenpad kiezen naar Denemarken onder druk van een ‘voorlopige volksregering’. Uiteindelijk raakte zijn familie alle bezittingen kwijt. De landerijen, die meer dan de helft van Mecklenburg besloegen, werden onteigend. De groothertog mocht een kasteel en een villa behouden, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog namen de Russen die ook in beslag. Hij was ook regent van het naburige groothertogdom Mecklenburg-Strelitz, waar hij zonder strijd werd afgezet, maar dat door de Nazi’s later met Schwerin werd samengevoegd. Frans IV was ook een neef van Wilhelmina’s echtgenoot Hendrik.Hij stierf totaal berooid in 1945.

 

Eénregelige abdicatie

Ook Koninkrijk Saksen, in Midden-Duitsland, met Friedrich August III aan de macht, werd met Pruisen meegesleept in de Eerste Wereldoorlog. Koning Friedrich was geliefd, maar aan democratie deed hij niet. Hij verdomde het zelfs op te stappen toen het morrend volk in Dresden al aan zijn paleisvoordeur stond. Wel vluchtte hij met zijn dochter naar Slot Moritzburg. Daar liet een minister van de nieuwe regering hem weten dat hij geen macht meer had. Waarop Friedrich August in sappig Saksisch dialect de gevleugelde woorden sprak: ‘Nu da machd doch eiern Drägg alleene!’ Ofwel: ‘regel je strontzooi dan maar verder zelf!’ Hij trad op 13 november af met één geschreven zin: ‘Ik verzaak aan de troon’, en vestigde zich tot aan zijn dood in 1932 op zijn slot Sibyllenort in Silezië, thans Polen. Bij zijn begrafenis in Dresden stonden niettemin meer dan een half miljoen mensen langs de stoet.

Eveneens in het zuiden ligt Baden, linksonder langs de Rijn en grotendeels in het Zwarte Woud. Tijdens de revolutie van 1848 was het een brandhaard van opstandige elementen en in 1849 werd het een republiek. Die werd echter al snel ontmanteld door binnengevallen Pruisische troepen. Het van oudsher nogal Fransgezinde Baden trad niettemin toe tot het Duitse Keizerrijk. De Duitse keizer Wilhelm I was zelfs de schoonvader van groothertog Friedrich I, die gemakshalve al zijn ministeries met die van Pruisen liet fuseren. Dat betekende na WO1 de ondergang van de monarchie.

Friedrich II was, net als zijn vader, liberaal. Baden kende zelfs algemeen kiesrecht – enkel voor mannen, maar toch. Dat Baden meevocht tegen Frankrijk was de oorzaak van veel ellende, honger en opstand. Op 13 november riep een voorlopige volksregering de ‘Vrije Volksrepubliek Baden’ uit. Na een schietpartij bij zijn paleis in Karlsruhe ging Friedrich II er vandoor, tekende vanuit een zuidelijk kasteel zijn troonsafstand en vestigde zich als vrij burger in zijn slot in Freiburg. Hij overleed in 1928 kinderloos, zodat zijn neef, prins Max van Baden, zich zijn vermoedelijke opvolger en kroonprins mocht noemen. Alleen was Max, die in de woelige novemberdagen van 1918 één maand lang de laatste Rijkskanselier van Duitsland was, vooral bekend geworden doordat hij in die dagen in zijn eentje het keizerschap van Wilhelm II afgeschaft verklaarde.

 

Rode vlag gehesen

En dan was er nog een hele rij kleinere staten waar adellijke bestuurders werden afgezet of moesten opstappen. Zoals Ernst August, hertog van Brunswijk (Braunschweig, een aantal versnipperde stukjes Midden-Duitsland), die nog wel in 1913 getrouwd was met de enige dochter van Keizer Wilhelm II. Hij was als telg van het Britse Huis Hannover ook familie van koningin Victoria, wat hem als Pruisisch generaal er niet van weerhield tegen de Britten te vechten.

Op 8 november werd hem zijn macht afgenomen door een arbeiders- en soldatenraad, waarna de hertog de wijk nam naar Oostenrijk. Daarmee kwam een einde aan een dynastie die meer dan een millennium over Brunswijk had geregeerd. Pas in 1924 kwam de hertog terug, omdat hij weer enkele kastelen en landerijen terugkreeg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verrijkte hij zich schandalig. Zijn kleinzoon, eveneens een Ernst August, is de ruim in schandalen, vetes met zijn zoon, openlijke minnaressen, bordeelbezoeken, dronken buien én vechtpartijen grossierende echtgenoot van prinses Caroline van Monaco.

Ook Karel Eduard, hertog van Saksen-Coburg en Gotha, kwam als Hertog van Albany en kleinzoon van koningin Victoria in WO1 aan de verkeerde kant te staan. Maar hij vocht dapper mee, wat hem zijn Britse titels kostte. Hij trad af op 13 november. Later werd hij bekend als fervent nationalist, Nazi-aanhanger en SA-generaal. In die positie probeerde hij bij zijn Britse familie tevergeefs sympathie voor Hitler te kweken. Toch kreeg hij van de geallieerden slechts een boete als ‘meeloper’; Coburg overleed in 1954.

Groothertog Ernst Ludwig van Hessen-Darmstadt, onder Frankfurt, stelde er prijs op zijn titel te behouden, maar was allang blij dat hij op 9 november weg mocht. ‘Nu kan ik eindelijk wat doen aan mijn kunstcollectie.’ Hij had als broer van de Russische keizerin Alexandra vergeefs gepoogd vrede met Rusland te sluiten. Hij stierf in zijn eigen paleis in 1937.

Hertog Ernst II van Saksen-Altenburg, een ministaatje iets boven Beieren, trad op 13 november af. Een avontuurlijk type, die poolreizen maakte, maar als officier bij de slag bij de Marne het verlies niet kon tegenhouden. Hij behield zijn kasteel, waar hij zelfs een sterrenwacht op bouwde, maar dat werd na WO2 door de Russen onteigend. Toch mocht hij daar blijven wonen. Hij werd als enige gevallen vorst staatsburger van de DDR en overleefde alle andere voormalige vorsten.

Friedrich August, groothertog van Oldenburg, rechts naast Groningen, was nogal conservatief en meer geïnteresseerd in het graven van water-werken dan in democratie. Hij wilde zelfs, als de wereldoorlog was gewonnen, België annexeren en half Frankrijk onder Duitse curatele plaatsen. Dat pakte zoals bekend ietwat anders uit. In Oldenburg ligt ook de bekende marinebasis Wilhelmshaven, waar onder de matrozen de revolutie opvlamde. Zij eisten op 8 november van de groothertog dat hij op zijn slot én op het Elisabeth-Anna-paleis de rode vlag zou hijsen, wat hij nog deed ook. Toch trad hij op 11 november af, ‘om erger te voorkomen.’ Die vlaggen werden meteen weer binnengehaald.

Friedrich Augusts tweede huwelijk, met Elisabeth, hertogin van Mecklenburg, was geen succes. (Haar broer Hendrik was trouwens weer getrouwd met ‘onze’ koningin Wilhelmina.) Elisabeth was ongelukkig, ging vreemd en pretendeerde psychisch gestoord te zijn om te kunnen ontsnappen naar Zwitserland. Die huwelijkscrisis leidde tot nogal wat ruzie tussen de Oldenburgs en de Mecklenburgs. Elisabeth was later wél weer te gast bij het huwelijk van haar nichtje Juliana. Met haar man ging het minder: hij moest een deel van zijn schilderijencollectie, waaronder Rembrandts, verkopen, maar de worstindustrie waarin hij vervolgens investeerde, ging failliet. Daardoor was de voormalige groothertog gedwongen als enige ex-vorst bij de staat een uitkering aan te vragen.

Ook Wilhelm Ernst, groothertog van Saksen- Weimar-Eisenach, was via zijn zus Sophie, de ongelukkige vrouw van Willem III, geparenteerd aan ons vorstenhuis. Hij knapte zijn hoofdstad Weimar fraai op, maar was een autoritaire sadist, die als ‘de meest gehate vorst van Duitsland’ op 9 november door een soldatenraad werd afgezet. In Nederland leefde de vrees dat hij, mochten koningin Wilhelmina en Juliana overlijden, aanspraak zou maken op de Nederlandse troon. Met een Nederlandse grondwetswijziging werd dat rampenscenario voorkomen.

En, alweer een familielid, Günther Victor, vorst van Schwarzburg Rudolstadt – zijn neef Heinrich trouwde met Wilhelmina, die daarmee Marie van Schwarzburg-Rudolstadt als schoonmoeder kreeg. Günther viel als allerlaatste vorst op 23 november, maar kreeg voor het verlies van zijn landerijen, muntenverzameling en het wapenarsenaal van kasteel Schwarzburg ter compensatie een levenslange toelage van 150.000 mark.

En tenslotte was Friedrich Adolf Hermann van Waldeck-Pyrmont de laatste vorst van de vorstendommen Waldeck en Pyrmont, en via zijn oudere zus Emma (moeder van Wilhelmina) alwéér aangetrouwde Oranje-familie. Oom Friedrich was dan ook getuige van het huwelijk van neef Hendrik en nog verdere nicht Wilhelmina.

De overige kleinere vorstendommen tenslotte schenk ik u, anders wordt dit artikel te lang.

Rest ons nog enkel Leopold IV, vorst van Lippe, te noemen. Maar alleen omdat hij de oom was van prins Bernhard, die zich helemaal geen graaf van Lippe-Biesterfeld noemen mocht. Toch blijft het verbazingwekkend dat ongeveer élk Duits familielid van de Oranjes in 1918 het veld moest ruimen, maar ons eigen vorstenhuis alle strubbelingen overleefde. Dit geeft te denken over de onuitroeibaarheid van de Oranjes.

 

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de meest uiteenlopende bronnen, met name van een handig overzichtsartikel uit 2018 van het Belgische VRT-nieuws.

 

Dit artikel verscheen in de Duitsland-special van De Republikein van december 2022.

Prins Hendrik uitverkozen tot ‘grootste schuinsmarcheerder van Oranje’

De genadeloze val van de Britse prins Andrew op grond van zijn rol in het seksschandaal rond de Amerikaanse miljardair Jeffrey Epstein doet de vraag rijzen wie nu eigenlijk de grootste schuinsmarcheerder in onze eigen koninklijke gelederen was. Onze keuze viel na lang wikken en wegen op Prins Hendrik, alias ‘Varkensheintje’.

Tekst: René Zwaap

Wie is de grootste schuinsmarcheerder van Oranje? Over deze kwestie is lang en heftig gediscussieerd ter redactie van De Republikein. Het werd een nek aan nek-race tussen de prinsen Hendrik en Bernhard, maar uiteindelijk won ‘Varkensheintje’ met neuslengte voorsprong (een ander lichaamsdeel zou wellicht meer op zijn plaats zijn).

Mogelijk zijn de zijsprongen van prins Bernhard politiek relevanter geweest. Ze brachten ons uiteindelijk decennia strijd over het verraad van Operatie Market Garden (Bernhard deelde de nodige dames met dubbelspion ‘King Kong’ Christiaan Lindemans, die de operatie aan de Duitsers zou hebben verklapt) en daarmee nog een jaar extra bezetting en de Hongerwinter. Plus het Lockheed-schandaal, want de miljoenen van de vliegtuigfabrikant waren vereist om Bernhards liefdesbaby met zijn Franse amourette Helène Grinda, beter bekend als ‘Poupette’, in waardige omstandigheden te doen opgroeien. Daar tegenover staat dat de immer in geldnood verkerende Hendrik volgens een ontboezeming van Hitler zelf vlak voor zijn dood in 1934 voor 1 miljoen Reichsmark bereid zou zijn geweest alle militaire geheimen van de Nederlandse defensie met de Duitsers te delen.

Venerische aandoening
Maar na lang wikken en wegen moest de keuze toch vallen op prins Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, hertog van Mecklenburg‑Schwe­rin, prins der Nederlanden sinds 1901. De man had werkelijk niets anders aan zijn hoofd. Zijn levensloop laat zich samenvatten als één langgerekt seksschandaal. Hendriks taak be­stond zijn eerste jaren in Nederland exclusief uit het verwek­ken van nageslacht, maar de onderneming stond in een ongelukkig gesternte. Tot drie maal toe kreeg Wilhelmina een miskraam. Telkens als de koninklijke bevruchting was gemeld in de Staatscourant, volgde er rectificatie. Een en ander werd door zowel de vorstin als hoge regeringskringen in verband gebracht met de venerische aan­doening waarmee de prins was behept. Naar de conventies van de tijd werd Hendrik met pijnlijke kwikthera­pieën behandeld. Ondertussen doneerde het Nederlandse koningshuis grote sommen aan wetenschappelijke onderzoeksprojecten naar een kuur tegen deze gevreesde ziekte.

Na zijn diensttijd bij het keizerlijke regiment in Potsdam viel Hendrik op 25-jarige leeftijd de eer te beurt om met Wilhelmina, konin­gin der Nederlanden, te trouwen. De onderhandelingen over de verbintenis werden van Mecklenburgse kant gevoerd door Wilhelm von Amsberg, minister van Buitenlandse Zaken a.i. van het groothertogdom en grootvader van de latere Nederlandse prins-gemaal Claus. Als blijk van dankbaarheid gaf Hendrik de uit een verarmde, lage adellijke tak komende Von Amsberg het ere-baantje van ‘Oberforstmeister’ van Mecklenburg. Von Amsbergs kleinzoon Claus zou een groot deel van zijn jeugd in Mecklenburg doorbrengen. De Nederlandse pers omschreef Hendrik als ‘een echte Germaan’ en ‘een flinkgebouwde zoon van het Noorden’, maar kritiek was er ook. ‘Het Mecklenburgse vorstenhuis mag dan even oud en goed zijn als Oranje, maar er zijn in Europa geen twee vorstenhuizen te noemen die naar inhoud meer verschillen dan deze twee, uitgezonderd dan hun protestantse geloof’, schreef De Maasbode. ‘Mecklenburg is het meest feodale staatje in Europa. Het wordt geregeerd door adel en patriciërs, nagenoeg zonder deelgenootschap van het volk en zonder controle’.

Ook in eigen familiekring maakte het huwelijk nogal wat verbazing los. In haar mémoires For my grandchildren schreef de Britse prinses Alice, een tot schoondochter van koningin Victoria opgeklommen Waldeck-Pyrmont en een volle nicht van Wilhelmina: ‘Hendrik was een saaie, dikke jongeman, die ik zo nu en dan heb ontmoet. Ik moet zeggen dat ik met afschuw van de keus kennis nam, aangezien er zoveel verkieslijker mannen beschikbaar waren. Afgaande op de informaties die wij hadden ingewonnen over zijn levenswandel et cetera zou men hebben gedacht, dat een passender gemaal zou kunnen worden gevonden’. Overigens werden de anti-Hendrik-passages in deze in 1966 verschenen mémoires onder druk van Juliana uit een tweede druk geschrapt.

Een van de vele minnaressen van Hendrik was Wilhel­mina Wenneker, een rijzige brunette uit Den Haag die hij in een massagesalon had ontmoet. Wilhelmina schonk hem drie kinderen: Edith, Stien en Pim. Officieel was de vader luitenant van de infanterie Jan Derk Lier, en de kinderen werden op diens naam bij de burgerlijke stand geregistreerd. Miens tweede dochter Edith, geboren in 1910, leek volgens de verklaringen zoveel op Juliana dat zij later op straat of in de tram altijd werd aangezien voor een incognito reizende koningin. Voor de opvoeding van de kinderen werden ruime toelages beschikbaar gesteld door Hendrik, 100.000 gulden vergoeding in één klap en een jaartoelage van 1000 gulden. Die betalingen stokten echter snel, trouw aan de betalingsmoraal van het vorstenhuis. Zoon Pim, alias ‘King Lier’, overleden in 2015, raakte in financiële nood. Hij was ooit nog een lijsttrekker van de Centrumpartij en werd in 1987 tot 4,5 jaar cel veroordeeld wegens moord op zijn vrouw. Zijn zoon Peter Lier, gewezen partner van het accountantsbureau KPMG Meijburg (lange tijd de huisaccountant van de Oranjes), gaf in juli 2019 nog een interview met het tijdschrift Quote. Hij verklaarde zich altijd verre te hebben gehouden van de kasboeken van zijn koninklijke verwanten. Noblesse oblige.

Seksuele veelvraat
Hendrik was een seksuele veelvraat die van twee walletjes at. In 1920 trof de Haagse politie bij een inval in een jongensbordeel tussen de klanten ook Hendrik aan, samen met de gevierde Haagse dandy-romancier Louis Couperus, de notoire Duitse prins Alexander ‘Pasha’ von Thurn und Taxis, C.J.J. Sixma baron van Heemstra, kunsthistoricus A. Bredius en kantoorbediende E.L. van Oostrom. Hoewel twee van de arrestanten, Van Heemstra en Van Oostrom, na een proces achter gesloten deuren tot respectievelijk vier en twaalf maanden cel werden veroordeeld wegens verboden omgang met minderjarige jongens, kwamen prins en schrijver met de schrik vrij. Hun namen werden uit het proces-verbaal geschrapt. De affaire was voor Wilhelmina aanleiding om een schei­ding te overwegen. In verband met de starre conventies van die tijd was dat echter niet mogelijk. Vervolgens besloot de desperate koningin het hele dossier-Hendrik ter hand te stellen van de Haagse politiecommissaris Van ’t Sant, op wie voortaan het toezicht rustte op de handel en wandel van de levenslustige prins-gemaal. Tijdens het enige interview dat hij ooit gaf, in 1956 aan dr. L. de Jong, zei Van ’t Sant dat hij een dag bedenktijd had gevraagd toen hij voor het eerst werd geconfronteerd met het dossier-Hendrik: ‘Het was afschuwe­lijk.’

Dat Van ’t Sant werd uitverkoren voor deze uiterst vertrouwelijke zaak had diverse redenen. De commissaris had ervaring met zeer delicaat spionagewerk (tijdens de Eerste Wereldoorlog fungeerde hij als inlichtingenofficier voor de Britse geheime dienst in Nederland), en bovendien gold het decadente ‘s-Gravenhage waarover hij het politionele toezicht had als Hendrik’s favoriete speeltuin.


Lievelingswelpen

Behalve voorzitter van het Rode Kruis in Nederland was Hendrik ook erevoorzitter van de vaderlandse padvinderij. De prins raakte zodanig aan het padvin­ders­leven ver­knocht dat hij zich op zijn vele reizen naar Duitsland en Zwitserland liet verge­zel­len door zijn lieve­lings­welpen. Om die reden was het in ‘s-Gravenhage, waar men als nergens anders bekend was met de voorkeuren van de prins, niet ongebruikelijk dat ouders weigerden hun kroost aan de padvinderij toe te vertrouwen.

Als Hendrik niet bezig was met het bevredigen van zijn libido, was hij vooral bezig met het herstel van het Duitse keizerrijk. De vlucht van Kaiser Wilhelm II in 1918 naar Nederland had ook het einde betekend van het feodale heerserschap der Mecklenburgers, waar Hendrik uit stamde. De clan verloor in 1918 niet alleen alle aanspraken op het groothertogdom, ook het merendeel der privé-bezittingen moest worden ingeleverd. Tot overmaat van ramp ging datzelfde jaar ook nog Togo als Duitse kolonie verloren, waardoor Hendriks broer Adolf Friedrich afscheid moest nemen van zijn gekoesterde gouverneurschap aldaar. Dat zette kwaad bloed, en de Mecklenburgers zetten al hun kaarten op de zogeheten Germanenorden, een ondergrondse militie waarvan de afdelingen voor en na de eerste Wereldoorlog als paddestoelen uit de Duitse bodem sprongen. Specialiteit van het huis waren politieke moordaanslagen. Communisten, socialisten, maar ook conservatievere politici van de kersverse republiek van Weimar moesten te vuur en te zwaard worden bestreden. Walter Rathenau, de minister van Buitenlandse Zaken van de Weimar-republiek, werd vermoord nadat hij door de Germanenorden volstrekt ten onrechte was beticht van een geheim plan om alle koningen van Europa om te brengen. Ook de moord op de voormalige Reichs-minister van financiën Matthias Erzberger, ondertekenaar van de wapenstilstand met de geallieerden in het kader van de Vrede van Versailles, kwam uit de koker van de Germanenorden.

Groot­hertog Johann Albrecht van Mecklen­burg, een halfbroer van Hendrik, werd in 1919 grootmeester van deze Germanen-orde. Hij was getrouwd met Wilhelmina’s volle nicht Elisabeth van Saksen-Weimar en was erg enthousiast over de Germanenorden toen deze bij het uiteenvallen van het keizerrijk in samenwerking met de beruchte Vrijkorpsen strafexpedities had ondernomen naar de Baltische staten. Lang mocht de groothertog zijn grootmeesterschap niet uitoefenen, want reeds het daaropvolgende jaar werd hij getroffen door een fatale hartaanval. Het officiële bericht van zijn overlijden was rijkelijk van swastika’s voorzien.

De Germanenorden waren trouw aan de in november 1918 naar Nederland gevluchte ex-Kaiser Wilhelm II. Om die trouw te bewijzen beraamde de Germanenorde een moordaanslag op de Joodse journalist Maximilian Harden, die zich in 1907 de innige haat van Wilhelm II op de hals had gehaald door in zijn blad Die Zukunft te onthullen dat de Kaiser en zijn hoge adellijke vrienden uit de Pruisische legertop zich in privé-kring met overgave op spiritistische activiteiten en seksfeesten hadden gestort, waarbij een der aanwezige legerofficieren gekleed in tutu -een balletrokje – levenloos ter aarde was gestort. Die onthullingen zorgden voor de politieke val van Wilhelm’s boezemvriend en eerste adviseur Philip Eulenburg. De Germanenorden besloten dit alsnog te wreken. Zeer tot verdriet van de keizerlijke banneling te Doorn mislukte de aanslag.

Loopjongen van Wilhelm II
Hendrik werd loopjongen van de ex-Kaiser, die in 1920 was neergestreken in een door baron Bentinck ter beschikking gesteld kasteeltje te Doorn. Ook de Pruisische ex-kroonprins Wilhelm, geïnterneerd op het eiland Wieringen in de Zuiderzee, behoefde aandacht. Wilhelmina dorst onder druk van de geallieerden zeker niet in het openbaar enig teken van contact met Wilhelm laten zien, en delegeerde deze taak aan haar echtgenoot. Zo werd het Hendriks opdracht om zo veel mogelijk huisraad uit de Hohen­zollern-kastelen over te brengen naar Doorn. Maar liefst vijf treinwagons afgeladen met tafelzilver, schilderijen, porselein en andere snuisterijen werden als vrucht van Hendriks ijver vanuit Duitsland naar Doorn gereden. Het bestaan van deze actie lekte uit naar de pers, zodat het socialistische dagblad Het Volk Hendrik omschreef als ‘de boodschappenjongen van de Kaiser’. Vanaf 1918 reisde Hendrik bijna onophoudelijk heen en weer tussen Nederland en Duitsland, waarbij Zwitserland meestal als officiële reisbestemming werd opgegeven. In werkelijkheid was de reisbestemming vooral München, waar Hendrik in hotel Vier Jahreszeiten regelmatig bijeenkwam met leden van de Germanenorden, die hier bijeenkwamen onder de schuilnaam Thule. De Thule-groep bediende zich van een symbool met een dolk en een hakenkruis. Henriks taak bestond uit het aftasten van de mogelijkheden tot de terugkeer van de Kaiser naar zijn Heimat. Als echtgenoot van het Nederlandse staatshoofd was hij de ideale diplomatieke koerier, alhoewel zijn bezoeken aan Doorn tot aan 1927 slechts in het geheim mochten plaatsvinden. Opvallend detail: Hendrik liet zijn oudste twee dochters uit zijn liai­son met Wilhelmina Wenneker inschrijven op de exclusieve kostschool Rodenstein in Doorn, pal tegenover het pand van de ex-Kaiser. De meisjes kwamen af en toe bij de ex-monarch langs voor een zang- of toneeluitvoering. Het was Hendriks vurige wens dat ook Juliana op Rodenstein werd opgeleid, doch daar stak Wilhelmina een stokje voor.

De Mecklenburgers spanden zich als geen andere Duitse adellijke familie in voor de zaak van Hitler’s NSDAP. Hun gewezen territorium werd al voor Hitlers uitverkiezing tot rijkskanselier in 1933 door nazi’s geregeerd, met prominente rollen voor Hendriks broer Friedrich Franz III, die namens de NSDAP zitting had in de Mecklenburger Landesregierung, en voor de uit Togo teruggekeerde Adolf Friedrich. De laatste was als voorzitter van de Duitse Automobiel Club een onvermoeibaar inzamelaar van geld voor Hitler. In 1933, pal na Hitlers machtsovername, organiseerde hij speciaal voor een delegatie Nederlandse zakenlieden en hoogwaardigheidsbekleders een excursie naar het nieuwe Duitsland, bedoeld om de band tussen de Duitsers en hun Nederlandse broedervolk aan te halen. Het leiderschap van de Führer werd door hem bij die gelegenheid uitbundig geprezen. Friedrich Franz opereerde bij dit bezoek als een der belangrijkste sprekers namens de NSDAP. Hendriks bastaard-broer August Diehn , leider van het Duitse Kali-syndicaat, gold als een van de belangrijkste bemiddelaars tussen het Duitse zakenleven en de opkomende nazi’s.

Vreemd genoeg hebben Oranje-historici tot nog toe geen enkele belangstelling aan de dag gelegd voor Hendriks nazistische gezindheid, die toch niet gering moet zijn geweest. In het door de Britse historicus Hugh Trevor-Roper geredigeerde Hitlers secret table-conversations, gebaseerd op aantekeningen van Hitlers naaste vertrouwelingen, wordt de uitspraak van Hitler geciteerd dat Hendrik hem kort na de machtsovername in 1933 persoonlijk zou hebben benaderd met het aanbod om tegen een vergoeding van anderhalf miljoen gulden de nazi-zaak in Nederland te bespoedigen. ‘Tegen de verzekering dat hij alles zou doen wat hij kon om de Duitse invloed in Holland te vergroten’, zo heet het daar.

Ronde Huis
Hendrik stierf op 3 juli 1934, officieel achter de werktafel in het Haagse kantoor van het Rode Kruis. In de Haagse volksmond heet het dat de prins in het harnas in een huis van lichte zeden was bezweken, om daarna naar een waardigere plek te worden getransporteerd.

De afgelopen jaren viel Hendriks naam ook regelmatig in het nooit opgehelderde schandaal omtrent het Ronde Huis, een villa op het landgoed Nieuw Nunspeet van grootgrondbezitter Frank van Vloten, waar zich duistere orgieën zouden hebben afgespeeld. Het Ronde Huis werd in de jaren vijftig gesloopt, maar de kwade reuk bleef hardnekkig hangen, zodanig dat een groep vrijwilligers de omgeving begon af te graven op zoek naar sporen van mensenoffers. Die archeologische vlijt leverde voor zover bekend niets op, maar maakte wel duidelijk dat de geest van Hendrik nog immer voortleeft.

Waardeer dit artikel!

Als u dit artikel waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Met een grotere bijdrage steunt u ons nog veel meer. Zo helpt u een klein en onafhankelijk tijdschrift in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -

Het sterfjaar van het Romeinse Rijk

In 1918 ging het Romeinse Rijk definitief ten onder, legt classicus Anton van Hooff uit. Uiteindelijk gaven zowel de laatste tsaar van Rusland als de laatste keizers van Duitsland en Oostenrijk zich uit als rechtmatige opvolgers van ‘keizer’ Augustus.

Tekst: Anton van Hooff

In 1918 gingen in Europa de lichten die in 1914 waren gedoofd, bepaald niet weer schitterend branden. Tot de dramatische omwentelingen die dit jaar hun eeuwfeest ‘vieren’, hoort het definitieve einde van het Romeinse Rijk. Tsaar Nicolaas II, die al in 1917 was afgezet, werd op 17 juli met zijn gezin vermoord. Karel I, kortstondig keizer van Oostenrijk, dankte af op 11 november, de dag van de Wapenstilstand. Kaiser Wilhelm II die op 10 november naar Nederland was gevlucht, stemde op 28 november officieel in met zijn afzetting. Alle drie maakten er aanspraak op opvolgers te zijn van ‘keizer’ Augustus.
Het unieke van de titel keizer is dat een Romeinse nevennaam (cognomen), die van Gaius Iulius Caesar (100-44 vC), titel werd. Gaius Octavius, die bij testament door zijn oudoom werd geadopteerd, nam de naam Gaius Iulius Caesar aan. Officieel herinnerde de toevoeging Octaviaanse, Octavianus, aan zijn afkomst, maar hij presenteerde zich (bijvoorbeeld op munten) steeds als de nieuwe Caesar. De monarchen die hem opvolgden – meest door adoptie – konden zich nog met enig recht Caesar noemen, maar met de dood van Nero in 68 was de dynastie uitgestorven.
Galba en Otho, de eerste twee van legerleiders die in het Driekeizerjaar 68/69 om de macht streden, eigenden zich echter prompt de benaming Caesar toe. Voor hen was zij dus al een titel. Onder de triomferende vierde pretendent Vespasianus (keizer 69-79) kreeg het Caesarschap een institutionele vorm. Na hem heetten alle vorsten ‘Imperator Caesar Augustus’. Met die titels, in de afkorting IMPCAESAUG, beginnen de muntopschriften rond het portret van de ‘keizer’. Sinds Caesar werd de vorst direct vanaf het begin van zijn bewind op de munten afgebeeld, een gewoonte die de fossiele monarchieën van tegenwoordig voortzetten.
Een favoriet tentamenvraag van mij was:
Wat is een keizer? Geef antwoord in maximaal 15 regels, wijs 3 elementen aan en gebruik daarbij met kennelijk begrip de Latijnse technische termen.
In het goede antwoord stond dat de keizer krachtens zijn functie van proconsul van de buitenprovincies waar het merendeel van de troepen lagen, in feite opperbevelhebber was. Hij was bekleed met de tribunicia potestas, bevoegdheid van volkstribuun, en zo verantwoordelijk voor brood en spelen in de Stad. Als pontifex maximus, opperpriester, vertegenwoordigde hij de Romeinen tegenover de goden. Vooral het onder woorden brengen van het religieuze aspect, bleek altijd moeilijk. Voor een vrolijk moment bij het nakijken zorgde een student: ‘Augustus gaf zich uit ook voor een god (wat hij niet was).’ Je zou als docent maar eens rare gedachten kunnen hebben…

Rijkscommandant

In elk geval was het wezenlijk voor het keizerschap dat het op zichzelf constitutionele functies uit de republiek in één persoon verenigde. Daarbij werd zorgvuldig de schijn van autocratie vermeden. Vóór alle was hij de rijkscommandant. Vandaar dat de reeks titels in inscripties en op munten altijd begint met Imperator, waarvan het Franse ‘empereur’ is afgeleid.
De Romeinen duidden de positie van de keizer niet aan met caesaritas, augustalitas of iets dergelijks en zeker niet met het hatelijke rex, koning, of dictator. De woorden Imperator, Caesar en Augustus bleven eretitels. De functie van wat wij de keizer noemen, werd principatus genoemd. Dat betekende leiderschap. De princeps van de senaat was vroeger degene die op grond van waardigheid, in de Republiek anciënniteit, als eerste zijn mening gaf over het voorstel van een magistraat en zo het verloop van het debat stuurde. De keizer was de grote voorganger van de gemeenschap. Van princeps is ons ‘prins’ afgeleid, vaak misverstaan als ‘koningszoon’, maar de Prins van Oranje is de vorst van Orange.

Sesar of kaisar?

‘Wat is juist,’ wordt me regelmatig gevraagd, ‘sesar’ of ‘kaisar?’ Soms wordt nog de derde variant genoemd, ‘tsesar’. Wel, als het de historische figuur betreft doe ik niet pedant door de historisch correcte uitspraak kaisar te gebruiken. De Grieken hoorden de Romeinen dat zeggen en schreven daarom KAISAR. Ook onze taal geeft een bewijs. Terwijl de c voor e- en i-klink later als een s of ts werd uitgesproken, heeft het Nederlands ‘kelder’, van cellarium, en ook ‘keizer’. Beide waren Romeinse innovaties die met naam en al werden overgenomen. (Verder ben ik overigens van mening dat de c uit het Nederlandse alfabet moet worden verwijderd; gewoon konfiskatie en konfiskeren in plaats van de c bij het eerste en qu bij het tweede woord. En ‘scepsis’ moet toch niet hetzelfde als ‘sepsis’ klinken).
In ieder geval heeft door de klankverandering in het late Latijn de uitspraak van caesar zich gesplitst in die met de k in de Germaans talen en met de (t)s in andere talen, zoals in het Russische ‘tsaar’. Maar het instituut gaat terug op die ene Caesar.

Het keizerschap gesplitst
Na de dood van keizer Theodosius de Grote in 395 viel het Rijk voorgoed uiteen in twee delen. Zoon Arcadius kreeg het oosten met Constantinopel als hoofdstad. Honorius regeerde het westen vanuit Ravenna, nadat Milaan te onveilig was gebleken. De idee was wel ‘één keizerschap in twee personen’, maar in de praktijk dreven de oostelijke rijkshelft van Arcadius en het westen onder Honorius spoedig uiteen. Het territoor van het Romeinse Rijk in het westen schrompelde snel ineen. Barbaarse legerleiders, die nog wel uit naam van de keizer opereerden, wisten het tij niet te keren. Ten slotte maakt Odoaker in 476 een einde aan de farce. Hij stuurde de laatste keizer Romulus Augustulus met voortijdig pensioen naar Campanië en noemde zich koning, rex, van Italië. Het westelijke keizerschap liet hij door de senaat formeel teruggeven aan de keizer van Constantinopel.

Het oosterse keizerschap

Op grond van deze herstelde eenheid van keizerschap deed Iustinianus (keizer 527-565) verwoede pogingen om het westen weer in handen te krijgen. Uiteindelijk bleef van zijn veroveringen in Italië alleen het exarchaat, buitenprovincie, van Ravenna over. Tot 751, toen de Longobarden de stad innamen, was de stad veilig achter een strook zompig land. Ravenna kreeg de monumenten die bij een christelijke residentie hoorden. Daarvan overleefden kerken en kapellen de latere plunderingen, zodat in Italië een Byzantijnse culturele enclave overbleef. De San Vitale was als orthodoxe rondbouw het model voor de Paltskapel van Aken, die op zijn beurt voorbeeld was voor de Nikolaaskapel op het Nijmeegse Valkhof, beter bekend als de Karolingische Kapel, het oudste bewaarde gebouw van Nederland. Van de mozaïeken van Ravenna zijn die in de San Vitale wel het beroemdst: ze tonen keizer Iustinianus en zijn vrouw Theodora als vrome gelovigen.
Het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk, waarvan de onderdanen zich in het Griekse Romeinen, Romaioi, noemden, bleef met vele ups en downs tot 1453 bestaan. Toen ik in januari 2016 door een islamitische sekte was uitgenodigd om de atheïstische satan te spelen, werd ik door enkele jonge Turken in Istanboel rondgeleid. Ze bleken geen benul te hebben van het feit dat de stad al een millennium vóór de Ottomanen een metropool was.
Bijna een eeuw later in 1547 ‘herstelde’ Iwan de Formidabele, vorst van Moscovië, het Romeinse Rijk in het oosten door zich Tsaar te laten noemen. Moskou werd het derde Rome. Peter de Grote verwesterste in 1613 de titel tot Imperator, maar tsaar bleef de gewone benaming tot en met Nicolaas II (tsaar 1894-1917). Daarna is de term in overdrachtelijk zin wel toegepast op Stalin: de rode tsaar en tegenwoordig wordt Poetin graag met de tsaar vergeleken.
Na de ineenstorting van het communisme heeft de Russische Federatie heel wat symbolen uit de tsarentijd weer van stal gehaald. In de jaren negentig gaf ik op het Eerste Klassieke Gymnasium van Sint-Petersburg een gastles over Romeinen in Nederland. Ik liet daarbij een dia zien van het stadswapen van Nijmegen, dat de plantsoenendienst ieder jaar in bloemen uitlegt bij de Waalbrug. ‘Maar dat is ons wapen!’ riepen de leerlingen uit.

Renovatio in het westen
Inderdaad, het wapen dat nu op Russische emblemen en munten te vinden is, de dubbele, gekroonde adelaar, is identiek aan het wapen dat Nijmegen als vrije rijksstad sinds de Ottonen voert. Die ‘herstelden’ in 962 het Heilige Roomse (=Romeinse) Rijk van de Duitse Natie. Dit was weer een hernieuwing, renovatio, van het Romeinse Rijk dat in 800 door Karel de Grote in het westen al was hersteld en ook als zodanig erkend door de keizer van Constantinopel.
In beginsel bleef dat bestaan tot 1804 toen Napoleon de Habsburgers dwong voortaan tevreden te zijn met de titel Keizer van Oostenrijk. Zelf noemde hij zich Empereur, naar het Latijnse Imperator. Al in 1814 kwam er een einde aan deze Franse tak van het keizerschap, maar in 1852 renoveerde Napoleon III, oomzegger van de grote Napoleon, deze variant, waaraan een bestaan tot 1870 beschoren was.
In de negentiende eeuw leed het keizerschap aan regelrechte proliferatie. Naast de twee Franse empereurs, had Brazilië van 1822 tot 1889 een imperador. Mexico was zelfs twee keer voor korte tijd een keizerrijk, van 19 mei 1822 tot 19 maart 1823 onder Augustin I en van 1864 tot 1867 onder Maximiliaan I. Hij was de jongere broer van keizer Franz Joseph. Op aandringen van empereur Napoleon III en op uitnodiging van Mexicaanse monarchisten maakte hij met een Oostenrijks-Franse escorte vanuit Triëst de overtocht en verklaarde zich bij aankomst tot emperador. Hij werd de republikeinen echter nooit de baas. Na het einde van de Amerikaanse Burgeroorlog in 1865 kreeg het verzet militaire steun vanuit de VS. Op grond van de Monroe-doctrine was Europese interventie taboe. Ook de dreiging die van Pruisen uitging deed Naopleon III besluiten de Franse troepen terug te trekken. Maximiliaan weigerde te vertrekken, bood met zijn loyalisten dapper weerstand, maar werd gevangengenomen en op 19 juni 1867 gefusilleerd.
Zijn aanvankelijke beschermer Napoleon III verloor met de oorlog tegen Duitsland zijn keizerschap door de slag bij Sedan, 2 september 1870. Al binnen enkele maanden, op 18 januari 1871, riepen de Duitse vorsten in het paleis van Versailles Wilhelm I tot Deutscher Kaiser uit. Na zijn dood in 1888 kon zijn zwaar zieke zoon Friedrich maar 99 dagen keizer zijn, zodat het Driekeizerjaar werd doordat Wilhelm II opvolgde.
Deze liet voor zijn vader de Kaiser Friedrich Gedächtnis Kirche oprichten, waarvan de gehavende toren het symbool is van Berlijns verwoesting in de Tweede Wereldoorlog. De neogotische kerkhal is verdwenen en vervangen door een grote ruimte in staal en beton. Maar de voorhal van de oude kerk is bewaard gebleven. Daar is een mozaïek van de keizerlijke familie aangebracht, vroom op weg naar het avondmaal. De overeenkomst met de keizerlijke mozaïeken van de San Vitale in Ravenna is onmiskenbaar. Wilhelm II met zijn jubelsnor is meteen herkenbaar. Hij was in 1918 de laatste van de drie keizers die ten val kwamen en daarmee twee millennia keizergeschiedenis afsloten.

Meer dan een koning
De achtergrond van de negentiende-eeuwse herleving van het keizerschap was dat ‘koning’ te gewoon was. In Duitsland moest ook duidelijk zijn dat het Kaisertum hoger stond dan het koningschap van Saksen, Beieren, Württemberg en dat van Pruisen, dat Wilhelm I ook bekleedde.
Het idee dat een keizer meer is dan zomaar een monarch heeft ertoe geleid dat de heerser van China ook als keizer werd aangeduid, evenals nog steeds de tenno van Japan. Ook Haile Selassie, de voormalige negus van Ethiopië, was historisch gezien geen keizer.
De haringhandel in Den Haag erkent dit statusonderscheid: B. Buijs stelt zich als haringkoning bescheidener op dan R. Buijs, de haringkeizer. Alphen aan den Rijn heeft slechts een haringprins…

Troelstra wist het zeker: Wilhelmina haalde Duitse ex-Kaiser naar Nederland

SDAP-leider Troelstra wist het zeker: de gevluchte Duitse ex-Kaiser Wilhelm II kwam in november 1918 op uitnodiging van zijn verre nicht koningin Wihelmina naar Nederland. Was het dankzij Wilhelmina dat de ‘Butcher of Berlin’ een proces wegens oorlogsmisdaden wist te ontlopen?

Tekst: René Zwaap

Het is zondagmorgen 10 november wanneer Pieter Jelles Troelstra, fractievoorzitter van de SDAP in de Tweede Kamer, thuis wordt gebeld door een vertegenwoordiger van het Duitse gezantschap . Kaiser Wilhelm II is om zes uur ’s ochtends met een gevolg van hoge militairen in enkele auto’s bij het grensstation Eijsden in Limburg gearriveerd. De Duitse diplomaat vraagt Troelstra of zijn partij bezwaar tegen zou hebben tegen een asielaanvraag van de ex-Kaiser. Troelstra antwoordt dat hij geen bezwaar heeft, mits Wilhelm net als andere buitenlandse militairen terstond wordt geïnterneerd. Maar dat is niet de bedoeling, protesteert de vertegenwoordiger. Koningin Wilhelmina heeft haar ‘Onkel Willy’ immers ‘gastvrijheid aangeboden’. De SDAP-leider laat er in het vierde deel van zijn Gedenkschriften – Storm – geen twijfel bestaan dat het Wilhelmina was die de Kaiser naar Nederland haalde, hoewel de vorstin dat bij hoog en laag zou blijven ontkennen.
‘Geen andere gebeurtenis heeft in ons land een zoo grooten indruk gemaakt als de vlucht van den Duitschen keizer over onze grens’, schrijft Troelstra. ‘De val van dezen machthebber was het symbool van de ineenstorting der oude wereld’. Voor de Nederlandse regering kwam het asielverzoek onverwacht. De maanden erna was het een voortdurende bron van zorg. Vanuit de geallieerde landen als ook uit Duitsland zelf weerklonk de roep om een proces tegen Wilhelm – ook wel bekend als de ‘Butcher of Berlin’ – wegens zijn aandeel in de miljoenenslachting van de Grote Oorlog van 1914-1918.

Staatsrechtelijke spitsvondigheid
Wilhelmina heeft altijd volgehouden dat zij niet van de komst van de keizer af wist. Dat kan, aldus Troelstra-biograaf Piet Hagen, een staatsrechtelijke spitsvondigheid zijn geweest. ‘Als staatshoofd wist ze er niet van, persoonlijk zou de verre nicht van de keizer meer weten dan ze toegaf. Ook in andere kwesties heeft ze een dergelijk onderscheid gemaakt. Het is ook denkbaar dat er contacten waren via koningin-moeder Emma of prins-gemaal Hendrik’.
Troelstra was ervan overtuigd dat koningin Wilhelmina wél van tevoren van de komst van Wilhelm had geweten. In zijn Gedenkschriften herinnert Troelstra eraan dat de Duitsgezinde oud-generaal Van Heutsz, adjudant in buitengewone dienst van de koningin, in Spa met de keizer had geluncht op de dag voor diens vlucht naar Nederland. De regering heeft later ontkend dat bij die gelegenheid over asiel is gesproken, maar Troelstra heeft dat nooit willen geloven. Wilhelm zou bij zijn aankomst in Eijsden hebben herinnerd aan het bezoek van Van Heutsz. Veelzeggend vond Troelstra verder dat de adjudant-generaal van de koningin dezelfde route naar Nederland nam die de keizer de volgende dag zou gaan. ‘Dat de regeering deze geruchten moest ontkennen, al was het slechts om haar positie tegenover de geallieerden te kunnen handhaven, ligt voor de hand’, schrijft Troelstra. ‘Pas den lateren geschiedvorscher zal het mogelijk zijn, dit punt behoorlijk te onderzoeken; hij zal daarbij rekening moeten houden met de mededeeling van Scheidemann op blz. 257 van het tweede deel van zijn Gedenkschriften, dat ook de koning van Engeland bij deze zaak betrokken is geweest’.
Inderdaad schrijft Philipp Scheidemann, de Duitse sociaal-democraat die op 9 november 1918 de Weimar Republiek uitriep, dat ook de Britse koning George V druk uitoefende ten faveure van een asiel in Nederland voor zijn Duitse neef. Daarmee zou de Britse koning tegen de zin van zijn regering hebben geopereerd, die uiteindelijk vroeg om de uitlevering van Wilhelm.

‘Onridderlijk’
Toen Wilhelm eenmaal in Nederland was ondergebracht zei Wilhelmina het ‘onridderlijk’ te vinden om hem naar Duitsland te sturen. Het was beter ‘de man in zijn ongeluk wat rust te laten’. Overigens was een terugkeer naar Duitsland wat de Entente het meest vreesde. De ex-Kaiser zou zich dan immers met oorlogszuchtige reactionairen kunnen verbinden. Dat was ook de vrees van Troelstra. ‘Op grond van het asielrecht bleef de Nederlandse regering bij haar weigering Wilhelm uit te leveren en Troelstra was het daarmee eens, maar hij had liever gezien dat de ex-keizer zich voor een onpartijdig tribunaal zou hebben verantwoord voor zijn aandeel in de miljoenenslachting’, schrijft Troelstra-biograaf Hagen.
Wilhelm II resideerde sinds 1920 in een door baron Bentinck ter beschikking gesteld kasteeltje te Doorn. Wilhelmina dorst onder druk van de geallieerden zeker niet in het openbaar enig teken van contact met Wilhelm te laten zien, en delegeerde deze taak aan haar moeder Emma en haar echtgenoot prins Hendrik. Hendrik kreeg opdracht om zo veel mogelijk huisraad uit diverse Hohenzollern-kastelen over te brengen naar Doorn. Vijf treinwagons afgeladen met tafelzilver, schilderijen, porselein en andere snuisterijen werden als vrucht van Hendriks ijver vanuit Duitsland naar Doorn gereden. Het socialistische dagblad Het Volk noemde Hendrik ‘de boodschappenjongen van de Kaiser’.

Het proces tegen Wilhelm II werd alleen postuum gevoerd, bij wijze van symbool. Hij werd schuldig verklaard aan het aanstichten van de massaslachting van de Eerste Wereldoorlog.

Een geheim commando van Amerikaanse vrijwilligers deed vlak na de komst van Wilhelm II in Nederland een poging de ex-Kaiser te kidnappen om hem zo voor de rechter te brengen. Maar dat liet op niets uit. Het Verdrag van Versailles voorzag in de berechtiging van Wilhelm II voor zijn rol in de Eerste Wereldoorlog, maar omdat Nederland hem weigerde uit te leveren, vond dat proces nooit plaats.Postuum kwam in 2016 wel tot een symbolische veroordeling. Onder auspiciën van de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog werd het proces tegen Wilhelm II alsnog gevoerd in Nederland en België. De rechtbank van dienst, gevormd door twee hoogleraren strafrecht, een oud-procureur-generaal en een oud-hoofddocent rechtsgeschiedenis, bevond de ex-Kaiser schuldig aan de slachtpartij van de Eerste Wereldoorlog. Als het proces indertijd zou zijn gevoerd, was Wilhelm daarvoor ongetwijfeld tot de strop veroordeeld. Tot zijn laatste snik, in 1941, bleef hij hopen dat zijn keizerschap in luister zou worden hersteld, en toen de Duitse troepen in 1940 Nederland binnenrolden, ging bij de Kaiser in Doorn de vlag uit. Zijn hoop op hulp daarbij van de nazi’s werd echter niet gehonoreerd, ondanks dat zijn zoon August toetrad tot de SS en de ex-Kaiser zelf niet verlegen zat om de meest rabiate antisemitische geluiden.

‘Zijn dichterlijke inborst werd Troelstra fataal’

Na zijn mislukte poging tot revolutie in 1918 was Pieter Jelles Troelstra ‘een gebroken mens’, schrijft Piet Hagen in zijn monumentale Politicus uit Hartstocht. Biografie van Pieter Jelles Troelstra (2010).’Ik had mijn positie in één klap vernietigd’, meende hij. Een interview met de biograaf.

Tekst: René Zwaap

Na de Rode Week van 1918 was Pieter Jelles Troelstra wanhopig. Een fractiegenoot van de SDAP trof hem thuis op de bank ‘voor dood liggend’ aan. Zijn vrouw Sjoukje waarschuwde: ‘Piet wil zelfmoord plegen’. Piet Hagen: ‘Troelstra zat in zak en as. Zijn hele carrière leek bedorven. Regeringsdeelname voor de SDAP, die vijf jaar eerder nog zo dichtbij had geleken, zat er nu niet meer in. Hij vreesde ook het eind van zijn eigen politieke loopbaan en hij was een geestelijke ineenstorting nabij. Op het beslissende moment had hij gefaald en hij wist het. Zijn psychische weerbaarheid was in het verleden ook al niet van gietijzer gebleken. Bij te hoge spanning brak er iets in hem. Enerzijds was hij de lepe advocaat, anderzijds een romantische Friese dichter, en die twee componenten van zijn karakter waren niet altijd met elkaar in balans. Zijn dichterlijke inborst werd Troelstra fataal in 1918. Al eerder had hij langdurig ziekteverlof moeten opnemen om in een Zwitsers kuuroord op krachten te komen. Zijn medebestuurders van de SDAP waren na die Rode Week van 1918 vanzelfsprekend uitermate geïrriteerd dat zij de rommel moesten opruimen terwijl Troelstra zelf uitgeteld op de divan lag’.

In zijn Gedenkschriften noteerde Troelstra over de kater van november 1918: ‘Ik begreep dat de tegenstanders mij als mikpunt zouden kiezen voor hun aanvallen op onze beweging. De socialistische arbeiders zouden bij de nu volgende afwikkeling der “revolutie” slechts last van mijn persoon kunnen hebben. En wat wachtte mijzelf, nu ik mijn positie in het politieke leven van ons land met één slag had vernietigd?’

Hersenschim
Toch kan de biograaf zich ‘de vergissing’ van Troelstra goed indenken. Piet Hagen: ‘Dat was zeker het geval toen ik mijn biografie schreef. Het nadeel van zo’n onderneming is wellicht dat je je als biograaf toch enigszins vereenzelvigt met je hoofdfiguur. Nu bezie ik Troelstra’s rol in die novemberweek van 1918 toch met iets meer kritische distantie en zie ik in dat Troelstra zich ergens ook liet leiden door een soort hersenschim. Maar aan de andere kant: hij was zeker niet de enige. Zelfs zijn politieke tegenstanders dachten dat de grote omwenteling aanstaande was. In haar paleis vroeg koningin Wilhelmina zich of of zij niet de kant van het volk moest kiezen met voorbijgaan van kabinet en Kamer. De vlucht van ex-Kaiser Wilhelm II naar Nederland had een enorm effect, iedereen dacht dat de oude orde op instorten stond’.
Volgens Hagen had Troelstra een ambivalente houding tegenover Wilhelmina. ‘Als fractieleider van de SDAP nam Troelstra geen blad voor de mond. In 1909, bij de geboorte van Juliana, had hij voor grote consternatie gezorgd door zich niet te voegen naar de algemene jubelstemming in de Kamerbankjes en te stellen dat erfelijkheid misschien een deugdelijk criterium was voor stamboekvee, maar niet bij de selectie van een staatshoofd. Aan de andere kant had Troelstra er overduidelijk plezier in om als fractievoorzitter van de SDAP en als vicevoorzitter van de Tweede Kamer ten paleize te komen en Wilhelmina had een groot respect voor hem. Als hij niet van de verkeerde partij was geweest, zou hij zeker “te gebruiken zijn geweest”.Invoering van de republiek stond dan ook niet expliciet op het revolutionaire verlanglijstje dat Troelstra tijdens de Rode Week formuleerde. Hij ging ervan uit dat het koninklijke kaartenhuis vanzelf zou instorten. Eigenlijk waren het zijn tegenstanders die de positie van de monarchie centraal stelden in hun campagne om het rode gevaar de kop in te drukken. Met die demonstratieve aanhankelijkheidsbetuiging op het Malieveld veranderde het koningshuis van symbool van nationale eenheid tot het wapen van de reactionaire tegenkrachten’.
Achteraf is het moeilijk navoelbaar wat Troelstra zich precies voorstelde bij de grote omwenteling die hij in 1918 proclameerde. Piet Hagen: ‘Wellicht dacht hij aan het revolutiejaar 1848, toen er zonder kanonschoten en bloedvergieten toch een nieuwe Grondwet kon komen. Misschien verwachtte hij een telefoontje uit Den Haag met het vriendelijke verzoek deel te nemen aan een overgangsregering. Zo was het in Berlijn ook gegaan.’

Tweesporenbeleid

Anno 1918 was de machtsbasis van de SDAP in de Tweede Kamer niet zo groot als de partij had gehoopt bij de invoering van het algemeen kiesrecht. Piet Hagen: ‘Alleen in Rotterdam was de partij met 40 procent van de stemmen ontegenzeggelijk de grootste. Landelijk bleef links – inclusief de radicale Sociaal-Democratische Partij van David Wijnkoop en Henriëtte Roland Holst, in 1918 omgedoopt in de Communistische Partij Holland – steken op ongeveer 30 procent, hetgeen een coup niet leek te rechtvaardigen. Maar Troelstra voerde een tweesporenbeleid. Enerzijds was hij in hart en nieren een parlementariër, anderzijds geloofde hij ook in buitenparlementaire actie. Een beetje zoals Baudet en Wilders nu, zij het met geheel andere motieven’.
Na zijn Troelstra-biografie zette Piet Hagen zich aan de geschiedschrijving van het Nederlandse kolonialisme, waarvan de vrucht – Koloniale oorlogen in Indonesië, vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing – eerder dit jaar verscheen. Speelde de status van Nederland als koloniale grootmacht ook een rol in 1918? Was het daarom dat de Bataafse Petroleummaatschappij – voorloper van Koninklijke Olie Shell – haar secretaris Carel Gerretson in Nederland de contrarevolutie tegen Troelstra liet organiseren? Vreesde men het verlies van de Indonesische olievoorraden door dekolonisatie? Piet Hagen: ‘Er ontstond wel enige onrust in Indië en ook daar werden hervormingen beloofd, maar angst voor verlies van de kolonie was er niet. Sterker nog, ik was nogal teleurgesteld toen ik bij mijn research stuitte op een verklaring van Troelstra waarin hij stelde dat van dekolonisatie niet te snel sprake kon zijn omdat anders de financiering voor betere voorwaarden voor de Nederlandse arbeiders in het geding zou komen.’

Demonstraties, rellen, opstanden: Duitsland in 1918

De revolutie die Pieter Jelles Troelstra eind 1918 aankondigde, kwam niet als een donderslag bij heldere hemel, maar sloot naadloos aan bij de rellen en opstanden die overal in Europa, niet in de laatste plaats in het grote buurland Duitsland, plaatsvonden. De gebeurtenissen daar werden in Nederland met argusogen gevolgd: politiek extremisme, zo was de wijdverspreide gedachte, zou vroeger of later overslaan naar het kleine buurland. Pas tegen deze achtergrond – die van de strijd om de toekomst van Duitsland – krijgt Troelstra’s mislukte greep naar de macht werkelijk reliëf.

Tekst: Ries Roowaan

Eind 1918, na meer dan vier jaar wereldoorlog – door de Amerikaanse diplomaat en wetenschapper George Kennan met recht de ‘oercatastrofe van de twintigste eeuw’ genoemd -, leek niets meer bij het oude. De militaire strategie, tactiek en ook geneeskunde hadden een razendsnelle ontwikkeling doorgemaakt: terwijl veel in 1914 nauwelijks verschilde van de toestand ten tijde van de Frans-Duitse oorlog in 1870, leek het vier jaar later in menig opzicht al 1940. Dat was niet vanzelf gegaan, maar ontsprongen aan een humanitair drama van onvoorstelbare proporties. Tijdens grootschalige en uiteindelijk volkomen zinloze offensieven was een aanzienlijk deel van Europa’s jeugd weggevaagd: circa tien miljoen soldaten sneuvelden en een veelvoud daarvan raakte gewond. Met name in Duitsland en Frankrijk waren diepe gaten in de bevolkingspiramide geslagen.
De oorlog bleek ook politiek een katalysator zonder weerga, met name in de verliezende landen. In Rusland had in 1917 een socialistische revolutie plaatsgevonden: voor de eerste keer in de geschiedenis leek de utopie van Karl Marx binnen handbereik. Een jaar later, in de laatste dagen van de oorlog, viel de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie, het archetype van een multinationaal rijk, uiteen in diverse Midden- en Oost-Europese landen.
Ook in Duitsland werd de oude politieke orde weggevaagd. In oktober 1918, terwijl het einde van de vijandelijkheden al in zicht was, gaf de leiding van de Duitse vloot het bevel een laatste keer uit te varen, om in een grootse zeeslag ten onder te gaan en daarmee de eer van de keizerlijke marine, die bijna de gehele oorlog voor anker had gelegen, op het allerlaatste moment te redden. De matrozen in Kiel weigerden gehoor te geven en sloegen aan het muiten, door henzelf overigens ‘staken’ genoemd. Die opstand vormde het startschot voor een hele reeks demonstraties en rellen die als een razend vuur over het land gingen en allengs het karakter van een revolutie aannamen.
Begin november werd de republiek uitgeroepen, wat niet het einde van de gewelddadigheden, maar veeleer het begin van een burgeroorlog vormde: in de eerste maanden na de wapenstilstand werd hevig gevochten in de straten van Berlijn. Het Nederlandse gezantschap lag in het epicentrum. Op 8 januari was volgens de tweede man, die de op dat moment zieke gezant verving, de toestand gelijk aan anarchie: hij had al drie dagen geen post meer ontvangen, het openbaar vervoer staakte en de drukkerijen van de kranten waren vrijwel allemaal in handen van de communisten, de zogenaamde Spartakisten onder leiding van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Er werd bijna continu geschoten, af en toe was zelfs het ratelen van machinegeweren te horen.
Uiteindelijk zou Friedrich Ebert, de leider van de nieuwe republiek, een einde maken aan de opstand. Ebert behoorde tot de rechtervleugel van de SPD en was een Verantwortungsethiker pur sang met weinig tijd voor ideologische vergezichten, maar met des te meer aandacht voor verbeteringen, hoe klein dan ook, van het lot van zijn achterban. Hij trad hard op tegen de Spartakisten. In Nederland leidde het herstel van de openbare orde tot grote opluchting: daar had men de gebeurtenissen in Berlijn reeds voor het einde der beschaving gehouden en de teloorgang van Europa als een voldongen feit beschouwd.

Wilhelm II in Nederland
Wilhelm II, de Duitse keizer, verbleef sinds eind oktober in het legerhoofdkwartier in het Belgische Spa en zag, nadat de republiek was uitgeroepen, geen andere mogelijkheid dan naar een neutraal land te vluchten. Aangezien een reis over water of een tocht dwars door Duitsland of Frankrijk te gevaarlijk zou zijn, viel zo goed als elk land inclusief Zwitserland af en bleef slechts Nederland over. Op zondag 10 november, een dag voor de wapenstilstand, stond de vorst bij Eijsden aan de grens en vroeg politiek asiel aan.
Dat asiel werd hem gegund, maar koningin Wilhelmina zou de ex-keizer nooit willen ontmoeten. Haar moeder, man en dochter daarentegen onderhielden een hartelijke relatie met hem. Voor de Nederlandse regering betekende de prominente vluchteling een politiek probleem van formaat. Duitsland zou niet om zijn uitlevering vragen. Al snel na zijn aankomst in Nederland sloot de man die dertig jaar op de troon had gezeten, een overeenkomst met zijn oude vaderland: hij kreeg een jaargeld en een belangrijk deel van zijn bezittingen zou worden overgedragen. De verkiezingen van begin 1919 hadden al laten zien dat de hem gunstig gezinde partijen geen machtsfactor meer vormden: ze hadden een uitgesproken slecht resultaat behaald. De tijd van de monarchie was definitief voorbij.
Frankrijk en Engeland waren evenwel niet van plan de voormalige keizer ongemoeid te laten. Zij beschouwden het politieke asiel als het zoveelste bewijs dat de Nederlandse neutraliteitspolitiek nogal onevenwichtig was en vooral Duitse belangen scheen te dienen. Het Verdrag van Versailles, waarmee in juni 1919 officieel vrede tussen Duitsland en de Geallieerden werd gesloten, stipuleerde dat Wilhelm II voor een internationaal gerechtshof zou moeten verschijnen en als oorlogsmisdadiger terechtstaan. Begin 1920, direct nadat het verdrag in werking trad, werd een officieel uitleveringsverzoek ingediend, dat echter beleefd werd geweigerd: het was niet in overeenstemming met het asielrecht en de nationale traditie, volgens de regering de enige maatstaf aangezien Nederland nu eenmaal geen verdragspartij was.
De Geallieerden accepteerden de afwijzing. Weliswaar had de Engelse premier, David Lloyd George, nog in december 1918 de verkiezingsstrijd gevoerd en gewonnen met de slogan ‘Hang the Kaiser’, maar in 1920 drong hij begrijpelijkerwijs niet al tezeer aan: Wilhelm II was een kleinzoon van koningin Victoria en daarmee een volle neef van de regerend Engelse koning. Bovendien was in 1918 de Russische tsaar en zijn gezin, eveneens directe familie van het koningshuis, door de bolsjewieken zonder pardon vermoord en ook dat maakte de Engelsen huiverig om de voormalige keizer op te eisen. Wilhelm II zou dan ook tot 1941, het jaar waarin hij overleed, in Nederland blijven.

Onmin met de Geallieerden
In het Nederlands-Duitse krachtenveld speelden de Geallieerden een belangrijke rol, niet slechts met betrekking tot het lot van de ex-keizer. In de maanden na de wapenstilstand werd duidelijk dat met name Frankrijk van plan was om de voormalige vijand economisch voor eens en voor altijd de nek om te draaien. Voor de Franse regering had de eigen veiligheid de absolute prioriteit, ook als dat de toekomst van het Europese continent op het spel zou zetten.
Tussen Nederland en zijn grote buurland had zich over de jaren een innige economische relatie ontwikkeld waarbij de kleinere partner land- en tuinbouwproducten leverde en Rotterdam als voornaamste haven van het Roergebied, het industriële hart van Duitsland, fungeerde. In omgekeerde richting kwamen industrieproducten. Voor Nederland was een economisch gezond Duitsland van levensbelang. Om die reden was men fel gekant tegen het Verdrag van Versailles, waarin Duitsland als enige schuldige werd aangewezen en tot enorme herstelbetalingen gedwongen.
In Nederland had men moeite de beenharde politiek van Frankrijk te begrijpen. Tijdens de oorlog was het de regering gelukt om de neutraliteit in ere te houden, ook al was bij tijd en wijle de druk immens geweest. Door het succes van die politiek hadden de Nederlanders evenwel ook een paar beslissende ervaringen gemist: het massale sterven in de loopgraven; de families waar altijd wel een vader, zoon, oom of neef ontbrak; de vrouwen die in de munitiefabrieken moesten werken omdat de mannen aan het front waren. Dat had zijn weerslag op de Nederlandse mentaliteit: het bleek niet eenvoudig om de angsten en zorgen van de voormalige oorlogsvoerende partijen te doorgronden.
Hier te lande was men doodsbang dat de door honger en armoede gevoede opstanden of zelfs een communistische revolutie zouden overslaan. Als Duitsland economisch en politiek in de afgrond stortte, zo was de overtuiging, dan zou Nederland hetzelfde lot wachten. Vanuit het perspectief van de kleinere partner was de grote buur een onmisbaar bolwerk tegen de revolutionaire geest, die het oosten en midden van Europa teisterde.

Respect en huiver
In Nederland bestond voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog veel respect voor wat de Duitsers economisch, academisch en cultureel hadden bereikt. Tegelijkertijd was er de latente angst al te hartelijk omarmd te worden door de machtige buur en langzamerhand de politieke onafhankelijkheid te verliezen. De verhouding Nederland-Duitsland was per definitie ongelijk. Ondanks zijn enorme koloniale rijk behoorde Nederland niet tot de grote machten.
Die spanning tussen bewondering en behoefte aan afstand was kenmerkend voor Nederland, alhoewel niet bij elk maatschappelijk segment in gelijke mate: de katholieke zuil koos vanwege de oriëntatie op België en Frankrijk eerder voor afstand, terwijl de sociaaldemocraten in tegenovergestelde richting neigden. Duitsland was het stamland van de arbeidersbeweging, het vaderland van Karl Marx en Friedrich Engels, het land met de best georganiseerde sociaaldemocratische partij. Tijdens de laatste verkiezingen voor de Eerste Wereldoorlog was de SPD als veruit grootste partij uit de bus gekomen.
Die overwinning had in 1912 nog niet tot regeringsdeelname geleid, maar zeven jaar later zou de partijleider Friedrich Ebert tot rijkspresident worden benoemd. De Duitse zusterpartij was staatstragend geworden, een wonder in de ogen van de Nederlandse sociaaldemocraten. Voor het bestuur van de SDAP was het reden genoeg om eind december 1918 J.F. Ankersmit, een medewerker van Het Volk, het partijblad van de rode zuil, als waarnemer naar het buurland te sturen. Tegelijkertijd zou hij onder de titel ‘Op bezoek in het republikeinsche Duitschland’ meermaals per week – bovenop de reguliere berichtgeving – enkele kolommen van de krant vullen. Zijn artikelen waren goed geïnformeerd en vervuld van sympathie voor Ebert en de zijnen; voor de Spartakisten, die als onrealistisch en destructief werden weggezet, toonde Ankersmit slechts onverholen afkeer, waarmee hij overigens vrij precies de stemming in de eigen partij volgde.
Blijkbaar was Friedrich Ebert een man naar het Nederlandse hart, want ook de gezant was, nadat ze elkaar in augustus 1919 voor het eerst hadden ontmoet, zeer over de nieuwe president te spreken. Op het eerste gezicht lijkt het wellicht een wat onwaarschijnlijk koppel: Willem Alexander Frederik baron Gevers die zelfs tot het einde van de jaren twintig, toen hij werd afgelost, met de koets naar zijn afspraken ging versus de man die zijn loopbaan was begonnen als eenvoudig handwerker en nu aan het hoofd van een van de grootste landen van Europa stond. Evengoed moet het een aangenaam gesprek zijn geweest. Gevers berichtte aan het Haagse ministerie vol lof over het Duitse staatshoofd: hij typeerde Ebert als een kundig bestuurder die het beste voorhad met zijn veelgeplaagde vaderland.
De diplomatiek vertegenwoordiger schreef ook dat Ebert nog zichtbaar aan de waardigheid van zijn hoge ambt moest wennen. Dat is mogelijk, maar wellicht speelde hier tevens een zekere vooringenomenheid mee. Gevers stond bekend als uitgesproken monarchistisch, zelfs dusdanig dat het gezantschap na 1918 een belangrijke ontmoetingsplek van de voormalige hofkliek werd. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat de man, die sinds 1906 in Berlijn verbleef, nog erg moest wennen aan de nieuwe wind die door Duitsland ging.